De kwartierschouten van Peelland en hun stadhouders
Martien van Asseldonk, 14 september 2014
Deze gegevens
mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk,
www.oudzijtaart.nl
Het ontstaan van de vier kwartieren
In de eerste decennia van de dertiende eeuw verwierf hertog Hendrik I in
het gebied dat minstens vanaf 1288 aangeduid werd met de naam Meierij
van 's-Hertogenbosch (of varianten daarvan), belangrijke bezittingen,
zoals de eninge van de Kempen (1203) en het graafschap Sint-Oedenrode
(1231). Deze werden opgenomen in de organisatie van het hertogdom. De
oorspronkelijke structuren bleven daarin herkenbaar. Zo bleven de
cijnsdata van het graafschap Sint-Oedenrode en van de eninge van de
Kempen en de hoofdvaart op Sint-Oedenrode grotendeels bestaan. Verder
functioneerden omstreeks 1200 in Sint-Oedenrode en Bergeijk voor de
rechtspraak colleges van leenmannen. In de vijftiende-eeuwse
schoutsrekeningen worden deze colleges respectievelijk ‘de leenmannen
van Peelland’ en ‘de leenmannen van Kempenland’ genoemd.
Volgens Kerremans (1949) was de indeling van de Meierij van
's-Hertogenbosch in vijf delen in het begin van de dertiende eeuw al min
of meer gefixeerd. Coopmans (1965) en Van Ermen (1989) sloten zich
hierbij aan. Deze auteurs dateren de indeling van de meierij in
kwartieren vroeger dan de bronnen rechtvaardigen. De eerste aanwijzing
voor het bestaan van kwartieren dateert uit 1299. In dat jaar sprak de
hertog van Brabant van de schout van 's-Hertogenbosch en van alle
onderschouten onder het schoutambacht en onder de schout van
's-Hertogenbosch. Met deze onderschouten zijn waarschijnlijk de
kwartierschouten bedoeld.
Met streeknaam Campinia
of Kempen werd in de dertiende eeuw een groot deel van de latere
kwartieren Oisterwijk, Kempenland en Peelland aangeduid werd. De
vermelding in 1246 van een hertogelijke schout
in Busco et in Campinia mag
geïnterpreteerd worden als een schout voor de stad en meierij van
's-Hertogenbosch. Dat hij in 1246 in Lieshout optrad kan als een
aanwijzing gezien worden, dat er op dat moment nog geen kwartierschout
voor Peelland aangesteld was. In dat geval kan de eerste aanstelling van
kwartierschouten en de indeling van de Meierij in vier kwartieren en de
Vrijdom op 1246-1299 gedateerd worden.
De namen van de vier kwartieren worden in veertiende-eeuwse stukken voor
het eerst vermeld. In 1307 gebood de hertog van Brabant de ‘scouten van
's-Hertogenbosch ende van Oisterwijc’ dat zij de heer van Heusden
moesten bijstaan. Omstreeks 1312-1352 wordt in het oudst bewaard
gebleven leenboek van de hertog een leen bijgeschreven dat gelegen was
in de meierij ofwel het kwartier Oisterwijk
(in villicatione de Oesterwyc).
In het leenboek dat in circa 1350 aangelegd werd, wordt de ligging van
een leengoed in Hoogcasteren aangegeven als ‘in de Meyerie van Ourle’,
dat is het kwartier Kempenland. Een in Schijndel gesitueerd leengoed
wordt in hetzelfde leenboek omschreven als gelegen ‘in de Meyerie van
Sente Oeden Rode’ ofwel het kwartier Peelland. In 1357 wordt de
kwartierschout van Peelland vermeld. De kwartierschout van Kempenland
wordt in de rekening van de algemeen ontvanger van Brabant van 1365-1366
vermeld. Uit de rekening van de algemeen ontvanger van Brabant over
1363-1364 en de daarop volgende rekeningen blijkt dat de Meierij van
's-Hertogenbosch toen verdeeld was in vier kwartieren: Peelland,
Kempenland, Oisterwijk en Maasland.
De kwartierschouten en hun stadhouders
De kwartierschouten werden benoemd door de hertog van Brabant en ten
tijde van de Republiek door de Staten-Generaal. De kwartierschouten
hadden in hun kwartier het recht de lagere ambtenaren te benoemen. De
kwartierschout ook was belast met het bewaken van de openbare orde in
zijn kwartier.
Vanaf de vijftiende eeuw is er sprake van stadhouders die de
kwartierschouten assisteerden en in bepaalde taken vervingen. Er was
sprake van een algemene stadhouder van de kwartierschout en later ook
van stadhouders voor specifieke plaatsen. De bevoegdheden van de
algemene stadhouders varierde. Sommige kwartierschouten hebben zich niet
met het bestuur van het kwartier Peelland bemoeid en lieten alles over
aan hun stadhouder, terwij anderen daarentegen het bestuur zelf ter hand
namen en geen algemene stadhouder aanstelden. In de heerlijkheden trad
de schout van de heer op als officier. Daar had de stadhouder van de
kwartierschout niets te zeggen. De schout van een heer werd ook vaak
aangeduid als drossaard of drost.
De functie van kwartierschout en stadhouder, en van de schout of
drossaard van de plaatselijke heer werden aangeduid als 'officier'.
Indien zij niet aanwezig waren, trad de plaatselijke president-schepen
als officier op.
De kwartierschout, al dan niet vervangen door een stadhouder, of de
schout van de heer, riep de schepenbanken bijeen en maande de schepenen
recht te spreken. De schepenen wezen het vonnis, dat vervolgens door de
officier werd uitgesproken en uitgevoerd. De officier inde tevens de
boeten en legde daarvan rekening en verantwoording af aan de heer of
hertog en diens administratief apparaat. De schout hield toezicht op het
functioneren van de schepenen. Naast de gewone rechtszittingen worden in
historische bronnen de ‘waarheden’ vermeld. Dat waren bijeenkomsten,
gehouden door de schout, drossaard, of rentmeester, waarvoor alle
daartoe gekwalificeerde ingezetenen geboden werden, met het doel te
bepalen wie regels overtrad of om rechten vast te stellen.
De in 's-Hertogenbosch residerende hoogschout had de bevoegdheid op het
terrein van de hoge ofwel criminle rechtspraak in alle plaatsen in de
Meierij waar de hoge justitie niet in handen was van een plaatselijke
heer. De hoogschout verstrekte indien nodig bevelen aan plaatselijke
vorsters.
Betalingen aan de kwartierschouten door Veghel
Aanvankelijk werden door het aan de kwartierschout van Peelland voor
verleende diensten, die per dienst werden afgerekend. Zo werd in
1629-1630 aan Marcus van Gerwen door Veghel betaald:
-
Aen den schouteth van Peelant mede gegeven om te solliciteren in den
Hage om voor ons dorp te verminderinge van de groote maenden, volgens de
quitantie van date den 19en november 1629,
40-1-10
Na de val van Den
Bosch in 1629 probeerde de Staten Generaal het gebied van de Meierij
onder haar gezag te krijgen. Kwartierschout Marcus van Gerwen werd door
hen ontslagen en op 31 december 1633 kreeg Johan van Woestinghoven van
de Staten-Generaal zijn commissie als kwartierschout van Peelland.
