Vroedvrouwen, vlekjes
en
vondelingen
Door Hans
van den
Broek
Een vroedvrouw
bij nacht
en ontij
op
pad
In deze tekst vindt U een reconstructie van de ziektes, ongemakken
en bedreigingen
die het
vrouw-zijn in
vroeger tijd
raakten.
Inhoud
3 De Schuif te Antwerpen - Schuifkinderen 10 De overheid bemoeit zich met de verloskunde 12 De vroedvrouw: een belangrijke getuige-deskundige 14 Het transport van een vroedvrouw 15 De honorering van de vroedvrouw 16 De aanpak van onrustige kinderen
20 Onrustige kinderen
rustig
maken 21 De bevolking waste zich nooit 22 Op luiers en matrasjes lag vroeger geen zoet geurend babytje 23 Huwelijksduur in de 17e eeuw
1
Kinderen
krijgen
Het krijgen van kinderen werd als een groot goed gezien. Maar één
norm stond als een paal boven water: kinderen krijgen moest binnen
het huwelijk. Nu stonden aan onze voorouders nagenoeg geen middelen
of methoden
ter beschikking
om het
kindertal te
beperken. Toch
blijkt niet elk echtpaar evenveel kinderen voort te brengen.
Huwelijksleeftijd
Een eerste
factor die
invloed had
op het
aantal kinderen
was de tijdsduur
dat men gehuwd was.
Een vrouw die trouwde op twintigjarige leeftijd kreeg gemiddeld 6
kinderen. Maar
als ze
huwde met
haar 25e
jaar daalde
dit gemiddelde
naar 5 en met haar 30e
jaar naar 4 kinderen.
In de middeleeuwen ziet men al dat hoe lager iemand in de sociale
rangorde stond dat er des te later getrouwd werd. De meeste
Middeleeuwse vrouwen
trouwden dan
ook vaak
laat, zo
op hun
30e jaar. Maar nog
rond 1900 blijkt dat de gemiddelde huwelijksleeftijd bij mannelijke
boeren [Eersel, 1910] op 32 en bij de boerinnen op 29
ligt.
Bij middenstanders is dit 29 respectivelijk 28 jaar en bij
ambachtslieden/arbeiders
28 respectivelijk
27 jaar.
Het gemiddeld
aantal aantal
geboorten per
gezin ligt
in 1910
op 5,7 kind.
Hierbij moet opgemerkt worden dat de uiteindelijke gezinsgrootte
kleiner is wegens de hoge zuigelingensterfte.
Ook in
situaties dat
de komst
van [te]
veel erfgenamen
ongewenst is ziet
men dat de huwelijksleeftijd relatief hoog komt te liggen.
Daarbij valt
te denken
aan een
boerderij die
zo ver
opgedeeld moet
worden dat voor iedere toekomstige erfgenaam slechts een schamele
opbrengst overblijft.
Laat trouwen
scheelt dus
kinderen omdat
een groot
gedeelte van
de vruchtbare periode van de vrouw ‘ongebruikt’ voorbijgaat.
De vruchtbaarheid
van de
vrouw daalt
namelijk snel
na het
37e jaar. En
als vrouwen
geen
anticonceptie toepassen
worden hun
allerlaatste kinderen geboren tussen de 40 en 44 jaar.
In vroeger eeuwen ziet men bij de hoogste standen, de adel, het
sluiten van
een huwelijk
op jonge
leeftijd. Een
adellijk gezin
bracht dus meer kinderen groot dan de gewone burger dankzij
vroeg huwen, maar ook door het gebruik van een min, beter voedsel en
de “edelman” zelf [buiten het huwelijk] dankzij het verwekken van
bastaarden.
Borstvoeding en
kinderbeperking
Hoewel tegenwoordig wel duidelijk is dat het geven van borstvoeding
geen betrouwbare methode is voor geboortenregeling moet het
kinderbesparende effekt daarvan niet onderschat worden. De kans op
zwangerschap na 6 maanden continue borstvoeding is slechts 1,7%. Na
een jaar
is dit
gestegen naar
7%. Pas
vanaf het
moment dat
een moeder minder
melk gaat geven aan haar kind verandert de hormoonhuishouding
dusdanig dat de kans op een nieuwe zwangerschap toeneemt. Die
toenemende kans lijkt vooral samen te hangen met het geven van
bijvoeding door de moeder.
Als een Afrikaanse vrouw langdurig continu borstvoeding geeft,
scheelt haar dat 4 kinderen. Haar gezin telt dan gemiddeld 6 in
plaats van 10 kinderen. “Tepelcontact”, dat wil zeggen het kind
telkens laten
drinken als
het om
voeding vraagt,
blijkt hierbij
het meest
zwangerschapsvoorkomende
effect te
hebben. Ook
vaak aanleggen
leidt tot zwangerschapsuitstel van wel 6 maanden.
Hiermee wordt duidelijk waarom het gebruik van een min in adellijke
families tot meer nakomelingen kon leiden. Een adellijke echtgenote
hoefde geen
borstvoeding te
geven. Sommige
dames gaven
aan dat
ze dat deden om de
schoonheid van hun borsten te sparen. Je mag je afvragen of dat
dankzij de hierdoor optredende extra bevallingen nog zo’n voordeel
was.
Bij de
bestudering van
stambomen vallen
twéé zaken
op die
in dit verband ook
van belang zijn:
= 1:
de geboortes
binnen één
gezin volgen
elkaar met
een vrij
vaste tussenliggende tijd op. De ene vrouw krijgt kinderen
met een tussenliggende periode van 15 maanden, de andere van 26
maanden.
Deze tussenliggende
tijd neemt
met de
loop der
jaren toe.
De vruchtbaarheid
van een
vrouw lijkt
dus een
constante factor.
Deze vruchtbaarheid hangt vermoedelijk samen met haar
lichamelijke eigenschappen en haar huwelijkse omgang.
De verklaring voor het vrij vaste interval tussen twee bevallingen
zou ook kunnen liggen in het borstvoedingsgedrag van de moeder. Dit
zou kunnen
verhelderen waarom
er vrij
grote verschillen
in het
aantal geboortes kan zitten tussen gezinnen die in
vergelijkbare situaties leven. De ene vrouw zal langer en
intensiever borstvoeding geven dan de andere en dus minder kinderen
krijgen.
= 2: In de loop der jaren neemt het interval tussen de kinderen die
geboren worden
geleidelijk aan
toe. Dit
kan samenhangen
met de
reeds genoemde afnemende vruchtbaarheid van een vrouw.
Anticonceptie
Anticonceptie zoals
wij die
kennen was
voor onze
voorouders in
feite niet beschikbaar maar ook niet bespreekbaar.
Vooral uit de wereld van de prostitutie is enige kennis naar ons
doorgesijpeld. De werkzame methodes die op beperkte schaal bekend
werden waren het gebruik van tampons met zaaddodende middeltjes of
condooms van
schapendarm of
vissenblaas.
Meestal waren
het de
slimme en rijke lieden die enige kennis van het bestaan en
het gebruik hiervan hadden. Van de vrouwenliefhebber Casanova is
bekend dat hij zijn [van schapendarm afkomstige] condooms testte
door ze op te blazen. Overigens was hij niet geïnteresseerd in het
vermijden van zwangerschap. Hij wilde vooral een geslachtsziekte bij
zichzelf voorkomen met name syfilis.
Pas na
de ontdekking
van het
rubber in
1840 en
de verfijning
hiervan naar latex
in 1930
komen condooms,
maar ook
kapjes voor
gebruik door de
vrouw op de baarmoedermond, op grote schaal in gebruik.
Maar de
drang tot
voortplanting liet
zich niet
door regelgeving
inperken. En met regelmaat zien we vooral in gerechtelijke
strafmaatregelen of
kerkelijke
doopboeken, de
kinderen in
beeld komen, die door de mazen van de wet geslipt zijn.
Het aantal
kinderen
regelen
Voor een
doorsnee gezin
waren dus
slechts laat
trouwen en
langdurig borstvoeding geven de enige mogelijkheden tot
regeling van het kindertal.
Alle andere
methoden liggen
in vroeger
tijd in
feite in
de criminele
sfeer: het verwekken van bastaarden, een kind te vondeling leggen,
abortus plegen, kindermoord en anticonceptie.
Ongewenste
kinderloosheid
Op een grafmonument in de Stefansdom in Wenen is een afbeelding te
zien van
een gehuwde
vrouw die
gestorven was
zonder kinderen
voort te brengen.
Zij wordt afgebeeld met een doek die om haar mond is gebonden. Voor
de kerkganger uit die tijd, die als regel analfabeet was, betekende
de harde boodschap van deze beeldtaal dat zij: “stom was gebleven
voor het nageslacht”. En met deze afbeelding werd zij als het ware
te kijk gezet.
Kinderloos zijn
was zowel
zielig als
verwijtbaar.
Tegen kinderloosheid kon men op bedevaart gaan. Een vaak genoemde
bedevaartsplaats was
Laken. Tijdens
de bedevaart
werd dan
gebeden:
Onze Lieve Vrouw van Laken
Laat ons een kindeke maken
Niet
te grof
en niet
te fijn
Maar zoals
een kindeke
moet zijn
of men
kon naar
Uden gaan
of in
Kevelaer aan
het “klőkske”
gaan trekken om alsnog een kind te krijgen.
Ouders die een gezond kind wensten gingen dus op bedevaart. Het kon
ook zijn
dat ze
na de
geboorte van
een ongelukkig
kind vreesden
voor de komst
van nog
een gebrekkig
kind. Graag
riep men
dan hemelse
hulp in om dit te voorkomen.
In Uden
of Kevelaer
zijn voor
de pelgrims
veel
herbergen.
Maar vele
echtparen met
een kinderwens
geven voor
een overnachting
de voorkeur aan een vorm van de Oud-Griekse ‘tempelslaap’.
Dat betekent een overnachting zo dicht mogelijk tegen de
wonderdoende kerk aan.
En dus
worden de
‘kamerkens’ die
te Uden
pal tegen
de kerk
aan liggen graag
gebruikt voor een vrijpartij door kinderloze echtparen of echtparen
met mismaakte
kinderen die
nu met
hulp van
bovenaf hopen
op een gezond kind.
De bisschoppen verbieden het op deze wijze nastreven van de
kinderwensen; dat
verbieden helpt
niet en
dus worden
hun verboden
in 1745 en 1751 telkens weer herhaald.
Kinderloze echtparen doen aan een heiligdom overigens allerlei
toezeggingen. Zo
komt men
de belofte
tegen om
een eventueel
kind te zullen
vernoemen naar een heilige.
In Rhenen
vonden we
het voorbeeld
van een
man: “Die
beloofde om
het eerste meisje dat geboren zou worden van hem en zijn
echtgenote, Cunera te zullen noemen.” [Rhenen]
Na een miskraam wordt door een ander echtpaar beloofd om een
eventuele dochter
Maria te
noemen en
haar levenslang
of 7
jaar in
het [Maria]blauw te zullen kleden [Kevelaer]
Ook wel
wordt ter
afwering van
in de
familie
voorkomende epilepsie
besloten een kind de naam Cornelius te geven.
Tegenwoordig vernoemen
ouders hun
kind het
liefst naar
beroemdheden als voetballers of filmsterren: maar
..... dat zijn geen heiligen
2
Vondelingen
Vondelingen zijn van alle tijden: de oudste en meest bekende zijn
Oedipus uit
de Griekse
mythologie en
de Romeinse
tweeling Romulus
en Remus.
Wat zijn
de achtergronden
van het
te vondeling
leggen?
