De bestuurlijke instellingen in de periode
1794-1832
Martien van Asseldonk
5 januari 2014
De periode tussen 1794 en 1832 wordt gekenmerkt door een groot aantal
bestuurlijke hervormingen. De belangrijkste veranderingen van de
nationale en gewestelijke bestuurlijke instellingen worden in
chronologische volgorde besproken.
Het nationaal en gewestelijk bestuur in de periode
1794-1798
Het Franse leger dat in 1794 het zuiden van Nederland veroverde, werd
begeleid door drie representanten van de Franse Nationale Conventie voor
de inrichting van het burgerlijke bestuur in de veroverde gebieden. Na
de verovering op 9 oktober 1794 van de stad 's-Hertogenbosch werd het
Comité van Waakzaamheid ingesteld. Het
moest ervoor zorgen dat de bevelen
en besluiten van de Franse representanten werden uitgevoerd, dat het
gebruik van het door de Fransen in omloop gebrachte geld volgens de
regels verliep, dat overtreders van de Franse maatregelen en
contrarevolutionairen voor revolutionaire rechtbanken werden gebracht en
dat de Franse maatregelen in alle steden en dorpen binnen het door de
Fransen veroverde gebied werden afgekondigd en gepubliceerd. Naast dit
comité opereerde een Comité Batave. Het bestond voor het merendeel uit
uitgeweken patriotten die met het Franse leger waren teruggekomen. Dit
comité zuiverde de plaatselijke besturen van ‘aristocratische’ elementen
en voerde het beheer over de goederen van gevluchte burgers. Dit comité
werd met de inrichting van de Centrale Administratie opgeheven.
Op 8 januari 1795 werd te ’s-Hertogenbosch de Centrale Administratie
ingesteld. Onder deze Centrale
Administratie fungeerden zogeheten arrondissementsadministraties te
's-Hertogenbosch, Nijmegen, Heusden en Grave. Tot hun werkzaamheden
behoorden het aanstellen van de plaatselijke bestuurders en
functionarissen, het toezicht op wegen en dijken, het herstellen van
oorlogsschade en de afhandeling van de verzoeken van rooms-katholieken
tot teruggave van de vroegere katholieke kerken. Op 31 maart 1795
werden de Centrale Administratie en de arrondissementsadministraties
vervangen door een Opperadministratie, bestaande uit tien leden, vier
uit 's-Hertogenbosch, twee uit Nijmegen, twee uit Grave, een uit
Zaltbommel en een uit Heusden. Ze heeft slechts twee maanden gefungeerd.
Op 16 mei 1795 werd het verdrag tussen de Franse en Bataafse Republiek
gesloten, waarbij onder meer het veroverde Brabantse grondgebied aan de
Staten-Generaal werd teruggegeven. Direct hierna werd de
Opperadministratie in 's-Hertogenbosch opgeheven. Staats Brabant werd nu
‘Bataafs-Brabant’ genoemd.
De Raad van State werd op 26 februari 1795 opgeheven. Zijn taken werden
overgedragen aan het Comité te Lande. Het Comité te Lande presenteerde
op 29 mei 1795 een vrij behoudend plan voor de vertegenwoordiging van
de gewesten in een Nationale Vergadering. In afwachting van een nieuwe
constitutie zou Staats-Brabant onder het gezag van de Staten-Generaal
blijven. Op 6 juni 1795 werd door vertegenwoordigers van
Staats-Brabantse plaatsen in Tilburg besloten om voortaan als de
‘gedeputeerden, provisioneel representerende het volk van Bataafs
Brabant’ te vergaderen. Op 15 augustus 1795 werden wettige verkiezingen
gehouden voor een nieuw bestuur voor Bataafs-Brabant, bestaande uit 27
leden. Dit bestuur werd met ingang van 1 januari 1796 vervangen door de
gekozen ‘Vergadering van de Representanten’, bestaande uit 28 leden. Tot
1798 bleef het bestuur van Bataafs-Brabant op deze wijze samengesteld. De
Brabantse afgevaardigden kregen pas toegang tot de laatste vergadering
van de Staten-Generaal. In diezelfde vergadering van 1 maart 1796
werden de Staten-Generaal vervangen door de Nationale Vergadering.
De leden van Nationale Vergadering
werden per gewest gekozen door de bevolking. Onder de bevelen van
de Nationale Vergadering opereerde het Comité te Lande, de opvolger van
de Raad van State. Het comité werd op 15 februari 1798 opgeheven. De
taken werden overgenomen door de agent van Oorlog en de agent van
Financiën.