Marcus van Gerwen bleef echter tot aan zijn overlijden in 1645 gewoon
doorgaan met zijn werk als kwartierschout en Van Woestinghoven durfde
zich amper in Peelland te vertonen. Hij overleed in 1644. Door Veghel
werd één keer bijgedragen aan het salaris van Woestinghoven en wel in
1637-1638:
-
betaelt
aen den nieuwen schoutent van Peland tot Sertogenbossche gemyndelycken
genaempt Wuestenhooven die somme van 29 gulden 4 stuyvers blijckende by
quitantie de dato den tweden januarij 1638
Woestinghoven werd als kwartierschout opgevolgd door Cornelis Proening
van Deventer. Ondanks tegenstand in veel plaatsen nam hij het bestuur in
Peelland krachtig in handen. In Veghel en Erp vond men het verstandig
hem mild te stemmen, getuigde volgende uitgave in de dorpsrekening van
1645-1646:
-
geschonken aen den schoutet van Peellandt ten Bosch wilbraedtt met die
dan Erp beloopt voor ons pardt 4-10-0
Ook in 1652-1653 werd kwartierschout Cornelis Proening van Deventer door
het dorpsbestuur van Veghel met geschenken vereert:
-
Op den 18en julij door last van schepenen aen den heere schoutet van
Pelant gevuert een schaep hoenderen bedraegende met de vracht ter somme
van 7-12-8
-
Item alnoch gegeven aen mijn Deventer voor sijne nieuwe jaer voor sijne
getrouwe diensten den dorpe gedaen de somma van 25 gulden
Vanaf 1655-1656 is er sprake van bemoeienis
van de rentmeester bij het betalen van de kartierschout. Deze
afdrachten begonnen een verplicht karakter te krijgen:
-
Optten 22en januarij 1657 betaelt aen den soone van den heere
schoutet van Pelant ter somme van 50 gulden blyckende by assignatie van
den voorschreven rentmeester (Schoock)
Dorpsrekening 1660-1661:
-
Betaelt aen den heere schoute van Peelant 30 gulden voor syn salaris hem
competerenden
Vanaf de aanstelling van Gerard de Crommon in 1671 werd er jaarlijks 50
gulden betaald:
-
1671-1672: betaelt aen den heer Geraerdt van Crommon hooftsschout van
Peelant, 50-0-0 voor sijne corporele dienst
-
1672-1673: betaelt aen den heere hooftschouteth van Peeandt voor syne
recognitie en corperele diensten, 50-0-0
-
1673-1674: Betaelt aen den heere hooftschouth des quartiers voor syne
recognitie 50-0-0
Tussen 1674 en 1676 werd zijn salaris verhoogd naar 75 gulden. Wanneer
precies is onduidelijk, omdat de twee tussenliggende dorpsrekeningen
niet bewaard zijn gebleven, en we ook in het resolutieboek er niets over
aantroffen.
-
1676-1677: betaelt aen den heeren hooftschout van Peelandt 75-0-0 van
een recognitie die hem belooft is voor sijne extraordinarisse diensten
Deze 75 gulden werd tot en met 1733-1734 jaarlijks aan de kwartierschout
betaald.
In 1734 werd er van hogerhand een regeling getroffen voor de betaling
door de dorpen van de kwartierschouten vanwege aan de dorpen verleende
diensten. Met ingang van 1734-1735
ontving de kwartierschout 176 gulden van het dorp. Dit bedrag werd nog
in 1794-1795 aan hem betaald. In 1795 kreeg hij de helft, 88 gulden, en
daarna is het gedaan met betalingen, omdat de functie in de loop van
1795 werd opgeheven.
In de rekening van 1692-1693 staat dat het dorp in dat jaar de
kwartierschout vereerde: 'wegens eenige booter', 17-3-12. Het jaar erop
werd voor een vaatje boter voor de kwartierschout 16 gulden betaald.
Rond 1700 was dit een provisie, een vaste toeslag op zijn salaris van 16
gulden geworden. In 1706 was de provisie nog 16 gulden. In 1711 was het
verhoogd naar 41 gulden. Wanneer die verhoging plaats vond konden we
niet vaststellen, omdat de rekeneingen van die periode erg beschadigd
zijn. Tot en met 1727-1728 werd een provisie van 41 gulden gegeven. In
de rekening van 1728-1729 was die provisie weer verlaagd naar 16 gulden.
Dat gebeurde op aandringen van de Leen- & Tolkamer die vanaf 1727 de
dorpsrekeningen controleerde. Met de verhoging van het salaris van de
kwartierschout van 75 naar 176 gulden in 1734 verviel de provisie.
In de dorpsrekening van 1677-1678 wordt ook een betaling opgenomen (en
geroieerd) aan de kamerdienaar van de kwartierschout:
-
Een paer hantschoenen voor des selfts kamerdiennaar, 6-6-0
(doorgestreept, in marge: dese post geroieert)
Met ingang van 1700-1701 werd door Veghel elk jaar 3 gulden en 3
stuivers betaald aan deze kamerdienaar. Met de verhoging van het salaris
van de kwartierschout in 1734 verviel ook deze toelage.
In de rekening van 1692-1693 is voor het eerst sprake van recognitie van
500 gulden aan de kwartierschout door het kwartier Peelland. Veghels
aandeel daarin was 24-16-0.
-
1692-1693: den selven heere hooftschout is goet gedaan de quote deses
dorps in de ordinaire quartiers recognitie van 500 gulden, 24-16-4
We vonden deze betaling tot en met 1695-1696 in de Veghelse
dorpsrekeningen vermeld, daarna niet meer.
In de armenrekening van Veghel van 1655-1657 wordt vermeld: aen den
schoutet van Pelant 3-3-0 voor solaris voort eeden den tegenwoorigen
armmeester
Betalingen aan de stadhouder door Veghel
Aanvankelijk werd de stadhouder door het dorp per dienst betaald. In de
dorpsrekening van 1650-1651 staat bijvoorbeeld vermeld:
-
Alnoch stellen de voorschreven borgemeestern voor vuijtgeven 't geene
sij hebben betaelt aen Jan van Heessel van oncosten gedaen op den 20en
julij 1651 doen de borgemeesteren haere reckenschap dede, comt ter somma
van 32 gulden
-
Item alnoch aen den officier gegeven vant teeckenen deser reckeninge de
somma van 2-10-0
In 1660-1661:
-
Betaelt aen Joncker Jacob Aelbert Prouningh door assignatie van den
rentmeester Schoock ter somme van 32 gulden
Getuige een aantekening in het resolutieboek
van Veghel van 24-2-1665 werd toen een vast salaris voor de stadhouder
Jacob Proening van Deventer afgesproken:
-
Stadhouder Proeningh, schepenen, borgemeesters en twaalfmannen
representerende het corpus van Veghel zijn contract aangegaan, dat de
stadhouder gelooft de gemeijnte in alle voorvallende en occasie
amptshalven getrouwelijk te dienen en zaken waar te nemen, voor 36-0-0
jaarlijks. Het contract kon ieder jaar worden opgezegd.
Dit bedrag aan de stadhouder wordt nog betaald in 1670-1671:
-
Betaelt aen den heere stadthouder voor sijne diensten 36-0-0
-
Bijschrift: dese 36 gulden is by Joncker prouningh niet ontfangen als
hier onder blijckt
-
Onderaan de bladzijde stond: op hetgene de borgemeester bij het slot van
dese rekeningh is goet comende, soo hebben sy ontfangen vuyt handen
Joncker Prouningh 36 guldden op minderingh van het gene Joncker
Prouningh bij het slot sijne verpondinghrekeninge schuldigh blijft, dit
voor nieywe gestelt den 15en July 1671
Jacob Proening van Deventer werd in 1671 als stadhouder opgevolgd door
Daniel Mackallen en hierna is het even gedaan met de betaling door het
dorp aan de stadhouder.
-
1672-1673: betaelt aen den heere stadthouder Mackal voor syne diensten
voor de gemeynte ende vacatie (geen bedrag ingevuld)
Vanaf 1673-1674 ontving Mackallen een bedrag uit de Veghelse dorpskas
Kennelijk is een salaris van 25 gulden afgesproken:
-
Betaelt aen den stadthouderen deses dorps voor synen corporeele diensten
25-0-0
-
Betaelt aen den heere Daniel Mackallen voor synne comparitie alhier in
drij verrscheyde reijsen soo om de recognitien van den heere schoutet
van Peelant 20-0-0, als van het manquement de selfs ende meer andere
behulpsame voor dese dorpe
In 1676 werd Daniel Mackallen als stadhouder opgevolgd door Jacob Boor.
-
1676-1677: betaelt aen den heer stadthouder Boor voor sijnne diensten
ende gedaene vacatie 25-0-0
Het jaarlijkse salaris van 25 gulden aan de stadhouder werd tot aan
1733-1734 betaald. In 1734 werden de salarissen van de kwartierschout
van hogerhand geregeld. Toen is ook een einde gekomen aan de betaling
door het dorp aan de stadhouder.
In de dorpsrekening van 1711-1712 wordt ook nog een provisie van 20
gulden vermeld. In 1706 werd die nog niet betaald. Wanneer tussen 1706
en 1711 die provisie ingesteld is, is onduideijk, omdat de rekeningen
uit die periode erg beschadigd zijn. De provisie werd voor het laatst
betaald in 1727-1728. Toen kwam er op aandringen van de Leen- &
Tolkamer, die vanf 1727 de dorpsrekeningen controleerde, een einde aan
deze toelage.