Vaak is de moeder jong en ongehuwd [in de 18e en 19e
eeuw is het meestal een dienstmeid die door de heer des huizes of
zijn zoon verleid is].
Geertruijt Jans, inmiddels gehuwd, vertelde dat haar werkgever
regelmatig probeerde
om, als
zijn vrouw
uithuizig was,
haar te
versieren. Ick
hebbe den moedt gehadt om te weijgeren. Als Heijltken
dat ook had gedaan, was het anders met haar afgelopen.”
Soms is
het een
weduwe of
een
zwerfster.
Ook het
kind zelf
kan om
meerdere redenen
ongewenst zijn.
Het is soms
zichtbaar zwakzinnig [zoals bij het syndroom van Down] of mismaakt.
Andere redenen
voor te
vondeling leggen
kunnen zijn
dat in
de familie
gevreesd wordt voor teveel erfgenamen. Ook kan het kind voortkomen
uit incest en soms is sprake van felle armoede of hongersnood.
In kleine dorpen bedacht men soms een “oplossing” voor een ongehuwd
zwangere dame. Men liet het kind in het geniep naar een grote stad
zoals Antwerpen
brengen. Hier
had men
een officiële
plek om
een kind te
vondeling te leggen. Daarmee was het dorp van de problemen en de
kosten af.
Zo wordt vanuit Venray een ongehuwde zwangere vrouw op kosten van
“het Arme Gilde” naar Antwerpen gebracht. Na de bevalling wordt het
kind bij het vondelingenhuis neergelegd. Ook de Helmondse Lijsbet
Fransen
zou haar
kind te
vondeling hebben
laten leggen
te Antwerpen.
3
De Schuif
te Antwerpen -
Schuifkinderen
Op 31
juli 1860 werd de Antwerpse plek om vondelingen neer te leggen de
zogenaamde
“schuif” afgeschaft.
De schuif
was een
deurtje naast
de poort van het vondelingenhuis in de Sint-Rochusstraat. Dit
deurtje kon men van buitenaf openen. Deze “schuif” was in Antwerpen
in 1812 ingesteld door Napoleon om kindermoorden te voorkomen. In de
meeste gevallen werden de kinderen er in gelegd door ongehuwde
moeders of 'bedrogen dochters'.
Het eerste
kind dat
in de
schuif gelegd
werd, kreeg
de naam Paul
Du Tour, het laatste kind heette
‘Jozef Finis’.
Zodra het schuifraam geopend werd om een kind achter te laten,
rinkelde binnen
een belletje.
Vanaf dat
moment kreeg
het kind
de nodige zorg. Naast het loket bevond zich een
papkotje waarin
voortdurend melk werd warm gehouden naast een rek met luiers en
kleertjes.
Een kind
wordt in
een
draaiend kastje gelegd.
Zodra het naar binnendraait ontfermen de wakende
verzorgsters
zich over
het kind.
De pap staat continu warm.
Regelmatig
liet de moeder een kenmerk bij het kind achter. Dikwijls was
dat een
in twee
gescheurde
speelkaart of
devotieprentje,
waarvan zij één
deel bewaarde,
zodat later
de kans
bestond dat
zij haar
kind terug zou vinden.
Hoe vaak
kwam het
te-vondeling-leggen
voor?
In grote
steden komt
men op
10 tot
25% van
de geboren
kinderen! In Parijs ging het in 1772 om 7.676 van alle 18.713
geboortes.
Zo liet
de beroemde
Franse schrijver
Rousseau al
zijn 5
kinderen te
vondeling leggen!
In het
Habsburgse Rijk
telde men
tussen 1821
en 1840
liefst 1
miljoen vondelingen.
Op het platteland - in de dorpen - lagen de aantallen veel lager.
Naar schatting
kwam het
plaatselijk 1
keer per
5 á
10 jaar
voor. In Venray
zag ik 3 gevallen in 50 jaar.
Waar legt
men de
vondelingen
neer?
Vanaf de
5e eeuw
legt men
ze bij
een kerk
of klooster
[of synagoge].
Een van de eerste vondelingenhospitalen is het asylum van
Aartsbisschop Datheus van Milaan in 787.
Op het
platteland legt
men een
vondeling in
een schuur
of een
greppel.
In de middeleeuwen wordt geleidelijk een meer georganiseerde opvang
zichtbaar,vooral in
de steden.
Men kan
met een
ongewenst kind
terecht bij een zogenaamde schuif of draaideur ookwel de
“rol” genoemd.
In Florence is in 1294 al een gilde verantwoordelijk voor de
vondelingen. Vanaf 1419 is er een vondelingenhospitaal. Er zit op
ooghoogte in
de voordeur
een draaideurtje
waardoor men
een kind
naar binnen kan wentelen. Maar in 1699 wordt de opening van
dit draaideurtje kleiner gemaakt omdat blijkt dat men er zelfs
kleuters doorheen duwt!
In ’s-Hertogenbosch
bestond al
in 1372
een
vondelingenhuis dat
het Vondelingenerf heette. In 1570 is het er nog.
Hoe vergaat
het een
vondeling?
Slecht.
Vaak is het kind al dood voor het 2e levensjaar. De belangrijkste
oorzaken zijn
de slechte
voeding of
een infectie
door de
pokken of
de mazelen.
In het
vondelingenhospitaal
van Dublin
[periode
1775-1796] blijken
slechts 45 van 10.272 kinderen 21 jaar te zijn geworden!
De voornaamste oorzaken voor deze massale sterfte zijn zoals gezegd
slechte voeding. Het blijkt dat de voeding grotendeels door minnen
gegeven werd. Maar door het tekort aan minnen moest één min vaak
meerdere kinderen
voeden. De
meeste kinderen
stierven dan
gewoon door te
weinig voedsel. Steeds weer bleek dat in feite één min per kind het
beste was.
In Parijs
stelde men
vast dat
een goede
min ver
van de
grote stad
woonde. Hoe verder weg ze woonde des te beter verging het de
vondeling. Een goede min voedde niet meer dan 3 kinderen.
Daarnaast bracht een min die voor veel kinderen moest zorgen
gemakkelijk een
besmettelijke
ziekte over.
Ziektes die
typisch door
minnen werden
overgedragen
waren syfilis,
schurft en
hoofdschimmel. Los
daarvan liepen
kinderen steeds
het risico
van een
besmetting én hoge
sterfte door DE Kinderziektes: pokken – mazelen.
Tot slot
werden onrustige
huilende kinderen
vaak té
rustig gemaakt met
de vrij verkrijgbare opiumdrankjes.
Wat kunnen
we ons
voorstellen bij
een min?
Een min is een vrouw die recent zelf zwanger is geweest en om die
reden borstvoeding
kan geven.
Haar eigen
kind brengt
ze eventueel bij
een ander onder of is overleden.
Nogal wat
vrouwen die
zich als
min aanboden
hadden vaak
ziektes onder de
leden of beschikten maar over een matige hoeveelheid melk óf melk
van slechte kwaliteit. Dus moest de gezondheid van een min voor ze
begon onderzocht worden.
Men keek
of haar
melk goed
genoeg was:
niet te
dun en niet
te mager. Ze
mocht niet
te oud
zijn of
uitgeput door
een jarenlang
uitgeoefend beroep.
Haar borsten
mochten niet
te dik
zijn. Want
daar kregen
de kinderen platte
kinderneusjes van.
En een
min mocht
dus niet
ziek zijn.
In veel
gevallen werd
ze van
top tot teen door een dokter of vroedvrouw tot op de
intiemste plekjes onderzocht.
Menig min was drankverslaafd. Het was bekend dat een min door het
veelvuldig laten
zogen vaak
dorstig was.
Bijgevolg
veronderstelde men dat
een min graag veel bruin bier dronk. Want bruin bier daar kreeg je
een goede melkstroom van.
Verder moest
ze oppassen
om niet
in slaap
te vallen
en hierdoor
boven op een kind te gaan liggen en het te smoren.
Tot slot
werd bij
ziekte van
een kind
ook de
min
behandeld
Een vondeling die de eerste jaren wel overleefde bleef dikwijls in
het tehuis tot hij zes
jaar was. Dan werd hij meestal bij een landbouwer
uitbesteed. Die kreeg daarvoor een toelage die elk jaar minder
werd. Na
het twaalfde
jaar werd
van het
kind verwacht
dat het zelf kon
werken om voor zijn onderhoud te zorgen.
Vondelingen werden
vanwege het
ontbrekend
ouderlijk toezicht
makkelijk misbruikt.
Ze werden
bijvoorbeeld
verminkt voor
bedelarij of
verkocht voor
prostitutie. Een
advies in
de 13e
eeuw luidde
dan ook:
"Bezoek geen
bordeel want
het gevaar
bestaat dat
je incest
pleegt met
je eigen
kind".
Enkele
achtergrondverhalen over
vondelingen op
het platteland
1666 en 1686 Venray
In Venray
zijn van
1666 -
1686 3
kinderen te
vondeling gelegd.
Twee daarvan zijn vermoedelijk gehandicapt geweest.
Typisch is de naam die in 1666 aan een jongetje gegeven wordt:
“Innocentius ofwel
de onschuldige”.
Zijn hiervan
afgeleide
roepnaam wordt Vincent.
Hiermee wordt
verwezen naar
het verhaal
van de
moord op de
zogenaamde
onnozele kinderen
in Bethlehem.
Deze kinderen
zijn overal het symbool voor de vondelingen.
De alledaagse
gang van
zaken is
bij het
Venrayse
vondelingenmeisje Anneke terug te zien. Zij wordt 2 september 1686
gevonden.
Om haar tegen betaling in een gezin onder te brengen wordt ze
“besteed” ofwel “verpacht” door het ellendige gilde
[in huidige termen de
gemeente]:
“de 2e
september hebben
wij verteert
[een borrel
gedronken toen wij, de armmeesters],
den Vondelingh verdinght
[tegen betaling ondergebracht]
hadden bij Derick Thonnissen en de vrouwen
[betaald]
dy het kint lintwaet
[linnen kleding]
brachten en nae de kerk droegen: 2 vaemen byr en 8 roemers quant.
Geld voor
de vrou
dye het
kint eenen
dach en
nacht gesueght
[gezoogd]
had
[de min]:
4
stuivers.
1688 Dereck
Tonis krijgt
een jaer
kostgelt van
de vendeling
28-0-0- [28 guldens 0 oortjes 0 stuivers]
1688 verteert over het verdyngen
[vergaderkosten om het kind voor de laagste
prijs onder
dak en
in de
kost onder
te brengen]
van den
vendeling by Deryck Thonissen 9 kannen bier 0-13-0-
1688 betalet
aan Jan
Martens voor
Vincent een
jaer kostgelt
30-0-0- 1689 20
juli aan
Deric Thonyssen
gegeven omdat
hij met
de vendeling
een bydvart gedaen had;
voor vraght en vertering.
[Een bedevaart
voor een
kind maakt
men meestal
als het
kind lam
is [door engelse ziekte] of aan onophoudelijke stuipen lijdt.
1689 10
januari 1689
betalt een
paar hosen
en socke
voor de vondeling;
ene paer klompen voor de vendeling 0-13-2
1697 betaelt aan Meister Oldert voor het mesteren van de fiet
[het meesteren
door de
chirurg van
fijt aan
de vinger]
bie den
vondeling aen den vinger
Als het
Ellendige Gilde
de vondeling
goedkoper onder
kan brengen laten
ze dat niet na:
1693 kostgelt
aan Griete
Rulers voor
de vindelingh
25-0-0- 1696 de
vendel is
bij Mery
Scheyen vanaf
6 oct
1695 vor
27 gld.
