Uit het Rooms Katholieke trouwboekje (gedrukt in Breda in 1936)

Antoon Vissers: uit het trouwboekje van zijn ouders Miet en Has Vissers, Vlierden 1939.

 

Korte onderrichtingen en nuttige wenken voor gehuwden.

 

1.      Het Huwelijk is het Sacrament, waardoor man en vrouw zich tot echtgenooten verbinden en genade ontvangen om de plichten van den huwelijken staat naar behooren te vervullen.

2.      Het hoofddoel van het huwelijk is: kinderen voor God voort te brengen en christelijk op te voeden.

3.      Om dit Sacrament te kunnen ontvangen en alzoo geldig te trouwen, moet het huwelijk gesloten worden voor den pastoor van de parochie of voor een priester, door dien pastoor gemachtigd, en voor minstens twee getuigen. Derhalve is het huwelijk van een katholiek enkel voor den burgerlijken stand gesloten, voor God en voor het geweten geen geldig huwelijk, met wien het ook worde aangegaan.

4.      Om het Sacrament des huwelijks waardig te ontvangen, moet men in staat van heiligmakende genade zijn, dus zuiver van doodzonde.

 

De gehuwden hebben plichten

I.  jegens elkander.

II. jegens hun kinderen.

 

I. Plichten der gehuwden jegens elkander.

 

5a) Man en vrouw moeten in liefde em huwelijkstrouw met elkander leven, totdat de dood hen scheidt.

5b) Man en vrouw moeten elkander gelukkig maken, niet slechts voor den tijd, maar ook voor de eeuwigheid, en daarom voor elkander voorbeelden zijn van deugd. Zij moeten elkander afhouden van de zonde en opwekken tot het goede.

5c) Man en vrouw moeten gezamenlijk de lasten van het huwelijk dragen om deze door wederzijdschen steun te verlichten, zij moeten de belangen van hun gemeenschap ijverig behartigen en samenwerken tot welzijn van hun gezin. De vrouw moet aan den man onderdanig zijn in alles wat goed en eerbaar is en de man moet door echt christelijke liefde dien plicht veraangenamen.

 

Over den huwelijksplicht.

 

6.      De huwelijksplicht is de plicht om tot het huwelijksgebruik over te gaan, wanneer dit door een van beide echtgenooten ernstig verlangd wordt en er geen gewichtige reden is om te weigeren b.v. ernstige ziekte, gevaar voor besmetting, dronkenschap, gevaar voor ergenis enz. Als het huwelijksgebruik, tengevolge van aangeboren of ontstane afwijkingen aan de genitaliën (geslachtsorganen,) niet op de gewone wijze mogelijk is of belemmerd wordt, zullen de echtelieden aanstonds den raad inwinnen van een ernstig en vertrouwd, bij voorkeur katholiek, geneesheer.

7.      Bij het huwelijksgebruik is alles geoorloofd, wat daartoe noodig of dienstig is. Man en vrouw dienen echter te zorgen, dat zij door hun handelingen geen aanstoot geven b.v. aan de kinderen of huisgenooten. Overigens moeten man en vrouw wel bedenken, dat het weigeren en zelfs met merkbaren tegenzin toestaan van het huwelijksgebruik zeer licht oorzaak is van verstoring van den vrede en van verflauwing der echtelijke liefde, en de andere partij dikwijls in gevaar brengt te zondigen. De man dient indachtig te zijn, dat hij zijn vrouw steeds heeft te eerbiedigen als christelijke en kuische echtgenoote. Het past aan christelijke echtgenooten, dat zij evenals van spijs en drank, zoo ook van het huwelijk gebruik maken niet enkel uit zinnelijken lust, maar met een goede mening en met matigheid.

8.      Ook gedurende de zwangerschap is doorgaans het huwelijksgebruik geoorloofd, hoewel vooral in den eersten en in den laatsten tijd van zwangerschap ter wiile van de vrucht bijzondere matiging in het gebruik van het huwelijk ten zeerste is aan te raden.

9.      Vrijwillige onthouding met redelijk doel en wederzijdsch goedvinden is in zich geoorloofd en kan om een hoogere beweegreden zelfs aanbevelenswaardig zijn. Men zal in deze zaak echter overleg plegen met zijn zielbestuurder.