Behalve het salaris en de provisie van het dorp ontving de officier, de
stadhouder of de schout van de heer, namens de heer ook een deel van de
opgelegde boeten. Een paar voorbeelden:
-
Keuren van 1559:
dat nyemant by nacht off by dage op onser gemeynte van Vechel enige
beesten en sal houden, hoedanich die wesen mochten, contrarie onser
chaerten ende vonnissen op enen Philippus gulden, daer aff een jegelyck
sal mogen beceuren off aanbrengen, waer aff die aenbrenger sal hebben
dat een derdendeel, die gesworen van Vechel dat ander derden deel, ende
die here dat derde derdendeel.
-
Ordonnatie uit 1662:
mijn heeren
schepenen ordonneeren gelijck sij ordonneren voor desen hebben dat
niemant wie hij sij gheen beesten, peerden, ofte schaepen binnen de
bandtschouwe en sal hebben te hoeden ofte drijven in conformiteijtt van
onse charte daer van mentie maeckende, en dat over de menichvuldige
clachten aen ons aengedraghen, op peene van eenen daelder te verbeuren
bij gebreeckelijcken aen den heere officier, welcken peene voor nu
alsdan wordtt verclaert executabell, actum 21en july 1662.
Deze boeten waren niet voor de stadhouder, maar voor zijn heer. Maar
vaak werden boeten afgekocht of gecomposeerd. Ook die inkomsten waren
voor de heer, maar toezicht was moeilijk. Enkele voorbeelden van
composities:
Rekening van de
hoogschout van 26-6-1461 tot 25-12-1461:
-
van Vriese
Dierkens die hem misgrepen hadde aen 2 of 3 schapen, ganzen ende
hoenderen te Vechel die hij t' onrechte aengeveert hadde ende genomen,
ende want dair omme gevangen ende ten Bosch opter poorten gebracht, maer
want hij een arm man was wijf ende kynderen hebbende sonder goet ende
oec want hij altijt den heer getrouwe was geweest, soe liet hem die
schouthet composeren voer 20 Peters
Dorpsrekening
1690-1691:
-
Betaelt aan
branthout dat gelevert aan de quartierschout Crommon, in de plaatse
sijnder pretensie van 25 gulden omdat hare hooftleijste op den
behoorlijcken tijt niet en hadden overgebragt, 17-0-0
In 1544 werd de Veghelse vorster Goert Jan Willems Goerts Clockgieters
aangeklaagd omdat hij boeten liet composeren. uit het feit dat dit
gedrag tegen hem gebruikt werd, volgt dat het verboden was. Goert voerde
ter verdediging aan, dat de kwartierschout dit toestond.
De knecht van de vorster herinnerdee
Danel van Eyndhouts, de kwartierschout of diens vrouw aaneen schuld van
van 'drie mauwer haveren ende vier scapen’ De schout en zijn vrouw
hadden geantwoord: “Seegt
Goyarden owen meester dat hy boert tot Vechel ende tot Erpe soe voel
broecken dat hy betaelt sy.”
Het composeren bood ook aan de stadhouder de mogelijkheid om zich te
verrijken. In de zeventiende eeuw was het composeren verboden, maar toezicht
op deze praktijk was moeilijk.
De officier beurde in 1774-1775 volgens een bewaard gebleven kasboekje
van de katholieke schuurkerk ook nog jaarlijks 75 gulden aan
recognitiegelden. Dat was voor de gegeven toestemming om de schuurkerk
te mogen gebruiken. Dit bedrag werd over de parochianen omgeslagen en
opgehaald.
In een resolutie
van 19-7-1730 was het een en ander hierover vastgelegd, maar in 1785
waren klachten over de inning van die gelden binnengekomen. In 1787
vergaderden de schouten van Peelland en de stadhouder van de
kwartierschout over deze recognitiegelden van de katholieken. De dertien
aanwezige schouten stelden voor de Roomsen te ontheffen van de
recognitiegelden. Zij wensten een vaste betaling van de dorpen.
Stadhouder Jan Willem van Nouhuijs stuurde het verzoek naar de
Staten-Generaal. Van een regeling is niets gekomen, aangezien na 1734
tot aan 1795 er door het dorp nooit een salaris of recognitie aan de
stadhouder betaald werd.
In de Veghelse armenrekening vanaf 1727-1729 tot en met 1808 wordt een
jaarlijkse uitgave van 2 gulden en 10 stuivers aan ‘de heere officier’
vermeld voor ‘het horen deser reeckeninge ne vacatien met verteringe van
buyten dorps ‘.
In de
kerkrekening gesloten op 16-11-1707 komt voor het eerste een vergoeding
aan de officier voor:
-
Den heer officier comt voor het overstaen en teeckenen deser reeckeningh
met vacatie en waegenvragt, 5-0-0
In de volgende rekening gesloten op 10-10-1709 komt deze uitgave terug.
In de rekening gesloten op 3-9-1711 is het bedrag verdubbeld:
-
Compt den heere officiere voor het overstaen ende teeckenen deser
reeckening, 5-0-0
-
Noch denselven voor expresse vacatie en paersvracht, 5-0-0
Dit dubbele bedrag wordt ook in de drie volgende rekeningen gesloten in
1713, 1715 en 1717 betaald. Daarna was het weer steeds 5 gulden.
De katholieke kwartierschouten van Peelland
De oudst bekende
namen van kwartierschouten kennen we uit de schoutsrekeningen (bron:
Henk Beijers, Archiefcollectie).
Daaruit haalden we de volgende personen die kwartierschout van Peelland
zijn geweest:
Rutgher van den
Broucke
In de rekening
van de hoogschout van Den Bosch van 24 juni 1409 tot 26 september 1409
komt een bestraffing voor die de voormalige kwartierschout van Peelland
opgelegd kreeg, omdat hij samen met Henric van Cuycke heer Lonijs van
Rijsingen, priester en kanunnik te Sint-Oedenrode doodgeslagen had. Zijn
bezit werd verbeurd verklaard. Een tegoed dat hij nog als kwartierschout
van de hertog tegoed had, kwam ook te vervallen:
-
van Rutger van den Broeck ende van Henric van Cuycke die doetsloegen
Heer Lonijs van Rijsingen priester canonick Sunte Oeden Roede dair sij
aen verboirde hair lijf ende hair goet dat gesoent es metten magen ende
vrienden des voirsreven Heren Lonys, dair af de voirsreven Rutgher boven
der sculd die mijn heer Van Brabant voirscreven hem te voren sculdich
was de welke (conmite) ende verbuert blijft alsoe 't de vorscreven
scoutete hem wel onderstiet in die yegenwordichede van scepenen van
Sonne ende andere vele goeden mannen doe men dair af de dingde gepunct
heeeft om 209 cronen Vrancrijx sheren behoef te betalen tot drien
terminen deen derdel sunte Lambrechs dage 1409 d' ander te derthienmisse
dair naest volgende ende dat derde derdeel te half mey naest volgende
1410 dair om hier vanden drie terminen voirscreven de [somme te betalen
van] 34 pond en 16 schelingen en 8 penningen groten (= 880 groten).
Hugo van Berckel
Jonker Hugo van Berkel, dan 61 jaar oud, werd op 14 februari 1598
'gewezen schout van Peelland' genoemd. (Spierings,
Een romantische rentmester).
Vermoedelijk was hij kwartierschout tot de aanstelling van Marcus van
Gerwen die op 7 mei 1597 zijn commissiebrief kreeg Hij was al stadhouder
onder Gerard van Berkel.
Marcus van Gerwen
Joncker Marcus van Gerwen woonde in Sint-Oedenrode.Hij
kwam voort uit een aanzienlijke familie. Van 1596 tot 1600 was Van
Gerwen schout van Helmond. Op 7 mei 1597 kreeg hij zijn commissiebrief
als kwartierschout van Peelland.
In 1623 kreeg hij de opdracht van Helmond en Den Bosch om
een plan te ontwerpen voor de bevaarbaarmaking van de Aa en deze vaarweg
door te trekken tot het land van Horn. Dit plan is tussen 1625 en 1629
gedeeltelijk uitgevoerd, en diende vooral als turfvaart.