Het nationaal en gewestelijk bestuur in de periode
1798-1801
Na de Patriottische staatsgreep van 22 januari 1798 werd een
centralistische eenheidsstaat voorgestaan. De Nationale Vergadering werd
vervangen door het Vertegenwoordigend Lichaam, waarin 64 leden zitting
hadden. De regering werd tijdelijk in handen gelegd van een Intermediair
Uitvoerend Bewind, bestaande uit vijf leden. In mei 1798 werd een nieuwe
staatsregeling ingevoerd. Het land werd hierna vanuit 's-Gravenhage
bestuurd, de departementale besturen en gemeentebesturen waren slechts
uitvoerders van de wetten en Haagse richtlijnen. Om iedere herinnering
aan de oude gewestelijke autonomie uit te wissen, werden departementen
gevormd die niet gebaseerd waren op de grenzen van de oude provincies,
maar op basis van een gelijk inwoneraantal. Bataafs-Brabant werd
verdeeld over twee departementen, dat van de Schelde en Maas en dat van
de Dommel, wat globaal neerkomt op een verdeling in West- en
Oost-Brabant. Na een nieuwe coup op 12 juni 1798 werden er verkiezingen
gehouden voor een nieuw Vertegenwoordigend Lichaam. Dit trad op 1
augustus 1798 aan en telde 94 leden, van wie 64 voor de Eerste en 30
voor de Tweede Kamer. De Eerste Kamer had het recht van initiatief en
kon dus wetsvoorstellen doen, de Tweede Kamer kon slechts de
wetsvoorstellen bekrachtigen of verwerpen. De uitvoerende macht lag in
handen van het Uitvoerend Bewind. Het bestond eveneens uit vijf leden,
gekozen door de Tweede Kamer op voorstel van de Eerste Kamer. Het
Uitvoerend Bewind werd bijgestaan door acht agentenschappen; de
voorlopers van de huidige ministeries. In de provincies werden direct na
de staatsgreep van 22 januari 1798 de Vergaderingen van Representanten
ontbonden en vervangen door Intermediaire Administratieve Besturen, die
ondergeschikt waren aan het Uitvoerend Bewind. Na de staatsgreep van 12
juni 1798 werden tien leden van het Brabantse Intermediair
Administratief Bestuur door meer gematigden vervangen. Ieder departement
kreeg een bestuur van zeven leden, die door de bevolking werden gekozen.
Het nationaal en gewestelijk bestuur in de periode 1801-1805
In oktober 1801 kwam er na een machtswisseling een nieuwe
staatsregeling. Het Uitvoerende bewind van vijf personen werd vervangen
door een Staatsbewind van twaalf leden, waarin alle provincies
vertegenwoordigd waren. Het Wetgevend Lichaam had slechts de bescheiden
taak wetten aan te nemen die door het Staatsbewind werden voorgesteld.
Het Wetgevend Lichaam kwam slechts tweemaal per jaar in Den Haag bijeen.
Bij de invoering van de nieuwe staatsregeling op 1 oktober 1801 werden de
oude provincies, nu departementen geheten, hersteld. Het Departement van
de Schelde en Maas en het Departement van de Dommel werden samengevoegd
tot het Departement Brabant. Het Departementaal Bestuur van
Bataafs-Brabant bestond vanaf mei 1802 uit elf gekozen leden. De staat
was nu weer van onderop opgebouwd en ook het Departementaal Bestuur had
het recht van voordracht van kandidaten voor het Staatsbewind.
In 1805 vergrootte Napoleon zijn invloed in het bestuur van de Republiek
doordat zijn vertrouweling Schimmelpenninck tot raadpensionaris van de
Republiek gekozen werd en doordat de macht van de centrale regering
vergroot werd. De nieuwe staatsregeling van 29 april 1805 legde de grote
autonomie van de departementale besturen aan banden.
Het Wetgevend Lichaam bestond voortaan slechts uit negentien
leden (waarvan twee uit Brabant), te benoemen door de raadpensionaris op
voordracht van de departementale besturen. De raadpensionaris vormde de
uitvoerende macht. Het Wetgevend Lichaam diende de wetten die werden
voorgesteld door de raadpensionaris goed- of af te keuren. Ter
ondersteuning van de regering werd op 1 mei 1805 een adviescollege, de
Staatsraad, opgericht. Dit college bestond uit vijf tot negen leden, die
door de raadpensionaris werden benoemd. Voor de departementale besturen
werd op 19 juli 1805 het Algemeen Reglement voor de Departementale
Besturen van kracht. Wat betreft taken en bevoegdheden was er sprake van
continuïteit, maar de departementale besturen kwamen onder strenger
toezicht van de raadpensionaris. Ook in financiële zaken werd de
departementale autonomie aan banden gelegd. De departementale
belastingheffing werd afgeschaft. De departementen kregen van de
nationale kas een bepaalde som op basis van een ingediende begroting.