1698 betaalt
voor de
vindelingh
anderhalf jaer
schoolgeld
1-10-0- 1717 Anneken den vundelinck overlijdt 31 jaar oud.
1688
Hilvarenbeek
Helena Naeijkens
huisvrouw van
ca 52
jaar en
inwoner van
Hilvarenbeek verklaart op verzoek van de provisoren van de H.
Geest van Hilvarenbeek, dat zij gehoord heeft dat Jan van de Pas de
vader was van het vondelingkind genaamd Peter van Dijck, welke op 29
juni 1683 was gevonden tussen Rovert en Hilvarenbeek, oud ca 5
dagen. Helena zou moeten gaan naar de moeder van het kind die te
Baardwijk woonde, en onlangs getrouwd was, genaamd Josijntje Peter
Joosten. Helena had gehoord dat Van de Pas het vijf dagen oude kind
te vondeling had gelegd vlakbij Hilvarenbeek toen hij een voerman
hoorde aankomen.
1700 Oploo
vondeling
Zwerfster Peternel
Allemans, alias
Dieve Nel,
oud 28
jaren, lang
en redelijk dik, bruin van vel en ogen, root en lankagtig van
tronie, met littekens op arm en voorhooft. Ze is te Luyk, Stralen en
Horn gebrandmerkt.
Zij is de byzit geweest van de te Montfort geradbraakte Hendricus
Freets, van
wie ze
een kind
kreeg, genaamd
Hannes. Die
is te
Oploo, in het Land van Cuyk, te vondeling gelegd.
Naamgeving van
een
vondeling
De naam
die men
aan een
vondeling geeft
wordt vaak
afgeleid van
de plek waar deze gevonden wordt.
Bijvoorbeeld:
Hendrik Greppel
en Peter
van der
Sloot >>
lagen in
een droge
sloot Ignatius Strooijmans
>> lag op stro
in een schuur
Catharina van
de Capelle
>> was
neergelegd bij
een
kapel,
Maria van Bethlehem
>> was
geschonken aan
nonnenklooster
Bethlehem Bernardina Kerkdeur
>> lag voor de deur van de kerk en
Petrus van der Toorn >>
naast de kerktoren Lucia
onder de
Linde
>> onder
de lindenboom
De naam
kon ook
verwijzen naar
de omstandigheden
waarin hij
gevonden was, de naam van de vinder, een eigenschap etcetera.
Michaël Schavel
was een
schaveleer ofwel
een mankepoot.
Dirk Droog
had nog niet geplast
Keijzer
gevonden op
de
Keizersgracht
Vincent [Innocentius]
de Vindelingh
Venray 1666
of Johannes
de Vondeling
Sprundel 1820
Anna Dicht
was neergelegd
in de
schuif met
een gedichtje
ernaast:
Hier lig ik seer onbekwaam
en Mariana is mijne naam mijn vader wilt mijn niet
en mijn moeder die is doot Ik bid lieve Godt
maar om
het dagelijks
broot
In Maastricht
werd de
naam van
een vondeling
gehaald bij
de heilige
van die dag; ook de achternaam verwees daar dan naar:
Hubertus Jager; George Rymart = martyr.
Wie een
kind te
vondeling legt
wordt
gezocht
In 1666 worden in Den Haag 2 kinderen te vondeling gelegd: een van
een paar dagen en een van 1 jaar oud. Ze komen ten laste van de
Diaconie en moeten "gealimenteerd worden". Men looft 100 gulden
beloning uit
om de
moeder/vader op
te sporen
[vanwege de
kosten van de
alimentatie].
Als van
een 16
jarig meisje
ontdekt wordt
dat zij
de moeder
is van een
vondeling wordt zij gebrandmerkt [Erp 1760].
Het kind
wordt soms
teruggehaald
Vaak werd een kind van een zogeheten schedula ofwel herkenningsteken
voorzien zoals een halve speelkaart of een stuk lint. Menig moeder
probeerde haar
kind later
terug te
halen als
het beter
met haar
ging. Daar bleken de pleegouders ook niet altijd van gediend
want zo zegt een pleegmoeder tegen de rechters: “Nu versoek ik aan
de Heeren om dat kint weerom te hebben en de 3 andere, die ik heb,
te mogen behouden, omdat
er toch geen werk voor ons is”. [Met andere woorden, ze
leeft van het kostgeld dat voor de vondelingen betaald wordt!]. “Ik
doe mijn pligt met de kinders, en hoop dat de Heeren informatie
nemen bij de Heer Bosch omdat ik 2 jaar geleden, aangestoken zijnde
van een kint dat bedorve was [doodziek],
ik na aan de Doot ben geweest [zelf doodziek geworden]
maar toch weder geneze geworden.”
1788 Vondeling
terug naar
de moeder
Johannes Musiek werd op 5 februari 1788 om 6 uur ’s avonds
aangetroffen voor het Amsterdamse weeshuis. Men schatte hem
op 2 jaar!
Hij had
een stuk
bladmuziek bij
zich. Het
weeshuis besteedde
hem voor 14 gulden en 10 stuivers bij de min Anne Duyf in de
Brouwerstraat.
Op 23 april 1788 haalde zijn moeder, Elisabeth Riga, hem weer op. Ze
had hem
uit armoede
te vondeling
moeten leggen.
Zij bracht
2 getuigen
mee.
Langzaam daalt
het aantal
te vondeling
gelegde
kinderen:
Bekijken we
de cijfers
van het
Amsterdamse
Aalmoezeniersweeshuis
voor wezen en vondelingen: het aantal vondelingen daalt van 855 in
1817 naar 100 in 1880 en 10 in 1900.
4
Abortus
Hoe deed
men
het?
Over het
opwekken van
een miskraam
is relatief
weinig kennis
bewaard gebleven. Omdat het een misdaad was zijn er
natuurlijk geen handleidingen bewaard gebleven. Alle kennis werd
mondeling doorgegeven.
Voor zover de gang van zaken te reconstrueren is ging men
aanvankelijk met
dezelfde
gedachtengang te
werk als
in de
gewone geneeskunde.
Aan de
vier-sappenleer
ontleende men
de methode
om bij
een zwangere vrouw
bloed uit de moederader op de voet af te tappen.
Bijna identiek
was het
zetten van
koppen op
de voet
van de
zwangere.
“zet jij de koppen maar zei dikke Piet tot Trijn. ik
slijp de
vlijmen ras: het
zal haar
heel cureren,
en wordt
Lijs flau
en helpt
geen
veurschootband noch
wijn, dan zal ik aanstonds met mijn spuitding haar
klisteren.”
Het geven
van zware
laxeermiddelen
zoals aloë,
paste ook
in het
gedachtengoed van de viersappenleer.
In overeenstemming met een andere opvatting, de signatuurleer
[gelijke kenmerkenleer],
trachtte men
met bloed
van een
menstruerende vrouw een menstruatie op te wekken.
Daarnaast probeerde
men allerlei
giftige planten
uit. Helaas
weten we
tegenwoordig dat nagenoeg al deze middelen pas werkzaam zijn in een
hoge dosis. Het abortuseffekt treedt alleen op als een bijna
dodelijke dosis wordt gebruikt. Dit leidde tot veel dode of zwaar
beschadigde vrouwen. Berucht werden hierdoor de zevenboomblaadjes,
kinine en moederkoorn en later de fosfor op luciferkoppen. Op een
gegeven ogenblik stierven wel erg veel jonge vrouwen aan
fosforvergiftiging door het eten van 20 luciferkoppen. Hierdoor
ontstonden de zogenaamde veiligheidslucifers ofwel “safetymatches”
met heel weinig fosfor, die we nu nog hebben.
Een krantenbericht uit 1892 meldt: “Een vrouw uit de omgeving van
Oosterhout, sinds eenigen tijd lijdende aan zwaarmoedigheid, heeft
zich door
middel van
luciferskoppen,
opgelost in
koffie, van
't leven beroofd.
Na een
vreeselijk lijden
bezweek zij,
ruim 30
jaren oud;
zij laat een man met 4 jeugdige kinderen na.”
Omdat de genoemde methodes niet werkzaam waren zien we in de latere
eeuwen steeds
vaker het
gebruik van
mechanische
middelen opkomen.
Men gaat bijvoorbeeld met breinaalden in de baarmoeder
prikken. Na de ontdekking van het rubber komt rond 1850 het gebruik
van rubberslangetjes op. Men kon daarmee wat zeepsop direct in de
baarmoeder spuiten of met het soepele rubberslangetje de vrucht
rechtstreeks proberen los te woelen uit de baarmoeder.
Het aantal
abortussen stijgt
vanaf 1880.
Tegelijkertijd
valt op
dat het te vondeling leggen en de kindermoorden afnemen.
En in
1907 blijkt
dat 10%
van de
miskramen in
vrouwenklinieken
in de Nederlandse grote
steden te wijten is aan kunstmatig opgewekte illegale abortus.
Ongewenst zwangere vrouwen willen hun zwangerschap geheim houden en
stiekum beëindigen. Hiertoe hebben ze de kans als niet de ogen van
het hele dorp op hen gericht staan: als ze naar de markt gaan in de
grote stad. Menig abortus lijkt tegen een forse betaling uitgevoerd
te worden
door een
ervaren
vroedvrouw. Hun
bijnaam in
de volksmond
is al snel
“de
Engeltjesmaaksters met
gouden vleugels”.
Want een
abortus kost geld!
De prijzen
variëren in
1920 van
20 tot
100 gulden.
Ondanks het gevaar van het betrapt worden en de
gevangenisstraf zijn er in Amsterdam in 1929 500 aborteurs werkzaam!
Elk doet er gemiddeld 40 per jaar.
5
Kindermoord
Het doden
van een
pasgeboren kind
was in
de antieke
tijd in
meerdere situaties gebruikelijk. Kinderdoding kwam vaak voor
als het kind ongelegen kwam, een aangeboren afwijking had of van het
ongewenste [vrouwelijke] geslacht was.
Al in
de Romeinse
tijd beschouwde
men een
gehandicapt kind
als een uiting
van goddelijk
ongenoegen. Dat
kind moest
dus worden
gedood.
Na de
kerstening was
de officiële
opvatting dat
men een
kind niet mocht
doden. Maar de praktijk was anders.
Op het platteland werd anders omgegaan met ongewenste kinderen. Hier
zijn minder voorbeelden van kindermoorden te vinden dan in de stad.
Meestal zien
we een
kinderdoding na
zwangerschap bij
een sociaal
zwak
- zeg alleenstaande – vrouw zoals een dienstmeid of een weduwe.
Kinderdoding was dus vaak een dienstbodendelict. Vereenzaming,
armoede en
schande lagen
op de
loer. Maar
dienstbodes konden
hun kind niet
makkelijk te vondeling leggen of een gedood kind verbergen. Ze
konden vanwege hun taak het huis bijna niet uit komen.
Uit de beschrijvingen van het doden van een kind bleek dat veel
vrouwen in opperste paniek handelden. De meeste kinderen werden door
het dichtknijpen van de hals en dichtdrukken van de mond gesmoord.
Dan kwam het volgende probleem: waar laat je het lijkje? vaak werd
het lichaampje onder het bed, onder de vloer of onder het matras
gelegd of ergens rondom het huis bijvoorbeeld in een put [snel]
verstopt. Dat
leidde bijna
altijd tot
ontdekking.
Vooral als
men een idee had
wie de zwangere vrouw was geweest.
In Amsterdam
werd een
dood kind
vaak in
de nabijgelegen
gracht of
het sekreet geworpen. Er was dus een redelijke kans op
ontdekking van de doorgemaakte zwangerschap. Toch wisten veel
meisjes hun zwangerschap tot de bevalling verborgen te houden.
