De kwartieren en hun bestuurlijke instellingen tijdens het Ancien Régime

Martien van Asseldonk

5 januari 2014

 

Aan het einde van de veertiende eeuw was het gebied van de Meierij van 's-Hertogenbosch verdeeld in vijf regio’s: de Vrijdom van 's-Hertogenbosch en de kwartieren Peelland, Kempenland, Oisterwijk en Maasland. Achtereenvolgens worden hierna kort besproken: het ontstaan van de indeling in kwartieren; de kwartierschouten; de onderrentmeesters; de kwartierrentmeesters en de griffiers; de kwartiersvergaderingen.

 

 

Het ontstaan van de indeling in vier kwartieren

 

Hertog Hendrik I verwierf in de eerste decennia van de dertiende eeuw in het gebied dat minstens vanaf 1288 aangeduid werd met de naam Meierij van 's-Hertogenbosch (of varianten daarvan), belangrijke bezittingen verwierf zoals de eninge van de Kempen (1203) en het graafschap Sint-Oedenrode (1231). Deze werden opgenomen in de organisatie van het hertogdom. De oorspronkelijke structuren bleven daarin herkenbaar. Zo bleven de cijnsdata van het graafschap Sint-Oedenrode en van de eninge van de Kempen en de hoofdvaart op Sint-Oedenrode grotendeels bestaan. In retrospectief mag gesteld worden dat het graafschap Sint-Oedenrode en de eninge van de Kempen belangrijke bouwstenen vormden van de latere kwartieren Peelland en Kempenland. Verder kan aannemelijk gemaakt worden dat omstreeks 1200 in Sint-Oedenrode en Bergeijk voor de rechtspraak colleges van leenmannen functioneerden. In de vijftiende-eeuwse schoutsrekeningen worden deze colleges respectievelijk ‘de leenmannen van Peelland’ en ‘de leenmannen van Kempenland’ genoemd.

 

Volgens Kerremans (1949) was de indeling van de Meierij van 's-Hertogenbosch in vijf delen in het begin van de dertiende eeuw al min of meer gefixeerd. Coopmans (1965) sloot zich hierbij aan. Volgens Van Ermen (1989) was vanaf de regeerperiode van hertog Hendrik I (1184/1190-1235) sprake van een aantal grote administratieve districten, waaronder de Meierij van 's-Hertogenbosch, die op hun beurt weer in kleinere kwartieren werden ingedeeld. Deze auteurs dateren de indeling van de meierij in kwartieren vroeger dan de bronnen rechtvaardigen. De eerste aanwijzing voor het bestaan van kwartieren dateert uit 1299. In dat jaar sprak de hertog van Brabant van de schout van 's-Hertogenbosch en van alle onderschouten onder het schoutambacht en onder de schout van 's-Hertogenbosch (scultetus de Busco ac alii subsculteti sub scultetia et sculteto de Busco constituti). Met deze onderschouten zijn waarschijnlijk de kwartierschouten bedoeld. In 1246 is sprake van Henricus van Herentals, ‘schout van de heer hertog van Brabant in 's-Hertogenbosch en in de Kempen’ (scultetus domini ducis Brabantie in Busco et in Campinia). Hij stelde op verzoek van de meester en de broeders van de hof van Lieshout de grenzen (termini) van hun curia en villa vast.

 

Voor welk gebied werd de streeknaam Campinia gebruikt?

 

·        Gilles van Orval spreekt voor 1251 in verband met de vita van Sint-Oda, een legendarische vrome maagd die in Sint-Oedenrode als heilige vereerd werd, over de pagus Rhodensis in Campinia Brabantica.

·        In 1229 wordt het graafschap van de Kempen (comicia de Kempine) genoemd in samenhang met de voogdij over Peelland (advocacia de Pedele). Er zijn sterke aanwijzingen dat hier het graafschap Sint-Oedenrode bedoeld wordt. Dit graafschap strekte zich uit over een groot deel van het latere kwartier Peelland.

