Sexuele voorlichting en menstruatie

Martien van Asseldonk

26 november 2014

Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl



In 2007 en 2008 werden door Martien van Asseldonk een aantal interviews gehouden met oudere inwoners van Zijtaart. Zij haalden herinneringen op uit de periode van ongeveer 1930 tot 1950.

 

 

Over sexuele voorlichting:

 

Nel Rietbergen:

 

Voorlichting hebben we nooit gehad. Bende nou toch gek. We waren zo gruun als gras.

 

 

Miet Reijbroek:

 

Hoe ik voorlichting gehad heb? Ja, ik heb voorlichting gehad, dè zal ik oe ‘ns vertellen. Wij mochten altijd gon keken als er ’n kiendje geboren waar. Het kiendje lag dan in de wieg, en ik kon alleen ’t kupke zien. Ik vroeg ons mam: “Hoe kunnen mensen nou zien of ’t een durske is of ’n jungske?” Ons moeder zin” “Jong hebben grover èrrem”. Toen wist ik het, dat heb ik lang geleufd. Ik vroeg ook waarom de moeders altijd in bed lagen als er ’n kiendje geboren waar. “Och, allemol streek,” zin ons moeder. “Die mankeren niks, die gon te bed liggen, dan kunnen ze kort bij ’t kiendje blijven.”

 

 

Zuster Theodosia van Asseldonk (geboren op 29 april 1912):

 

Had oma ook een dienstmeid in huis? Nee, want ons Mie, die ging al dienen. Die woonde bij Driek Vogels. En ons Nel die naaide altijd, en ons Tonie die ging ook al dienen. Die woonde toen als meid, zeggen wij, hè, plat uitgedrukt. Bij ons Mie, daar heb ik wel gewoond. Toen Marietje geboren werd. Voor die tijd mocht ik er niet naar toe, want ik mocht niet weten waar de kinderen vandaan kwamen. Dat mocht toen nog niet.

Werd jullie dat niet verteld? Nee, want daar moest je echt achter komen, want toen werd het tweede geboren, Marietje (op 26 maart 1929), en toen zei ons Mie 's morgens, “Miet, dan mag jij vandaag eens naar huis 's morgens en dan mag je ons Marietje meenemen”. En die zette ik achter op de fiets in zo'n mandje, “en we zullen wel zeggen wanneer dat je terug moest komen.” Maar ik had al lang gezien dat ze een dikke buik had. Maar ik wist eigenlijk ook nog niet precies hoe dat allemaal zat. Ze zei er bij, “als je vanavond thuis komt, dan zal er wel meer te zien zijn, hier.” Nou, ik kwam naar huis met Marietje en ik zeg tegen ons moeder: “Ja, ik mocht vandaag naar huis en ik mocht Marietje meebrengen, want vanavond zou er weer meer zijn.” Zegt ons moeder, “heeft ze dát gezegd? Wat prakkizéért ze toch.” Ja, daar was ons moeder nog kwaad om en dat heb ik nóóit meer vergéten (lacht). Zoals dat vroeger ging. Zo pietleuterig eigenlijk. Maar ja, wij wisten ook niet beter. Maar ik wist wel toen de volgende geboren werd. Toen zei ons Mie voort, “daar komt toch wel een nieuw kindje.” Maar dat wist ik wel aan haar buik. Zo ver was ik wel voort. En dat was zo mooi, dat als je iets begon te denken, dat hield je het zelf ook stil. Nee, want ik weet nog goed, ik denk dat toen Jan geboren is (op 10 april 1930), toen de derde keer, toen ben ik niet meer weggegaan. Dat was ook 's nachts, en toen kwamen ze kijken en ik deed net alsof ik sliep. Maar ik sliep niet (lacht). Ik denk, en nóu zal ik er achter komen.

 

 

Jaantje Schepers - van Nunen:

 

Als er weer een kleine geboren werd bij ons thuis, dan werden we naar ooms en tantes gebracht. Toen onze Harry geboren was, was ik een jaar of acht. De vrouw van Jan Adriaans , dat waren buren, kwam bij ons als vroedvrouw helpen. Het was nog nacht, ze zeiden tegen mij: “Ga maar naar Jan Adriaans verder slapen.” Jan zei: “kruipt maar lekker onder de dekens meidje. Het bed is nog warm.”

 

 

Willem van Stiphout (over toen hij nog een kleuter was):

 

Moeder deed geheimzinnig telkens als ze de baby bij zich had. We mochten niet eens door de open slaapkamerdeur kijken. Op een keer bleef die open, omdat het te warm was. Zachtjes kroop ik naar binnen. Onopgemerkt stond ik daar opeens recht voor moeder. Opbergen was nu te laat. Ik zag de melk uit de mond van de baby vloeien. Ik vroeg of ik dat even mocht proeven. “Vlug dan, dadelijk komt vader binnen.” Maar daar stond vader al, dat vergeet ik van mijn leven niet. Het was uitgekomen.