Veel bevallingen
werden dan
alsnog ontdekt
door pijnkreten
tijdens de
bevalling, gehuil van het kind en de bebloede kleding en lakens.
Als men verdenking had op een illegale bevalling werd de vrouw door
deskundigen onderzocht. Die stelden dan na onderzoek van de borsten,
de genitaliën en de strepen op de buik vast dat sprake was geweest
van een recente bevalling. Uit afgelegde verklaringen bleek trouwens
dat menig
buurvrouw die
iets vermoedde
een mogelijk
zwangere vrouw
in de gaten hield en haar aansprak op wat er aan de hand was.
Het lichaampje van een dood gevonden kind werd onderzocht om een
doodsoorzaak vast te stellen én om te zien of het kind geleefd had.
Belangrijk hierbij
was de
zogenaamde
longproef. De
longen werden
uit het lichaam genomen en in een emmer water gedompeld.
Bleven ze drijven dan zat er lucht in en had het kind ademgehaald en
dus geleefd. Maar helaas bleven de longen ook drijven als het kind
al heel lang dood was en de longen rottingsgassen bevatten....
Daar hield
men niet
altijd rekening
mee.
De straffen voor kindermoord ziet men in de loop der eeuwen langzaam
steeds milder
worden. Na
1800 wordt
er bijna
geen vrouw
meer voor
ter dood veroordeeld. Ook de gevangenisstraffen worden
alsmaar lager.
Steeds vaker ziet men dat een vrouw gewoon niet schuldig wordt
verklaard of
bijvoorbeeld
slechts schuldig
is aan
het niet
goed gezorgd hebben voor de spullen voor een bevalling.
Dat de
omgeving soms
meende dat
een vrouw
niet gestraft
mocht worden
blijkt in 1748 in Boekelo. Ene Berendina heeft na de bevalling haar
kind gedood. Ze wordt ter dood veroordeeld. Maar vlak voor de
executie wordt
zij door
soldaten van
een regiment
uit Braunschweig
bevrijd. Het
zijn de
kameraden van
haar vrijer
die haar
redden.
Een variant van de kindermoord vinden we in Oss [1727]. Vroedvrouw
Anna van
Meurs, 60
jaar, moet
een
buitenechtelijk kind
uit Ravenstein
uitbesteden bij
"pleegouders".
Maar Anna
doodt het
kind en
steekt het
besteedgeld in eigen zak.
Bij prostituées
valt regelmatig
op dat
ze een
of meer
kinderen hebben
gebaard die enige jaren later niet meer leven. Daarbij moet men
bedenken dat kindersterfte bij kinderen van 1 tot 12 maanden vaak
uiting was van verwaarlozing.
Vooral bij
soldatenhoeren
lezen we
regelmatig dat
ze twee
of meer kinderen
hebben gehad “die vroeg zijn overleden”.
Wie er goed over had nagedacht kon een kind makkelijk doden zonder
dat er
juridisch veel
bewijs te
leveren was.
Slimme vrouwen
namen hun
toevlucht tot het smoren van een kind onder een deken. Een dergelijk
dood kind was dan “gewoon gestorven na de bevalling”. Juist vrouwen
die een
kind met
veel geweld
doodden hielden
er geen
rekening mee
dat dit geweld tot zichtbare afwijkingen leidde. Waarbij nog
eens kwam dat juist het stiekum begraven of in een put werpen van
het lijkje ook vaak ontdekt werd.
Soms vermoedde
de omgeving
dat er
iets niet
in de
haak was.
Zo werd over
prostituee Annemie [1742 Veghel] algemeen beweerd, zonder
gerechtelijk bewijs: 'dat deze prostituee haer kint had verdaen'.
Annemie blijkt een gehaaide dame. Als ze weer zwanger is, ontkent ze
haar zwangerschap op alle mogelijke manieren. De buurt zegt na de
bevalling “wat
ben je
weer dun.”
“Morgen ben
ik dik.”
En inderdaad
de volgende dag is ze “dik” maar blijkt ze kussens onder haar
rok te dragen! Ook haar moeder helpt haar om bewijzen te
verdonkeremanen.
Die zegt
zelfs als
een kindermoord
geleidelijk aan
uitkomt, keihard:
“als ze het kind meteen als een ‘naaikussentje’ in de rivier de Aa
had gegooid dan zou het te Veghel niet zo gestonken hebben.”
6
Prostitutie
Amsterdam had rond 1650 200.000 inwoners met gemiddeld 1000
prostituees. In
zogenaamde dans-
of speelhuizen
waren 4-8
hoeren aanwezig en verder waren er vele kleine hoerenhuisjes.
Per jaar
werden 80-200
lichte dames
en hoerwaardinnen
opgepakt. De
meeste dames waren 18-25 jaar oud, de waardinnen 35 jaar.
De laatsten
leverden kleding
en opmaakspullen,
waarvoor de
gewone meisjes geen geld hadden, tegen grof geld of
afbetaling.
In de
verhalen doemt
het beeld
op dat
veel prostituées
als 14
tot 16- jarige
meisjes door oorlogsomstandigheden of ernstige armoede tussen de wal
en het schip waren gevallen.
Prostitutie en
het
leger
Veel prostituees
komen uit
het leger.
Achter een
leger liep
altijd de “tros”
met
voedselverkopers en
vele, soms
wel 800
prostituees, [1
per
30 tot
45 soldaten]
en de
soldatenkinderen.
Omdat in
de winter
geen oorlog
gevoerd kon
worden en
soldaten geld
kosten werden soldaten als regel “afgedankt” na het zomerseizoen.
Bijgevolg zochten ook de dames dan ergens anders werk zoals op
kermissen, jaarmarkten en in bedevaartsplaatsen. Of ze zochten een
vaste werkplek. Ene Anna hoereert in De Hut op de heide tussen Vught
en Helvoirt.
Dit is
een door
hoereerders
veelbezocht oord.
Anna heeft alle
soldaten van een regiment als vaste klant. [1754]
De prijs
voor de
dienst van
een gewone
prostituee lag
rond het dagloon
van een arbeider.
Telkens als men prostitutie verbied verschuift de plaats waar het
wordt aangeboden. Met de afname van bordelen rond 1900 nam de
hoererij in café's, danszalen en sigarenmagazijntjes in de steden
toe. In
Amsterdam blijken
veel bordelen
in handen
te zijn
van lagere
politieambtenaren, de rakkers.
Hoe was trouwens een huis herkenbaar als bordeel? Dat kon
bijvoorbeeld te
zien zijn
aan een
palmboompje dat
boven de
deur uithing of een kooi met een papegaai.
Onder de lichte dames kwam zeer veel geslachtsziekte en dan met name
syfilis voor. Omdat per vrijerij de besmettingskans 33% is,
was vaak
50% van
de soldaten
besmet. Maar ook de gewone burgerij
moest tol
betalen: rond 1900
bleek in Berlijn 37% van alle
mannen tussen
15 en
50 jaar
geïnfecteerd te zijn.
De rode
kaart. .
.
..
Toen Napoleon een veldslag verloren had omdat de meeste van zijn
soldaten geveld
waren door
de 'Venusziekte’
moesten de
prostituées zich voortaan twee maal per week op ziekte laten
controleren.
Goedgekeurde dames
kregen sindsdien
een rode
kaart.
Dames van
lichte zeden
waren soms
herkenbaar door
het verplicht
dragen van kenmerkende kleding.
In Engeland
konden dat
rode of
binnenste buiten
gedraaide kleren
zijn en in Marseille was [1265] een gestreepte mantel
verplicht.
Elders was
de kleur
geel het
kenmerk van
een prostituee:
bijvoorbeeld een geel lintje om de arm. Hamburg had een geel
kenteken en Rome kende een gele sluier. In Basel en Leipzig moesten
de dames een bepaald soort mantel dragen. Soms waren de dames
herkenbaar aan rood geverfde haren. In Nederland kende men geen
gebruik van kleuren.
Een beetje
ludiek was
de straf
als men
betrapt werd
op een
[openbare] plek waar “het” niet mocht: alles wat men niet aan
had werd verbeurd verklaard.
7
Zwanger
En als
een vrouw
dan zwanger
was dan
heette het
dat ze
“groot ging van
een kind”.
Op 17e
eeuwse
schilderijen ziet
men hoe
een
zwangerschapstest werd
uitgevoerd: met een veterpotje. Een smeulende veter werd in een
aardewerk schoteltje gelegd. Als de zwangere vrouw niet tegen de
geschroeide lucht kon was men er zeker van dat ze zwanger was.
De dokters
konden destijds
ook aan
de pols
voelen of
een vrouw zwanger
was.
Wanneer de
zwangere vrouw
iets wenste,
moest men
daar zoveel
mogelijk aan toegeven, anders zou het kind slecht zuigen of
misvormingen krijgen. In sommige streken werd het niet als
afwijkend gezien dat vrouwen
tijdens de
zwangerschap een
neiging hebben
tot stelen.
Bij de Germanen bestond
zelfs een wettelijke bepaling dat zwangere vrouwen niet strafbaar
waren. Ook de Broek op Waterlandse huisarts Bakker verhaalt over
diefstal door zwangeren in zijn praktijk. Hij beschrijft verder een
moeder die tijdens de zwangerschap altijd de neiging had de stoel
onder haar man vandaan te trekken.
aderlating om
een zwangere
te
beschermen
Als een
zwangere ziek
werd tapte
men bij
haar in
een aantal
situaties bloed af. Het basisidee achter een aderlating is
dat die het evenwicht
tussen de
vier belangrijke
lichaamssappen
[gele gal,
zwarte gal, bloed en slijm] herstelt en dan is het lichaam
weer gezond.
Nadat de zwangere Charlotte Hagenberg Asten 1755 door twee grote
doghonden is aangevallen valt ze thuisgekomen "van opwinding in een
flauwte neder".
Chirurgijn Souve
wordt direct
erbij gehaald
en heeft haar
meteen
adergelaten. Hij
vreesde voor
het behoud
van haar
vrucht “aangezien
ze hoog
zwanger is".
Na dit
aftappen van
veel bloed
wordt door de schrijver gezegd: “daags daarop heeft zij nog
"verscheidene flauwtens"
gehad.” Het
is in
onze ogen
niet vreemd
dat een
vrouw die vanwege
de zwangerschap meestal al bloedarmoede heeft en bij wie
extra bloed is afgenomen, blijft
flauwvallen.
8
De bevalling
Veel bevallingen vonden 9 maanden na de slacht van varken of os
plaats in juli augustus. Na een periode waarin er dus goed gegeten
was. Later
in de
20e
eeuw werd
9 maanden
na carnaval
of bouwvak
een bekende geboortepiek voor de huisarts.
Overigens valt het tegenovergestelde ook op. Is er weinig voedsel,
hongersnood!, dan daalt het aantal bevallingen met sprongen. In de
periode 1723-1735
blijkt in
Dokkum het
aantal bevallingen
in het
50 jaar lopende
notitieboek van
Vroedvrouw
Catharina Schrader
meer dan te
halveren. 1723, 1724, 1726, 1728 1729 en 1734 zijn jaren met
honger.
Als een
bevalling begon
kwam de
vroedvrouw eerst
kijken hoe
het ging.
Afhankelijk van de vordering en de woonplek van de kraamvrouw bleef
de vroedvrouw ter plekke of kwam later terug.
Als ze
begon maakte
ze vast
water warm
om na
de bevalling
‘kraamvrouw en de baby te wassen, en kruiken te vullen’.
Water werd gepompt of geput en gekookt in grote pannen op het
fornuis.
Tijdens de
bevalling gaf
menig vroedvrouw
wat alkohol,
bijvoorbeeld wijn, voor pijnstilling en geruststelling. Vaak
echter gaven ze teveel wijn en dan verslapten de weeën.