·        Jan Melssen inventariseerde de plaatsen waarvan in deel I van het Oorkondenboek van Noord-Brabant (tot en met 1312) vermeld wordt dat zij in Campinia gelegen waren. Dat waren Lieshout, Hoogeloon, Bladel, Hulsel, Udenhout, Veghel, Oisterwijk en Sint-Oedenrode. In deel II van het Oorkondenboek van Noord-Brabant worden ook Baarle, Hilvarenbeek en het Land van Breda vermeld als gelegen in Campinia.

·        In 1203 behoorde tot het gebied van de ‘eninge van de Kempen’ de omstreeks 1400 bestaande rechterlijke ressorten van Eersel, Luyksgestel, Lommel, Oerle, Strijp, Hilvarenbeek en Mierde behoorden.

·        De rentmeester van de hertog voor de stad en meierij van 's-Hertogenbosch bezat in de jaren rond 1340 een standaardvat voor het meten van koren voor de stad 's-Hertogenbosch en een afwijkend vat voor de ‘Kempense’ (Kempenlandse) maat, waarmee graaninkomsten uit goederen gelegen in de latere kwartieren Kempenland en Peelland uitgedrukt werden. Pas in de zestiende eeuw was er sprake van de ‘Peelse’ (Peellandse) maat naast de Kempense maat. De tweedeling tussen de Bossche en Kempense droge inhoudsmaten was een gevolg van de verschillen tussen de Bossche maat en de verschillende plaatselijke maten.

 

De conclusie is dat met de streeknaam Campinia in de dertiende eeuw minstens een groot deel van de latere kwartieren Oisterwijk, Kempenland en Peelland aangeduid werd. De vermelding in 1246 van een hertogelijke schout in Busco et in Campinia mag geïnterpreteerd worden als een schout voor de stad en meierij van 's-Hertogenbosch. Dat hij in 1246 in Lieshout optrad kan als een aanwijzing gezien worden, dat er op dat moment nog geen kwartierschout voor Peelland aangesteld was. In dat geval kan de eerste aanstelling van kwartierschouten en de indeling van de Meierij in vier kwartieren en de Vrijdom op 1246-1299 gedateerd worden.

 

 

De kwartieren en hun schouten

 

Zoals gezegd dateert de oudste aanwijzing voor de aanwezigheid van kwartierschouten in het gebied van de Meierij uit 1299. De namen van de vier kwartieren worden in veertiende-eeuwse stukken voor het eerst vermeld. In 1307 gebood de hertog van Brabant de ‘scouten van 's-Hertogenbosch ende van Oisterwijc’ dat zij de heer van Heusden moesten bijstaan. Omstreeks 1312-1352 wordt in het oudst bewaard gebleven leenboek van de hertog een leen bijgeschreven dat gelegen was in de meierij ofwel het kwartier Oisterwijk (in villicatione de Oesterwyc). In het leenboek dat in circa 1350 aangelegd werd, wordt de ligging van een leengoed in Hoogcasteren aangegeven als ‘in de Meyerie van Ourle’, dat is het kwartier Kempenland. Een in Schijndel gesitueerd leengoed wordt in hetzelfde leenboek omschreven als gelegen ‘in de Meyerie van Sente Oeden Rode’ ofwel het kwartier Peelland. In 1357 wordt de kwartierschout van Peelland vermeld. De kwartierschout van Kempenland wordt in de rekening van de algemeen ontvanger van Brabant van 1365-1366 vermeld. Uit de rekening van de algemeen ontvanger van Brabant over 1363-1364 en de daarop volgende rekeningen blijkt dat de Meierij van 's-Hertogenbosch toen verdeeld was in vier kwartieren: Peelland, Kempenland, Oisterwijk en Maasland.

 

De kwartierschouten werden benoemd door de hertog van Brabant en ten tijde van de Republiek door de Staten-Generaal. De kwartierschouten hadden in hun kwartier het recht de lagere ambtenaren te benoemen. Ze zaten de zittingen van de plaatselijke hertogelijke schepenbanken voor, maar mochten zich niet bemoeien van het vaststellen van het vonnis. Wel voerden zij de vonnissen uit en inden zij het hertogelijke deel van de boeten. De hoge rechtspraak was voorbehouden aan de hoogschout en in de heerlijkheden met hoge jurisdictie aan de plaatselijke heer. De kwartierschout was belast met het bewaken van de openbare orde in zijn kwartier. In de zeventiende eeuw werden de kwartierschouten door de dorpen van het kwartier betaald voor hun diensten. In de dorpsrekeningen komen afdrachten aan de kwartierschouten ‘voor recognitie en getrouwe dienst’ voor. Pas in 1734 werd er van hogerhand een regeling getroffen voor de betaling door de dorpen van de kwartierschouten vanwege aan de dorpen verleende diensten. Vanaf de zestiende eeuw is er sprake van stadhouders die de kwartierschouten assisteerden en in bepaalde taken vervingen.

