Dartele bijeenkomsten van jongeren

Martien van Asseldonk

26 november 2014

Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl

 

 

De kerk verzette zich in de 17de eeuw met weinig suces tegen de verschillende ‘dartele’ bijeenkomsten van jongeren. In het winterseizoen kwamen de meisjes en vrouwen op het platteland ’s avonds bij toerbeurt in de woning van een van hen bijeen om gezamenlijk te spinnen of andere werkzaamheden te verrichten. Dergelijke spinningen waren belangrijke sociale evenementen in de rustige wintermaanden. De meisjes werden door hun volwassn seksgenoten ingewijd in de geheimen van de vrouwenwereld, waartoe ook de technieken om textiel te bewerken hoorden. Het werk werd opgevrolijkt door verhalen en gezang. Meestal brachten de jongens in de loop van de avond een bezoek aan de spinning. Hun binnekomst ging vaak gepaard met plagerijen en ritueel. De jongens voerden allerlei gezelschapszelen uit en ook het dansen mocht niet ontbreken. Men kon zo ook tot een verantwoorde partnerkeuze komen. Dat was in feite de grote attractie van de spinningen. Na afloop van de spinning droegen de vrijers de spinnewielen van de spinsters due zij naar huis begeleidden. De spinningen waren wijdverbreid en hebben een hoge ouderdom, ze worden al vermeld in 1510. Niet altijd werden jongens toegelaten en de tijden varieerden. De spinningen begonnen rond october-december en duurden tot januari-maart.

 

Waren de spinningen in de negentiende eeuw nog vrolijke gemengde bijeenkomsten, omstreeks 1820-1830, toen ze reeds minder voorkwamen, was er sprake van een zekere onsexualisering. Omstreeks 1860 gingen nog slechts weinig vrouwen in gezelschap spinnen. In het midden van de negentiende eeuw nog vermeldingen van spinningen in Helmond en Aarle-Rixtel. Ook de opkomst van de textielfabrieken droegen bij aan het einde van de spinningen, naast de tegenstand van de kerk.

 

Onder labayen verstond de katholieke geestelijkheid bijeenkomsten van jongens en meisjes op het platteland om te dansen en te drinken. Er was geen ouderlijk toezicht, wat bij spinningen wel het geval was.Deze bijeenkomsten  werden veelal met andere namen aangeduid, zoals kwanselbieren, vastenavond-gelagen, vrolijke avonden, enzovoorts. De kerk veroordeelde deze streng. In de eerste decennia van de negentiende eeuw constateerden de kerkleiders een sterk toegenomen zedenbederf, dit wordt bevestgd door historisch-demografisch onderzoek. In 1810-1829 werd in Nederland het hoogste aantal buitenechtelijke geboorten bereikt. De invloed van de ‘goddeloze’ Franse tijd, de hoge huwelijksleeftijd worden als oorzaken genoemd. Het dansen werd door de kerk als het werk van de duivel afgeschilderd. Ook in Calvinistische kringen was het dansen taboe.

 

Bron: Rooijakkers, G., Rituele Repertoires. Volkscultuur in oostelijk Noord-Brabant 1559-1853 (Nijmegen 1994), 299-393.

 

 

Veghelse gegevens

 

Omstreeks 1590 had men op Jekschot veel last van wolven. Er werden hutten gebouwd om te schuilen. Als men een wolf gewaar werd, blies men op een horen en schreeuwde men. In de hutten werd vuur gestookt om zich te warmen. Er kwam veel jeugd op af, van rond de veertien, vijftien en zestien jaren oud, zowel jongens en meisjes, om 'aldaer springhende ende dansende ende alsoe den nacht met groot geluijt ende singhen overbrenghen om den wolf te verdrijven.'

 

Jongens en meisjes, veelal tieners nog, die 's nachts dansten en zongen in een hutje op de hei, om de wolven te verdrijven. Die mengeling van schrik en het vrijelijk onder elkaar verkeren van jongens en meisjes. Geen wonder dat er veel 'jongesellen' op af kwamen. Er werd niet gedronken en er waren waarschijnlijk ook volwassenen bij. Deze 'wolvendagen' hadden wel wat gemeen met de spinningen.

 

Voor spinningen zelf vonden we in Veghel geen aanwijzingen. Wel is er een verklaring van 27-11-1845 dat Johanna Oppers, oud 20 jaren, ‘s avonds op Zondveld met haar spinnenwiel onder de arm naar haar buurvrouw, de weduwe van Bartel van de Rijt was gegaan om daar te gaan spinnen. Na een uur gingen de huisgenoten van Johanna naar de weduwe en ontdekken dat Johanna daar niet is. Ongerust gaan ze zoeken en vinden haar tegenover het huis in een diepe sloot vlak bij het toegangshek. Ze hing levenloos gedeeltelijk boven het water met het spinnenwiel naast haar op de oever. Er zijn geen aanwijzingen dat hier een groot aantal meisjes samen spinden.

Ook is er een verklaring van 26-3-1685 afgelegd door Hendrina van Eck. Die verklaarde onder andere dat:

 

den derden meert laestleden, zijnde saterdag voor vasten avont bij haer deponente is wesen spinnen ende dat als doen des avonts ontrent thien uuren aldaer mede is ingekomen Matthijs Hendrickx den requirant, welcke met Lijsabeth voorscreven is in eenige discourssen geraeckt ende heeft sigh bij haer voort vuer nedergeseth daer sij te semen sijn blijven sitten tot des s’ morgens omtrent vijf uuren, dog alsoo sij deponente ende haeren man dien geheelen nagt hebben leggen slaepen, soo verklaert niet te weeten wat onder haer gepasseert is, als alleenlijck dat haer deponents man ende Matthijs Hendrickx des ‘s morgens ontrent vijf uuren sijn uijt den huijs gegaen, ende is als doen Lijsebth Hendricx van den Bogaert bij haer deponente komen op het bed leggen tot ontrent des morgens seven uur ofte daer ontrent.

