De erfsecretarie van Peelland
Martien van
Asseldonk, 11 september 2014
Deze gegevens mogen
gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk,
www.oudzijtaart.nl
Jean Coenen schreef in 1981 een doctoraat-scriptie:
De secretarissen en schouten in
Peelland 1629-1795 (doctoraalscriptie, Geldrop 1981), uit welke
scriptie we enkele gegevens laten volgen.
Een erfsecretarie defineert Coenen als het recht om de
secretariaten binnen een bepaald district te bedienen, daarvoor
secretarissen aan te stellen en dit als erfelijk bezit te beschouwen.
Coenen denkt dat men, voordat
de erfsecretarie ingesteld werd, gebruik maakte van de schepenbank van
's-Hertogenbosch. Inwoners van het latere kwartier Peelland lieten al in
de dertiende eeuw acten opmaken voor de Bossche schepenbank.
De leenmannen
De oorsprong van de erfsecretarie van Peelland is niet
bekend. In het oudste document van 1419 worden drie voorgaande eigenaren
benoemd. De erfsecretarie van Maasland werd door hertogin Johanna in
1386 uitgeeven, en Coenen vermoedt dat ook de erfsecretarie van Peelland
voor het eerst door hertogin Johanna (1355-1406) uitgegeven werd.
In de oudste leenboeken van de hertog,
het Casselboek en het Latijnboek (1312-1352) komt het leengoed van de
erfsecretarie nog niet voor, wat de veronderstelling van Coenen dat het
ambt voor het eerst door hertogin Johanna uitgegeven werd, ondersteunt.
Een
bijschrift in het volgende hertogelijke leenboek, het Stootboek (fol.
54v) (1350-1370), vermeldt dat Heymeric van den Velde het volgende goed
in leen houdt:
-
Enen plac heiden mitten moere dat gheleghen is bi
der wintmolen ter Coveringhen in die prochie van Sente Oeden Rode.
Op fol. 49v staat in het Stootboek dat
Mechtelt van den Velde van de hertog in leen houdt:
-
Een anderen leen t’scriveambacht bynnen den
scoutheitscap van Pedelandt ende een plac heide mitten moure gelegen
biden moelen te Couveryingen dat hair verstarf van hoeren voirscreve
vader.
In een acte van 16-11-1419 wordt
Berthinus van der Velde als eerste erfsecretaris van Peelland genoemd,
Vermoedelijk kwam hij uit Sint-Oedenrode.
Na hem kwam het leengoed in bezit van zijn kleinkind Mechteld
van de Velde. In de acte van 3-11-1419 heet ze
Mechtildem, filiam quondam Henrici
van de Velde, filij quondam Berthinij van de Velde'.
Mechteld verkocht de
erfsecretarie aan Hendrik van Beek. Op 3-11-1419 verkocht Henricus van
Beek het moer bij de Coeveringse molen en de erfsecretarie van Peelland
aan Lucas, zoon van Gerlacus van Erp.
Lucas van Erp wordt ridder genoemd en
woonde in 1401 op het Hertogshuis te Sint-Oedenrode.
Na de dood van Lucas van Erp ging de
erfsecretarie over op zijn dochter Christina van Erp.
Zij was getrouwd met Lucas van der Aa. De erfsecretarie werd
daarna geërfd door haar dochter Fransisca van der Aa, die huwde met
Willem Schoofs, heer van Swijvegen. Hun dochter Barabera Schoofs verhief
het leen op 10-6-1482. Barbera was gehuwd met jonker Ywen van
Cortenbach, die schout was te Leuven. Ywen was een zoon van Jan I van
Cortenbach, heer van Cortenbach en Catharina van Berlaer, vrouwe van
Helmond en Keerbergen. Barbera overleed te Mechelen op 30-6-1488. Ywen
hertrouwde na de dood van Barbera met Philipina Hinckaert.
