De kwartierschouten van Peelland en hun stadhouders

Martien van Asseldonk, 14 september 2014

Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl

 

 

Het ontstaan van de vier kwartieren

 

In de eerste decennia van de dertiende eeuw verwierf hertog Hendrik I in het gebied dat minstens vanaf 1288 aangeduid werd met de naam Meierij van 's-Hertogenbosch (of varianten daarvan), belangrijke bezittingen, zoals de eninge van de Kempen (1203) en het graafschap Sint-Oedenrode (1231). Deze werden opgenomen in de organisatie van het hertogdom. De oorspronkelijke structuren bleven daarin herkenbaar. Zo bleven de cijnsdata van het graafschap Sint-Oedenrode en van de eninge van de Kempen en de hoofdvaart op Sint-Oedenrode grotendeels bestaan. Verder functioneerden omstreeks 1200 in Sint-Oedenrode en Bergeijk voor de rechtspraak colleges van leenmannen. In de vijftiende-eeuwse schoutsrekeningen worden deze colleges respectievelijk ‘de leenmannen van Peelland’ en ‘de leenmannen van Kempenland’ genoemd.

Volgens Kerremans (1949) was de indeling van de Meierij van 's-Hertogenbosch in vijf delen in het begin van de dertiende eeuw al min of meer gefixeerd. Coopmans (1965) en Van Ermen (1989) sloten zich hierbij aan. Deze auteurs dateren de indeling van de meierij in kwartieren vroeger dan de bronnen rechtvaardigen. De eerste aanwijzing voor het bestaan van kwartieren dateert uit 1299. In dat jaar sprak de hertog van Brabant van de schout van 's-Hertogenbosch en van alle onderschouten onder het schoutambacht en onder de schout van 's-Hertogenbosch. Met deze onderschouten zijn waarschijnlijk de kwartierschouten bedoeld.

               Met streeknaam Campinia of Kempen werd in de dertiende eeuw een groot deel van de latere kwartieren Oisterwijk, Kempenland en Peelland aangeduid werd. De vermelding in 1246 van een hertogelijke schout in Busco et in Campinia mag geïnterpreteerd worden als een schout voor de stad en meierij van 's-Hertogenbosch. Dat hij in 1246 in Lieshout optrad kan als een aanwijzing gezien worden, dat er op dat moment nog geen kwartierschout voor Peelland aangesteld was. In dat geval kan de eerste aanstelling van kwartierschouten en de indeling van de Meierij in vier kwartieren en de Vrijdom op 1246-1299 gedateerd worden.

 

De namen van de vier kwartieren worden in veertiende-eeuwse stukken voor het eerst vermeld. In 1307 gebood de hertog van Brabant de ‘scouten van 's-Hertogenbosch ende van Oisterwijc’ dat zij de heer van Heusden moesten bijstaan. Omstreeks 1312-1352 wordt in het oudst bewaard gebleven leenboek van de hertog een leen bijgeschreven dat gelegen was in de meierij ofwel het kwartier Oisterwijk (in villicatione de Oesterwyc). In het leenboek dat in circa 1350 aangelegd werd, wordt de ligging van een leengoed in Hoogcasteren aangegeven als ‘in de Meyerie van Ourle’, dat is het kwartier Kempenland. Een in Schijndel gesitueerd leengoed wordt in hetzelfde leenboek omschreven als gelegen ‘in de Meyerie van Sente Oeden Rode’ ofwel het kwartier Peelland. In 1357 wordt de kwartierschout van Peelland vermeld. De kwartierschout van Kempenland wordt in de rekening van de algemeen ontvanger van Brabant van 1365-1366 vermeld. Uit de rekening van de algemeen ontvanger van Brabant over 1363-1364 en de daarop volgende rekeningen blijkt dat de Meierij van 's-Hertogenbosch toen verdeeld was in vier kwartieren: Peelland, Kempenland, Oisterwijk en Maasland.

 

 

De kwartierschouten en hun stadhouders

 

De kwartierschouten werden benoemd door de hertog van Brabant en ten tijde van de Republiek door de Staten-Generaal. De kwartierschouten hadden in hun kwartier het recht de lagere ambtenaren te benoemen. De kwartierschout ook was belast met het bewaken van de openbare orde in zijn kwartier.

 

Vanaf de vijftiende eeuw is er sprake van stadhouders die de kwartierschouten assisteerden en in bepaalde taken vervingen. Er was sprake van een algemene stadhouder van de kwartierschout en later ook van stadhouders voor specifieke plaatsen. De bevoegdheden van de algemene stadhouders varierde. Sommige kwartierschouten hebben zich niet met het bestuur van het kwartier Peelland bemoeid en lieten alles over aan hun stadhouder, terwij anderen daarentegen het bestuur zelf ter hand namen en geen algemene stadhouder aanstelden. In de heerlijkheden trad de schout van de heer op als officier. Daar had de stadhouder van de kwartierschout niets te zeggen. De schout van een heer werd ook vaak aangeduid als drossaard of drost.

 

De functie van kwartierschout en stadhouder, en van de schout of drossaard van de plaatselijke heer werden aangeduid als 'officier'. Indien zij niet aanwezig waren, trad de plaatselijke president-schepen als officier op.

 

De kwartierschout, al dan niet vervangen door een stadhouder, of de schout van de heer, riep de schepenbanken bijeen en maande de schepenen recht te spreken. De schepenen wezen het vonnis, dat vervolgens door de officier werd uitgesproken en uitgevoerd. De officier inde tevens de boeten en legde daarvan rekening en verantwoording af aan de heer of hertog en diens administratief apparaat. De schout hield toezicht op het functioneren van de schepenen. Naast de gewone rechtszittingen worden in historische bronnen de ‘waarheden’ vermeld. Dat waren bijeenkomsten, gehouden door de schout, drossaard, of rentmeester, waarvoor alle daartoe gekwalificeerde ingezetenen geboden werden, met het doel te bepalen wie regels overtrad of om rechten vast te stellen.

 

De in 's-Hertogenbosch residerende hoogschout had de bevoegdheid op het terrein van de hoge ofwel criminle rechtspraak in alle plaatsen in de Meierij waar de hoge justitie niet in handen was van een plaatselijke heer. De hoogschout verstrekte indien nodig bevelen aan plaatselijke vorsters.

 

 

Betalingen aan de kwartierschouten door Veghel

 

Aanvankelijk werden door het aan de kwartierschout van Peelland voor verleende diensten, die per dienst werden afgerekend. Zo werd in 1629-1630 aan Marcus van Gerwen door Veghel betaald:

 

-        Aen den schouteth van Peelant mede gegeven om te solliciteren in den Hage om voor ons dorp te verminderinge van de groote maenden, volgens de quitantie van date den 19en november 1629, 40-1-10

 

Na de val van Den Bosch in 1629 probeerde de Staten Generaal het gebied van de Meierij onder haar gezag te krijgen. Kwartierschout Marcus van Gerwen werd door hen ontslagen en op 31 december 1633 kreeg Johan van Woestinghoven van de Staten-Generaal zijn commissie als kwartierschout van Peelland. Marcus van Gerwen bleef echter tot aan zijn overlijden in 1645 gewoon doorgaan met zijn werk als kwartierschout en Van Woestinghoven durfde zich amper in Peelland te vertonen. Hij overleed in 1644. Door Veghel werd één keer bijgedragen aan het salaris van Woestinghoven en wel in 1637-1638:

 

-        betaelt aen den nieuwen schoutent van Peland tot Sertogenbossche gemyndelycken genaempt Wuestenhooven die somme van 29 gulden 4 stuyvers blijckende by quitantie de dato den tweden januarij 1638

 

 

Woestinghoven werd als kwartierschout opgevolgd door Cornelis Proening van Deventer. Ondanks tegenstand in veel plaatsen nam hij het bestuur in Peelland krachtig in handen. In Veghel en Erp vond men het verstandig hem mild te stemmen, getuigde volgende uitgave in de dorpsrekening van 1645-1646:

 

-         geschonken aen den schoutet van Peellandt ten Bosch wilbraedtt met die dan Erp beloopt voor ons pardt 4-10-0

 

Ook in 1652-1653 werd kwartierschout Cornelis Proening van Deventer door het dorpsbestuur van Veghel met geschenken vereert:

 

-         Op den 18en julij door last van schepenen aen den heere schoutet van Pelant gevuert een schaep hoenderen bedraegende met de vracht ter somme van 7-12-8

-         Item alnoch gegeven aen mijn Deventer voor sijne nieuwe jaer voor sijne getrouwe diensten den dorpe gedaen de somma van 25 gulden

 

 

Vanaf 1655-1656 is er sprake van bemoeienis  van de rentmeester bij het betalen van de kartierschout. Deze afdrachten begonnen een verplicht karakter te krijgen:

 

-         Optten 22en januarij 1657 betaelt aen den soone van den heere schoutet van Pelant ter somme van 50 gulden blyckende by assignatie van den voorschreven rentmeester (Schoock)

 

 

Dorpsrekening 1660-1661:

 

-         Betaelt aen den heere schoute van Peelant 30 gulden voor syn salaris hem competerenden

 

 

Vanaf de aanstelling van Gerard de Crommon in 1671 werd er jaarlijks 50 gulden betaald:

 

-         1671-1672: betaelt aen den heer Geraerdt van Crommon hooftsschout van Peelant, 50-0-0 voor sijne corporele dienst

-         1672-1673: betaelt aen den heere hooftschouteth van Peeandt voor syne recognitie en corperele diensten, 50-0-0

-         1673-1674: Betaelt aen den heere hooftschouth des quartiers voor syne recognitie 50-0-0

 

 

Tussen 1674 en 1676 werd zijn salaris verhoogd naar 75 gulden. Wanneer precies is onduidelijk, omdat de twee tussenliggende dorpsrekeningen niet bewaard zijn gebleven, en we ook in het resolutieboek er niets over aantroffen.