 

Dit lijk op een spinninge, zij het dat het hier om een privé-ontmoeting ging en geen groepsgebeuren. In Veghel stonden bijeenkomsten  van jongelui bekend als 'suikers'.  Om de verspreiding van de pest tegen te gaan werd de bewegingsvrijheid van mensen binnendorps soms ingeperkt. Op 13 oktober 1664 bepaalden de schepenen ‘dat men gheen suijkers en soude maecken ofte gheen vergaderinghe van jonghe lieden’. Ook mochten de inwoners van Veghel ‘geen suijkers maecken op andere plaetschen’.

 

 

Ook zijn er vermeldingen van drinkgelagen. Ordonnantie van 14-11-1671:

 

Alsoo men bevindt dagelijckcs in onse dorpe van Veghel dat door jonghe geselle, als mede oude luijden, worden gebruijckt veele quade pracktijquen om te drincken gelagh laet in den nacht in herbergen als elders, als mede het spelen van carden, ende dat hoe langer hoe meer daer door groote ongelegentheden ende ongelucken van brant, als mede vechterijen mochten ontstaen, ende om dit alles te voorcomen mijn heere schepenen daar op geleth hebbende, ordonneren bij desen dat niemant van onse ingesetenen naer dat de clocke tien uren sal hebben geslagen geen cardespelders sal hebben op te houden.

 

 

Ordonnantie van 11-12-1677: mijn heeren schepenen ordonneren, verbieden ende interdiceren gelijk sij interdiceeren ende verbieden mits desen als

 

-        dat geen herbergiers en sullen vermogen te tappen des savont naer de klock negen ueren, noch egeen thuijscers, kaert speelders op te houden hetsij die speelen met kartte, tallingh steenen, draijborden als andersints,

-        soo imandt bevonden wordt naer negen ueren te speelen met kartten, talling steenen ofte draijborden, hetsij in hoecken of hoolen al waer het sou mogen weesen, sal den weert ofte den meester vant huijs daer die bevonden worden verbueren de peene van ses guldens

-        ende soo meenig persoon als opt speellen sal bevonden werden van gelijcken sullen ider verbueren ses guldens, ende sullen de ouders voor haer kinderen moeten instaen ende den brootmeester voor sijne knechte.

-        Daer en boven wort mits desen wel expresselijck mede verbooden dat geen herbergiers brandewijn tappers als andersints en sullen vermogen niet te tappen onder de predicatie ende chermoonen de de voorschreven peene van ses gulden te verbueren bij den weert ende van gelijcken bij idereen van de drinckers,

 

 

Op 18-12-1677 volgde een soortgelijke ordinnantie. Verder waren er de teerdagen van de gilden, die op 12-4-1685 ook verboden werden:

 

De stadthouder in den naeme van den Ho. Ed. heere Gerard van Crommon, hooftschoutet van Peellant, mitsgaders mijn heeren schepenen van Vechel bvindende dat vele extravagantien geschieden binnnen desen dorpe tot  groot verwijderinge ende depente van de goede ingesetenen ter saecke dat eenige corpora ende guldens groote verteringen doen, de vogels schieten en andere ligtveerdigheden aenregten, die nogtans soo lange het corpus van Veghel aen 's lants comptoiren en andersints soodanig is gechargeert ende belast beter werden geeviteert ende agter gelaten. Hebben mits desen geordonneert

-        dat van nu af aen geenen gildens, corpora of andere samenrottende persoonen sullen bestaen in eenigh wijse directelyck ofte indirectelyck, op wat maniere het oock mogte geschieden, aen de schutsboomen of op eenige andere plaetsen de vogel of papegaij te schieten of ander diergelijcke ligtveerdigheden aen te regten op peine van drie gulden bij een ider ingeseten ofte afgezeten te verbeuren, welcke sig onder den boom ofte andere plaetsen sal verstouten met eenig roer of ander instrument ter verschijning, ’t zij het hetselve konne te lossen ende oft schieten oft niet.

-        Dat mede ider herbergier eenige gelaegen bestemen tot wering der gulden, het zij in eten ofte drincken, directelyck of indirectelyck, sal verbeuren de somme van twaelf gulden een ider comparant aldaer ende in soodanigen herberg om te teeren verschijnende een gulden tien stuijvers.

-        Ende dat alles onvermindert de peine ordonnantien voor desen geemaneert, soo op het slaen van de trommel, speelen van viool als ander ligtveerdigheden, welcke peine mijn heeren schepenen soo nu als wanneer die sullen voorvallen ten behoeve van de heer officier verklaren executabel.

 

In 1781 stak de rode loop de kop op. Op 8 juni 1781 werd door de officier en schepenen de Heer Jacop Kop, ‘medicine doctor’, aangesteld, voor een jaarlijks tractament ‘als doctor deeser gemeente’ van 70 gulden. Op 15 september 1781 ordonneerden de schepenen:

 

-        Het wordt verboden om op de kermis op 23 september en de daarop volgende dagen ‘het soogenaemt vogel of papegaij schieten, het optrecken der soogenaemde schutteryen, gelagen setten in de herbergen, het speelen op de fiool of andere luydtrugtige instrumenten, dansen en dergelyke exercitien, meer ten eynde de plaegen door het by een versamelen der lieden niet verder mogte werden verspreyt, en door soodanige dartelheden den thoorn van Godt niet meerder op ons te doen overcomen’.