Op 12-6-1490 werd de erfsecretarie in
leen verheven ten behoeve van Willem, zoon van Ywen van Cortenbach. Deze
stierf in 1513. Op 31-3-1513 werd zijn broer Jan van Cortenbach de
nieuwe leenman. Hij overleed kinderloos en op 4-11-1560 werd zijn nicht
jonkvrouw Anna van Berlo, dochter van de heer van Berlo, de nieuwe
leenverheffer. Na haar werd haar zoon jonkheer Willem de Merode op
22-3-1586 leenman van de hertog voor de erfsecretarie van Peelland. Op
17-5-1601 werd jonkheer Goddaert de Merode leenman van de hertog voor de
erfsecretarie van Peelland, omdat zijn vader was overleden. Opp
1-10-1614 liet vrouwe Virginia Gervaerts de secretarie in leen
verheffen. Vanaf 1615 waren de Van Heessels leenmannen van de hertog van
Brabant voor de secretarie.
De achterleenmannen
Op 16-11-1419, dat is twee weken nadat
hij de erfsecretarie had gekocht, gaf Lucas van Erp de erfsecretarie
tegen betaling van een jaarlijkse cijns van 18 ponden over aan hendrik
Hubert van den Veehuijs. De
erfsecretarie werd toen cijns- en leengoed met Lucas van Erpe als
leenheer. het werd toen dus een achterleen van de hertog.
Lucas van Erp had hij daarna niets
meer met die erfsecretarie te maken, afgezien van de 18 gulden per jaar
die hij er voor beurde. Het recht om secretarissen te benoemen had hij
niet meer, dat kwam toen aan zijn cijns- leenman.
Hendrik Huberts van de Veehuijs verpachtte op zijn beurt de erfsecretarie
voor termijnen van zes of 12 jaren weer aan anderen.
Hilleke, weduwe van Hendrik Huberts
van den Veehuijs, verpachtte in 1456 de erfsecretarie voor twaalf jaren
aan Hendrik Hendrik Coelen. Vermoedelijk overleed deze een jaar later.
In 1457 werd de erfsecretarie voor zes jaren verpacht an meester Jan
Ghijbrechts van Ghemert.
Op 12-8-1463 werd Lucas Gerits van
Houthem de nieuwe erfsecretaris. Hij betaalde daar 49 gulden pacht voor.
Vanaf 1-10-1480 huurde Lucas Gerits van Houthem de erfsecretarie van
Peelland voor 10 jaren van Hendrik Hendrik Hendrik Hubrechtts van den
Veehuijs, een kleinzoon van de eerste cijnsman. Op 10-8-1482 pachtte
Lucas van Houthem de erfsecretarie voor tachtig jaar. Lucas was een
zwager van Hendrik van den Veehuijs, want Hendrik was gehuwd met Lucas'
zus Jenneke Gerits van Houthem.
In 1519 was de erfsecretarie in bezit
van Jan, zoon van Adam die Lu, die was gehuwd met Lijsbeth, dochter van
Hendrik de Jonge van den Veehuijs. Tot die tijd werd de erfsecretarie
nog steeds gepacht door Lucas van Houthem. Op 28-1-1519 verkocht Adam
die Lu het ambt aan Jan, zoon van Geerit van Heesel. Het amb wordt dan
omschreven als:
-
d'
officie genoemt het schrijfampt off secretarisschap van Peellandt met
sijne rechten ende toebehooerten van der bancken der vrijheden ende
dorpen hier inne verclaert, te wetene van Sent-Oedenrode, Schijndel,
Erp, Vechel, Sonne, Breughel, Lieshout, Aerle, Beeck, Rixtel, Stiphout,
Baeckel, Someren, Vlierden, Lierop, Tongelre, Nuenen Gerwen ende Wetten
De secretarie van Liempde hoorde daar
niet meer bij, omdat die reeds verkocht was.
In zijn testament uit 1564 bepaalde
Jan van Heessel dat zijn zoon Jan, getrouwd met Joanna Coerverincx, de
erfsecretarie zou erven. Deze Jan werd op 2-6-1584 te Sint-Oedenrode
begraven. Zijn weduwe overleed in Sint-Oedenrode op 28-7-1609. In 1615
kochten de afstammelingen van Jan Geerits van Heessel ook het leengoed
van hun leenheer, zodat toen het onderscheid tussen het leengoed en het
achterleen verdween.
De splitsing van de erfsecretarie
In 1609 werd de erfsecretarie voor
het eerst gesplitst.