In 1630 eiste de
Staten-Generaal dat de kwartierschouten de eed van trouw aan de
Republiek zouden afleggen, zo niet dan zouden zij worden afgezet. Marcus
van Gerwen bleef trouw aan de koning van Spanje. Een tegenplakkaat uit
Brussel verbood de kwartierschout om de eed af te leggen.
Op 31 december
1633 kreeg Johan van Woestinghoven van de Staten-Generaal zijn commissie
als schout van Peelland. Marcus van Gerwen bleef zijn ambt uitoefenen,
zodat Peelland vanaf 1634 twee kwartierschouten had. Jonker Marcus van
Gerwen bleef in de praktijk de belangrijkste man, omdat Van
Woestinghoven zich niet durfde te vertonen. Marcus van Gerwens stierf op
1-5-1645.
Marcus van Gerwen was een omstreden figuur. Hoewel sommigen hem loofden
om de werken die hij voor Peelland heeft verricht, werd hij door anderen
beschuldigd van zelfverrijking ten koste van anderen, en ook werd hij
bekritiseerd om zijn katholieke gezindheid, hetgeen met name gedurende
de retorsieperiode (1629-1648) een gevaarlijke tenlastelegging was.
Daarbij verweet men hem van beide walletjes te eten. Niettemin wist hij
uitstel van het retorsieplakkaat te verkrijgen, waardoor vele katholieke
ambtenaren in functie konden blijven. Hij was ook betrokken bij de
onderhandelingen tussen Spanje en de Republiek over de status van de
Meierij van 's-Hertogenbosch en ook speelde hij een rol bij de eerste
aanzet tot de Vrede van Munster.
Jan Bruno van
Oetelaar
Na de dood van
Marcus van Gerwen werd door de regering in Brussel jonker Jan Bruno van
Oetelaar aangesteld tot kwartierschout. Ook hij was afkomstig uit
Sint-Oedenrode. In de prakijk is hij nooit kwartierschout van Peelland
geweest, omdat in 1644, na de dood van Woestinghoven jonker Cornelis
Proening van Deventer door de Staten-Generaal was aangesteld, die
krachtiger optrad dan zijn voorganger.
De gereformeerde kwartierschouten van Peelland
Vanaf 1633 stelde
de Staten-Generaal gereformeerde kwartierschouten aan in het kwartier
Peelland.
Op 31 december
1633 kreeg Johan van Woestinghoven van de Staten-Generaal zijn commissie
als schout van Peelland. Van Woestinghove ging pas in 1636 in Den Bosch
wonen. In het kwartier Peelland durfde hij zich niet te vestigen. Op
30-11-1637 was hij voor het eerst aanwezig in een kwartiersvergadering
en op 5-5-1638 voor de laatste keer, slechts met het verzoek om zijn
salaris te ontvangen. Jonker Marcus van Gerwen bleef dus in de praktijk
de belangrijkste man, omdat Van Woestinghoven zich niet durfde te tonen.
Van Woestinghoven overleed in 1644
In 1644, na de
dood van Woestinghoven,werd jonker
Cornelis Proening van Deventer door de Staten-Generaal als
kwartierschout van Peelland aangesteld. Hij werd in 1648 in zijn ambt
als kwartierschout bevestigd. De eerste tijd had hij het erg moeiijk. In
1648 klaagde hij tweemaal bij de Staten-Generaal over de 'disordre' in
het kwartier Peelland. Op 3-7-1648 kreeg hij assistentie van tien
soldaten.
In 1661 toonde
zijn zoon Jacob Proening van Deventer zjn commissie als kwartierschout
van Peelland. ZIjn vader bleef de functie in de praktijk uitoefenen.
In 1663 werd
jonker Aernoud Coenen van Zegenwerp aangesteld als kwartierschout van
Peelland. In 1666 stuurde hij Ambrosius Martini, de procureur-generaal
van Brabant door Peelland met de opdracht om alle katholieke schouten en
schepenen te ontslaan. Het probleem hierbij was dat er gebrek was aan
geschikte gereformeerde vervangers.
Jonker Gerard de
Crommon toonde op 27 oktober 1671 zijn commissie als kwartierschout van
Peelland.
In 1691 werd
jonker Alexander de Zoete de Laecke van Villers kwartierschout van
Peelland, Vanaf zijn tijd kunnen we stelen dat de functie van
kwartierschout slechts een erebaantje was, dat in werkelijkheid door de
stadhouders werd uitgevoerd. Hij woonde in Den Bosch, waar hij in 1711
overleed.
Hij werd
opgevolgd door Balthasar Repelaar. Hij was slechts zelden actief in
Peelland. Wel had hij enkele bekwame stadhouders, zoals Johan
Schoonhoven en Gijsbert Gualtheri.
In 1742 overleed Balthasar Repelaar.
Zijn opvolger was
jonker Willem van Haren die in Sint-Oedenrode woonde. Hij heeft zich
nooit zoveel bezig gehouden met zijn ambt. Hij was gedeputeerde voor
Friesland voor de Staten-Generaal. Hij was ook een bekend dichter en had
goede contacten met Voltaire. Hij overleed op 9-7-1768.
Van Haren werd
opgevolgd door Roelof baron Sloet tot de Haar. Op 15-7-1768 ontving hij
zijn commissie als kwartierschout. Hij bleef in Rotterdam wonen en
woonde de kwartiervergaderingen vrijwel niet bij.
Zijn opvolger
meester Willem van Citters Wzn was op 12-1-1790 aangesteld als
kwartierschout. Deze
verscheen evenmin. Citters woonde in Zeeland. In 1795 werd besoten om
dit baantje op te heffen.
De algemene stadhouders van de kwartierschout
Zoals gezegd had de kwartierschout een vervanger, of stadhouder. Daarna
waren er in een aantal plaatsen ook speciale stadhouders voor die
plaats. Die konden voor lange of voor kortetijd aangesteld worden.
De bekende namen van de algemene stadhouders van de kwartierschout zijn:
De rekening van de kwartierschout van Peelland Henrick van Erp die loopt
van 6 april 1477 tot 12 augustus 1477 werd bijgehouden en verantwoord
door zijn stadhouder Lucas van Houthem. Deze had op 11 maart 1476 te
Gent zijn commissiebrief gekregen van de hertogin van Brabant. Dit is de
oudste vermelding van een stadhouder van de kwartierschout. Hij werd nog
niet door de kwartierschout aangesteld, wat later wel gebruikelijk zou
worden, maar rechtstreeks door de hertogin van Brabant. Aan zijn
stadhouderschap zal wel een einde gekomen zijn met de aanstelling van de
nieuwe kwartierschout op 12 augustus 1477.
In de oudste Veghelse schepenprotocollen wordt de aanwezigheid van de
stadhouder tijdens rechtzittingen geregeld vermeld.
-
09-11-1543:
schepenen in
Veghel verklaren dat er vandaag een ‘gebannere vierscharen’ gehouden
was, waar de stadhouder van de schout van
Pedelant met de schepenen
recht sprak. Soortgelijke verklaringen werden afgelegd op 23-11-1543,
21-06-1544, 21-11-1544, 28-2-1545
Op 23-11-1543
wordt er een naam genoemd. Tijdens de zitting verklaarde stadhouder
Cornelis Thomaess dat kwartierschout Danelt van Eyndhouts van de vorster
10 stuivers ontvangen had voor boeten.
Ook op 30-09-1545
wordt een naam genoemd. Tijdens een zitting verzocht Margriet dochter
van wijlen Willem Wouterss van Coelen, weduwe van Jan Delis Loeyens aan
Cornelissen van Beeck, stadhouder van de schout van Pedelant, om ‘enen
wech van recht’ te hebben om met haar hooi uit haar ‘aabempt’, gelegen
in Veghel int Akart te komen. Hij wordt in 1544 ook in Someren als
stadhouder van de kwartierschout vermeld. Coenen denkt dat hij een
specifieke stadhouder voor Someren was, maar omdat hij ook in Veghel
vermeld wordt, moet hij de algemene stadhouder van de kwartierschout
geweest zijn. Ik neem aan dat hij identiek was aan de in 1543 vermeldde
Cornelis Thomaess.
Op 18-11-1553
legde
Hanrick, zoon van wijlen Ariaen Blaffarts, inwoner van Den Bosch, een
eed af ‘aen handen Jans van Hessel die Jonge, stadthouwer des scouthens
van Peelant ende voer ons scepenen.’ Ook op 23-5-1556 wordt 'Jan van
Hessel de Jonge', stadhouder van de schout van Peelland in een Veghelse
acte vermeld.