 

 

Johan van Sleeuwen:

 

Johan van Sleeuwen: "Toen ik trouwde wist ik niks. Ik ben voorgelicht in de biechtstoel. Toen ik trouwde (op 13 mei 1947) moest ik dag van tevoren naar de kerk, en de Veghelse kapelaan vertelde in de biechtstoel hoe dat allemaal moest. En we waren thuis beerboer en stierboer, maar ik wist van niks."

 

 

In Zijtaart ging er in 1965 wat vetreft de sexuele voorlichting een andere wind waaien. Uit de notulen van de vergaderingen van het kerkbestuur, 13 augustus 1965:

 

Het kerkbestuur hecht grote waarde aan sexuele voorlichtingsgesprekken voor degenen die in juli de lagere school verlaten hebben. De voorlichting is op 20, 21 en 22 augustus voor de jeugd in de leeftijd van van 13 tot en met 16 jaar. Op 3, 4 en 5 september volgde de voorlichting voor 17, 18 en 19 jarigen. Deze gesprekken stonden onder leiding van witheer pater Van de Ven van de abdij van Heeswijk. De dagen waren zeer geslaagd, er namen in totaal 150 jongens en meisjes aan deel. Te voren had een contact-avond met de ouders plaats. Het kerkbestuur vond een bijdrage van de kerk voor de te maken onkosten op zijn plaats.

 

Martien van Asseldonk:

 

Toen ik nog op de lagere school zat heb ook ik sexuele voorlichting gekregen van pater Van de Ven in het verenigingsgebouw. Ik denk daarom dat de elf- en twaalfjarigen in 1965 ook naar het verenigingsgebouw gemarcheerd zijn om hun kennis bij te laten spijkeren, maar het kan ook zijn dat dit een jaar later was. Pater van de Ven stond voor op het podium en hield een verhaal over bloempjes en bijtjes en toen over zaadjes en eitjes. Jan van Erp zat maar steeds met zijn vingers 'vieze gebaren' te maken waar wij om moesten lachen. Wij wisten 'álles al' van elkaar, of van om ons heen kijken op de boerderij. In tegenstelling tot Johan van Sleeuwen had ik wél als vanzelfsprekend aangenomen dat het bij de mens op dezelfde manier werkt. "Zijn er misschien vragen? Je mag gerust vragen stellen," zei pater Van de Ven. Het werd doodstil. Niet dat ik geen vragen had. Als Adam en Eva twee zonen hadden, hoe hebben die dan kinderen kunnen krijgen? Die vraag brandde op mijn tong, maar die durfde ik niet te stellen. Over menstruatie, natte dromen, masturbatie, verliefdheid, verkering en voorbehoedsmiddelen kregen wij allemaal niks te horen, daar werden wij nog te jong voor bevonden.

 

 

Voorbehoedsmiddelen

 

Marietje van de Wijgert - Kanters; Het Centrum, 16 december 1924, BHIC, Arrondissements-rechtbank, rol 7072, d.d. 25-6-1925;

 

Driek Jonkers en Maria van Asseldonk trouwden op 3 mei 1923. De eerste tweeling was bij de geboorte overleden. Op 4 december 1924 werd de tweeling Franciscus en Christianus geboren. Vier kinderen binnen een jaar, dat haalde de krant. Naar aanleiding van het krantenbericht kreeg Driek korte tijd later een envelop met de volgende reclame voor condooms toegestuurd....

“Waarom.... kleine gezinnen?? Door ziekte, woningnood, te kleine inkomsten, werkeloosheid, enz. moeten vele arbeiders(sters) hun gezin op gezonde manier bewust beperken. De middenstanders en de rijken beperken bijna overal hun gezinnen, waaron zouden de arbeiders(sters) ook niet zoo wijs mogen wezen om dit te kunnen doen? Wanneer dus vader en moeder het met elkaar eens zijn geworden in het belang van hun zelven en van hun nakomelingschap, dat er voorloopig geen kleintjes meer bijkomen, dan moeten zij geen dag te lang wachten, maar direct de noodige maatregelen nemen en inlichtingen vragen over de meest betrouwbare middelen om dit doel te bereiken!! Bij J. F. Aubert, Oud Secretaris der N.M. Bond, Dirk Smitsstraat 26B, Rotterdam. Vele gezinnen kunnen voor toekomstige ellende bewaard worden, door bewuste regeling van het kindergetal! N.B. Behalve diverse zeer goedkope gummiwaren voor mannen en vrouwen ook verkrijgbaar: Prachtboeken over dit doel.”

Het gebruik van voorbehoedsmiddelen - anders dan periodieke onthouding - was strijdig met het katholieke geloof. Driek Jonkers zal de enveloppe wel aan de pastoor van Zijtaart gegeven hebben. Er werd in elk geval werk van gemaakt. Johannes Franciscus Aubert, oud 35 jaar, expeditieknecht te Rotterdam, werd op 5 februari 1925 voor dit geval door het kantongerecht veroordeeld, en op 25 juni 1925 in hoger beroep door het de arrondissementsrechtbank in Den Bosch weer vrij gesproken.