 

-         1676-1677: betaelt aen den heeren hooftschout van Peelandt 75-0-0 van een recognitie die hem belooft is voor sijne extraordinarisse diensten

 

Deze 75 gulden werd tot en met 1733-1734 jaarlijks aan de kwartierschout betaald. In 1734 werd er van hogerhand een regeling getroffen voor de betaling door de dorpen van de kwartierschouten vanwege aan de dorpen verleende diensten. Met ingang van 1734-1735 ontving de kwartierschout 176 gulden van het dorp. Dit bedrag werd nog in 1794-1795 aan hem betaald. In 1795 kreeg hij de helft, 88 gulden, en daarna is het gedaan met betalingen, omdat de functie in de loop van 1795 werd opgeheven.

 

In de rekening van 1692-1693 staat dat het dorp in dat jaar de kwartierschout vereerde: 'wegens eenige booter', 17-3-12. Het jaar erop werd voor een vaatje boter voor de kwartierschout 16 gulden betaald. Rond 1700 was dit een provisie, een vaste toeslag op zijn salaris van 16 gulden geworden. In 1706 was de provisie nog 16 gulden. In 1711 was het verhoogd naar 41 gulden. Wanneer die verhoging plaats vond konden we niet vaststellen, omdat de rekeneingen van die periode erg beschadigd zijn. Tot en met 1727-1728 werd een provisie van 41 gulden gegeven. In de rekening van 1728-1729 was die provisie weer verlaagd naar 16 gulden. Dat gebeurde op aandringen van de Leen- & Tolkamer die vanaf 1727 de dorpsrekeningen controleerde. Met de verhoging van het salaris van de kwartierschout van 75 naar 176 gulden in 1734 verviel de provisie.

 

In de dorpsrekening van 1677-1678 wordt ook een betaling opgenomen (en geroieerd) aan de kamerdienaar van de kwartierschout:

 

-         Een paer hantschoenen voor des selfts kamerdiennaar, 6-6-0 (doorgestreept, in marge: dese post geroieert)

 

Met ingang van 1700-1701 werd door Veghel elk jaar 3 gulden en 3 stuivers betaald aan deze kamerdienaar. Met de verhoging van het salaris van de kwartierschout in 1734 verviel ook deze toelage.

 

In de rekening van 1692-1693 is voor het eerst sprake van recognitie van 500 gulden aan de kwartierschout door het kwartier Peelland. Veghels aandeel daarin was 24-16-0.

 

-         1692-1693: den selven heere hooftschout is goet gedaan de quote deses dorps in de ordinaire quartiers recognitie van 500 gulden, 24-16-4

 

We vonden deze betaling tot en met 1695-1696 in de Veghelse dorpsrekeningen vermeld, daarna niet meer.

 

In de armenrekening van Veghel van 1655-1657 wordt vermeld: aen den schoutet van Pelant 3-3-0 voor solaris voort eeden den tegenwoorigen armmeester

 

 

Betalingen aan de stadhouder door Veghel

 

Aanvankelijk werd de stadhouder door het dorp per dienst betaald. In de dorpsrekening van 1650-1651 staat bijvoorbeeld vermeld:

 

-         Alnoch stellen de voorschreven borgemeestern voor vuijtgeven 't geene sij hebben betaelt aen Jan van Heessel van oncosten gedaen op den 20en julij 1651 doen de borgemeesteren haere reckenschap dede, comt ter somma van 32 gulden

-         Item alnoch aen den officier gegeven vant teeckenen deser reckeninge de somma van 2-10-0

 

In 1660-1661:

 

-         Betaelt aen Joncker Jacob Aelbert Prouningh door assignatie van den rentmeester Schoock ter somme van 32 gulden

 

 

Getuige een aantekening in het resolutieboek van Veghel van 24-2-1665 werd toen een vast salaris voor de stadhouder Jacob Proening van Deventer afgesproken:

 

-         Stadhouder Proeningh, schepenen, borgemeesters en twaalfmannen representerende het corpus van Veghel zijn contract aangegaan, dat de stadhouder gelooft de gemeijnte in alle voorvallende en occasie amptshalven getrouwelijk te dienen en zaken waar te nemen, voor 36-0-0 jaarlijks. Het contract kon ieder jaar worden opgezegd.

 

 

Dit bedrag aan de stadhouder wordt nog betaald in 1670-1671:

 

-         Betaelt aen den heere stadthouder voor sijne diensten 36-0-0

-         Bijschrift: dese 36 gulden is by Joncker prouningh niet ontfangen als hier onder blijckt

-         Onderaan de bladzijde stond: op hetgene de borgemeester bij het slot van dese rekeningh is goet comende, soo hebben sy ontfangen vuyt handen Joncker Prouningh 36 guldden op minderingh van het gene Joncker Prouningh bij het slot sijne verpondinghrekeninge schuldigh blijft, dit voor nieywe gestelt den 15en July 1671

 

 

Jacob Proening van Deventer werd in 1671 als stadhouder opgevolgd door Daniel Mackallen en hierna is het even gedaan met de betaling door het dorp aan de stadhouder.

 

-         1672-1673: betaelt aen den heere stadthouder Mackal voor syne diensten voor de gemeynte ende vacatie (geen bedrag ingevuld)

 

Vanaf 1673-1674 ontving Mackallen een bedrag uit de Veghelse dorpskas Kennelijk is een salaris van 25 gulden afgesproken:

 

-         Betaelt aen den stadthouderen deses dorps voor synen corporeele diensten 25-0-0

-         Betaelt aen den heere Daniel Mackallen voor synne comparitie alhier in drij verrscheyde reijsen soo om de recognitien van den heere schoutet van Peelant 20-0-0, als van het manquement de selfs ende meer andere behulpsame voor dese dorpe

 

 

In 1676 werd Daniel Mackallen als stadhouder opgevolgd door Jacob Boor.

 

-         1676-1677: betaelt aen den heer stadthouder Boor voor sijnne diensten ende gedaene vacatie 25-0-0

 

Het jaarlijkse salaris van 25 gulden aan de stadhouder werd tot aan 1733-1734 betaald. In 1734 werden de salarissen van de kwartierschout van hogerhand geregeld. Toen is ook een einde gekomen aan de betaling door het dorp aan de stadhouder.

 

In de dorpsrekening van 1711-1712 wordt ook nog een provisie van 20 gulden vermeld. In 1706 werd die nog niet betaald. Wanneer tussen 1706 en 1711 die provisie ingesteld is, is onduideijk, omdat de rekeningen uit die periode erg beschadigd zijn. De provisie werd voor het laatst betaald in 1727-1728. Toen kwam er op aandringen van de Leen- & Tolkamer, die vanf 1727 de dorpsrekeningen controleerde, een einde aan deze toelage.

 

Behalve het salaris en de provisie van het dorp ontving de officier, de stadhouder of de schout van de heer, namens de heer ook een deel van de opgelegde boeten. Een paar voorbeelden:

 

-         Keuren van 1559: dat nyemant by nacht off by dage op onser gemeynte van Vechel enige beesten en sal houden, hoedanich die wesen mochten, contrarie onser chaerten ende vonnissen op enen Philippus gulden, daer aff een jegelyck sal mogen beceuren off aanbrengen, waer aff die aenbrenger sal hebben dat een derdendeel, die gesworen van Vechel dat ander derden deel, ende die here dat derde derdendeel.

 

-         Ordonnatie uit 1662: mijn heeren schepenen ordonneeren gelijck sij ordonneren voor desen hebben dat niemant wie hij sij gheen beesten, peerden, ofte schaepen binnen de bandtschouwe en sal hebben te hoeden ofte drijven in conformiteijtt van onse charte daer van mentie maeckende, en dat over de menichvuldige clachten aen ons aengedraghen, op peene van eenen daelder te verbeuren bij gebreeckelijcken aen den heere officier, welcken peene voor nu alsdan wordtt verclaert executabell, actum 21en july 1662.