10.   Bij het huwelijksgebruik is verboden elke handeling, gesteld om het verwekken van kinderen onmogelijk te maken; men pleegt aldus geen huwelijksgebruik meer, maar huwelijksmisbruik en maakt zich schuldig aan de wraakroepende zonde van onkuischheid tegen de natuur.

11.   Man en vrouw mogen derhalve niet luisteren naar mondelinge of schriftelijke raadgevingen, om door zondige handelingen, hetzij zonder behulp van voorbehoedmiddelen (Onanisme), hetzij met behulp van voorbehoedmiddelen (Nieuw-Malthusianisme) het aantal kinderen te beperken. Zij moeten die handelingen als onzedelijk verafschuwen, volgens plicht en geweten handelen en groot vertrouwen hebben op God, die hun de kinderen schenkt en hen ook zal bijstaan, om ze te kunnen opvoeden.

12.   Zoowel het Onanisme, als het Nieuw-Malthusianisme is:

1°. een daad van laffe en brutale zelfzucht;

2°. een der zwaarste zonden van ontucht;

3°. een der zwaarste zonden tegen de liefde jegens elkanders onsterfelijke ziel.

4°. Het vermoordt den zielevrede;

5°. het verleidt tot heiligschennende biechten en communiën;

6°. het leidt tot verzwakking en afval van het heilig geloof;

7°. het neemt den eerbied en de achting voor elkander weg;

8°. het voert dikwijls tot echtelijke ontrouw;

9°. het maakt niet zelden zenuwziek;

10°. het ondermijnt de volkskracht.

Nooit en te nimmer kan daarom deze handelwijze, die op hemeltergende manier in Gods bestel ingrijpt en zijn heiligste wetten verkracht, geoorloofd of slechts kleine zonde zijn.

13.   Buiten het huwelijksgebruik zijn tusschen man en vrouw geoorloofd liefdebewijzen zonder ernstig gevaar voor bevrediging, hetzij van één hetzij van beide echtgenooten.

 

 

II. Plichten der gehuwden jegens hun kinderen.

 

Over het heilig Doopsel.

 

14.   Wijl niemand zonder Doopsel kan zalig worden en de ouders op de eerste plaats alles moeten doen voor de eeuwige zaligheid van hun kinderen, rust op hen de dure plicht om te zorgen, dat hun kinderen gedoopt worden. Het is dan ook van zeer groot belang, dat katholieke gezinnen tot huisdokter (verpleegster) iemand nemen, die als goed christen gelooft in de noodzakelijkheid van het H. Doopsel.

15.   Vóór de geboorte van het kind moet de moeder alles vermijden, waardoor het leven van het kind in gevaar kan komen.

16.   Zoodra het kind geboren is, moeten de ouders het in de kerk laten doopen.

17.   Bijtijds kiezen de ouders voor hun kind, uit godsdienstige Katholieken, peter en meter[1], omdat dezen vóór het Doopsel het peter(meter)schap moeten aannemen. Kunnen peter en meter niet persoonlijk het kind ten doop houden, dan moeten zij aan een bepaalden persoon opdracht geven dit in hun plaats te doen.

18.   Verkeert het kind bij de geboorte in gevaar, dan moeten de ouders zorgen, dat het thuis gedoopt wordt. Elk kind, dat geboren wordt binnen de eerste 7 maanden der zwangerschap (miskraam), wordt geacht in onmiddellijk stervensgevaar te verkeeren en moet dus terstond gedoopt worden. Men mag dan niet wachten met het doopen tot de komst van den priester, noch van peter of meter. Soms gebeurt het, dat het hoofdje en aangezicht van het pas geboren kind in doodsgevaar met een dikke vetlaag bedekt is. Daar dit een beletsel kan zijn, dat het water met de huid van het hoofd zelf in aanraking komt en het Doopeel daardoor eenigszins gevaar loopt ongeldig te worden toegediend, moet men in zulk geval eerst het hoofdje, althans een deel ervan, even afwrijven (niet wasschen) met een droog doekje en eerst daarna doopen. Bij het doopen in stervensgevaar gaat men aldus te werk: Men stort water (gewijd water is niet noodig) uit over het hoofd (liefst het voorhoofd, vooral als het hoofd dichtbehaard is) van het kind en dezelfde persoon, die het water uitstort, zegt tegelijkertijd: "Ik doop U in den naam van den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest." Ook moet men onmiddellijk doopen het kind, dat dood schijnt te sijn, maar nog niet in staat van ontbinding verkeert. Men zegge dan onder het doopen: "Indien gij gedoopt kunt worden, dan doop ik U in den maam van den Vader en den Zoon en den Heiligen Geest."