 

 

De onderrentmeesters

 

Voor elk van de vier kwartieren van de Meierij van 's-Hertogenbosch bestonden in de veertiende eeuw onderrentmeesters. In 1339 wordt gesproken van een onderrentmeester ‘op Kempelant’, die ‘knaap’ van de rentmeester van 's-Hertogenbosch genoemd wordt. In 1389 worden de onderrentmeester van Peelland en die van Kempenland genoemd. Gerlach de Rover, kwartierschout van Oisterwijk, trad in 1393 en 1395-1399 ook op als onderrentmeester in dat kwartier. Uit de rekening van de rentmeester voor de Meierij van 1403-1404 blijkt dat het ambt van onderrentmeester in dat jaar in drie van de vier kwartieren verpacht was. Het onderrentmeesterschap van Peelland werd in 1403-1404 niet verpacht, omdat de heer van Helmond hier ‘sijn gewijnen ende boeten heft’. De hertog inde in dat jaar slechts weinig cijnzen in het kwartier Peelland, omdat hij de meeste Peellandse cijnzen in 1314 als deel van een ruil aan de heer van Helmond overgedragen had. Vermoedelijk bestond in 1403-1404 een deel van de inkomsten van de onderrentmeesters uit de boeten vanwege niet betaalde cijnzen. Vanaf 1467-1468 werden de inkomsten van de houtschat en de onderrentmeesterschappen in de Meierij per plaats met een schepenbank (of in combinaties van dergelijke plaatsen) verpacht en waren er per kwartier meer onderrentmeesters.

 

De onderrentmeesters namen in de door hen gepachte plaatsen in plaats van de rentmeester de belangen van de hertog waar voor het beheer van de domeinen, waaronder de gemene gronden. De onderrentmeesters dienden te controleren of de voorschriften van de hertog en plaatselijke keuren met betrekking tot de hertogelijke domeinen nageleefd werden en overtreders te vervolgen. Zij voerden met plaatselijke functionarissen de schouw over wegen, waterlopen en gemene gronden. Ook hielden de onderrentmeesters geregeld een 'waarheid'; dat was een bijeenkomst, waarvoor alle lieden die opkomstplichtig waren, geboden werden om overtredingen of rechten vast te stellen. De geburen dienden bij een waarheid op een afgesproken punt op de gemeint te verschijnen en werden op de man af gevraagd of ze misbruik op de gemeint hadden geconstateerd. In de rekening van de rentmeester van de stad en meierij van 's-Hertogenbosch van 1403-1404 staan inkomsten van boeten genoteerd die betaald werden door enkele mensen die niet waren komen opdagen op een waarheid die in Middelrode gehouden was. De plaatsen van de grenspalen tussen de gemeintes van Lierop en Heeze werden in 1489 op verzoek van de inwoners van Lierop vastgesteld door het houden van een ‘gemyn waerheyt’. In Bakel, Aarle en Helmond kwamen in 1510 de schepenen van de drie plaatsen overeen jaarlijks een gemene waarheid te houden bij de Wolfsput om overtreders op de gemeint te leren kennen. Ook in Beers werd door de onderrentmeester in de zestiende eeuw jaarlijks een ‘gemene waarheyt’ op de heide gehouden.