 

Deze boeten waren niet voor de stadhouder, maar voor zijn heer. Maar vaak werden boeten afgekocht of gecomposeerd. Ook die inkomsten waren voor de heer, maar toezicht was moeilijk. Enkele voorbeelden van composities:

 

Rekening van de hoogschout van 26-6-1461 tot 25-12-1461:

 

-        van Vriese Dierkens die hem misgrepen hadde aen 2 of 3 schapen, ganzen ende hoenderen te Vechel die hij t' onrechte aengeveert hadde ende genomen, ende want dair omme gevangen ende ten Bosch opter poorten gebracht, maer want hij een arm man was wijf ende kynderen hebbende sonder goet ende oec want hij altijt den heer getrouwe was geweest, soe liet hem die schouthet composeren voer 20 Peters

 

Dorpsrekening 1690-1691:

 

-        Betaelt aan branthout dat gelevert aan de quartierschout Crommon, in de plaatse sijnder pretensie van 25 gulden omdat hare hooftleijste op den behoorlijcken tijt niet en hadden overgebragt, 17-0-0

 

In 1544 werd de Veghelse vorster Goert Jan Willems Goerts Clockgieters aangeklaagd omdat hij boeten liet composeren. uit het feit dat dit gedrag tegen hem gebruikt werd, volgt dat het verboden was. Goert voerde ter verdediging aan, dat de kwartierschout dit toestond. De knecht van de vorster herinnerdee Danel van Eyndhouts, de kwartierschout of diens vrouw aaneen schuld van van 'drie mauwer haveren ende vier scapen’ De schout en zijn vrouw hadden geantwoord: “Seegt Goyarden owen meester dat hy boert tot Vechel ende tot Erpe soe voel broecken dat hy betaelt sy.”

 

Het composeren bood ook aan de stadhouder de mogelijkheid om zich te verrijken. In de zeventiende eeuw was het composeren verboden, maar toezicht op deze praktijk was moeilijk.

 

De officier beurde in 1774-1775 volgens een bewaard gebleven kasboekje van de katholieke schuurkerk ook nog jaarlijks 75 gulden aan recognitiegelden. Dat was voor de gegeven toestemming om de schuurkerk te mogen gebruiken. Dit bedrag werd over de parochianen omgeslagen en opgehaald.

 

In een resolutie van 19-7-1730 was het een en ander hierover vastgelegd, maar in 1785 waren klachten over de inning van die gelden binnengekomen. In 1787 vergaderden de schouten van Peelland en de stadhouder van de kwartierschout over deze recognitiegelden van de katholieken. De dertien aanwezige schouten stelden voor de Roomsen te ontheffen van de recognitiegelden. Zij wensten een vaste betaling van de dorpen. Stadhouder Jan Willem van Nouhuijs stuurde het verzoek naar de Staten-Generaal. Van een regeling is niets gekomen, aangezien na 1734 tot aan 1795 er door het dorp nooit een salaris of recognitie aan de stadhouder betaald werd.

 

In de Veghelse armenrekening vanaf 1727-1729 tot en met 1808 wordt een jaarlijkse uitgave van 2 gulden en 10 stuivers aan ‘de heere officier’ vermeld voor ‘het horen deser reeckeninge ne vacatien met verteringe van buyten dorps ‘.

 

In de kerkrekening gesloten op 16-11-1707 komt voor het eerste een vergoeding aan de officier voor:

-        Den heer officier comt voor het overstaen en teeckenen deser reeckeningh met vacatie en waegenvragt, 5-0-0

 

In de volgende rekening gesloten op 10-10-1709 komt deze uitgave terug. In de rekening gesloten op 3-9-1711 is het bedrag verdubbeld:

-        Compt den heere officiere voor het overstaen ende teeckenen deser reeckening, 5-0-0

-        Noch denselven voor expresse vacatie en paersvracht, 5-0-0

 

Dit dubbele bedrag wordt ook in de drie volgende rekeningen gesloten in 1713, 1715 en 1717 betaald. Daarna was het weer steeds 5 gulden.

 

 

De katholieke kwartierschouten van Peelland

 

De oudst bekende namen van kwartierschouten kennen we uit de schoutsrekeningen (bron: Henk Beijers, Archiefcollectie). Daaruit haalden we de volgende personen die kwartierschout van Peelland zijn geweest:

 

 

Namen van kwartierschouten van Peelland:

Vermeld in de schoutsrekeningen:

 

Aernt van der Hulpen

Van22 juni 1368

Tot 25 december 1369

Arnt Roevers Wellensoen

Van oktober 1383

Tot juni 1384

Aernt van der Hulpen

Van 13 december 1384

Tot 8 december 1386

Didderic die Luwe

Van 8 augustus 1387

Tot 1 april 1392

Jan Wijflets

Van 1 april 1392

Tot 20 januari 1394

Willem van Ouden

Van 20 januari 1394

Tot 18 mei 1398

Arnt van Hackenem

Van 18 mei 1398

Tot 27 oktober 1398

Arnt Roevers Wellensoen

Van27  oktober 1398

Tot 8 juli 1399

Arnt van Hackenem

Van 27 augustus 1400

Tot 3 maart 1403

Rutgher van den Broucke

Van 1404

Tot 24 juni 1408

Henric van Beest

Van 24 juni 1408

Tot 24 juni 1409

Jan van Kriekenbeke

Van 24 juni 1409

Tot 1 oktober 1416

Jan van den Kelre

Van 25 december 1416

Tot 1 juni 1417

Willem Reeuwe

Van 1 juni 1417

Tot 25 december 1417

Everaert van Doerne

Van 25 december 1417

Tot 26 september 1418

Willem Reeuwe

Van 26 september 1418

Tot 25 februari 1419

Everaert van Doerne

Van 25 februari 1419

Tot 25 december 1434

Jan van Erpe

Van 25 december 1434

Tot 24 juni 1437

Loenys van Lanckvelt

Van 24 juni 1437

Tot 25 december 1454

Gerit van Brakel

Van 25 december 1454

Tot 2 april 1467

Henrick van Erpe

Van 2 april 1467

Tot 12 augustus 1477

Willem de Vriese

Van 12 augustus 1477

Tot 24 juni 1478

Jan van Ammerzoyen

Van 24 juni 1478

Tot 24 juni 1489

Jan van Schijnvelt

Van 24 juni 1489

Tot 16 oktober 1494

Jan Moninck

Van 16 oktober 1494

Tot 24 juni 1535

Daniel Eijndhouts

Van 24 juni 1535

Tot 1 augustus 1556

Jan van Heessel

Van 1 augustus 1556

Tot 12 oktober 1556

Gerard van Berkel

Van 12 oktober 1556

Tot 25 december 1570

Hugo van Berkel

Van 25 december 1570

Tot 7 mei 1597

Marcus van Gerwen

Van 7 mei 1597

Tot 1 mei 1645

 

 

 

Rutgher van den Broucke

 

In de rekening van de hoogschout van Den Bosch van 24 juni 1409 tot 26 september 1409 komt een bestraffing voor die de voormalige kwartierschout van Peelland opgelegd kreeg, omdat hij samen met Henric van Cuycke heer Lonijs van Rijsingen, priester en kanunnik te Sint-Oedenrode doodgeslagen had. Zijn bezit werd verbeurd verklaard. Een tegoed dat hij nog als kwartierschout van de hertog tegoed had, kwam ook te vervallen:

 

-        van Rutger van den Broeck ende van Henric van Cuycke die doetsloegen Heer Lonijs van Rijsingen priester canonick Sunte Oeden Roede dair sij aen verboirde hair lijf ende hair goet dat gesoent es metten magen ende vrienden des voirsreven Heren Lonys, dair af de voirsreven Rutgher boven der sculd die mijn heer Van Brabant voirscreven hem te voren sculdich was de welke (conmite) ende verbuert blijft alsoe 't de vorscreven scoutete hem wel onderstiet in die yegenwordichede van scepenen van Sonne ende andere vele goeden mannen doe men dair af de dingde gepunct heeeft om 209 cronen Vrancrijx sheren behoef te betalen tot drien terminen deen derdel sunte Lambrechs dage 1409 d' ander te derthienmisse dair naest volgende ende dat derde derdeel te half mey naest volgende 1410 dair om hier vanden drie terminen voirscreven de [somme te betalen van] 34 pond en 16 schelingen en 8 penningen groten (= 880 groten).  

 

 

Hugo van Berckel

 

Jonker Hugo van Berkel, dan 61 jaar oud, werd op 14 februari 1598 'gewezen schout van Peelland' genoemd. (Spierings, Een romantische rentmester). Vermoedelijk was hij kwartierschout tot de aanstelling van Marcus van Gerwen die op 7 mei 1597 zijn commissiebrief kreeg Hij was al stadhouder onder Gerard van Berkel.

 

 

Marcus van Gerwen

 

Joncker Marcus van Gerwen woonde in Sint-Oedenrode.Hij kwam voort uit een aanzienlijke familie. Van 1596 tot 1600 was Van Gerwen schout van Helmond. Op 7 mei 1597 kreeg hij zijn commissiebrief als kwartierschout van Peelland.

 

In 1623 kreeg hij de opdracht van Helmond en Den Bosch om een plan te ontwerpen voor de bevaarbaarmaking van de Aa en deze vaarweg door te trekken tot het land van Horn. Dit plan is tussen 1625 en 1629 gedeeltelijk uitgevoerd, en diende vooral als turfvaart.

