Geboorte en doop

Martien van Asseldonk

29 november 2014

Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl

 

Vanaf 1616 worden vroedvrouwen vermeld in Veghel, die helpen bij een bevalling. Vanaf 1695 kregen sommige vroedvrowen een tractament van het dorp.

 

De schepenen van Veghel verklaarden op 26 oktober 1701 ‘dat Willemken Anthonis Gijsberts, weduwe van Cornelis Janssen van Geelkercken, sijnde vroedmoeder’ vanaf 1699 nog steeds niet voor vast in Veghel is komen wonen. Als er een vrouw in barensnood was, dan werd ze van te voren opgehaald, en dan woonde ze enige tijd bij die zwangere vrouw in. Het was een arme vrouw ‘van de armmetaeffel ter plaetse haerder geboorte onderhouden soude moeten worden’. Zo woonde ze de afgelopen jaren voornamelijk in Erp, Boekel, Veghel, Sint-Michielsgestel en nog in andere dorpen. Ook zij kreeg niets van het dorpsbestuur van Veghel, en zal door haar klanten betaald en voor kost en inwoning onderhouden zijn geweest. Ze werd opgevolgd door haar dochter, die haar moeder vanaf een bepaald moment vergezeld zal hebben om zo de kneepjes van het vak te leren.

In 1732-1736 was er geen vroedvrouw in Veghel. In dat geval hielpen andere vrouwen bij de bevalling. Zo legden op 26 februari 1732 Marianna, vrouw van Andries Cluijtmans, Maria Tonis van Uden, en Maria, vrouw van Frans Jans, alle wonende te Veghel, op verzoek van Alegonda Jans van Lieshout, een verklaring af. Zij verklaren dat ze op 14 augustus 1730 bij ‘het baaren ende verlossen van Alegonda’ zijn geweest. Alegonda had toen ‘in baarensnoot’ verklaard dat Willem Lambers van Hagen, inwoonder tot Schijndel, vader was van het kind.

 

Dominee Hanewinckel documenteerde rond 1800 een aantal bijgelovigen zaken in de Meierij:

 

-       Als eene vrouw in baarensnood zit, en de verlossing niet schielijk genoeg, volgens de meening der bijzijnde vrouwen, volgt, dan belooft men eenige brooden aan de armen, dit bevoordert onfeilbaar, naar hunne gedachten, eene spoedige bevalling, en volgt dezelve schielijk, dan schrijft men dit toe aan de belofte, welke dan ook gewis vervult wordt.

 

-       Eene vrouw bevallen zijnde, mag niet op haar linke zijde gaan liggen, dit is zeer kwaad, ook mag zij voor den negenden dag haere hairen niet kammen.

 

-       Wanneer eene vrouw haar kind speent, of wanneer hetzelve sterft, en haar zog niet schielijk genoeg wil opdrogen, dan moet zij het zog, dat uit de borsten loopt, in eenen kuil, welken zij zelve gedolven heeft, gieten, en zulks geduurig herhaalen, dan droogt het zog in de borsten op, even gelijk hetzelve in dien kuil verdroogt, dan droogt het zog in de borsten op, even gelijk hetzelve in den kuil verdroogt.

 

-       Zeer zelden zal een Roomsche in dit Land zijne kinderen naar levenden laten noemen. Men verkeert in dien zotten en ongerijmde waan, dat een levendige, wiens naam men aan een kind geeft, schielijk sterven zal.

 

 

Bernard van Dam uit Eerde schreef over de jaren voor en rond 1950:

 

Reeds een paar weken voor de komst van de verwachte wereldburger werd onder het genot van een koffievisite aan een tweetal van de naaste buurvrouwen gevraagd of deze met hem ten doop wilden gaan, een buurplicht die altijd gaarne volbracht werd, als zij dan met de dopeling thuis kwaen stond de feesttafel met geurige koffie, verse mik met ham en de onontbeerlijke beschuit met muisjes voor doopgangsters en de familieleden klaar. Terwijl gedurende een tiental dagen baker en die nstmeid er voor te zorgen hadden dat moeder en kleine niets te kort kwamen, hadden zij er ook de plicht bij om de op kraamvisite komende familieleden behoorlijk te ontvangen en zeker als deze "met den krommen errem" kwamen.

 

Het was een vast gebruik om bij een geboorte een boodschapper, gewoonlijk de knecht, naar de naaste familieleden als grootouders, ooms en tantes van de jonggeborene te sturen, om deze blijde gebeurtenis te gaan overbrengen en die boodschapper kwam dan zgn. "zijn bojenbrood" eisen, een zeer typische, maar in de laatste halve eeuw nooit meer gehoorde uitdrukking, die aanduidde, dat de bode kwam opeisen dat waarop hij volgens eeuwenoud gebruik rech had: zijn bodeloon, dat bestond in een fooike, b.v. een kwartje benevens een onthaal op de koffiemaaltijd. Naar ik meen is behalve de aardige uitdrukking ook de gewoonte van de boodschapper geheel in onbruik geraakt.

 

De ontvangers van de boodschap beantwoordden dan met een of meer dagen later een bezoek aan moeder en kind te brengen, of te voet, of als het veraf was, per kar en dat was dan zogenaamd "met de krommen errem gaan", omdat dan als feestgeschenk ter ere van het nieuwe familielid een grote krentenmik of ronde peperkoek werd meegenomen. die verondersteld werd onder de arm gedragen te worden. Deze gewoonte wordt nog steeds evenals de uitdrukking in ere gehouden en dat aan de bezoekende familieleden een paar keer de koffiemaaltijd werd aangeboden spreekt vanzelf.

 

 

Antoon Vissers:

 

In een katholiek gezin gold, dat een kraamvrouw de eerste 10 dagen onrein was. Ze mocht in die 10 dagen niet buiten komen of naar de winkel gaan en al helemaal niet in de kerk komen. Na deze periode werd ze uitgenodigd de 'kerkgang' doen, zodat ze weer rein zou worden. Ze moest achter in de kerk blijven staan, totdat de pastoor haar op kwam halen. De vrouw moest met een hand zijn stola vasthouden en liepen samen naar het Maria altaar waar ze haar gebed moest doen.

 

Bronnen: schepenprotocollen van Veghel; Frank. C. Meijneke, Op reis door de Meierij met Stephanus Hanewinckel. Voettochten en bespiegelingen van een dominee, 1789-1850 (Tilburg 2009), 271-272, 279, 299, 318; Van Dam, Bernard, Oud-brabants dorpsleven. Wonen en werken op het Brabantse platteland (Eindhoven 1972) 222-233.