De man was over het algemeen bij de bevalling aanwezig behalve als
door nog
dringender
werkzaamheden, zoals
het kalven
van een
koe, zijn
aanwezigheid elders noodzakelijk was. Maar steevast waren er van
oudsher ook een aantal buurvrouwen aanwezig bij de bevalling.
Enerzijds was dat een vorm van morele steun “vrouwen onder elkaar”.
Aan de andere kant was de vroedvrouw ook maar iemand uit hun midden
die net iets meer wist dan de gemiddelde vrouw. Maar bij een
probleemsituatie kon
er door
de aanwezigheid
van meer
vrouwen in
elk geval overlegd worden wat men het beste kon doen.
De beroemde
vroedvrouw
Schrader beschrijft
hoe ze
een aantal
keren de kramende
vrouw een beetje op haar kop zet met het hoofd in de schoot van een
andere vrouw. Op die manier kan ze een verkeerd liggend kind toch
zoveel draaien dat het alsnog geboren kan worden.
Het benutten
van een
zogenaamde
kraamstoel lijkt
in vroeger
tijden gebruikelijk
te zijn
geweest. De
vrouw baarde
dan dus
zittend haar kind.
Er was trouwens een goede reden dat men niet in bed beviel: veel
mensen sliepen in een ingebouwde slecht toegankelijke
beddenkoets.
Wilde een
bevalling niet
vlotten dan
bleek pas
echt of
een vroedvrouw
deskundig was. Sommigen begonnen dan het geboortekanaal met hun
handen op te rekken, anderen lieten bij een moeilijk liggend kind de
vrouw jonassen in de hoop dat dit verbetering gaf.
De echte vaktechnische ingrepen zoals het omkeren van een kind of
bevallen met hulp van een geboortehaak was maar weinigen gegeven.
Soms probeerde de vroedvrouw de inwendige organen wat soepeler te
maken door
de schaamstreek
van de
kraamvrouw een
warm kruidenbad
te geven.
Opvallend is de maatregel die de buurvrouwen nemen bij de moeilijke
en langdurige
bevalling van
Barbel in
Delft in
1506. Ze
gaan over
tot een vorm van muziektherapie ofwel arbeidsvitaminen. Ze
laten trompetters komen voor de vrouw, die volledig uitgeput is
geraakt.
Door haar met muziek te vermaken laten ze haar weer op krachten.
komen. Deze methode komt niet helemaal uit de hemel vallen en is
vermoedelijk meer gebruikelijk geweest dan wij nu weten. Want de
beroemde franse chirurg Amboise Paré laat in 1569 violen en
grappenmakers komen
om de
markies van
Havré op
te monteren. Die
ligt met wonden en zweren in zijn been doodziek te bed.
Aanvankelijk was er tot pakweg 1600 geen ziekenhuis om te bevallen.
De hospitalen die er waren wilden eigenlijk geen barende vrouwen
opnemen. Als
ze al
een kraamafdeling
hadden dan
was die
nota bene
op de zolder gevestigd!
Een belangrijke
reden voor
deze houding
was de
vrees dat
men met
de
zuigeling bleef zitten als de moeder, juist omdat het een
moeizame bevalling was, zou komen te overlijden.
Pas als
er ook
vondelingenzorg
komt komt
er ook
een kraamafdeling
bv in Brugge in 1600.
9
Regels voor
de
vroedvrouw
In 1779
wordt een
vroedvrouw te
Deurne aangesteld
door drossaard
en schepenen. De regels waaraan ze zich moet houden komen
overeen met wat men in de meeste brabantse dorpen bepaald heeft:
= ze
is verplicht
om de
bevallende vrouwen
uit haar
dorp te
helpen
= arme
vrouwen moet
ze gratis
haar raad
geven en
helpen
= zij
mag als
loon niet
meer vragen
dan 12
stuivers / 2
gulden
= ze
moet eerst
onderwijs volgen
bij de
chirurgijn of
medicine
doctor
= In
grote dorpen
geeft ze
lessen aan
meisjes van
6-7 jaar
over ‘vrouwenzaken’.
= ze
moet kunnen
lezen en
schrijven
= bij
het kramen
van een
bastaard: moet
ze éérst: de
drossaard inlichten,
de vrouw
vragen wie
de vader
van het
kind is en mag
daarna pas helpen.
[In de praktijk betekent dit dat de kramende ongehuwde vrouw “niet
weet wie
de vader
is.” Maar
na 3
pijnlijke weeën,
zonder hulp
van de vroedvrouw
te krijgen,
steekt de
angst de
kop op
dat ze
de bevalling in
haar eentje moet gaan volbrengen: “inde
uijterste perijckel haers levens”
Dan weet ze het ineens wel: “Jan…… is de vader!!”]
= een
vroedvrouw moet
binnen de
gemeente wonen
en mag
het dorp
niet langer dan 8 uur verlaten
= ze
mag zeker
niet weg
wanneer er
zwangere
vrouwspersonen op
het punt van bevallen staan
= het
is haar
verboden om
weg te
lopen van
een barende
als zij zich geen
raad meer weet
= ze
mag een
rijke vrouw
niet voortrekken
boven een
arme
= ze
mag een
barende niet
bang maken
met enge
verhalen
= soms
moet ze
een kering
van een
verkeerd liggend
kind uitvoeren,
gebruikt eventueel boter als glijmiddel
= moet bij het geboren kind de navel doorknippen, het kind wassen en
bakeren.
= als doodsgevaar dreigt voor moeder en kind moet als eerste de
moeder gered
worden [Rozendaal
1772] [de
katholieke kerk
was voor
de andere oplossing dus eerst het kind dopen]
= het
is haar
verboden om
zich te
bedrinken tijdens
en na
de bevalling.
In Amsterdam
wordt in
1704 een
bepaling
uitgevaardigd die
zegt dat een
vroedvrouw die niet nuchter aan haar werk verschenen was haar
uithangbord 6 weken moest intrekken.
Een onwettig
kind
Als een vroedvrouw niet naar de vader had gevraagd tijdens de
bevalling werd
ze gestraft.
Zo werd
ene Anna
van Hensbeek
uit Gouda
geschorst als stadsvroedvrouw. Ze mocht een tijd lang alleen nog
'buyte'
[buiten
de stad]
werken:
Prompt noemde
zij zich
‘vroedvrouw voor buyte’ en zette dit op haar
vroedvrouwenbordje.
De hemel
te hulp
roepen
Pastoor Wichmans
uit Mierlo
vermeldt in
1630 dat
de Vlierdense
kapel een bedevaartplaats van Maria is. Het wordt de Heilige
Maria in het Kraambed genoemd. “Hier zijn door de hulp en voorspraak
van Maria veel wonderen geschied.” Vrouwen gingen hier voor hun
bevalling om steun bidden. Na 1648 wordt deze bedevaart door de
protestantse overheid verboden en verdwijnt.
Er waren
meerdere op
religie gebaseerde
handelingen:
= Tijdens
een moeilijke
bevalling werd
een “Agnus
Dei”, een
stukje witte was
van de
Paaskaars met
de afbeelding
van het
Lam Gods,
als amulet tegen een bevallende vrouw gehouden.
= Men kon ook overgaan tot het beloven van een bedevaart of een
belofte: ‘Als de verlossing niet schielijk volgt, dan belooft men
enige Broden
aan de
Armen te
schenken.
Onfeilbaar volgt
hierna een
spoedige bevalling.’ 1798
Na een geslaagde bevalling werd Maria of een Heilige bedankt met een
brandend kaarsje. In 1935 heeft de Deurnese dokter Wiegersma zojuist
een moeilijke maar geslaagde bevalling op het Vloei-eind achter de
rug. De
kaarsjes in
de Belgische
zilveren
kandelaars op
de kast
naast het Antoniusbeeld zijn net aangestoken en met papieren
bloemen versierd.
Grijnzend gaat
hij zelf
op de
kast midden
tussen de
kaarsen zitten. Hij zet Antonius aan de kant want die heeft
toch geen hand uitgestoken.
Enkele bakerpraatjes
rond het
kraambed:
“ Als
een vrouw
bevallen is
mag ze
niet op
haar linker
zijde gaan
liggen, dit is zeer kwaad”.
“ Een
kraamvrouw mag
niet voor
de negende
dag haar
haren kammen
want dat is dodelijk”.
“ Wanneer
een vrouw
wil stoppen
met borstvoeding
moet zij
die in
een kuil gieten die zij zelf gegraven heeft. Dan droogt het
vocht in de borsten op”.
Sterfte in
het kraambed
van de
moeder
Sterfte van
de moeder
in het
kraambed was
geen
zeldzaamheid.
Maar met name van de hogere standen zijn enkele verhalen hierover
bewaard gebleven: in 1720 is het in Asten mis: Anna van Vechel,
vroedvrouw te
Sint Antonius
verklaart dat
zij aanwezig
is geweest
en geassisteerd heeft wanneer Anna Wilhelmina Baronnes de
Colonster Horion - geboren de Doerne, te Asten, op 23 november 's
morgens omtrent 3 uur, is overleden. En dat haar zoontje ongeveer
drie kwartier heeft geleefd.
Deze vroedvrouw
is van
30 kilometer
verderop erbij
gehaald.
Ook gravin
Maria Elisabeth
Clara van
den Bergh
sterft, 23
jaar oud
op
6 januari
1633 op
het kasteel
te
Boxmeer.
Ze overlijdt
vlak voor
de bevalling
aan
zwangerschapsvergiftiging
na meerdere epileptische aanvallen. Om 21 uur ’s avonds
constateert pastoor en medicine doctor Anthonius Peelen dat ze dood
is: hij zet een groot
glas water
op haar
hart en
ziet geen
enkele trilling
meer. Ze wordt opgebaard.
27 uur na haar dood hoort men het gehuil van een pasgeboren baby. De
bewaker zegt
dat de
buik van
Maria op
en neer
bewoog. Men
dacht dat het spookte. De volgende ochtend vindt de
vroedvrouw een dode baby, een jongetje, op haar lijkbaar.
In de
begrafenisboeken
van Gemert
net na
1700 [dan
4000 inwoners]
vinden we in 25 jaar tijd negen doden rond de bevalling.
“ In
1704 is
Gertrudis
onverwachts gestorven
in het
kraambed. In 1712
sterft Anna
vanwege de
stuipen samen
met haar
zoontje.
In 1716
sterft Maria
in het
kraambed, nadat
zij een
meisje had
voortgebracht.
in 1718
sterft Maria
zo snel
dat een
toesnellende
priester te
laat komt. Haar zoontje overleeft.
En in
1729 overlijdt
Catharina
onverwachts tijdens
de
bevalling.”
De belangrijkste
oorzaken van
moedersterfte in
het kraambed
zijn: bloeding [Maria en Catharina], kraamvrouwenkoorts
[vermoedelijk Gertrudis en Maria] en zwangerschapsvergiftiging
[Anna].
Verbloeding kan
optreden door
een in
de weg
zittende
moederkoek of een scheur
in de baarmoeder.
Uit ervaring
had een
aantal
vroedvrouwen overigens
geleerd dat
met 3 korrels
gemalen
moederkoorn een
bevalling versneld
kon worden
en eventuele bloedingen gestelpt.
Van alle
tijden is
ook het
overlijden door
zwangerschapsvergiftiging bij een eerste zwangerschap of een
tweelingzwangerschap.
Daarnaast kan
enige dagen
na de
bevalling ten
gevolge van
de slechte hygiëne
de kraamvrouwenkoorts met bloedvergiftiging toeslaan.