 

In 1630 eiste de Staten-Generaal dat de kwartierschouten de eed van trouw aan de Republiek zouden afleggen, zo niet dan zouden zij worden afgezet. Marcus van Gerwen bleef trouw aan de koning van Spanje. Een tegenplakkaat uit Brussel verbood de kwartierschout om de eed af te leggen.

 

Op 31 december 1633 kreeg Johan van Woestinghoven van de Staten-Generaal zijn commissie als schout van Peelland. Marcus van Gerwen bleef zijn ambt uitoefenen, zodat Peelland vanaf 1634 twee kwartierschouten had. Jonker Marcus van Gerwen bleef in de praktijk de belangrijkste man, omdat Van Woestinghoven zich niet durfde te vertonen. Marcus van Gerwens stierf op 1-5-1645.

 

Marcus van Gerwen was een omstreden figuur. Hoewel sommigen hem loofden om de werken die hij voor Peelland heeft verricht, werd hij door anderen beschuldigd van zelfverrijking ten koste van anderen, en ook werd hij bekritiseerd om zijn katholieke gezindheid, hetgeen met name gedurende de retorsieperiode (1629-1648) een gevaarlijke tenlastelegging was. Daarbij verweet men hem van beide walletjes te eten. Niettemin wist hij uitstel van het retorsieplakkaat te verkrijgen, waardoor vele katholieke ambtenaren in functie konden blijven. Hij was ook betrokken bij de onderhandelingen tussen Spanje en de Republiek over de status van de Meierij van 's-Hertogenbosch en ook speelde hij een rol bij de eerste aanzet tot de Vrede van Munster.

 

 

Jan Bruno van Oetelaar

 

Na de dood van Marcus van Gerwen werd door de regering in Brussel jonker Jan Bruno van Oetelaar aangesteld tot kwartierschout. Ook hij was afkomstig uit Sint-Oedenrode. In de prakijk is hij nooit kwartierschout van Peelland geweest, omdat in 1644, na de dood van Woestinghoven jonker Cornelis Proening van Deventer door de Staten-Generaal was aangesteld, die krachtiger optrad dan zijn voorganger.

 

 

De gereformeerde kwartierschouten van Peelland

 

Vanaf 1633 stelde de Staten-Generaal gereformeerde kwartierschouten aan in het kwartier Peelland.

 

Namen van kwartierschouten van Peelland:

Periode:

Johan van Woestinghoven

1633-1644

Cornelis Proening van Deventer

1644-1661

Jacob Proening van Deventer

1661-1663

Aernoud Coenen van Zegenwerp

1663-1671

Gerard de Crommon

1671-1691

Alexander de Zoete de Laecke van Villers

1691-1711

Balthasar Repelaar

1711-1742

Willem van Haren

1742-1768

Roelof Sloet tot de Haar

1768-1790

Willem van Citters Wzn

1790-1795

 

 

Op 31 december 1633 kreeg Johan van Woestinghoven van de Staten-Generaal zijn commissie als schout van Peelland. Van Woestinghove ging pas in 1636 in Den Bosch wonen. In het kwartier Peelland durfde hij zich niet te vestigen. Op 30-11-1637 was hij voor het eerst aanwezig in een kwartiersvergadering en op 5-5-1638 voor de laatste keer, slechts met het verzoek om zijn salaris te ontvangen. Jonker Marcus van Gerwen bleef dus in de praktijk de belangrijkste man, omdat Van Woestinghoven zich niet durfde te tonen. Van Woestinghoven overleed in 1644

 

In 1644, na de dood van Woestinghoven,werd  jonker Cornelis Proening van Deventer door de Staten-Generaal als kwartierschout van Peelland aangesteld. Hij werd in 1648 in zijn ambt als kwartierschout bevestigd. De eerste tijd had hij het erg moeiijk. In 1648 klaagde hij tweemaal bij de Staten-Generaal over de 'disordre' in het kwartier Peelland. Op 3-7-1648 kreeg hij assistentie van tien soldaten.

 

In 1661 toonde zijn zoon Jacob Proening van Deventer zjn commissie als kwartierschout van Peelland. ZIjn vader bleef de functie in de praktijk uitoefenen.

 

In 1663 werd jonker Aernoud Coenen van Zegenwerp aangesteld als kwartierschout van Peelland. In 1666 stuurde hij Ambrosius Martini, de procureur-generaal van Brabant door Peelland met de opdracht om alle katholieke schouten en schepenen te ontslaan. Het probleem hierbij was dat er gebrek was aan geschikte gereformeerde vervangers.

 

Jonker Gerard de Crommon toonde op 27 oktober 1671 zijn commissie als kwartierschout van Peelland.

 

In 1691 werd jonker Alexander de Zoete de Laecke van Villers kwartierschout van Peelland, Vanaf zijn tijd kunnen we stelen dat de functie van kwartierschout slechts een erebaantje was, dat in werkelijkheid door de stadhouders werd uitgevoerd. Hij woonde in Den Bosch, waar hij in 1711 overleed.

 

Hij werd opgevolgd door Balthasar Repelaar. Hij was slechts zelden actief in Peelland. Wel had hij enkele bekwame stadhouders, zoals Johan Schoonhoven en Gijsbert Gualtheri.  In 1742 overleed Balthasar Repelaar.

 

Zijn opvolger was jonker Willem van Haren die in Sint-Oedenrode woonde. Hij heeft zich nooit zoveel bezig gehouden met zijn ambt. Hij was gedeputeerde voor Friesland voor de Staten-Generaal. Hij was ook een bekend dichter en had goede contacten met Voltaire. Hij overleed op 9-7-1768.

 

Van Haren werd opgevolgd door Roelof baron Sloet tot de Haar. Op 15-7-1768 ontving hij zijn commissie als kwartierschout. Hij bleef in Rotterdam wonen en woonde de kwartiervergaderingen vrijwel niet bij.

 

Zijn opvolger meester Willem van Citters Wzn was op 12-1-1790 aangesteld als kwartierschout.  Deze verscheen evenmin. Citters woonde in Zeeland. In 1795 werd besoten om dit baantje op te heffen.

 

 

De algemene stadhouders van de kwartierschout

 

Zoals gezegd had de kwartierschout een vervanger, of stadhouder. Daarna waren er in een aantal plaatsen ook speciale stadhouders voor die plaats. Die konden voor lange of voor kortetijd aangesteld worden.

 

De bekende namen van de algemene stadhouders van de kwartierschout zijn:

 

Namen van de algemene stadhouders van de kwartierschout van Peelland:

Periode:

Lucas van Houthem

Van 11-3-1476 tot 12-8-1477

Cornelis Thomaess van Beeck

Vermeld op 23-11-1543 en op 30-9-1545

Jan van Heesel de Jonge

Vermeld op 18-11-1553, tot 1-8-1556

Hugo van Berckel

Vermeld op 18-8-1557, tot 25-12-1570

Eijmert van Oetelaar

Vermeld in 1605, tot 20-3-1641

Willem van Oetelaar

Vanaf 20-3-1641 tot 1-5-1645

Geen algemene stadhouders

Van 1-5-1645 tot 1671

Daniel Mackallen

Van 1671 tot 1679

Jacob Boor

Van 1679 tot 3-4-1707

Gijsbertus de Jong

Van 3-4-1707 tot 1710

Jacob Hasevoet

Van 1711 tot 1717

Gijsbert Gualtheri

Van 1717 tot 2-3-1746

Willem Jan Gualtheri

Van 2-3-1746 tot 1755

Paulus Eckringa

Van 1755 tot 1763

Jacob Kien

Van 1763 tot 1775

Jan Willem van Nouhuijs

Van 1775 tot 1795

 

 

De rekening van de kwartierschout van Peelland Henrick van Erp die loopt van 6 april 1477 tot 12 augustus 1477 werd bijgehouden en verantwoord door zijn stadhouder Lucas van Houthem. Deze had op 11 maart 1476 te Gent zijn commissiebrief gekregen van de hertogin van Brabant. Dit is de oudste vermelding van een stadhouder van de kwartierschout. Hij werd nog niet door de kwartierschout aangesteld, wat later wel gebruikelijk zou worden, maar rechtstreeks door de hertogin van Brabant. Aan zijn stadhouderschap zal wel een einde gekomen zijn met de aanstelling van de nieuwe kwartierschout op 12 augustus 1477.

 

In de oudste Veghelse schepenprotocollen wordt de aanwezigheid van de stadhouder tijdens rechtzittingen geregeld vermeld.

 

-        09-11-1543: schepenen in Veghel verklaren dat er vandaag een ‘gebannere vierscharen’ gehouden was, waar de stadhouder van de schout van Pedelant met de schepenen recht sprak. Soortgelijke verklaringen werden afgelegd op 23-11-1543, 21-06-1544, 21-11-1544, 28-2-1545

 

Op 23-11-1543 wordt er een naam genoemd. Tijdens de zitting verklaarde stadhouder Cornelis Thomaess dat kwartierschout Danelt van Eyndhouts van de vorster 10 stuivers ontvangen had voor boeten.