-
Peter
Jan van Heesel erfde de erfsecretarie van Son en Breugel
-
Johanna van Heesel, gehuwd met Hendrik van Groenendonk, erfde de
erfsecretarie van Schijndel. Ze woonde in Diest.
-
De
erfsecretarie van Someren, Bakel en Vlierden werd geërfd door Jacob
Donk, man van Maria van Heessel
-
Alphonsa van Heesel en haar echtgenoot Adriaan van Rheijde verkregen de
erfsecretarie van Tongelre, Nuenen, Gerwen en Weteen
-
Jan
Jan van Heessel verwierf de erfsecretarie van Sint-Oedenrode, Veghel,
Aarle-Beek, Stiphout, Rixtel en Lieshout
-
Genoveva van Heessel erfde de erfsecretarieën van Erp en Lierop.
In 1615 verhief Peter van Heessel namens
alle erfgenamen het leen voor de hertog van Brabant.
De erfsecetarie van Sint-Oedenrode, Veghel, Aarle-Beek,
Rixtel, Stiphout en Lieshout
Deze erfsecretarie werd in 1609 geërfd
door Jan Jan van Heessel. Hij woonde in Sint-Oedenrode waar hij tot 1633
ook zelf het secrtarisambt waarnam. Hij werd opgevolgd door zijn zoon
Johan van Heessel, gehuwd met Elisabeth van der Sanden. Na haar dood
hertrouwde Johan van Heessel met Geertruid van Schoonhoven. Geertuid
hertrouwde na de dood van Johan van Heessel met Gerit Stans Molemakers,
de notaris en secretaris van Sint-Oedenrode.
De erfsecretarie van Aarle-Beek, Rixtel,
Lieshout en Stiphout werd in 1651 afgesplitst ten guste van Bartholomeus
van Heessel.
De erfsecretarie van Sint-Oedenrode en
Veghel werd in 1666 in leen verheven door Geertruid van Schoonhoven,
weduwe van Jan van Heessel, voor haar kinderen, en voor de kinderen van
Gerart van Heessel en Adriaan van Heessel. Zij bleken ook een klein deel
in der erfsecretarie van Aarle-Beek te houden.
Geerlof Suijkers, de griffier van
Peelland en erfsecretaris van Helmond, had van Adriana Gerards van
Heessel, vrouw van meester Thomas Ideleth, haar 1/6 deel in de
erfsecretarie van Sint-Oedenrode en Veghel gekocht, ten behoeve van zijn
minderjarige zoon Geerlof Suijkers.
In 1680 liet hij dit leen verheffen. In 1682 kocht Gerard Stans
Molemakerds dit part voor de kinderen van Jan van Heessel en Geertruid
van Schoonhoven. In 1698 wist hij ook van de kinderen van Adriaan van
Heessel hun erfpart te kopen.
De reformatie
In 1651 werd door de overheid geprobeerd
om de erfsecreatrissen hun rechten te ontnemen. vermoedelijk stond dit
in verband met de wens om gereformeerde ambtenaren aan te stellen. De
politieke reformatie betekende wel het einde van het eigenhandig
bedienen van de schrijfambten. De Staten-Generaal behielden zicht
voortaan het recht voor om de kandidaat-secretarissen die door de
erfsecretaris werden voorgesteld, al dan niet goed te keuren. vanaf 1660
moesten de secretarissen voldoen aan de eisen, gesteld in het reglement
op de politieke reformatie van dat jaar. Een protestant als
erfsecretaris mocht wel zelf de secretarie bedienen. De beknotting van
hun rechten maakte het voor de erfsecretarissen minder aantrekkelijk,
vandaar dat na 1651 steeds meer tot verkoop werd overgegaan.
De erfsecretarie van Veghel
In 1717 kocht Gerard de Jongh de
erfsecretarie van Veghel van de erfgenamen Molemakers en Van Heessel
voor 13,000 gulden. Hij was de zoon van Gijsbert de Jongh, die als klerk
bij Gerard Stans Molemakers was begonnen.