Ook Jan van
Heessel was een algemene stadhouders van de kwartierschout. Een
aanwijzing daarvoor is dat hij voor een paar maanden als kwartierschout
functioneerde toen kwartierschout Daniel Eijndhouts op 1 augustus 1556
overleed. Jan van Heessel verving hem toen tot 12 oktober 1556. Toen was
er een opvolger gevonden en werd Gerard van Berkel als kwartierschout
van Peelland aangesteld. Dat maakt aannemelijk dat Jan van Heessel in
1553-1556 algemene stadhouder van de kwartier geweest is.
De volgende
stadhouder wordt in de Veghelse protocollen vermeld op 18-8-1557. Het
was Hugo van Berkel, 'stadthouder
des scouthens van Pedelant', waarschijnlijk was hij een zoon van
kwartierschout Gerard van Berkel, die hij op 25 december 1570 opvolgde.
Tot die tijd zal hij onder Gerard van Berkel als stadhouder
gefunctioneerd hebben.
Coenen schrijft:
de kwartierschout van Peelland Jonker Marcus van Gerwen had in 1605
jonker Eijmert van Oetelaar als zijn stadhouder aangehouden. Hij woonde
in Sint-Oedenrode. Na 1633 schreef Van Oetelaar de kwartiervergaderingen
uit. Hij had vaak de leiding over deze vergaderingen. Jonker van
Oetelaar overleed op 20-3-1641. Hierna werd zijn zoon Willem van
Oetelaar de stadhouder van de kwartierschout. Waarschijnlijk was hij dat
tot de aanstelling van zijn broer jonker Jan Bruno van Oetelaar als
kwartierschout na het overlijden van Marcus van Gerwen op 1-5-1645.
Na die tijd heeft
jonker Cornelis Proening vanDeventer persoonlijk het bestuur van
Peelland op zich genomen Hij stelde zijn kinderen aan als stadhouder in
enkele dorpen. Een vaste stadhouder heeft hj niet gehad. Ook jonker
Aernoud Coenen van Zegenwerp had alleen plaatselijke stadhouders in
dienst.
Jonker Gerard de
Crommon stelde in 1671 Daniel Mackallen aan als algemene stadhouder. In
1671 werd hij stadhouder van de kwartierschout, in welke functie hij
onder andere in Aarle-Rixtel, Bakel, Mierlo en Schjndel optrad. Hij trad
ook op in Veghel.
In 1679 werd
Daniel Mackallen als algemeen stadhouder van de kwartierschout vervangen
door Jacob Boor.
Het register van lidmaten van de gereformeerde kerk van Veghel schrijft
over Boor:
-
Den 25sten
octobri 1676 is aengecomen [als lidmaat van de gereformeerde
kerkgemeenschap te Veghel] Jacob Boor, advocaet, secretaris tot Vechel,
stadhouder tot Vechel, Erp en Schijndel
-
Bijschrift:
naderhandt tot Vechel, Uden en Roij ex Schijndel, anno 1679 over
Peellandt te meeste deels.
Jacob Boor bleef
stadhouder van de kwartierschout tot zijn overlijden op 3-4-1707. Als
stadhouder was hij werkzaam in onder andere Aarle, Bakel, Mierlo,
Schijndel, Veghel, Erp en Someren. In 1690 werd hij ook schout van
Nunen. In Mielo werd hij pas stadhouder na het aftreden van Daniel
Mackallen de jonge in 1688.
Na het overlijden
van Jacob Boor werd Gijsbertus de Jong aangesteld door Alexander Zoete
de Laecke van Villers. Zijn bevoegdheden als stadhouder mocht hij
toepassen in Aarle-Rixtel, Schijndel, Snt-Oedenrode, Nuenen-Gerwen, Op-
en Nederwetten. Zijn functie verviel me de dood van de kwartierschout in
1710.
De nieuwe
kwartierschout Balthasar Repelaar deed op 16-1-1711 voor de
Staten-Genraal zijn eed. Hij stelde Jacob Hasevoet aan als stadhouder.
In 1717 stelde
kwartierschout Balthasar Repelaar als zijn algemene stadhouder Gijsbert
Gualtheri aan. Repelaar bemoeide zich amper met het kwartier Peelland,
zodat Gijsbert Gualtheri het in feite voor het zeggen had. In 1741
volgde hij Johan Schoonhoven op als stadhouder in Aarle-Rixtel en Bakel.
Bij zijn commissie in 1717 was hij al stadhouder van Nuenen,
Sint-Oedenrode, Someren en Tongelre en in de overige Statendorpen.
Gijsbert Gualtherie bleef stadhouder tot en met 1755.
In 1735 stelde
hij zijn zoon Hendrik aan als adjunct-stadhouder. Toen jonker Willem van
Haren in 1742 Balthasar Repelaar opvolgde, werd de commissie van
Gijsbert Gualtheri verlengd.
Zijn opvolger
Paulus Eckringa was van 1755 tot en met 1763 stadhouder van de
kwartierschout. Hij woonde in Heeze. In 1763 werd Paulus Ekringa door
kwartierschout jonker Willem van Haren afgezet en vervangen door Jacob
Kien. Die was stadhouder van het kwartier tot en met 1775.
De laatste
stadhouder van de kwartierschout van Peelland was Jan Willem van
Nouhuijs. Hij was een vurig patriot. In 1769 was hij griffier van
Peelland geworden. Toen de Franse toepen in 1794 naderden, vluchtte hij.
De schepenen van Son en Breugel vonden dat schandelijk en weigerden
hierna zijn salaris te betalen. Het ontbreken van de kwartierschout en
de vlucht van diens stadhouder hebben ertoe bijgedragen dat in 1795
beide functies werden opgeheven.
De stadhouders voor bepaalde plaatsen
Zoals gezegd trad
de algemene stadhouder van de kwartierschout niet in alle dorpen op. In
heerlijkheden stelde de plaatselijke heer een eigen schout of drossaard
aan. In een aantal statendorpen waren stadhoudere aangesteld specifiek
voor dat dorp. Soms is het moeilijk om steeds een onderscheid te blijven
maken tussen de algemene stadhouder en de specifieke stadhouders, omdat
het ambt soms erg versnipperd was. Ook waren er perioden dat de
kwartierschout het bestuur zelf ter hand nam en geen algemene stadhouder
aanstelde. Jean Coenen heeft in zijn doctoraalscritie,
De secretarissen en schouten in
Peelland 1629-1795 (doctoraalscriptie, Geldrop 1981), die situatie
grotendeels opgehelderd.
Coenen vermeldt
peciefieke stadhouders vóor 1650 voor :
-
Someren in 1544,
maar dat was de algemene stadhouder. Hierna noem Coenen: Jonker Jacop
Eijndhouts (1570), Hendrik Vogels (1582), Jonker Amelroij, Jonker Willem
van Bosshuijsen (1596), Jonker Johan van Kessel (1604-1614), Thomas
Janssen van Hemont (1614-1626), meester Wolfart Ideleth (1626-1650). Het
is mogelijk dat in dit lijstje nog meer algemene stadhouders verstopt
zitten.
-
In Bakel werd in
1637 Goort Gerits van Wasbergh als stadhouder vermeld. In 1648 werd deze
vervangen door Nicolaes van Neerveen die tot 1659 in functie bleef.
Bakel was tot 1615-1623 een heerlijkheid. Bij de aflossing van de
heerlijkheid moest er een stadhouder aangesteld worden. Misschien bleef
de schout van de heer in dienst als
stadhouder, of werd in de vacature voorzien door een stadhouder
specifiek voor Bakel aan te stellen.
-
In de schoutsrekening van Marcus van Gerwen is een verklaring van de
schepenen van Lierop opgenomen van augustus 1623. Ze verklaren dat
'Johan sone wijlen Jans van Aelst onse tegenwoirdighe stadthouder
geconstitueert van den heere schouteth van Peelant.' De heerlijkheid
Lierop werd in 1606 afgelost. Toen
werd kennelijk een plaatselijke stadhouder aangesteld. Coenen vermeldt
dat Jan van Aalst
tevens secretaris
te Lierop was en er minstens tot 1633 stadhouder bleef.
-
Sint-Oedenrode
kende in 1635 een speciale stadhouder in de persoon van Johan van Delft.