 

Ook op 30-09-1545 wordt een naam genoemd. Tijdens een zitting verzocht Margriet dochter van wijlen Willem Wouterss van Coelen, weduwe van Jan Delis Loeyens aan Cornelissen van Beeck, stadhouder van de schout van Pedelant, om ‘enen wech van recht’ te hebben om met haar hooi uit haar ‘aabempt’, gelegen in Veghel int Akart te komen. Hij wordt in 1544 ook in Someren als stadhouder van de kwartierschout vermeld. Coenen denkt dat hij een specifieke stadhouder voor Someren was, maar omdat hij ook in Veghel vermeld wordt, moet hij de algemene stadhouder van de kwartierschout geweest zijn. Ik neem aan dat hij identiek was aan de in 1543 vermeldde Cornelis Thomaess.

 

Op 18-11-1553 legde Hanrick, zoon van wijlen Ariaen Blaffarts, inwoner van Den Bosch, een eed af ‘aen handen Jans van Hessel die Jonge, stadthouwer des scouthens van Peelant ende voer ons scepenen.’ Ook op 23-5-1556 wordt 'Jan van Hessel de Jonge', stadhouder van de schout van Peelland in een Veghelse acte vermeld. Ook Jan van Heessel was een algemene stadhouders van de kwartierschout. Een aanwijzing daarvoor is dat hij voor een paar maanden als kwartierschout functioneerde toen kwartierschout Daniel Eijndhouts op 1 augustus 1556 overleed. Jan van Heessel verving hem toen tot 12 oktober 1556. Toen was er een opvolger gevonden en werd Gerard van Berkel als kwartierschout van Peelland aangesteld. Dat maakt aannemelijk dat Jan van Heessel in 1553-1556 algemene stadhouder van de kwartier geweest is.

 

De volgende stadhouder wordt in de Veghelse protocollen vermeld op 18-8-1557. Het was Hugo van Berkel, 'stadthouder des scouthens van Pedelant', waarschijnlijk was hij een zoon van kwartierschout Gerard van Berkel, die hij op 25 december 1570 opvolgde. Tot die tijd zal hij onder Gerard van Berkel als stadhouder gefunctioneerd hebben.

 

Coenen schrijft: de kwartierschout van Peelland Jonker Marcus van Gerwen had in 1605 jonker Eijmert van Oetelaar als zijn stadhouder aangehouden. Hij woonde in Sint-Oedenrode. Na 1633 schreef Van Oetelaar de kwartiervergaderingen uit. Hij had vaak de leiding over deze vergaderingen. Jonker van Oetelaar overleed op 20-3-1641. Hierna werd zijn zoon Willem van Oetelaar de stadhouder van de kwartierschout. Waarschijnlijk was hij dat tot de aanstelling van zijn broer jonker Jan Bruno van Oetelaar als kwartierschout na het overlijden van Marcus van Gerwen op 1-5-1645.

 

Na die tijd heeft jonker Cornelis Proening vanDeventer persoonlijk het bestuur van Peelland op zich genomen Hij stelde zijn kinderen aan als stadhouder in enkele dorpen. Een vaste stadhouder heeft hj niet gehad. Ook jonker Aernoud Coenen van Zegenwerp had alleen plaatselijke stadhouders in dienst.

 

Jonker Gerard de Crommon stelde in 1671 Daniel Mackallen aan als algemene stadhouder. In 1671 werd hij stadhouder van de kwartierschout, in welke functie hij onder andere in Aarle-Rixtel, Bakel, Mierlo en Schjndel optrad. Hij trad ook op in Veghel.

 

In 1679 werd Daniel Mackallen als algemeen stadhouder van de kwartierschout vervangen door Jacob Boor. Het register van lidmaten van de gereformeerde kerk van Veghel schrijft over Boor:

 

-        Den 25sten octobri 1676 is aengecomen [als lidmaat van de gereformeerde kerkgemeenschap te Veghel] Jacob Boor, advocaet, secretaris tot Vechel, stadhouder tot Vechel, Erp en Schijndel

-        Bijschrift: naderhandt tot Vechel, Uden en Roij ex Schijndel, anno 1679 over Peellandt te meeste deels.

 

Jacob Boor bleef stadhouder van de kwartierschout tot zijn overlijden op 3-4-1707. Als stadhouder was hij werkzaam in onder andere Aarle, Bakel, Mierlo, Schijndel, Veghel, Erp en Someren. In 1690 werd hij ook schout van Nunen. In Mielo werd hij pas stadhouder na het aftreden van Daniel Mackallen de jonge in 1688.

 

Na het overlijden van Jacob Boor werd Gijsbertus de Jong aangesteld door Alexander Zoete de Laecke van Villers. Zijn bevoegdheden als stadhouder mocht hij toepassen in Aarle-Rixtel, Schijndel, Snt-Oedenrode, Nuenen-Gerwen, Op- en Nederwetten. Zijn functie verviel me de dood van de kwartierschout in 1710.

 

De nieuwe kwartierschout Balthasar Repelaar deed op 16-1-1711 voor de Staten-Genraal zijn eed. Hij stelde Jacob Hasevoet aan als stadhouder.

 

In 1717 stelde kwartierschout Balthasar Repelaar als zijn algemene stadhouder Gijsbert Gualtheri aan. Repelaar bemoeide zich amper met het kwartier Peelland, zodat Gijsbert Gualtheri het in feite voor het zeggen had. In 1741 volgde hij Johan Schoonhoven op als stadhouder in Aarle-Rixtel en Bakel. Bij zijn commissie in 1717 was hij al stadhouder van Nuenen, Sint-Oedenrode, Someren en Tongelre en in de overige Statendorpen. Gijsbert Gualtherie bleef stadhouder tot en met 1755.

 

In 1735 stelde hij zijn zoon Hendrik aan als adjunct-stadhouder. Toen jonker Willem van Haren in 1742 Balthasar Repelaar opvolgde, werd de commissie van Gijsbert Gualtheri verlengd.

 

Zijn opvolger Paulus Eckringa was van 1755 tot en met 1763 stadhouder van de kwartierschout. Hij woonde in Heeze. In 1763 werd Paulus Ekringa door kwartierschout jonker Willem van Haren afgezet en vervangen door Jacob Kien. Die was stadhouder van het kwartier tot en met 1775.

 

De laatste stadhouder van de kwartierschout van Peelland was Jan Willem van Nouhuijs. Hij was een vurig patriot. In 1769 was hij griffier van Peelland geworden. Toen de Franse toepen in 1794 naderden, vluchtte hij. De schepenen van Son en Breugel vonden dat schandelijk en weigerden hierna zijn salaris te betalen. Het ontbreken van de kwartierschout en de vlucht van diens stadhouder hebben ertoe bijgedragen dat in 1795 beide functies werden opgeheven.

 

 

De stadhouders voor bepaalde plaatsen

 

Zoals gezegd trad de algemene stadhouder van de kwartierschout niet in alle dorpen op. In heerlijkheden stelde de plaatselijke heer een eigen schout of drossaard aan. In een aantal statendorpen waren stadhoudere aangesteld specifiek voor dat dorp. Soms is het moeilijk om steeds een onderscheid te blijven maken tussen de algemene stadhouder en de specifieke stadhouders, omdat het ambt soms erg versnipperd was. Ook waren er perioden dat de kwartierschout het bestuur zelf ter hand nam en geen algemene stadhouder aanstelde. Jean Coenen heeft in zijn doctoraalscritie, De secretarissen en schouten in Peelland 1629-1795 (doctoraalscriptie, Geldrop 1981), die situatie grotendeels opgehelderd.

 

Coenen vermeldt peciefieke stadhouders vóor 1650 voor :

 

-        Someren in 1544, maar dat was de algemene stadhouder. Hierna noem Coenen: Jonker Jacop Eijndhouts (1570), Hendrik Vogels (1582), Jonker Amelroij, Jonker Willem van Bosshuijsen (1596), Jonker Johan van Kessel (1604-1614), Thomas Janssen van Hemont (1614-1626), meester Wolfart Ideleth (1626-1650). Het is mogelijk dat in dit lijstje nog meer algemene stadhouders verstopt zitten.

-        In Bakel werd in 1637 Goort Gerits van Wasbergh als stadhouder vermeld. In 1648 werd deze vervangen door Nicolaes van Neerveen die tot 1659 in functie bleef. Bakel was tot 1615-1623 een heerlijkheid. Bij de aflossing van de heerlijkheid moest er een stadhouder aangesteld worden. Misschien bleef de schout van de heer in dienst  als stadhouder, of werd in de vacature voorzien door een stadhouder specifiek voor Bakel aan te stellen.

-        In de schoutsrekening van Marcus van Gerwen is een verklaring van de schepenen van Lierop opgenomen van augustus 1623. Ze verklaren dat 'Johan sone wijlen Jans van Aelst onse tegenwoirdighe stadthouder geconstitueert van den heere schouteth van Peelant.' De heerlijkheid Lierop werd in 1606 afgelost.  Toen werd kennelijk een plaatselijke stadhouder aangesteld. Coenen vermeldt dat Jan van Aalst tevens secretaris te Lierop was en er minstens tot 1633 stadhouder bleef.