19.   Wanneer de vrouw, die meent zwanger te zijn, een vloeiing heeft, dan moet zij onderzoeken, of zich daarin ook een blaasje bevindt. Zoo ja, dan zit er in dat blaasje een vruchtje, en dat vruchtje moet gedoopt worden. Daartoe dompelt men het blaasje zoo spoedig mogelijk in een kom met water (liefst lauw water, als men dit onmiddellijk bij de hand heeft), men maakt onder water het blaasje open en zegt onmiddellijk daarna: "Indien gij gedoopt kunt worden, dan doop ik U in de naam van den Vader er den Zoon en den Heiligen Geest." Terwijl men de doopwoorden voleindigt, heft men de vrucht weer uit het water.

 

Over de zwangerschap.

 

20.   Een gezonde zwangere vrouw handelt het verstandigst zoo te leven, alsof ze niet zwanger was. Een regelmatig, gezond leven, - behoorlijke afwisseling tusschen arbeid en rust, - goede zorg voor ongestoorde spijsvertering, - geen alcoholhoudende dranken, meer melkspijzen en groenten dan vleesch: dat alles waarborgt een voorspoedig verloop van de zwangerschap en de baring. Zij moet zich niet storen aan de veelal dwaze raadgevingen, die zij van vriendinnen en familieleden ontvangt, maar bij eventueele stoornissen den geneesheer raadplegen. Zij moet vooral niet denken, dat allerlei onaangename verschijnselen, wanneer die zich voordoen, nu eenmaal bij de zwangerschap hooren en er dus niets aan behoeft gedaan te worden. Ja zelfs verdient het dringende aanbeveling voor elke vrouw, die zwanger is, om zich eens door den geneesheer te laten onderzoeken, ook al doen zich geenerlei stoornissen of onaangename verschijnselen voor, en dit zeker niet uit te stellen tot na de vijfde of zesde maand van de zwangerschap. Zulk een onderzoek kan in belangrijke mate bijdragen tot een voorspoedig verloop van de zwangerschap en de bevalling.

21.   Ook zal de zwangere vrouw den geneesheer raadplegen bij ernstigen twijfel, of een handeling, die zij wil stellen, gevaarlijk is of schadelijk voor het ongeboren kind.

22.   De moeder zal na de bevalling minstens een week te bed blijven, doch zal zich onderwerpen aan den raad van den geneesheer, als deze langer rust voorschrijft. De eersie weken na de bevalling moet zij zich wachten voor inspannenden arbeid en juist nu zorgen voor krachtige voeding. Door het ontijdig verlaten van het kinderbed en het hervatten van den gewonen arbeid, benadeelt zij aanmerkelijk haar gezondheid. De vroegtijdige uitputting van vele vrouwen is daaraan te wijten.

23.   De ouders dienen er op te letten, dat zij het kind niet gedurende den slaap bij zich in bed houden.

24.   Iedere moeder moet haar plichten jegens haar kind ten volle nakomen en zich derhalve alle moeite geven haar kind zelf te voeden. Onder geen voorwendsel mag zij zich aan dien plicht onttrekken. De moedermelk is voor het kind de enige goede voeding. Daarbij weet men zeker, dat het kind gedijen zal; van kunstmatige voeding is men nooit zeker, dat zij gelukken zal. Bij de voeding met moedermelk groeit het kind zonder stoornissen op en wordt het veel beter bestand tegen al de ziekten van den kinderleeftijd dan het kunstmatig gevoede kind.

25.   Gedurende de eerste levensmaand moet het kind overdag alle drie uren gevoed worden en 's nachts eenmaal, in het geheel dus zevenmaal in de 24 uren, b.v. om. 7 uur, 10 uur, 1 uur, 4 uur, 7 uur, 10 uur, en 's nachts om 3 uur. In de 2e 3e, 4e en 5e maand worde het kind niet meer dan zesmaal, daarna slechts vijfmaal in de 24 uren gevoed.

26.   Het kind zuigt 10 à 15 minuten, doch gebruikt daarvoor in de eerste weken een half uur, omdat het spoedig vermoeid wordt en telkens even ophoudt met zuigen. Wil men hebben, dat het kind altoos rustig is, dan zorgt men het steeds precies op tijd te voeden en te laten slapen, bij elken maaltijd moet het gereinigd worden en niet eens of tweemaal daags zooals vaak gebeurt.