Hij was van 1634 tot 1635 secretaris van Sint-Oedenrode. Hij vertrok in
1635.
Deze
inventarisatie wekt de indruk dat het vóór rond 1600 met die stadhouders
per dorp wel meevalt en dat het verschijnsel mogelijk deels in de hand
werd gewerkt door de aflossing van heerlijkeden in de eerste decennia
van de zestiende eeuw.
Vanaf 1651 stelde
Corelis Proening van Deventer in een aantal dorpen stadhouders aan voor
één of meerdere dorpen. Het gaat hier te ver om alle gegevens van Coenen
over te nemen. Zijn scriptie is te raadplegen in de biblitheek van het
BHIC of die van de Universiteit van Tilburg. We laten hierna de Veghelse
gegevens volgen. Coenen geeft overigens over Veghel weinig gegevens. Hij
schrijft: In Veghel is alleen jonker Aelbert Proening van Deventer kort
na 1650 stadhouder geweest. Verder heeft de stadhouder van de
kwartierschout in dit dorp de functie van schout bekleed. Dat is niet
correct en verre van volledig.
De schouten in de heerlijkheid Erp en Veghel en de stadhouders in Veghel
De stadhouder van
de kwartierschout had geen gezag in de heerlijkheden, waar de heer zijn
eigen schout aanstelde. De
hoge, middelbare en lage justitie van Erp werd samen met die van Veghel
op 4 mei 1559 verpand aan jonker Walraven van Erp de Oude voor 2.704
pond. De verpanding van Veghel en Erp met ‘alle de profffyten baten ende
vervallen van die voirscreve dorpen’ werd pas op 4 november 1566
geëffectueerd mogelijk wegens verlate betaling van de pandsom. Tussen
1612 en 1621 werd de heerlijkheid afgelost. Op 29 februari 1621 werd de
pandheerlijkheid Veghel en Erp voor 18 jaar opnieuw verpand. In 1639
werd de heerlijkheid Veghel en Erp gelost.
Er zijn verslagen
van de rechtzittingen van de schepenbank van Veghel tussen 1569 en 1572
bewaard gebleven. De schout van de heer treed daarin namens de heer op
en hij wordt dan in deze civiele dingrol ook enkele keren genoemd:
-
3-12-1569: Jan
van Heessel nomine officum
spreeckt aen in de recht Diercken de Smit dat hy gestoken heeft Jannen
Alarts een bendige wonde, daer hij aen gebroeckt heeft 30 ½ stuivers
-
Op 3-12-1569
heeft Joncker Marcelis van Brecht gemechticht Jannen van Hessel den
scouthet van Erp ende Vechel in alle syne saecken die hy tot Erpe te
doen sal hebben
-
Op
21-1-1570 heeft
Jan van Hessel, scouthet der heerlyckheyt van Vechel
-
Op 9-6-1571 heeft
Jan van Hessel nomine offoceum
in rechte aengesprecken Geritden Janss van Dyeperbeeck den Auwen, dat hy
gemeynt aengevreedt heeft
-
Op 3-11-1571
heeft Melchior Jan Hanricxs van Tillair synen eedt gedaen aen handen
Jans van Hessel, scouthet der heerlicheyt van Vechel, als gecoren tot
die collectacie van den thienden penninck van alle commerscap nae d’
inhout van der ordonancien ende instructien daer op geraempt
in pleno judicio.
-
Op 17-11-1571
heeft Jan van Hessel, scouthet van der heerlicheyt van Vechel, gedaecht,
gecoeren ende geëedt totter collectacien van alle commerscap Willemen
Hanricx Dircxs mit Melchior Jan Hanricxs van Tillair, nae d’ inhout van
der ordonancien ende instructien daer op geraempt
in pleno judicio.
-
Op 27-03-1579
leggen enkele personen een verklaring af ' op henre eeden hen
voergestaeft met opgerechte vingeren van Jannen Jan Hessels, schoutet
des voirscreven dorps'.
R32, fol. 30
(1597): Huybert Willems en Mathys Daniels verklaren dat voor hen
verschenen is Jan Aelaerts, 'vorster tot Vechel', oud omtrent 62 jaren.
Hij verklaart 'dat hij eertyts heeft gehangen een heytcamp d'welck Jan
van Heessel, scouteth van Vechel ende van Erp allen man heeft den bieder
synde gemeynt, ende hem den coep gegeven'. Willem Hanrick Dierckx, oud
ontrent 46 jaren, verklaart dat 'theegn voorscreven staet waerechtich te
syn, ende noch van verder kennisse te hebben te weten dat Jan van
Heessel, die erffenisse voirscreven oick betaelt soude hebben, ende
overmits synder afflivicheyt ende secretaris wesende ettelicken jaeren
ongevest is blyven staen'.
Jan Jan van
Heessel is in 1515 in Sint-Oedenrode geboren en op 2 juni 1584 in
Sint-Oedenrode overleden. Dat hij inderdaad secretaris in Veghel was,
blijkt uit het gegeven dat zijn opvolger tussen 19 juni en 11 augustus
1584 opvolgde.
-
Op 11-05-1585
wordt Joncker Henrick Dachverlies vermeld als schout van Veghel
-
Op 13-2-1588
wordt meester Peter van Dinther genoemd als schout van Erp en Veghel
genoemd.
-
Op 19-3-1594
wordt Joncker Jan van Heetschaij genoemd als schout van Erp en Veghel
genoemd.
-
Op 23-11-1602,
18-3-1609 en op 21-12-1610 wordt
Huybrecht van der Schout genoemd als schout van Erp en Veghel genoemd.
Ook in de
dorpsrekeningen wordt de schout van de plaatselijke heer genoemd:
-
1604-1605:
den 22 junij heeft Eijmbert Diercx betaelt aen onssen schouteyt van Erp
ende Vechell blijckende bij quitantie die somma van negen gulden
veertien stuijvers
-
1604-1605: Jan Tijssen heeft onssen schoutent van Erp ende Vechell
gegeven doen hij nae Bruessel toch om het gedinge van Jan Willems die
somma van 11-11-0
-
1613-1614: Den iersten meij aen eenen bode by den schouteth van Erp ende
Vechgel gesonden nopende het lossen van de Diese, 0-3-0
-
De dorpsrekening
van 1613-1614 werd ondertekend door
Walraven van Erp en H. van der Schoot, schout
-
De dorpsrekening
van 1614-1615 werd op 30-1-1616 ondertekend door
Walraven van Erp en H. van der Schoot, schout
-
De dorpsrekening
van 1629-1630 werd op 20-6-1630 ondertekend door
H. van der Schoot, 'den schouteth in den naeme van den heere van Erp
ende Vechel'
H. van der Schout wordt tussen 1620 en 1632 opgevolgd door Gijsbert van
der Schout.
R58. fol. 45
(9-8-1632): Andries Martens, 'met hum gevuecht Joncker Gijsbert van der
Schoutet, schoutet van Erp ende Vechgel', legt de eed af als voogd over
het minderjarige zoontje van Jouffrouw Jenneken weduwe van Thomas, broer
van voogd Andries.