-        Sint-Oedenrode kende in 1635 een speciale stadhouder in de persoon van Johan van Delft. Hij was van 1634 tot 1635 secretaris van Sint-Oedenrode. Hij vertrok in 1635.

 

Deze inventarisatie wekt de indruk dat het vóór rond 1600 met die stadhouders per dorp wel meevalt en dat het verschijnsel mogelijk deels in de hand werd gewerkt door de aflossing van heerlijkeden in de eerste decennia van de zestiende eeuw.

 

Vanaf 1651 stelde Corelis Proening van Deventer in een aantal dorpen stadhouders aan voor één of meerdere dorpen. Het gaat hier te ver om alle gegevens van Coenen over te nemen. Zijn scriptie is te raadplegen in de biblitheek van het BHIC of die van de Universiteit van Tilburg. We laten hierna de Veghelse gegevens volgen. Coenen geeft overigens over Veghel weinig gegevens. Hij schrijft: In Veghel is alleen jonker Aelbert Proening van Deventer kort na 1650 stadhouder geweest. Verder heeft de stadhouder van de kwartierschout in dit dorp de functie van schout bekleed. Dat is niet correct en verre van volledig.

 

 

De schouten in de heerlijkheid Erp en Veghel en de stadhouders in Veghel

 

De stadhouder van de kwartierschout had geen gezag in de heerlijkheden, waar de heer zijn eigen schout aanstelde. De hoge, middelbare en lage justitie van Erp werd samen met die van Veghel op 4 mei 1559 verpand aan jonker Walraven van Erp de Oude voor 2.704 pond. De verpanding van Veghel en Erp met ‘alle de profffyten baten ende vervallen van die voirscreve dorpen’ werd pas op 4 november 1566 geëffectueerd mogelijk wegens verlate betaling van de pandsom. Tussen 1612 en 1621 werd de heerlijkheid afgelost. Op 29 februari 1621 werd de pandheerlijkheid Veghel en Erp voor 18 jaar opnieuw verpand. In 1639 werd de heerlijkheid Veghel en Erp gelost.

 

Er zijn verslagen van de rechtzittingen van de schepenbank van Veghel tussen 1569 en 1572 bewaard gebleven. De schout van de heer treed daarin namens de heer op en hij wordt dan in deze civiele dingrol ook enkele keren genoemd:

 

-        3-12-1569: Jan van Heessel nomine officum spreeckt aen in de recht Diercken de Smit dat hy gestoken heeft Jannen Alarts een bendige wonde, daer hij aen gebroeckt heeft 30 ½ stuivers

-        Op 3-12-1569 heeft Joncker Marcelis van Brecht gemechticht Jannen van Hessel den scouthet van Erp ende Vechel in alle syne saecken die hy tot Erpe te doen sal hebben

-        Op 21-1-1570 heeft Jan van Hessel, scouthet der heerlyckheyt van Vechel

-        Op 9-6-1571 heeft Jan van Hessel nomine offoceum in rechte aengesprecken Geritden Janss van Dyeperbeeck den Auwen, dat hy gemeynt aengevreedt heeft

-        Op 3-11-1571 heeft Melchior Jan Hanricxs van Tillair synen eedt gedaen aen handen Jans van Hessel, scouthet der heerlicheyt van Vechel, als gecoren tot die collectacie van den thienden penninck van alle commerscap nae d’ inhout van der ordonancien ende instructien daer op geraempt in pleno judicio.

-        Op 17-11-1571 heeft Jan van Hessel, scouthet van der heerlicheyt van Vechel, gedaecht, gecoeren ende geëedt totter collectacien van alle commerscap Willemen Hanricx Dircxs mit Melchior Jan Hanricxs van Tillair, nae d’ inhout van der ordonancien ende instructien daer op geraempt in pleno judicio.

-        Op 27-03-1579 leggen enkele personen een verklaring af ' op henre eeden hen voergestaeft met opgerechte vingeren van Jannen Jan Hessels, schoutet des voirscreven dorps'.

 

R32, fol. 30 (1597): Huybert Willems en Mathys Daniels verklaren dat voor hen verschenen is Jan Aelaerts, 'vorster tot Vechel', oud omtrent 62 jaren. Hij verklaart 'dat hij eertyts heeft gehangen een heytcamp d'welck Jan van Heessel, scouteth van Vechel ende van Erp allen man heeft den bieder synde gemeynt, ende hem den coep gegeven'. Willem Hanrick Dierckx, oud ontrent 46 jaren, verklaart dat 'theegn voorscreven staet waerechtich te syn, ende noch van verder kennisse te hebben te weten dat Jan van Heessel, die erffenisse voirscreven oick betaelt soude hebben, ende overmits synder afflivicheyt ende secretaris wesende ettelicken jaeren ongevest is blyven staen'.

 

Jan Jan van Heessel is in 1515 in Sint-Oedenrode geboren en op 2 juni 1584 in Sint-Oedenrode overleden. Dat hij inderdaad secretaris in Veghel was, blijkt uit het gegeven dat zijn opvolger tussen 19 juni en 11 augustus 1584 opvolgde.

 

 

-        Op 11-05-1585 wordt Joncker Henrick Dachverlies vermeld als schout van Veghel

-        Op 13-2-1588 wordt meester Peter van Dinther genoemd als schout van Erp en Veghel genoemd.

-        Op 19-3-1594 wordt Joncker Jan van Heetschaij genoemd als schout van Erp en Veghel genoemd.

-        Op 23-11-1602, 18-3-1609  en op 21-12-1610 wordt Huybrecht van der Schout genoemd als schout van Erp en Veghel genoemd.

 

Ook in de dorpsrekeningen wordt de schout van de plaatselijke heer genoemd:

 

-        1604-1605: den 22 junij heeft Eijmbert Diercx betaelt aen onssen schouteyt van Erp ende Vechell blijckende bij quitantie die somma van negen gulden veertien stuijvers

-        1604-1605: Jan Tijssen heeft onssen schoutent van Erp ende Vechell gegeven doen hij nae Bruessel toch om het gedinge van Jan Willems die somma van 11-11-0

-        1613-1614: Den iersten meij aen eenen bode by den schouteth van Erp ende Vechgel gesonden nopende het lossen van de Diese, 0-3-0

-        De dorpsrekening van 1613-1614 werd ondertekend door Walraven van Erp en H. van der Schoot, schout

-        De dorpsrekening van 1614-1615 werd op 30-1-1616 ondertekend door Walraven van Erp en H. van der Schoot, schout

-        De dorpsrekening van 1629-1630 werd op 20-6-1630 ondertekend door H. van der Schoot, 'den schouteth in den naeme van den heere van Erp ende Vechel'

 

H. van der Schout wordt tussen 1620 en 1632 opgevolgd door Gijsbert van der Schout.

 

R58. fol. 45 (9-8-1632): Andries Martens, 'met hum gevuecht Joncker Gijsbert van der Schoutet, schoutet van Erp ende Vechgel', legt de eed af als voogd over het minderjarige zoontje van Jouffrouw Jenneken weduwe van Thomas, broer van voogd Andries.

 

En in de dorpsrekeningen:

 

-        1634-1635: Ende de selfste reijs is den schoutent van Erp met geweest ende den impost gepacht, ende om affrekeninge te macken met den voorscreven rentmeester ende alsdoen verteert 14-18-0

-        1634-1635: Item opten sesten september doen is hier gecomen den schoutent van Erp die voort dorp eenen brieff schreeff naer Lier ende als doen vertert 0-12-0

-        1634-1635: Ghysbrecht vander Schout, schoutent tot Erp ende Vechel, brengt inne tgheene den voorscreven schoutent heeft gevaceert voor ons dorp van Vechel belopt ter somme van 8-8-8

-        1635-1636: Item opten 6en februarie 1636 doen waeren Gerit Janss van Dieperbeeck, den schoutent van Erp ende Vechel, Jan Rut Cluijtmans ende Jan Jan Dirckx geweest ten Bos bij meesters van recht om met haer te beraden wat mee best souden doen tegens de voorscreven executie ende als doen aenden advocaet gegeven vant besonderinge, aenden advocaet 3-7-8

-        De dorpsrekening van 1635-1636 werd op 17-6-1636 ondertekend door G. vander Schaut, 'schouteth'

-        1637-1638: Item alnoch betaelt aen den schoutet van Erp ende Vechel van syn vocatie voor onsen dorpe gedaen, bedracht ter somme van 20 gulden 3 stuyvers blijckende by syn spetivocatie

-        De dorpsrekening van 1637-1638 werd op 15-11-1638 ondertekend door G. vander Schaut, 'schouteth'

-        1638-1639: betaelt aen Joncker Ghijbrecht van den Scaut, schoutet tot Erp ende Vechgel de somme van 5 gulden 17 s/tuijvers 2 ort blijckende bij sijne specifocatie hier mede gaende ende dat voor sijne vacatie voor die van Vechgel in den jaere voorschreven gedaen