 

 

De kwartierrentmeesters en de griffiers

 

In de zeventiende eeuw worden rentmeesters per kwartier vermeld. De kwartierrentmeesters beheerden de financiën van het kwartier. Daarmee onderscheidden zij zich van de onderrentmeesters, die een rol speelden in de financiën van de hertog van Brabant in dat kwartier. Het was de taak van de kwartierrentmeester om na goedkeuring van de diverse declaraties door gecommitteerden van de plaatsen deze proportioneel over de dorpen om te slaan, in te vorderen en daarmee de betalingen te doen. De kwartieren hadden wel een eigen kas, maar sloten geen leningen af. Ook hieven ze geen belastingen. Elk kwartier had een door de vergadering benoemde griffier. Hij had tot taak de rekeningen met de gecommitteerden na te zien en te sluiten, vergaderingen uit te schrijven en te notuleren. De griffier was verder verantwoordelijk voor de goede bewaring van de rekeningen en andere bescheiden.

 

Omdat het financieel beheer van de rentmeester in alle kwartieren in wanorde was geraakt, schafte het reglement van 1693 het rentmeesterschap af en droeg het geldelijk beheer op aan een bij toerbeurt door de regenten van de dorpen aangewezen persoon. Deze moest onder toezicht van de kwartierschout en gecommitteerden de door hen gemaakte omslagen innen. Hij mocht slechts betalingen doen na formele ordonnanties, getekend door de schout en drie gecommitteerden en diende van alle ontvangsten en uitgaven eens per jaar rekening en verantwoording te doen aan de volle kwartiervergadering. Uit de vergadering werd een commissie aangewezen, die aanvankelijk vooral tot taak had de rekeningen te controleren en later ook de dagelijkse gang van zaken regelde. In Kempenland werd deze commissie, samengesteld uit zes gecommitteerden uit de zes rechterlijk ressorten van dat kwartier, zonder inmenging van de kwartierschout benoemd.

 

 

De kwartiervergaderingen

 

Zoals gezegd kwam er omstreeks 1552 een einde aan de vergaderingen van de stad 's-Hertogenbosch en Meierij in de Plattelandskamer Door de oorlogshandelingen vanaf de jaren 1570 nam de noodzaak tot overleg weer toe vanwege de betaling van de dwangsommen die beide legers eisten en om de verdediging en beveiliging van de eigen regio in betere banen te leiden. De Plattelandskamer kwam niet meer bijeen. In plaats daarvan werden aan het einde van de zestiende eeuw vergaderingen in elk kwartier gehouden. De hoogschout van 's-Hertogenbosch was niet aanwezig, ‘mits de separa­tie van den plattenlande van de stadt’. Het oudste resolutieregister van het kwartier van Kempenland, dat begint op 7 juni 1597 draagt het opschrift ‘tweede journael’. Dit kan er op duiden dat geregelde vergaderingen in het kwartier Kempenland niet lang daarvoor begonnen waren. Ook de oudste stukken uit de archieven van de andere kwartieren stammen op zijn vroegst van het einde van de zestiende eeuw. Ook vergaderden de vier kwartieren van de Meierij minstens vanaf 1592 samen zonder dat vertegenwoordigers van de hoofdstad daarbij aanwezig waren.[1] In dit geïnstitutionaliseerde overleg tussen de vier kwartieren werd vergaderd over zaken als de processen tegen de hoofdstad, de oorlogslasten en de veiligheid op het platteland. Vooral in het tijdperk na de val van 's-Hertogenbosch (1629-1648) hebben de kwartieren een grote rol gespeeld op het terrein van belastingen en oorlogslasten. De vergadering in elk kwartier afzonderlijk was samengesteld uit gecommitteerden van de verschillende plaatsen in het kwartier. De vergaderingen werden uitgeschreven door de griffier van het kwartier en werden voorgezeten door de kwartierschout of diens stadhouder.

 



[1] RANB, Archief van het kwartier Peelland inv. nr. 56: ingekomen stukken en minuten van uitgaande stukken 1594-1622; Archief van het kwartier Oisterwijk inv. nr. 20: ingekomen brieven en minuten van uitgaande brieven 1592-1715; Archief van het kwartier Maasland inv. nr. 23: resoluties 1592-1609; inv. nr. 93.1, fol. 5 d.d. 1623 november 14; inv. nr. 92, resoluties van de vergaderingen van de vier kwartieren d.d. 1592-1646; Archief van de vergadering van de vier kwartieren inv. nr. 1, resoluties d.d. 1637-1663.