Verder kan een kind vastzitten omdat het bekken van de moeder
versmald is
door Engelse
ziekte. Ook
kan de
navelstreng
meerdere malen om de hals van het kind gestrengeld zitten.
Bij Engelse ziekte blijkt dat het bekken van de vrouw al in haar
kindertijd vervormd
is door
gebrek aan
vitamine D.
Meestal ontstaat
dit tijdens een hongersnood die gemiddeld een keer per tien jaar
optreed.
Als een
meisje verwekt
is tijdens
een periode
van hongersnood
dan kan het
lichaam van haar moeder haar in de baarmoeder niet voldoende
vitamine D geven. Als dan ná de bevalling de zogende moeder nog
steeds geen vitamine D in zich heeft of krijgt kan ze dit opnieuw
niet via de melk aan haar kind geven.
Dat leidt ertoe dat het bot van het kinderlijke bekken makkelijk
vervormd wordt. Vooral het ontstaan van een versmalling bv in
voorachterwaartse
richting betekent
dat het
bekken later
geen ruimte zal
bieden aan het hoofd van een kind als dat geboren gaat worden.
Dit zal
leiden tot
een situatie
waarbij moeder
en kind
“onverlost” in
het kraambed sterven.
De gegevens
uit het
Geneeskundig
jaarverslag oostelijk
Noord-Brabant van 1891 sluiten aan op de hiervoor vermelde
oorzaken:
Aan kraamvrouwenkoorts: 14 vrouwen overleden in 13 gemeenten. Aan
andere ziekten
van het
kraambed overleden
31 vrouwen
in 18
gemeenten.
Een beroemde vroedvrouw is Catharina Schrader uit Dokkum. Ze doet
rond 1700 in 50 jaar 3060 bevallingen! Ze was de weduwe van een
chirurgijn en werd al doende zeer ervaren. Door haar vakkundig
optreden stierf minder dan 1 op 100 kinderen rondom de geboorte.
Tegenwoordig hebben
we een
maat voor
de zogenaamde
ontsluiting van
de baarmoedermond. Die begint bij 0 en gaat tot 10
centimeter. Tien centimeter
is de
maat waarbij
een kinderschedel
de baarmoedermond
kan passeren. Catharina hanteerde, bij gebrek aan het
decimale stelsel, als maat voor de ontsluiting heel simpel de omvang
van een munt: een stuivertje [1,5cm], een oordje, een schelling, een
florijn en tot slot een dukaat [4cm].
Als een pasgeborene in ademnood verkeerde paste men de volgende
behandeling toe:
men liet
het kind
ajuin ruiken,
prikkelde de
huid, borstelde de
voeten, wreef
de rug
en hield
het kind
warm. Rond
1800 begon men met een soort kunstmatige ademhaling: het
inblazen van lucht.
Het aantal
vroedvrouwen
Slechts een
enkele Brabantse
vroedvrouw was
opgeleid aan
een vroedvrouwenschool zoals die van Keulen.
Dat bleek
uit een
rapport in
1825 van
disctrictscommissaris
Wesselman van Helmond. Hij schreef kort en krachtig: "Met de
vroedkundige
hulp is
het aan
de meeste
oorden vrij
ellendig gesteld”.
In 1825 waren 154 verloskundigen actief in heel Brabant. Vanaf
1823 bestaat
een Nederlandse
opleiding tot
vroedvrouw aan een Klinische School; voor deze opleiding
moest men:
= gezond
zijn,
= tussen
de 20
en 35
jaar,
= van
onbesproken
gedrag,
= bij
voorkeur ongehuwd
of
weduwe.
In 1869 moet één Brabantse vroedvrouw voor 2 keer zoveel inwoners
zorgen als in de rest van Nederland. Verder heeft slecht 3% van de
Brabantse vroedvrouwen
een
vroedvrouwenschool
bezocht; pas
in 1920
is dat 77%.
Nog in
1881 hadden
de Kempen,
Noord-Oost
Brabant, de
Noordelijke Peel
en de dorpen rondom Breda bijna nooit een opgeleide vroedvrouw.
daar praat
men nu
nog
over
In 1904
zijn in
Liessel 8
kraamvrouwen
overleden rondom
of kort na de bevalling evenals de meeste baby’s.
In 1905 wil Hanne van der Wallen voor haar eerste kind geen gebruik
meer maken van de Liesselse vroedvrouw en roept de hulp van
dokter Crobach
uit Deurne
in. Zij
blijft in
1905 als
eerste in leven na
een bevalling.
De gemeenteraad
eist inmiddels
aktie.
Uit onderzoek van de Deurnese huisarts Crobach bleek dat de oude
vroedvrouw een
zieke dochter
had die
ze ’s
morgens eerst
verzorgde. Vervolgens ging ze op pad om de
kraamvrouwen te helpen.
10
De overheid
bemoeit zich
met de
verloskunde
Menig vroedvrouw meende een bevalling te kunnen bespoedigen door
tijdens een
wee de
schede wat
op te
rekken of
het kind
wat aan
te duwen. Dat veroorzaakte totaal onnodige schade aan de
omgevende organen. Veel vrouwen hielden daar levenslang last van.
Het ergste wat soms gebeurde was dat een haastige vroedvrouw na de
bevalling de navelstreng er maar even uittrok en daarmee
tegelijkertijd de
baarmoeder naar
buiten sleurde.
Deze rampen
hadden alles te maken met ontbrekende kennis.
In Frankrijk ontstaat op aandringen van
de chirurgijns
na 1600
het beroep van
vroedmeester. Ze willen zo de kennis van de verloskunde op een hoger
niveau brengen. Indien een mannelijke vroedmeester de bevalling deed
werd een
laken vanaf
de hals
van de kraamvrouw
tot aan
zijn eigen
hals gespannen.
Want de
vroedmeester
mocht onder geen beding haar geslachts- organen
zien. In
1552 werd
in Hamburg nog een
doctor, die als vroedvrouw vermomd een kraamkamer was binnen-
gegaan, op de brandstapel ter dood
gebracht.
Catharina Schrader
had van
de Nederlandse
vroedmeesters
geen hoge
pet op. Ze
schreef: “ze
zitten vol
wijn, zijn
half van
verstand, beroofd
van enige
barmhartigheid
of medelijden
en staan
meteen klaar
met mes, haken
en schroeven
voor een
zieltogende
lijdster. In
plaats van
Vroedmeester kunnen
ze beter
Beul of
Varkensslager
genoemd worden.
Verder zijn
ze onverzadigbaar
gierig. Ze
steken geen
hand uit
voor ze een
zekere som
geld uitgeteld
hebben gekregen.
Vaak moeten
de kramende
vrouwen het
geld eerst
nog lenen
of bij
hun buren
met Gods
Genade verzamelen.”
Opvallend is de aktie die Lodewijk XV (1715-1774) ondernam. Hij gaf
zijn ministerie de opdracht eenvoudige leerboekjes over verloskunde
te laten circuleren. Verder zond hij in 1767 zijn hofvroedvrouw
Angelique Le Boursier Du Coudray (1712-1789) uit om aan de
vroedvrouwen in zijn rijk les te gaan geven. Zij bezocht 50 kleine
steden, dorpen en gehuchten en onderwees 4000 vroedvrouwen en hun
leerlingen. In 1775 werd ze door stad Ieper uitgenodigd voor haar
onderwijs. Haar
lessen werden
ter plekke
in het
Nederlands
vertaald.
Langzaam nam
de aandacht
en de
regelgeving van
de overheid
voor de
verloskunde toe. Een beschrijving uit 1824 geeft aan welke
instrumenten een vroedmeester in zijn praktijk moet hebben:
Een verloskundige
tang
Een verloskundige
hefboom
Stompe
Haken
Scherpe
Haken
Een hoofdboor
Een
klisteerspuit Vrouwencatheters, zowel van zilver als elastieken.
Een tinnen
injiceerspuitje,
voorzien van
een gekromde
buis, die aan het einde bol en met vele gaatjes doorboord is.
Alle deze
Instrumenten
moeten zindelijk,
glad en
voor roest
beveiligd zijn, met Cacaoboter besmeerd.
11
Sterfte in
het
kraambed
In 1915 was er slechts 1 vroedvrouw per 9300 inwoners beschikbaar.
‘Onbevoegd verlossen’
kwam dus
geregeld voor.
Vanzelfsprekend
hielp een ervaren buurvrouw of baker tijdens de bevalling.
Een baker
was een
oudere vrouw,
met veel
ervaring, uit
het dorp
zelf. Eigenlijk
zorgde ze
na een
bevalling alleen
maar voor
de zuigeling
en het huishouden. Maar vaak sprak het voor zich dat zij al
bij een bevalling meehielp. Meermalen nam ze daar alle touwtjes in
handen, zoals het inwendig onderzoek om te zien hoever de bevalling
was. En vaak bepaalde ZIJ of men een dokter moest halen.
De overheid ging optreden tegen dit onbevoegd verlossen. Bijkomend
probleem was
dat menig
baker wel
een of
meer borrels
lustte.
12
De vroedvrouw:
een belangrijke
getuige-deskundige
Er zijn
enige belangrijke
juridische taken
voor de
vroedvrouw:
= In
Oudewater moest
de vroedvrouw
op intieme
plekken
controleren of een vrouw
die zich wilde vrijpleiten van hekserij geen gewichten op haar
lichaam meenaam om haar gewicht op valse wijze te verzwaren.
De officiele
verklaring uit
Oudewater dat
een vrouw
geen heks
was, had in heel Europa grote bewijskracht.
= De
vroedvrouw vraagt
wie de
vader van
een bastaard
is en
doet hiervan aangifte bij de drossaard.
= Bij
een kindermoord
in 1743
onderzoekt de
vroedvrouw de
hiervan verdachte weduwe Pieternel die kort daarvoor bevallen
moet zijn. Ze constateert: er komt melk uit de borsten: “haare
borsten meer schenen moederlijk dan maegdelijk te wesen”.
= Zij
onderzoekt of
een vrouw
zwanger
is:
-
om mogelijke
erfgenaam niet
te benadelen
bij de
erfenis of
een nieuw huwelijk door de enig overgebleven ouder.
-
of een
misdadigster
zwanger is
[die mag
niet gegeseld
worden]
= Legt
verklaring af
voor de
officier van
justitie:
Johanna is
pas bevallen
van een
tweeling en
kan nu
onmogelijk getuigen. [en dat komt Johanna goed uit]
= Over een door de vader onopzettelijk illegaal begraven kind
verklaart een
vroedvrouw dat
het kind
al enige
dagen voor
de geboorte dood
was en daardoor reeds tot bederf was overgegaan.
= Ze
onderzoekt
echtgenoten op
geslachtsziekte.
[reden tot
echtscheiding]
= Onderzoekt
hoe zwaar
een verwonding
is aan
de edele
delen na
een pak slaag bij echtelijke mishandeling.
13
Bastaarden
Wie een bastaardkind verwekt legt de mogelijke toekomstige lasten
ervan bij
de maatschappij.
Want er
is maar
één ouder.
Het is
een tijd waar
menigeen niet oud wordt en de kans bestaat dat het kind van een
een-ouder gezin
door de
maatschappij
onderhouden moet
gaan worden
als die ene ouder overlijdt.
Als zoiets gebeurt moet de gemeenschap deze kinderen gaan
"bestellen". Dat wil zeggen het kind wordt tegen betaling
ondergebracht bij
een andere
dorpsbewoner. Maar
dat kost
geld en
die rekening wordt bij de geboorte van een bastaard al meteen
bij de verwekekr neergelegd.
Verwekkers van
een onwettig
kind worden
dus
gedagvaard.