-        De dorpsrekening van 1638-1639 werd op 3-11-1639 ondertekend door Walraven van Erp en G. vander Schaut

-        De dorpsrekening van 1639-1640 vermeldt: Volgende de gedane foratie gedaen door Jan van der Schout, schoutet van Erp ende Vechgel voor de dorpe van Vechgel

 

Behalve de schout van de heer trad ook de kwartierschout op in Veghel. Hierboven zagen we dat de plaatselijke schout optrad voor lokale zaken. De kwartierschout bemoeide zich met bovenlokale zaken. Enkele voorbeelden:

 

-        1604-1605: den 25 februarij hebben wij tot Sint Oden Roij eenen bode gesendt by den schoutent van Pelant oft hij thuijs was oft niet, want ons overheijt van Vechell met hem te spreecken hadden van de repartie te vermaecken totten Graeff ende doen betaelt den bode 0-3-4

-        1604-1605: Jacop Tijssen heeft den 6 december betaelt eenen bode die eenen omlopenden brief brocht van den schoutet van Pelant omdat wij soude coemen op een dachveert tot Helmont 0-4-12

-        1604-1605: Item Cornelis Goijrts heeft den 3 september geweest metten schoutent van Erp by den schoutent van Pelant om te vraegen hoe het stont met die fortificatie van Sertogenbosch daer den schoutent van Pelant om tot Bruessel was geweest ende doen verteert, 0-15-8

-        1613-1614: den 8en appril aen eenen boden van den schoutet van Peelant nopende eenen tacx van te graven neven ‘t fort van Creveceur 0-5-0

-        1613-1614: den 28en decembris aen den heere van Erp voer syn patrijsen ende wilbraet in twee reysen geschoncken aen den rentmeesters tot Huesden, den rentmeester ten Bosche, mitsgaders voer wijn ten tijde den schouteth van Peelant in twee reijsen tot Vechgel nae geweest om t’ accorderen tusschen Roij ende Vechgel alles ter presentie kennisse ende ordre van schepenen, samen 13-14-0

-        1635-1636: item waeren Gerit Ariens ende Goort Aertss geweest tot Sint Odenroij by den schoutent van Pelant ende by de scheepenen ende dat ter oorsaecken dat die van Roy ons hier soude comen helpen wacken voor de Krouaten, ende als doen vertert 0-15-0

-        1637-1638: betaelt aen den nieuwen schoutent van Peland tot Sertogenbossche gemyndelycken genaempt Wuestenhooven die somme van 29 gulden 4 stuyvers blijckende by quitantie de dato den tweden januarij 1638

-        1638-1639: met die van Erp ten Bos geweest bij den nieuwen schoutent om die kaersen (karren) af te coopen ende doen verteert 12 stuijvers

 

 

In 1639 werd de heerlijkheid Erp en Veghel afgelost. Daarmee hield ook de taak van de heer als officier in Erp en Veghel op. Er werd toen een stadhouder specifiek voor Veghel aangesteld.

 

-        De dorpsrekening van 1640-1641 werd gesloten op 11-12-1641 en onderteken door 'G. de Heessel, stadthouder'

 

In 1642 werden de heerlijkheden Erp en Veghel afzonderlijk verpand aan respectievelijk Johan van Broekhoven en Christiaan van Broekhoven. Hun rechten gingen over op Rogier van Broekhoven. In de zomer van 1648 liet Rogier van Broekhoven weten dat hij bezit kwam nemen van de heerlijkheden Veghel en Erp, maar de Staten-Generaal en de regenten van Veghel en van Erp erkenden zijn aanspraken niet. Veghel bleef hierna tot 1795 een statendorp.

 

Een bewaard gebleven tiendrekening van 1642 vermeld:

 

-        vuytgegeven aen seigneur Geraertt van Heessel, scholtis alhier, ter somma van 16 gulden 10 stuyvers ter oorsaken dat den Eerwaerde heer pastoor tot Vechel hadde vonnis geïmpetreertt in den hove tot Brussell tegens de tientinners, het welck den voorscreven Van Heessel hadde affgecoegt

 

De dorpsrekening van 1641-1642:

 

-        Item opden 4en mertij [1641] aenden schouteth van Erp ende Vechgel gegeven ter ordinantie van schepenen van wegen den peckel in de Aa aenden Kilsdoncxe moelen de somme van 5 gulden

 

De conclusie is dat Gerart van Heesel na de aflossing van de heerlijkheid in 1639 door de kwartierschout aangesteld werd als stadhouder voor Veghel. Toen de heerlijheid in 1642 opnieuw verpacht werd, bleef hij als officier fuctioneren, maar nu als schout van de plaatseljke heer.

 

De geldigheid van de verpachting door Brussel moet al vrij snel in twijfel getrokken zijn door de nieuwe machthebbers, de Staten-Generaal, want de dorpsrekening van 1643-1644 werd op 15-7-1644 gesloten ten overstaan van 'G. de Heesel, stadthouder'. Kennelijk was Gerart van Heessel inmiddels weer als stadhouder van de kwartierschout aangesteld. De dorpsrekening van 1641-1642 werd op 22-2-1646 gesloten en werd ook ondertekend door G. de Heesel, 'stadthouder' .

 

Gerard van Heessel overleed op 31-3-1646. Op 1-2-1647 wordt genoemd: Catharina van den Berch, weduwe van wijlen Geraert van Heessel, schout van Erp en Veghel en secretaris.

 

Het is ook mogelijk dat Gerard van Heessel vanaf 1641 steeds als stadhouder optrad (zo noemt hij zichzelf in 1641), en dat de paar vermeldingen in 1641-1642 dat hij als schout van de heer optrad foutief zijn, of de situatie was voor de plaatselijke bestuurders niet duidelijk. Het is ook mogelijk dat in de onduidelijke periode 1642-1649 Gerard van Heessel formeel stadhouder was, maar door Van Broeckhoven en de plaatselijke bestuurders om praktische redenen ook als vertegenwoordiger van de heer (die zijn rechten niet kon waarmaken) ewrd gezien.

 

De dorpsrekening van 1646-1647 werd op 6-1-1651 gesloten en ondertekend door 'Jan van Heesel, stadhouwer'. De dorpsrekening van 1647-1648 vermeldt: 'Jan Jansen van Heessel, stadthouder alhier'.

 

Uit de dorpsrekening van 1650-1651:

-         Alnoch stellen de voorschreven borgemeestern voor vuijtgeven 't geene sij hebben betaelt aen Jan van Heessel van oncosten gedaen op den 20en julij 1651 doen de borgemeesteren haere reckenschap dede, comt ter somma van 32 gulden

-         Item alnoch aen den officier gegeven vant teeckenen deser reckeninge de somma van 2-10-0

 

 

Vanaf de dorpsrekening van 1651-1652, die werd gesloten op 25-6-1652 treedt in Veghel Jacob Albert Proening op als plaatselijke stadhouder. Hij trad voor het laatst als zodanig op bij het sluiten van de dorpsrekening op 15-6-1671.

 

Uit Taxandria,vol. 5:

Adriana van Honselaar huwde voor de eerste keer met Lambert Millinck van Gerwen, uit dit huwelijk een zoon Lambert Millinck van Gerwen, gestorven in 1722, oud 88 jaren, die in Veghel woonde en trouwde met Catharina van Ep, dochter van Johan van Erp, heer van Frisselsten en Mari van Vladeraken. Adriana van Honselaar hertrouwde met Jacob Albert Proening van Deventer, stadhouder van Schijndel, Erp en Veghel.

 

In 1665 woonde hij in Veghel. Op 27-11-1665 bezochten de pachters van de wijnen en bieren ten overstaan van de schepenen Rutten en en Roeffs en de vorster het woonhuijse van Joncker Jacob Aelbert Proening, stadhouder van Vechel. In twee verscheijde kelders werden meer dan 5 tonnen bier aangetroffen, die hij niet aan de collecteur of vorster heeft bekend gemaakt, waarover de pachters de jonker in de boete hebben geslagen

 

Anneke de huisvrouw van Jan Huijbert Queens en haar dochter Anneke welke 30 jaar oud is zijn op verzoek van jonker Jacop Albert Pronninck, stadhouder van Erp en Veghel, op 16 juni 1657 gedaagd om een verklaring af te leggen. Genoemde stadhouder is op 2 februari 1657 ten huize van Jan Huijbert Queens geweest om daar recht heel de dag te spreken. Die dag heeft de stadhouder drie moedwillige vechtersbazen berecht. Tegen de avond spande hij zijn paard weer voor de kar om naar Veghel te varen, maar besloot om de nacht in Erp door te brengen omdat moeder en dochter gehoord hadden dat hij op weg naar Veghel op zijn kar dood geschoten zou worden. Die nacht werd er in de stal bij het huis van Queens ingebroken en hebben ze het paard van de stadhouder in zijn been gestoken. Het paard is enige dagen later aan zijn verwondingen overleden. Anneke en haar dochter verklaren ook dat ze in de avond buiten schoten gehoord hebben.