 

 

 

Ongesteld worden

 

Miet Reijbroek:

 

Toen ik voor de eerste keer ongesteld werd, zei tante Martina die bij voor ons zorgde: “Nou bende ’n grote meid geworden.” Dat was alles, daar moest ik het mee doen.

 

 

Willem van Stiphout

 

In Lieshout bij dezelfde boer diende nog een meisje. Ze kwam uit een voogdij en de boer kreeg geld bij als hij er goed voor zorgde. Ze was niet zo gebekt als de vorige meid die geprobeerd had me te zoenen. Na dikwijls zwaaien, begon ze te wenken. Ze was, net zoals ik, in het veld aan het groenvoer plukken. Ik bleef wat langer werken toen het begon te schemeren, in de hoop dat ze wel naar huis zou gaan en ik er niet langs zou hoeven. Ze bleef en ik liep er langs naar huis, want er was niemand meer in het veld. Ze begon te huilen en omhelsde mij. Snikkend zei ze: “Ik heb al de hele dag gebloed.” Zo onnozel als ik was, wilde ik ook weten wáár. Ze wees tussen haar benen. Ze zei dat ze het al een keer meer had gehad, maar nu was het erger. Ze vroeg of ze ervan dood zou gaan. Onwetend zei ik van niet en ik bracht haar naar huis.

 

 

Jan Vervoort:

 

Ome Harry Vervoort vertelde mij eens dat als hun moeder door de hert liep ooit druppeltjes bloed verloor. De hert was gezaand en dan schoof zijn moeder met haar voet over het bloed door het zand. Een paar stappen verder viel er weer een druppeltje, weer weggummen met d’r voet.

 

 

Jans van de Pol - Vervoort:

 

Jans Vervoort was ongeveer 16 toen ze voor de eerste keer ongesteld werd. Jans: “Ik ontdekte het toen ik naar bed ging. O, foei, ik stond op om het te vertellen. “O,” zei ons moeder, “nou bende ’n grote meid geworden.” Dat was alles, verder geen uitleg of niks. Ik kreeg geen doeken of zo, dat was toen nog niet. Ik moest het gewoon laten lopen. En ik mocht me vier dagen niet verschonen. Dat was toen de gewoonte, vrouwen die ongesteld zijn mochten d’r eigen niet verschonen. Dan liep ik vier dagen rond met vuil dingen. Een keer had ik op de bank gezeten, toen zat er achter een grote rode plak in mijn zomerjurk."

 

Johan van Nunen:

 

Als er een varken geslacht was, lette men er op dat  er geen vrouwen die ongesteld waren in de buurt van het geslachtte varken kwamen, want dan zou het vlees bederven.

 

 

Piet van de Tillaart:

 

Als vrouwen ongesteld waren, mochten zo ook niet inmaken en geen vlees klaarmaken, want dan zou het bederven. Dat gebruik bestond in de jaren zestig nog.


 

Het damesondergoed

 

 

Jans van de Pol - Vervoort:

 

De onderbroeken hadden toen geen kruis. Deze werden boven hoog om het middel met een lintje gestrikt en met lange pijpen tot onder de knieen ook vast gestrikt. Maar onder was het open. Er hing wel een lang hemd overheen. In bad gaan gebeurde nooit. In de zomer wasten we ons met een emmer regenwater, in de winter werd het water wel eens warm gemaakt.

 

 

Johan van Nunen:

 

Jans van Jan van de Hurk was ongetrouwd en woonde bij haar zus Mie, die was getrouwd met Jan Adriaans. Toon Habraken uit Rooi was knecht bij Jan Adriaans en zei tegen Jans: “Voor een kwatta leer ik jouw fietsen, zondag na de mis.” Hij deed dat samen met Ben, een broer van Jan Adriaans. Toon zei tegen Jans: “Fietsen leren, dat kunde in één keer niet.” Tegen ons, wij waren klein jong, zei hij: “Nou moette dadelijk goed opletten, dadelijk rijdt ze in de sloot, en ze heeft ’n onderboks aan met onderin een wijd gat.” Toon, die duwde haar aan en daar ging ze, recht de droge loop in.” Johan glundert als hij het zich weer herinnert.

 

 

Antoon Vissers (geboren in 1941):

 

Antoon vertelde dat hij hun buurvrouw, Tonna, de vrouw van Pet van den Akker, soms in de wei zag hurken en dat er dan - tot enige verbazing van klein Antoontje - een natte plek achterbleef.

 

 

Zo'n damesonderbroek zonder bodem moet niet alleen voor het uitgaande verkeer erg handig geweest zijn, maar ook voor het binnenkomende verkeer, zo stel ik me voor.