Tijdens een
procedure wegens
vaderschap tegen
twee broers
in Asten
in 1713 is de eiser heel duidelijk: ”deze twee leiden een
ergerlijk leven en worden overal gevreesd. Van hen lopen
verschillende bastaarden
rond, waarvan
de kosten
ten laste
komen van
de Armentafel.
Hoe beschrijft
men dat
een vrouw
verleid
is?
Tijdens het
proces wordt
de wettelijke
bepaling
aangehaald: “Wie een
jonge dochter
[ongehuwde vrouw],
met schone
woorden van
trouwbelofte of
andersinds iets
wijs maakt,
haar verleid
en door
de bijslaap in haar ere krenkt en defloreert [“van
haar bloempje beroofd”], is gehouden te doteren [boete te
betalen].
En voor
“breuk” [de
wetsovertreding]
te betalen
-
Maar ook de ongehuwde moeders worden voor het gerecht gedaagd en
gestraft. Tijdens
een proces
maakt de
aanklager
duidelijk hoe
het zover met
deze vrouw
heeft kunnen
komen: ‘Jenneke
is door
Hendrik “met schone woorden” verleid tot “vleselijke
conversatie”.’
of
‘Margarita Comans, al enige jaren als dienstmaagd te Vlierden
wonende, is
“door
menschelijcke swackheijt
gekomen tot
[zonde]val en
beswangert en in baerensnoodt gekomen”.’
of
Henrick had
haar met
soette praetghens
ende andere
minnestreecken verleid [1651]
en tot
slot “werd
Clara met
schoone woorden
ende caressen
[strelingen] verleid” [1656]
Hij laat zo mogelijk ook getuigen vertellen over het waargenomen
overspel: “Zij
hebben ook
gezien dat
Pieter Catharina
menigmaal, ja
genoegsaam, bij aanhoudendheid aan haar lijf voelde, tastte of
haffelde en kuste en tegen haar vuile
en ergerlijke praat voerde”. [Vlierden 1747]
En als
dan een
onwettig kind
is geboren
dan
....
kan het
zijn dat
de moeder
het kind
[in een
kleine optocht]
naar het huis van
de verwekker brengt en het hem overhandigt of daar op de stoep legt.
Als de
man beweert
dat hij
niet de
vader is
kan hij
het kind
weigeren aan te nemen of even later terugbrengen en weer bij
de moeder op de stoep leggen.
Een voorbeeld uit Tongerlo, 1642: Na de geboorte liet Heijltken haar
kind naar het huis van vader Govert brengen, die het echter weer
's~avonds, midden
op straat,
voor Heijltkens
huis deponeerde,
met het grote
gevaar voor
het kind
om van
koude te
versmachten of
door honden
gebeten of door paerden verpletterd te worden. Govert bleek dus niet
bereid om zijn kind in der minne aan te nemen, zodat het tot een
rechtszaak kwam.
Elders ging
het beter:
Jenneke heeft
het kind
bij Daniels’
huis afgegeven en
“dit kind
heeft hij
oock als
vader aengenomen,
het uitbesteet en voor sijn eijgen kosten onderhouden.”
[1636]
Als de
vader gewoon
niet in
de buurt
is dan houdt
de moeder
het kind en
blijft er dus letterlijk mee zitten.
Is de
vader wel
bekend en
aanwezig maar
weigert hij
voor het
kind en de moeder
te betalen dan spant ook de moeder een rechtszaak aan.
Zij legt
haar rekening
bij de
vader op
tafel.
Eerst legt
de vrouw
haar getuigenis
af:
Alegonda zei tegen Willem:
“Gij bent vader van mijn kint dat ik draage, en geen ander ter
werelt, want ik heb noijt met iemant te doen gehadt als met u,”
'nomineerende nog aen hem in presentie van allent volck
tijt en plaatse,
alwaar haare vleesschelic conversatie geschiet
soude wesen'.
1792
[ze
noemde in
het openbaar
de tijd
en de plaats waar
ze met hem gemeenschap had gehad]
En Hendrik
moet gaan
betalen voor
een 4-tal
zaken:
-
een vergoeding
voor de
geschonden eer
van het
meisje, de
defloratie
[het plukken
van haar
bloempje]
-
de kraamkosten,
[of bij
overlijden van
het kind
in het
kraambed de
eventuele begrafeniskosten van kind en -of moeder]
-
de kosten
van de
opvoeding voor
het kind
[meestal de
eerste 13
jaar]
[Zo moet
in 1756
een man:
"gedurende de
13 eerstkomende
jaren f
18 per jaar" betalen voor het onwettige kind.
of in
1805: "...
voor alimentatie
en onderhoud
van het
kind
-
de breuk ofwel gerechtelijke boete voor overtreding van de
huwelijkswetgeving. [de drossaard mocht overigens 1/3 van deze boete
voor zichzelf houden! Het liefst eiste hij dus een zeer hoge boete]
Als een
man vaker
onwettige kinderen
verwekte bestond
de kans
dat hij een
volgende maal
verbannen werd
uit zijn
woonplaats.
[Tenzij hij
erg machtig, rijk en belangrijk was !].
De drossard
voer dus
wel bij
deze processen
want zijn
rekening en
die van de advocaat waren ongelimiteerd hoog. De
aangeklaagden protesteren soms tegen de lange en woordenrijke
aanklachten: "Het zijn alleen maar woorden en klanken om het proces
te rekken en nodeloze kosten te maken.”
Enkele veroordelingen uit Asten laten zien dat als een arme vrouw
geen man kan aanwijzen die de kosten zal betalen, zij zelf als
afschrikwekkend voorbeeld
een maand
lang op
water en
brood het
gevang in gaat.
Overigens ondernamen
sommige vrouwen
allerlei slimme
manoevres om
de echte vader buiten beeld te houden:
“dat sij
van een
manspersoon op
den Roijsen
weg tusschen
Vechel en Roij bij
Apenhoef op de gront is
nedergeworpen, aengetast en met gewelt verkragt, en
anders geen vader van haer kint kent.
Het zou de Jan zijn die onlangs in Dinther per ongeluk werd dood
geschoten”.
De broer
van deze
vrouw zegt
vervolgens voor
de rechtbank dat
ze liegt. Veghel 1692
Enkele inwoners
van Veghel
hebben op
dinsdag 11-6-1793
“geassisteert by de bevalling van Maria Janse, zynde stom
en dooff, als wanneer dese is bevallen van eenen zoon.’ Wie
de vader was kon Maria natuurlijk niet zeggen.
Hoewel natuurlijk
nog zeldzamer,
kwam ook
incest
voor.
In 1774 blijkt dat de Helmondse schepen Biertempel incest heeft
gepleegd met zijn dochter. Zij heeft hieruit een zoon gebaard.
Biertempel wordt opgesloten in het kasteel te Helmond, vervolgens
overgebracht naar de Gevangenpoort te Den Haag en uiteindelijk door
de Staatse Raad
van Brabant
in Den
Haag op
1 augustus
1774 veroordeeld
tot de dood. Hij wordt geëxecuteerd. Zijn door hem
verkrachtte dochter krijgt overigens 50 jaar gevangenisstraf! Maar
de rechtspraak is blijkbaar
niet voor
iedereen even
streng: in
Den Bosch
wordt in
1695 de 65–jarige
Hans Peters “slechts” veroordeeld tot 12 jaar verbanning en
100 gulden
boete. Hij
heeft liefst
twee kinderen
bij zijn
schoonzus verwekt.
Een onecht
weeskind van
een passante
1817
Anna Knops
is op
reis en
bevalt in
Deurne van
een onecht
kind. Ze vertrekt
kort daarna naar Nieuwkuijk waar ze is overleden.
De schout van Nieuwkuijk meent dat zijn gemeente niet voor de kosten
hoeft op
te draaien.
Hij heeft
het kind
naar Deurne
gezonden en
op de armekar van
gemeente tot gemeente laten vervoeren. De schout van Deurne heeft na
aankomst het kind voorlopig laten verzorgen maar verlangt dat het
armbestuur van Nieuwkuijk wordt gelast het kind zo spoedig
mogelijk van
Deurne op
te halen
met betaling
van alle
kosten. Gedeputeerde Staten van Brabant beslissen het
steekspel en: “geven wijders aan den schout van Nieuwkuijk het
ongenoegen dezer vergadering te kennen wegens zijne onmenschlievende
handelwijze in het doen vervoeren van dat kind".
‘een bestoven
kind’
Als een
molenaar op
zijn molen
een kind
verwekt had
bij een
wachtende boerin of dienstmeid werd zo’n kind wel vanwege het
overal op de molen aanwezige meel, een ‘bestoven kind’ genoemd.
Ter waarschuwing
hangt op
Holtens’molen in
Deurne
tegenwoordig een bordje
met de
bloemrijke tekst:
“wie op
een molen
gaat wordt
licht bestoven”.
En het liedje “daar bij die molen”…… verwijst trouwens ook naar
ontuchtige zaken
buiten het
zicht van
de dorpsgenoten
bij molens
die meestal op de stadswallen staan.
Hoe vaak
was een
kind
onwettig?
Tussen 1831
en 1840
was het
percentage
buitenechtelijke
geboorten in
Noord-Brabant 4,9%.
In de garnizoenssteden
was dit steeds hoger: in Den Bosch en Breda was het aantal
buitenechtelijke geboorten in de periode 1816-1840
13%. Deze cijfers
wijken nauwelijks af van de landelijke gemiddelden: het percentage
buitenechtelijke geboorten voor het platteland lag in deze periode
op 5 tot 10%; in de middelgrote steden lag dit steeds boven de 10%.
In Tilburg was er voor 1831 geen garnizoen en was het percentage
buitenechtelijke
kinderen 3%;
toen er
een garnizoen
soldaten kwam,
steeg dit in de periode 1831-1835 tot 9%.
Soldaten worden
vaak ook
als verwekkers
in
kindermoordzaken
genoemd.
Was men
preuts?
Hoe preuts
de mensen
waren? ...Daar
kun je
soms zo
je vraagtekens
bij zetten.
In de Stefansdom in Wenen werd rond 1300 naast de hoofddeur een
aparte ingang
voor mannen
en een
voor vrouwen
gebouwd. Omdat
lezen in die tijd
nog geen gemeengoed was moest voor iedereen duidelijk zijn wat de
mannenkant en wat de vrouwenkant was. En dat werd heel simpel met
“het watermerk opgelost”. Vandaag de dag kan iedereen het nog steeds
open en bloot aan de buitenzijde zien: aan de mannenkant kwam een
hoge pilaar die eindigde in een mannelijke eikel. Aan de
vrouwenzijde kwam bovenop de pilaar een vrouwelijk geslacht met wat
krulhaar.
Vrouwen zaten
vroeger goed
ingepakt in
meerdere
kledinglaagjes
Vandaar dat
de opmerking
gemaakt werd:
„Ge
begrijpt nie
dat er
in de tijd van
ons moeder iemand heeft moeten trouwen”
Hoe ze
dat ooit
gevonden kregen
onder al
die rokken! Ons
moeder droeg een relf (beha),
een
hemd,
een
onderrok,
een jak
met lange
mouwen en
knoopjes tot
in de
hals, een onderbroek met een open kruis met lintjes,
die de
kousen ophielden,
een vim rokken
en daaroverheen
dan nog
eens een
scholk
(schort).
het lange
wachten en
de stress
leidden blijkbaar
regelmatig tot
veel drankgebruik
.
Menig vroedvrouw
bleek tegen
de spanning
die het
vak met
zich meebracht naar de fles te grijpen.
Zo had
de Eindhovense
wijze vrouw
Berbel [1555]
35 potten
bier op
de kerfstok staan.