 

Hanrick Peter Rutten, president schepen van Erp legde op 16 juni 1657 een verklaring voor ter instantie van de stadhouder van Erp en Veghel Jacop Albert Pronninck. De stadhouder had op 2 februari 1657 ten huize van Jan Huijbert Queens, 3 jong gezellen van Erp aan gesproken over hun rechten. Tegen de avond wilde de stadhouder weer naar Veghel varen, maar om zijn leven te redden is hij in Erp blijven slapen. Hanrick verklaard dat hij bij het huis van Jan Huijbert Queens enige schoten heeft gehoord. De andere dag is de president schepen weer naar het huis van Queens gegaan waar hij hoorde dat het paard van de stadhouder gestoken en gewond was. Hoorde van Anneke de vrouw van Jan Huijbert Queens zeggen dat het maar goed was dat de stadhouder gisterenavond  niet naar Veghel is gevaren, want ze had bij het kelderraam gehoord dat ze de stadhouder op weg naar huis zouden dood schieten.

 

 

In 1672 en 1673 vinden we Cornelis van der Hagen vermeld als stafhouder.

 

R55, fol. 411 (13-10-1672): Hendrick Goort Jan Claes en Peter Willems zijn aangesteld als voogden over de minderjarige kinderen van Jan Goort Jan Claes, verwekt bij zijn vrouw Catarina, en hebben daartoe de eed afgelegd 'aen handen Cornelis van der Hagen, gesubstitueerden van den heere hooftschout des quartiers van Peelandt'.

 

Voor soortgelijke akten, zie: R55, fol. 429 (21-01-1673) en R55. fol. 454 (08-03-1673)

 

R55. fol. 461 (02-05-1673): Cornelis van der Hagen wordt 'stadthouder' genoemd.

 

 

De dorprekening van 1672-1673 werd op 5-12-1673 als eerste rekening ondertekend door Daniel Makallen. Hij was in 1671 door de kwartierschout aangesteld als algemeen kwartierschout.

 

1672-1673 handtekening.jpg

 

 

Op 30 april 1674 werd in Veghel Gerardt Pennincx tot schepen aangesteld en beëdigd, zoals gebruikelijk door dagement van de vorster, hier expliciet 'ter instantie van Daniel Mackallen, stadthouder des quartiers van Peelandt'. David Mackallen wordt voor het laatst met naam genoemd als sthouder in Veghel op 12-11-1676.

 

Zijn opvolger Jacob Boor treedt in Veghel voor het eerst als officier op op 13-2-1677 bij de beëdiging van nieuwe schepenen. In de civiele dingrollen van Veghel treedt 'monseigneur Jacob Boor, stadthouder deses dorps' op 1-5-1677 als partij op in een rechtzaak. Jacob Boor, ondertekende de dorpsrekening van 1677-1678 op 7-5-1678.  Hij bleef stadhouder in Veghel tot aan zijn dood op 3-4-1707.

 

Jacob Boor werd als stadhouder in Veghel opgevolgd door Herman van Broeckhuijsen. Hij wordt in Veghels als stadhouder genoemd in verklaringen afgelegd op 9-9-1708, 17-9-1708 en 8-5-1710. De algemeen stadhouder uit die periode, Gijsbert de Jong, is dus geen stadhouder in Veghel geweest.

 

Op 18-5-1711 vertoonde Jacob Hasevoet voor de Veghelse schepenen zijn commissie als gecommitteerde van de kwartierschout Balthasar Repelaer in de raatcamer van Vechel. Hij wordt nog genoemd in een verklaring op 24-5-1717.

 

Op 8-10-1717 vertoonde Gijsbert Gualtheri zijn commissie als stadhouder van kwartierschout de Repelaer voor de Veghelse schepenen. Hij bleef in dienst tot 1755, maar liet zich vanaf 1746 in Veghel vervangen door zijn zoon Willem-Jan Gualtheri.

 

Zijn opvolger Willlem Jan Gualtheri toonde op 31-3-1746 aan de Veghelse schepenen zijn approbatie op 2-3-1746 door de Staten-Genraal van zijn commissie als stadhouder van het kwartier Peelland, als zodanig op 24-2-1746 aangesteld door kwartierschout Willem van Haren. Hij vertoont tevens zijn acte van eedsaflegging in handen van Gijsbert Gualtheri te Son op 14-3-1746. 

 

Een aantekening van 1751 over de samenstlling van het dorpsbestuur van Veghel schrijft: De regeeringe bestaet altans anno 1751 [onder andere] uit:

 

-        Kwartierschout: Willem van Haeren

-        Stadhouder Gijsbert Gualtheri

-        Medestadhouder Willem Jan Gualtheri

 

Gijsbert Gualtheri bleef stadhouder totdat hij in 1755 afgezet werd, en stelde in 1746 zijn zoon Willem Jan aan als mede- of adjunct-stadhouder in Veghel. Willem Jan Gualtheri wordt in een verklaring afgelegd voor schepenen van Veghel op 30-10-1754 'mede stadhouder deses quartiers van Peellandt' genoemd.

 

De volgende stadhouder, Paulus Eckringa, trad in Veghel op 30-1-1755 op bij de controversiele vervanging van de Veghelse schepenen. Veghel lag toen met Sint-Oedenrode in de clinch over de afvoer van het regenwater van Jekschot en Eckringa stelde toen schepenen aan die partij kozen voor Sint-Oedenrode. Dat leidde in Veghel tot een massaal protest. Eckringa was stadhouder tot 1763.

 

Hij werd opgevolgd door Jacob Kien die stadhouder was van 1763 tot 1775. Hij wordt vanaf 1764 vermeld bij het aanstellen van functionarissen en in verklaringen afgelegd voor de Veghelse schepenen.

 

Jan Willem van Nouhuys was de laatste stadhouder. Hij bekleedde die functie van 1775 tot 1795. Zijn brief van 23-8-1794 over het schouwen van de Aa wordt nog besproken in een vergadering van de Veghelse regenten op 24-8-1794. Als wat later de Fransen binnenvallen vlucht Nouhuijs. In 1795 werd het stadhouderschap opgeheven.

 

De volgende personen zijn namens de kwartierschout of namens de plaatselijke heer officier in Veghel geweest.

 

Namen van de officieren te Veghel:

Status:

Periode:

Lucas van Houthem

Algemeen stadhouder

Van 11-3-1476 tot 12-8-1477

Cornelis Thomaess van Beeck

Algemeen stadhouder

Vermeld op 23-11-1543 en op 30-9-1545

Jan van Heesel de Jonge

Algemeen stadhouder

Vermeld op 18-11-1553, tot 1-8-1556

Hugo van Berckel

Algemeen stadhouder

Vermeld op 18-8-1557, tot 1566

Jan Jans van Heessel

Schout van de heer

Vermeld in 1569-1584

Joncker Henrick Dachverlies

Schout van de heer

Vermeld in 1585

Meester Peter van Dinther

Schout van de heer

Vermeld in 1588

Joncker Jan van Heetschaij

Schout van de heer

Vermeld in 1594

Huybrecht van der Schout  

Schout van de heer

Vermeld in 1602-1630

Ghysbrecht vander Schout

Schout van de heer

Vermeld in 1632-1639

Jan van der Schout

Schout van de heer

Vermeld in 1639

Gerart van Heessel

Plaatselijke stadhouder

Vermeld in 1641-1646

Jan Jansen van Heessel

Plaatselijke stadhouder

Vermeld in 1646-1651

Jacob Albert Proening

Plaatselijke stadhouder

Vermeld in 1652-1671

Cornelis van der Hagen

Plaatselijke stadhouder

Vermeld in 1672-1673

Daniel Makallen

Algemeen stadhouder

Van 1673 tot 1676

Jacob Boor

Plaatselijke stadhouder

Van 1677 tot 1679

Jacob Boor

Algemeen stadhouder

Van 1679 tot 3-4-1707

Hermanus van Broeckhuijsen

Plaatselijke stadhouder

Van 1707 tot 1710

Jacob Hasevoet

Algemeen stadhouder

Van 1711 tot 1717

Gijsbert Gualtheri

Algemeen stadhouder

Van 1717 tot 2-3-1746

Willem Jan Gualtheri

Mede-stadhouder

Van 2-3-1746 tot 1755

Paulus Eckringa

Algemeen stadhouder

Van 1755 tot 1763

Jacob Kien

Algemeen stadhouder

Van 1763 tot 1775

Jan Willem van Nouhuijs

Algemeen stadhouder

Van 1775 tot 1795

 

 

Bronnen: behalve gegevens uit de veghelse schepenprotocllen, resolutieboeken, dorpsrekeningen en andere Veghelse bronnen werd ook gebruik gemaakt van: Jean Coenen, De secretarissen en schouten in Peelland 1629-1795 (doctoraalscriptie, Geldrop 1981); Henk Beijers Archiefcollectie, schoutsrekeningen; Martien van Asseldonk, De Meierij van ’s-Hertogenbosch. De evolutie van plaatselijk bestuur, bestuurlijke indeling en dorpsgrenzen ca. 1200-1832 (Oosterhout, 2002), hfdstk 4 (gewestelijke instellingen), en bijlage 6 (heerlijkheden).