En in de dorpsrekeningen:
-
1634-1635:
Ende de selfste reijs is den schoutent van Erp met geweest ende den
impost gepacht, ende om affrekeninge te macken met den voorscreven
rentmeester ende alsdoen verteert 14-18-0
-
1634-1635:
Item opten sesten september doen is hier gecomen den schoutent van Erp
die voort dorp eenen brieff schreeff naer Lier ende als doen vertert
0-12-0
-
1634-1635: Ghysbrecht vander Schout, schoutent tot Erp ende Vechel,
brengt inne tgheene den voorscreven schoutent heeft gevaceert voor ons
dorp van Vechel belopt ter somme van 8-8-8
-
1635-1636: Item opten 6en februarie 1636 doen waeren Gerit
Janss van Dieperbeeck, den schoutent van Erp ende Vechel, Jan Rut
Cluijtmans ende Jan Jan Dirckx geweest ten Bos bij meesters van recht om
met haer te beraden wat mee best souden doen tegens de voorscreven
executie ende als doen aenden advocaet gegeven vant besonderinge, aenden
advocaet 3-7-8
-
De dorpsrekening
van 1635-1636 werd op 17-6-1636 ondertekend door
G. vander Schaut, 'schouteth'
-
1637-1638: Item alnoch betaelt aen den schoutet van Erp ende Vechel van
syn vocatie voor onsen dorpe gedaen, bedracht ter somme van 20 gulden 3
stuyvers blijckende by syn spetivocatie
-
De dorpsrekening
van 1637-1638 werd op 15-11-1638 ondertekend door
G. vander Schaut, 'schouteth'
-
1638-1639: betaelt aen Joncker Ghijbrecht van den Scaut, schoutet tot
Erp ende Vechgel de somme van 5 gulden 17 s/tuijvers 2 ort blijckende
bij sijne specifocatie hier mede gaende ende dat voor sijne vacatie voor
die van Vechgel in den jaere voorschreven gedaen
-
De dorpsrekening
van 1638-1639 werd op 3-11-1639 ondertekend door Walraven van Erp en
G. vander Schaut
-
De dorpsrekening van 1639-1640 vermeldt:
Volgende de
gedane foratie gedaen door Jan van der Schout, schoutet van Erp ende
Vechgel voor de dorpe van Vechgel
Behalve de schout
van de heer trad ook de kwartierschout op in Veghel. Hierboven zagen we
dat de plaatselijke schout optrad voor lokale zaken. De kwartierschout
bemoeide zich met bovenlokale zaken. Enkele voorbeelden:
-
1604-1605:
den 25 februarij hebben wij tot Sint Oden Roij eenen bode gesendt by den
schoutent van Pelant oft hij thuijs was oft niet, want ons overheijt van
Vechell met hem te spreecken hadden van de repartie te vermaecken totten
Graeff ende doen betaelt den bode 0-3-4
-
1604-1605: Jacop Tijssen heeft den 6 december betaelt eenen bode die
eenen omlopenden brief brocht van den schoutet van Pelant omdat wij
soude coemen op een dachveert tot Helmont 0-4-12
-
1604-1605: Item Cornelis Goijrts heeft den 3 september geweest metten
schoutent van Erp by den schoutent van Pelant om te vraegen hoe het
stont met die fortificatie van Sertogenbosch daer den schoutent van
Pelant om tot Bruessel was geweest ende doen verteert, 0-15-8
-
1613-1614: den 8en appril aen eenen boden van den schoutet
van Peelant nopende eenen tacx van te graven neven ‘t fort van Creveceur
0-5-0
-
1613-1614: den 28en decembris aen den heere van Erp voer syn
patrijsen ende wilbraet in twee reysen geschoncken aen den rentmeesters
tot Huesden, den rentmeester ten Bosche, mitsgaders voer wijn ten tijde
den schouteth van Peelant in twee reijsen tot Vechgel nae geweest om t’
accorderen tusschen Roij ende Vechgel alles ter presentie kennisse ende
ordre van schepenen, samen 13-14-0
-
1635-1636: item waeren Gerit Ariens ende Goort Aertss geweest tot Sint
Odenroij by den schoutent van Pelant ende by de scheepenen ende dat ter
oorsaecken dat die van Roy ons hier soude comen helpen wacken voor de
Krouaten, ende als doen vertert 0-15-0
-
1637-1638: betaelt aen den nieuwen schoutent van Peland tot
Sertogenbossche gemyndelycken genaempt Wuestenhooven die somme van 29
gulden 4 stuyvers blijckende by quitantie de dato den tweden januarij
1638
-
1638-1639: met die van Erp ten Bos geweest bij den nieuwen schoutent om
die kaersen (karren) af te coopen ende doen verteert 12 stuijvers
In 1639 werd de
heerlijkheid Erp en Veghel afgelost. Daarmee hield ook de taak van de
heer als officier in Erp en Veghel op. Er werd toen een stadhouder
specifiek voor Veghel aangesteld.
-
De dorpsrekening
van 1640-1641 werd gesloten op 11-12-1641 en onderteken door 'G. de
Heessel, stadthouder'
In 1642 werden de heerlijkheden Erp
en Veghel afzonderlijk verpand aan respectievelijk Johan van Broekhoven
en Christiaan van Broekhoven. Hun rechten gingen over op Rogier van
Broekhoven. In de zomer van 1648 liet Rogier van Broekhoven weten dat
hij bezit kwam nemen van de heerlijkheden Veghel en Erp, maar de
Staten-Generaal en de regenten van Veghel en van Erp erkenden zijn
aanspraken niet. Veghel bleef hierna tot 1795 een statendorp.
Een bewaard gebleven tiendrekening van 1642 vermeld:
-
vuytgegeven aen
seigneur Geraertt van Heessel,
scholtis alhier, ter somma van 16 gulden 10 stuyvers ter oorsaken
dat den Eerwaerde heer pastoor tot Vechel hadde vonnis geïmpetreertt in
den hove tot Brussell tegens de tientinners, het welck den voorscreven
Van Heessel hadde affgecoegt
De dorpsrekening van 1641-1642:
-
Item opden 4en mertij [1641] aenden schouteth van Erp ende
Vechgel gegeven ter ordinantie van schepenen van wegen den peckel in de
Aa aenden Kilsdoncxe moelen de somme van 5 gulden
De conclusie is
dat Gerart van Heesel na de aflossing van de heerlijkheid in 1639 door
de kwartierschout aangesteld werd als stadhouder voor Veghel. Toen de
heerlijheid in 1642 opnieuw verpacht werd, bleef hij als officier
fuctioneren, maar nu als schout van de plaatseljke heer.
De geldigheid van de verpachting
door Brussel moet al vrij snel in twijfel getrokken zijn door de nieuwe
machthebbers, de Staten-Generaal, want de dorpsrekening van 1643-1644
werd op 15-7-1644 gesloten ten overstaan van 'G. de Heesel,
stadthouder'. Kennelijk was Gerart van Heessel inmiddels weer als
stadhouder van de kwartierschout aangesteld. De dorpsrekening van
1641-1642 werd op 22-2-1646 gesloten en werd ook ondertekend door
G. de Heesel, 'stadthouder' .
Gerard van Heessel overleed op 31-3-1646. Op 1-2-1647 wordt genoemd:
Catharina van den Berch, weduwe van wijlen Geraert van Heessel, schout
van Erp en Veghel en secretaris.
Het is ook
mogelijk dat Gerard van Heessel vanaf 1641 steeds als stadhouder optrad
(zo noemt hij zichzelf in 1641), en dat de paar vermeldingen in
1641-1642 dat hij als schout van de heer optrad foutief zijn, of de
situatie was voor de plaatselijke bestuurders niet duidelijk. Het is ook
mogelijk dat in de onduidelijke periode 1642-1649 Gerard van Heessel
formeel stadhouder was, maar door Van Broeckhoven en de plaatselijke
bestuurders om praktische redenen ook als vertegenwoordiger van de heer
(die zijn rechten niet kon waarmaken) ewrd gezien.
De dorpsrekening
van 1646-1647 werd op 6-1-1651 gesloten en ondertekend door 'Jan van
Heesel, stadhouwer'. De dorpsrekening van 1647-1648 vermeldt: 'Jan
Jansen van Heessel, stadthouder alhier'.
Uit de dorpsrekening van 1650-1651:
-
Alnoch stellen de voorschreven borgemeestern voor vuijtgeven 't geene
sij hebben betaelt aen Jan van Heessel van oncosten gedaen op den 20en
julij 1651 doen de borgemeesteren haere reckenschap dede, comt ter somma
van 32 gulden
-
Item alnoch aen den officier gegeven vant teeckenen deser reckeninge de
somma van 2-10-0
Vanaf de
dorpsrekening van 1651-1652, die werd gesloten op 25-6-1652 treedt in
Veghel Jacob Albert Proening op als plaatselijke stadhouder. Hij trad
voor het laatst als zodanig op bij het sluiten van de dorpsrekening op
15-6-1671.
Uit
Taxandria,vol. 5:
Adriana van
Honselaar huwde voor de eerste keer met Lambert Millinck van Gerwen, uit
dit huwelijk een zoon Lambert Millinck van Gerwen, gestorven in 1722,
oud 88 jaren, die in Veghel woonde en trouwde met Catharina van Ep,
dochter van Johan van Erp, heer van Frisselsten en Mari van Vladeraken.
Adriana van Honselaar hertrouwde met Jacob Albert Proening van Deventer,
stadhouder van Schijndel, Erp en Veghel.