Het departementaal bestuur werd van elf leden teruggebracht tot zes
leden, benoemd door de raadpensionaris.
Het nationaal en gewestelijk bestuur in de periode
1806-1810
In 1806 werd Lodewijk Napoleon, een broer van Napoleon Bonaparte, koning
van Holland. Op 7 augustus 1806 trad een nieuwe grondwet in werking. Het
Wetgevend Lichaam bestond voortaan uit 38 en na 7 augustus 1806 uit 39
leden. Brabant vaardigde vier leden af. Elke drie maanden werden uit de
vergadering twaalf personen gekozen die de voorgestelde wetten moesten
bespreken in de vergadering, terwijl de overige leden hierover slechts
mochten stemmen. De Staatsraad kreeg als adviescollege steeds meer
invloed. Bij de invoering van de wet van 13 april 1807 en het Reglement
op het Bestuur in de Departementen van 29 april 1807 werden de
samenstelling en bevoegdheden van het departementaal bestuur geregeld.
De naam van het departement werd ‘Departement Hollands-Brabant’. Naar
Frans voorbeeld kregen de departementale besturen een eenhoofdige
leiding, de landdrost, die de centrale wetten en besluiten diende uit te
voeren.
Het nationaal en gewestelijk bestuur in de periode 1810-1813
Na de inlijving op 16 maart 1810 van de departementen Zeeland en
Brabant, het land tussen Maas en Waal (inclusief Nijmegen) en de
Bommelerwaard bij het Franse keizerrijk werd het oostelijke gedeelte van
Brabant omgevormd tot het Departement van de Monden van de Rijn met de
arrondissementen 's-Hertogenbosch, Eindhoven en Nijmegen. Het westelijke
deel werd als Arrondissement Breda verenigd met het Departement van de
Twee Nethen met als hoofdplaats Antwerpen, terwijl Zeeland het
Departement van de Monden van de Schelde ging vormen. Op 9 juli 1810
werden de overige Hollandse departementen bij Frankrijk gevoegd. De
Nederlanden hadden geen wetgevende vergadering meer, maar mochten
afgevaardigden sturen naar de wetgevende lichamen in Parijs. Per 1
januari 1811 werd alle staatsinstellingen vervangen door Franse. Aan het
hoofd van elk departement kwam een prefect. Een arrondissement werd
bestuurd door een onderprefect. De onderprefect was de intermediair
tussen de maires
(burgemeesters) van de mairies
(gemeenten) en de prefect. Hij was voornamelijk belast met het toezicht
op de gemeentelijke administratie.
Het nationaal en gewestelijk bestuur in de periode 1813-1832
Nadat Napoleon in 1813 verslagen was, werden de Noordelijke en
Zuidelijke Nederlanden samengevoegd tot het Koninkrijk der Nederlanden
onder koning Willem I van Oranje. Op 9 juni 1815 werden de grenzen van
het Koninkrijk der Nederlanden in grote lijnen vastgesteld. Op 18
augustus 1815 werd de nieuwe grondwet in de Noordelijke Nederlanden met
grote meerderheid aangenomen. Ondanks oppositie in de Zuidelijke
Nederlanden werd de grondwet als aangenomen beschouwd. De koning kreeg
in de nieuwe grondwet verregaande bevoegdheden. De ministers
functioneerden voornamelijk als de uitvoerders van de bevelen van de
koning. De koning benoemde de leden voor de Eerste Kamer. De 110 leden
van de Tweede Kamer werden door de leden van de Staten-Generaal gekozen.
Ook het gewestelijk bestuur werd in 1813 gereorganiseerd. De prefecten
werden vervangen door twee commissarissen-generaals voor het Departement
van de Monden van de Rijn, waartoe nu ook het arrondissement Breda
behoorde. De onderprefecten werden vervangen door
arrondissementscommissarissen. In de grondwet van 1814 werd het
provinciaal bestuur opnieuw geregeld. Op 6 april 1814 werd er een
gouverneur van Brabant benoemd en werden de commissarissen-generaals van
hun taken ontheven. Er kwam een provincie Brabant, sinds 1815
‘Noord-Braband’ genoemd. Naast de provinciale staten van Brabant kwam er
een dagelijks bestuur, de Gedeputeerde Staten.
Per 1 oktober 1820 werd Noord-Brabant verdeeld in zeven districten en
tien steden. Aan het hoofd van elk district kwam een districtsschout te
staan. Hij werd benoemd dor de koning. Vanaf het Nieuwe Reglement van
1825 heette hij districtscommissaris. Met de Provinciale Wet van 1850
verdween de indeling in bestuurlijke districten in Noord-Brabant en
bestond er geen bestuurlijke laag meer tussen de gemeenten en de
provincie.
|