Gerard de Jong deed daarna zelf het schrijfwerk in Veghel. Hij
was er dus zowel erfsecretaris als secretaris. Omdat de erfsecretarie
toen een erfelijk ambt was, werd daarmee ook de secretarie van Veghel
erfelijk. In 1770 werd Gerard de Jong voor de erfsecretarie opgevolgd
door Petrus de Jong, die zijn vader al in 1740 als secretaris was
opgevolgd.
In 1798 verloren de erfsecretarissen hun
rechten, samen met de heren van de heerlijkheden. Petrus de Jong is
nooit getrouwd geweest en overleed in 1793. De erfsecretarie werd geërfd
door zijn neef Johan de Jong, zoon van Petrus' broer Benjamin de Jong.
Omdat Petrus kinderloos overleed moest over zijn nalatenschap een
belasting van 5 % betaald worden. Daarvoor moest de waarde van het ambt
vastgesteld worden. Dat was lastig, want in 1798 waren de heerlijke
rechten afgeschaft. Advocaat Van Meeuwen adviseerde het dorpsbestuur van
Veghel toen om een waarde van 20.000 gulden aan te houden.
In 1808 kocht de minderjarige Josephus
Franciscus de Kuijer uit Rotterdam de erfsecretarie van Johan de Jong
voor 23.500 gulden. Het feit dat de erfsecretarissen nooit ingestemd
hebben met de afschaffing van de heerlijke rechten en daarvoor steeds
protesten indienden, heeft ertoe geleid dat zij na 1818 in aanmerking
kwamen voor een geringe schadevergoeding.
Willem Timmers schreef in 1997 een doctoraal scriptie over
Josephus Franciscus de Kuyper aan de Universiteit van Nijmegen:
W.P.J. Timmers,
Jhr Josephus Fransiscus de Kuyper
(1787-1843); Schets van een pragmatisch politicus.
Een loopbaan in het politieke
krachtenveld van
Noord-Brabant, 1813-1843
(Nijmegen 1997).
Josephus Fransiscus de Kuyper werd op 11 juli 1787 te Rotterdam geboren uit
katholieke ouders, die oorspronkelijk uit Horst (Limburg) kwamen. In
Rotterdam had de familie een handelsonderneming in scheepsbevrachting.
Nadat hij zijn opleiding als notaris had voltooid, ging hij ook werken
in dit familiebedrijf. Het ging hem duidelijk voor de wind en hij
vergaarde in zeer korte tijd enorm veel geld. Door zijn huwelijk met
Maria Dubbelens, een dochter uit een rijke Eindhovense familie, werd
zijn vermogen nog groter. Joseph de Kuyper zocht naar een goede
investering voor zijn fortuin en naar goede carrière-mogelijkheden voor
hem en zijn gezin. Hij besloot om in 1808 naar Noord-Brabant, de nieuwe
provincie, te verhuizen en zijn geld in grond en huizen te beleggen. Als
katholiek achtte hij de kans op een bestuurlijke loopbaan in het
overwegend katholieke Brabant groter.
Hij was pas 20 jaar oud toen hij in 1808 de erfsecretarie van Veghel kocht
van Jan de Jong van Beek en Donk. De Kuyper verpachtte de functie van
gemeentesecretaris aan Jacob Jacot.
Nadat De Kuyper in 1811
als notaris was beëdigd, werd hij per 1 januari 1813 tot Maire van de
commune Veghel benoemd. De titel van Maire heeft hij niet lang gevoerd,
omdat op 1 december 1813 prins Willem van Oranje in Amsterdam werd
uitgeroepen tot soeverein vorst. Vanaf 1814 mocht De Kuyper zich schout
van de gemeente Veghel noemen en kreeg hij meteen zijn eerste problemen
met de dorpsbewoners.
Enkele van hen klaagden bij de gouverneur over de ruwe behandeling van
Joseph de Kuyper, nadat zij illegaal turf hadden gestoken op
gemeentegrond. Zij waren zonder vonnis opgesloten in het dorpsgevang en
met willekeur behandeld. Onder hen bevonden zich onder andere H.A.
Smits, Willem Wellis, H. den Bresser, Aard Heiermans, Peter Maas, A.
Sommers, Piet de Bie en Jan Verhoeven. Als gevolg van deze actie werd
schout De Kuyper door de gouverneur voor zes weken op non-actief
gesteld.
|