In 1665 woonde hij in Veghel. Op 27-11-1665 bezochten
de pachters van de wijnen en bieren ten overstaan van de schepenen
Rutten en en Roeffs en de vorster
het
woonhuijse van Joncker Jacob Aelbert Proening,
stadhouder van Vechel.
In
twee verscheijde kelders
werden
meer dan 5 tonnen bier
aangetroffen,
die hij niet aan de collecteur of vorster heeft bekend gemaakt, waarover
de pachters de jonker in de boete hebben geslagen
Anneke de huisvrouw van Jan Huijbert
Queens en haar dochter Anneke welke 30 jaar oud is zijn op verzoek van
jonker Jacop Albert Pronninck, stadhouder van Erp en Veghel, op 16 juni
1657 gedaagd om een verklaring af te leggen. Genoemde stadhouder is op 2
februari 1657 ten huize van Jan Huijbert Queens geweest om daar recht
heel de dag te spreken. Die dag heeft de stadhouder drie moedwillige
vechtersbazen berecht. Tegen de avond spande hij zijn paard weer voor de
kar om naar Veghel te varen, maar besloot om de nacht in Erp door te
brengen omdat moeder en dochter gehoord hadden dat hij op weg naar
Veghel op zijn kar dood geschoten zou worden. Die nacht werd er in de
stal bij het huis van Queens ingebroken en hebben ze het paard van de
stadhouder in zijn been gestoken. Het paard is enige dagen later aan
zijn verwondingen overleden. Anneke en haar dochter verklaren ook dat ze
in de avond buiten schoten gehoord hebben.
Hanrick Peter
Rutten, president schepen van Erp legde op 16 juni 1657 een verklaring
voor ter instantie van de stadhouder van Erp en Veghel Jacop Albert
Pronninck. De stadhouder had op 2 februari 1657 ten huize van Jan
Huijbert Queens, 3 jong gezellen van Erp aan gesproken over hun rechten.
Tegen de avond wilde de stadhouder weer naar Veghel varen, maar om zijn
leven te redden is hij in Erp blijven slapen. Hanrick verklaard dat hij
bij het huis van Jan Huijbert Queens enige schoten heeft gehoord. De
andere dag is de president schepen weer naar het huis van Queens gegaan
waar hij hoorde dat het paard van de stadhouder gestoken en gewond was.
Hoorde van Anneke de vrouw van Jan Huijbert Queens zeggen dat het maar
goed was dat de stadhouder gisterenavond
niet naar Veghel is gevaren, want ze had bij het kelderraam
gehoord dat ze de stadhouder op weg naar huis zouden dood schieten.
In 1672 en 1673
vinden we Cornelis van der Hagen vermeld als stafhouder.
R55, fol. 411
(13-10-1672): Hendrick Goort Jan Claes en Peter Willems zijn aangesteld
als voogden over de minderjarige kinderen van Jan Goort Jan Claes,
verwekt bij zijn vrouw Catarina, en hebben daartoe de eed afgelegd 'aen
handen Cornelis van der Hagen, gesubstitueerden van den heere
hooftschout des quartiers van Peelandt'.
Voor soortgelijke
akten, zie: R55, fol. 429 (21-01-1673) en R55. fol. 454 (08-03-1673)
R55. fol. 461
(02-05-1673): Cornelis van der Hagen wordt 'stadthouder' genoemd.
De dorprekening
van 1672-1673 werd op 5-12-1673 als eerste rekening ondertekend door
Daniel Makallen. Hij was in 1671 door de kwartierschout aangesteld als
algemeen kwartierschout.
Op 30 april 1674 werd in Veghel
Gerardt Pennincx
tot schepen aangesteld en beëdigd,
zoals gebruikelijk door dagement van de vorster, hier expliciet 'ter
instantie van Daniel Mackallen, stadthouder des quartiers van Peelandt'.
David Mackallen wordt voor het laatst met naam genoemd als sthouder in
Veghel op 12-11-1676.
Zijn opvolger Jacob Boor treedt in Veghel voor het eerst als officier op
op 13-2-1677 bij de beëdiging van nieuwe schepenen.
In de civiele
dingrollen van Veghel treedt 'monseigneur Jacob Boor, stadthouder deses
dorps' op 1-5-1677 als partij op in een rechtzaak. Jacob Boor,
ondertekende de dorpsrekening van 1677-1678 op 7-5-1678.
Hij bleef stadhouder in Veghel
tot aan zijn dood op 3-4-1707.
Jacob Boor werd
als stadhouder in Veghel opgevolgd door Herman van Broeckhuijsen. Hij
wordt in Veghels als stadhouder genoemd in verklaringen afgelegd op
9-9-1708, 17-9-1708 en 8-5-1710. De algemeen stadhouder uit die periode,
Gijsbert de Jong, is dus geen stadhouder in Veghel geweest.
Op 18-5-1711 vertoonde Jacob Hasevoet voor de Veghelse schepenen zijn
commissie als gecommitteerde van de kwartierschout Balthasar Repelaer in
de raatcamer van Vechel. Hij wordt nog genoemd in een verklaring op
24-5-1717.
Op 8-10-1717 vertoonde Gijsbert Gualtheri zijn commissie als stadhouder
van kwartierschout de Repelaer voor de Veghelse schepenen. Hij bleef in
dienst tot 1755, maar liet zich vanaf 1746 in Veghel vervangen door zijn
zoon Willem-Jan Gualtheri.
Zijn opvolger Willlem Jan Gualtheri toonde op 31-3-1746 aan de Veghelse
schepenen zijn approbatie op 2-3-1746 door de Staten-Genraal van zijn
commissie als stadhouder van het kwartier Peelland, als zodanig op
24-2-1746 aangesteld door kwartierschout Willem van Haren. Hij vertoont
tevens zijn acte van eedsaflegging in handen van Gijsbert Gualtheri te
Son op 14-3-1746.
Een aantekening van 1751 over de samenstlling van het dorpsbestuur van
Veghel schrijft: De regeeringe bestaet altans anno 1751 [onder andere]
uit:
-
Kwartierschout: Willem van Haeren
-
Stadhouder Gijsbert Gualtheri
-
Medestadhouder Willem Jan Gualtheri
Gijsbert Gualtheri bleef stadhouder totdat hij in 1755 afgezet werd, en
stelde in 1746 zijn zoon Willem Jan aan als mede- of adjunct-stadhouder
in Veghel. Willem Jan Gualtheri wordt in een verklaring afgelegd voor
schepenen van Veghel op 30-10-1754 'mede
stadhouder deses quartiers van Peellandt' genoemd.
De volgende stadhouder, Paulus Eckringa, trad in Veghel op 30-1-1755 op
bij de controversiele vervanging van de Veghelse schepenen. Veghel lag
toen met Sint-Oedenrode in de clinch over de afvoer van het regenwater
van Jekschot en Eckringa stelde toen schepenen aan die partij kozen voor
Sint-Oedenrode. Dat leidde in Veghel tot een massaal protest. Eckringa
was stadhouder tot 1763.
Hij werd opgevolgd door Jacob Kien die stadhouder was van 1763 tot 1775.
Hij wordt vanaf 1764 vermeld bij het aanstellen van functionarissen en
in verklaringen afgelegd voor de Veghelse schepenen.
Jan Willem van Nouhuys was de laatste stadhouder. Hij bekleedde die
functie van 1775 tot 1795. Zijn brief van 23-8-1794 over het schouwen
van de Aa wordt nog besproken in een vergadering van de Veghelse
regenten op 24-8-1794. Als wat later de Fransen binnenvallen vlucht
Nouhuijs. In 1795 werd het stadhouderschap opgeheven.
De volgende
personen zijn namens de kwartierschout of namens de plaatselijke heer
officier in Veghel geweest.
Bronnen: behalve gegevens uit de veghelse schepenprotocllen,
resolutieboeken, dorpsrekeningen en andere Veghelse bronnen werd ook
gebruik gemaakt van: Jean Coenen,
De secretarissen en schouten in Peelland 1629-1795
(doctoraalscriptie, Geldrop 1981); Henk Beijers
Archiefcollectie,
schoutsrekeningen; Martien van Asseldonk,
De Meierij van ’s-Hertogenbosch.
De evolutie van plaatselijk bestuur, bestuurlijke indeling en
dorpsgrenzen ca. 1200-1832 (Oosterhout, 2002), hfdstk 4
(gewestelijke instellingen), en bijlage 6 (heerlijkheden).
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||