27.   Doorgaans kan de uitsluitende borstvoeding volstaan tot de 9e of 10e of 11e maand, daarna begint men in overleg met den geneesheer, met bij te voeden. Is borstvoeding niet toereikend, of blijkt deze na ernstige pogingen gedurende eenige dagen niet aanwezig, dan overlegt de moeder met den geneesheer, welke voeding het kind zal hebben.

28.   Doorgaans zal dit zijn koemelk vermengd met water of nog beter rijstwater. De regelmaat der maaltijden is dezelfde, als bij de borstvoeding. Men zij overdreven zindelijk met de flesschen en spenen. Men bedenke, dat fleschkinderen buitengewoon vatbaar zijn voor ingewandsstoornissen eu dat de geringste fout tegen de zindelijkheid zich aan het kind wreekt. De flesschen en spenen worden vóór het gebruik gedurende eenige minuten in water uitgekookt en blijven den overigen tijd in uitgekookt water bewaard. De melk wordt ook gedurende een paar minuten gekookt. Groeit het kind niet, is de spijsvertering gestoord, dan zal men onmiddellijk den dokter raadplegen. Hoe eerder de dokter gewaarschuwd wordt, des te eer is de voeding weer in orde. Een der voornaamste zaken bij de opvoeding is regelmaat: voeding steeds op hetzelfde uur, slapen steeds op hetzelfde uur, 's avonds vroeg naar bed, 's morgens altoos op hetzelfde uur opstaan.

29.   Het voedsel moet steeds zijn overeenkomstig den leeftijd. Aan jonge kinderen geeft men als drank melk of water, nooit koffie of thee, en vooral geen alcoholische dranken (ook geen bier). De kinderleeftijd heeft meer behoefte aan groenten, meelspijzen en fruit dan aan vleesch. Prikkelende spijze geeft men nooit.

30.   Er sterven zooveel kleine kinderen:

1e. omdat zoovele kinderen op geheel verkeerde wijze worden gevoed.

2e. omdat niet voldoende gezorgd wordt voor zindelijkheid in kleeding, ligging en voeding. De onzindelijkheid is vooral voor het kind een gevaar voor vele ziekten en niet zelden oorzaak van den dood;

3e. omdat men niet bijtijds den dokter ontbiedt of zijn raad niet volgt, wanneer het kind ziek is.

31.   Elke poging aangewend om het ongeboren kind, hoe jong ook, te dooden, is poging tot moord en daarom een zeer zware zonde tegen het 5e gebod: "Gij zult niet dooden". Een zeer zware zonde is eveneens elke opzettelijke poging, om hetzij door inwendige, hetzij door uitwendige middelen de zwangerschap af te breken op een tijdstip, waarop de vrucht nog niet buiten het moederlijk lichaam kan blijven leven (vruchtafdrijving.) Bovendien begaat men daarbij een zwaar vergrijp aan de ziel van het kind, zoover men het moedwillig aan ernstig gevaar blootstelt, zonder Doopsel te sterven.

32.   Omstreeks drie weken na de bevalling kome de moeder naar de kerk, om God te bedanken en den bijzonderen zegen van de H. Kerk voor zich zelf en haar kind te ontvangen (kerkgang). Is zij om gezondheidsredenen verhinderd, dan kome zij zoodra haar gezondheid dit gedoogt. Hoewel de kerkgang niet onder zware zonde verplicht, zal iedere goed katholieke moeder er een eer in stellen, den kerkgang te doen.

 

Verdere plichten der gehuwden jegens hun kinderen.

 

De ouders moeten hun kinderen o. a. van jongs af leeren bidden; naar katechismus en katholieke school zenden; thuis bij het leeren van den katechismus behulpzaam zijn; met eerbied vervullen voor het gezag van priesters en onderwijzers; op Zon- en feestdagen de H. Mis doen bijwonen; aansporen tot en zelf voorgaan in het veelvuldig ontvangen der H.H. Sacramenten; van de allereerste jaren af oefenen in zelfbeheersching en dus niet verwennen. Zij moeten ook de gebreken en fouten van hun kinderen niet uit gramschap en blinden hartstocht, maar uit christelijke ouderliefde en met wijze gematigdheid bestraffen. In alle deugden moeten de ouders hun kinderen voorgaan door eigen voorbeeld.

 



    [1] Men kan met peter OF meter volstaan.