En als
in Amsterdam
[1704] een
vroedvrouw niet
nuchter aan
het werk
verschenen was, werd ze 6 weken geschorst
Ook in Brabant is rond 1900 het drankgebruik een probleem.
“. . en bij talrijke gelegenheden kwam de fles op tafel en
klonk het "schenk ze nog
'ns vol!!'
als muziek
in de
oren van
de betrokkene.
Het tweede glas smaakt
altijd nog beter dan het eerste.
Zelfs de
baker, ja!
Vooral de
baker meende
haar
baker-verstand niet ten
toon te
kunnen spreiden
zonder een
paar
"piereverschrikkers" en
"slaapmutskes" te nuttigen.
In Udenhout
staat in
het dorpsreglement
een verbod
voor de
vroedvrouw om
handel te
drijven in
wijn, bier
of alcoholhoudende
dranken dan
wel een bierhuis, tapperij of hotel te houden.
Maar ook dokters konden de stress soms niet aan. Zo is er een
schrijnend verhaal uit Uden [1852]. Dokter B. komt bij een moeizame
bevalling al beschonken binnen. Hij begint met een half pint jenever
te drinken, “hem door de arme menschen gehaalt”. Dit uitgedronken
hebbende verklaart hij dat alles bij de kraamvrouw in orde was. De
baby hangt
overigens al
die tijd
al met
de beentjes
buiten de
moeder. De dokter
bekijkt het
hoofdschuddend,
zucht en
laat nog
maar eens
een halve pint jenever halen en begint daarna de bevalling.
Hij trekt de dode baby er al vloekend en tierend uit, loopt dan de
deur uit en laat de vrouw in een hulpeloze toestand achter.
Dit was
de tweede
verlossing binnen
vijf dagen
welke hij
bedronken deed met als resultaat een dood kind.
14
Het transport
van een
vroedvrouw
Zodra de
bevalling begon,
werd de
vroedvrouw
gewaarschuwd door
de echtgenoot of knecht. Vóór 1900 ging zij te voet. Bij een
grote afstand zorgde men voor een paard en wagen.
In Helenaveen behelpt vroedvrouw de Bie zich rond 1900 met een
hondenkar. Maar de komst van de fiets betekent een grote
vooruitgang. Maar als de Bie zich een fiets aanschaft verzet de
pastoor zich.
Ze mag
zelfs de
kerk niet
meer in
want “een
vrouw die fietst is onfatsoenlijk”.
Blijkbaar spant
de pastoor
samen met
de veldwachter.
Ze krijgt
omdat ze “een
rijwiel heeft
bestuurd zonder
wegenbelasting te
betalen” een boete
van 3 gulden.
Als ze
naar Griendtsveen
geroepen wordt
moet men
haar voorlopig
weer met een koetsje halen. Dit retourtje Helenaveen
Griendtsveen kost 1 gulden.
Maar geleidelijk
aan gaat
de Nederlandse
vroedvrouw toch
over op
het gebruik van een motor of bromfiets.
En in 1931 werd de vroedvrouw in Reusel slechts aangenomen door de
gemeente op
voorwaarde dat
zij een
auto kon
besturen. Ze
laat meteen
beugels op de auto maken voor haar fiets. Bij een smal pad stapt ze
uit de
auto over
op de
fiets. Het
autogebruik zien
we pas
na 1950
in omvang toenemen.
15
De honorering
van de
vroedvrouw
Vaak krijgt
een vroedvrouw
van de
gemeente 12
gulden per
jaar en
per bevalling 12 stuivers.
Als nevenverdienste
verkoopt ze
nogal eens
kruiden. Soms
verdient ze na de
bevalling bij door enige dagen tot eventueel weken te bakeren [in
feite werken als kraamhulp].
In 1726
krijgt Maria
Vogels na
25 jaar
trouwe dienst
een jaarlijks
tractementje van 25 gulden.
En als
in 1781
Allegonda Vlerks
68 is
geworden ontvangt
ze voortaan een
pensioen van 16 gulden per jaar
Andere lokkertjes om een vroedvrouw over te halen tot vestiging zijn
vrijdom van
belastingen of
zoals in
1872 te
Liessel een
hypotheek van
750,= voor het kopen van een huisje.
Omdat in
de ene
plaats veel
meer particuliere
bevallingen zijn
die het inkomen op kunnen vijzelen en in een andere plaats
bijna niet ontstaan er plaatselijke verschillen in gemeentelijke
beloning.
Zo bedraagt
in de
gemeente Deurne
in
1881:
in Deurne
zelf de
jaarwedde f
400,=
in Liessel
f 350,=
met vrije
woning en
tuin,
in Helenaveen
f 400,=
met vrije
woning en
tuin én
turf.
Tot rond
1950 bedient
een vroedvrouw
meestal zowel
een particuliere
als de gemeente- of armenpraktijk.
Het particulier
tarief voor
een bevalling
rond 1900
wisselt van
f 2,50 tot soms f 10.
Bij de arme bevolking lag dat moeilijk. De bevolking in Kempen en
Peel was
zo arm,
dat een
vroedvrouw
dikwijls niet
betaald kon
worden. In veel
gezinnen kwam
elk jaar
een kind,
vaak acht
of tien
achtereen. Meestal was de vorige bevalling nog niet betaald.
Soms probeerde men de vroedvrouw te betalen met eieren of een kip.
Was de vroedvrouw ongehuwd of weduwe, dan moest ze andere
neveninkomsten zoeken
zoals gezegd
kruidenverkoop of
bakeren.
Alleen Den
Bosch, Eindhoven,
Tilburg en
Breda hadden
een in vaste
dienst aangestelde gemeentevroedvrouw.
In 1921
wordt Catharina
Terruwe
aangesteld tot
vroedvrouw van
Deurne. Ze biedt het aangrenzende dorp Vlierden aan om ook
daar en wel voor
200 gulden per jaar als vroedvrouw te gaan fungeren. Vlierden wil
slechts 50 gulden geven. Zij wijst dit voorstel af en schrijft: "uw
college begrijpt zeer goed dat een ambtenaar niet leeft van
philantropie alleen". Bij arme mensen doet ze kosteloos bevallingen
en krijgt
daarvoor
snuisterijen zoals
een pak
bloem of
een handdoek.
Respect voor
de
vroedvrouw
Uit onverwachte
bron krijgen
we een
klein inkijkje
in de
waardering voor de vroedvrouw:
08.08.1658 Grubbenvorst.
De pastoor
schrijft:
s’morgens vroeg
bij het eerste
hanegekraai overleed Windelina, vroedvrouw en lange tijd weduwe,
bijna 90
jaar oud.
Zij was
een wellevende
vrouw en
een altijd trouwe
hulp bij
bevallingen. Haar
zijn nauwelijks
ongelukkige
aflopen bij bevallingen met moeder noch kind overkomen.
9 juli 1728 Gemert. Weduwe Petronella was een zeer vrome vrouw en
vroedvrouw. ‘s
Nachts ging
zij naar
een bevalling
en stierf
onderweg.
In het
wonderboek van
Aarle vinden
we twee
verhalen over
een
vroedvrouw:
Wijsvrouw [oude naam voor vroedvrouw] Cornelia uit St Michielsgestel
is 51
jaar en
heeft een
breuk. Cornelia
legt een
plechtige
verklaring af in 1599. Zij had een grote breuk in haar buik waarvoor
zij een forse breukband
moest dragen.
Na een
bedevaart naar
Maria te
Aarle is ze
genezen. Ze
heeft de
breukband aan
Maria geofferd,
en tot
haar eer in de
kapel achtergelaten.
In 1601
kreeg Weduwe
Cornelia een
verschijning van
de duivel
in een gruwelijke
gedaante. En zij was van nature een vrijmoedige dappere vrouw die
niet fantaseerde of snel bang werd, want zij is in Michielsgestel
de wijsvrouw
en die
zijn meestal
niet bang.
Een tijd later
kwam de duivel terug in de vorm van een vale kat die ineens voor
haar zat en even plotseling verdween. Daar werd ze zeer bang door.
Na de belofte van een bedevaart verdween haar angst.
iemand in
het pak
doen
Het kind werd vroeger ingebakerd; dat heette ”In ’t pekske dreien”.
Hierbij werd
de baby
met rechte
beentjes en
de armen
over de
borst in een
lange, smalle doek gewikkeld.
Tot rond
1925 kwam
dit inbakeren
in Oost-Brabant
voor.
Als gevolg
van dit
inbakeren waren
de kinderen
vaak ziek
en smerig. Maar
als hier in de wieg nog een paar dekentjes overheen lagen zag het er
allemaal weer ‘netjes’ uit.
Er waren
twee goede
redenen om
een kind
in te
bakeren:
= het
kon niet
bewegen en
bleef dus
“rustig”
= inbakeren
zou krom
groeien, de
engelse ziekte,
tegengaan.
= het was ook handig: tijdens het werk in de stal of de schuur kon
men het
ingebakerde kind
aan een
stevige spijker
aan de
balk van
de zoldering hangen.
16
De aanpak
van onrustige
kinderen
Een oud middel voor het rustig maken van een huilend kind was het
wiegen van
het kinderbedje
met een
touwtje. De
ouder die
het dichtste erbij
lag begon
vanuit bed
met het
touwtje te
schommelen als
een kind
huilde.
Als inbakeren of wiegen niet hielp of de kinderen hiervoor te oud
waren kregen
veel kleintjes
een ‘mop’
ofwel ‘dot’.
Een “mop”
was een doekje met
suiker of andere zoetigheid welke als fopspeen dienst moest
doen om
de kleine
rustig te
maken. Vaak
werd zo’n
sabbeldoekje in alcohol gedoopt.
In Deurne werd dit doekje in suiker met brandewijn gedrenkt om de
kleine kinderen
‘zoet’ te
houden; het
werd ‘froot’
genoemd. Andere
Deurnenaren gaven een ‘tödje’ van suiker met wat jenever of zoet
bier.
In ’s Hertogenbosch maar ook in bijvoorbeeld Gorinchem en Schiedam
werd als alternatief gebruik gemaakt van opiumhoudende ‘heulbollen’.
In die tijd kon men die onbeperkt krijgen in de apotheek. Volgens de
Bossche dokter
Godefroi
overleden vooral
in het
eerste
levensjaar veel lastige
kinderen door
het gebruik
van de
verdovende
slaapsiroop [aangeduid
met de
mooie term
“laudanum liquidum
sydenham”] of
papaverbollen. De opium maakte vele kinderen tot een ‘engeltje’.
17 De bakermat
Een bakermat is een van riet gevlochten op de grond liggende
kuipstoel met
een lage
en een
hoge rand.
De baker
ging met
haar rug tegen de
hoge rand zitten en zette haar voeten binnen en tegen de lage
rand. Dan
nam ze
de baby
op de
arm en
verwarmde
zichzelf en
de baby bij de open haard. Haar rug was door de hoge rand
beschermd tegen tocht.
geen voeding
?
Als bij een vrouw de borstvoeding niet goed op gang kwam of als de
moeder overleden was na de bevalling dan moest er iets geregeld
worden voor de boreling. Als men geluk had dan was er wel een vrouw
in het dorp die melk over had. Hiervan zijn vele fraaie voorbeelden
van overgeleverd. “Zij had genoeg voor twee” luidt dan de trotse
opmerking. Was
dat niet
het geval
dan nam
men soms
zijn toevlucht
tot melk van een geit. Maar dat had zo zijn nadelen. Vaak
kreeg een kind door deze slecht te verteren melk diarree en
bovendien tekort aan vitamine
C. Van
iemand die
er slecht
uitzag werd
nog wel
eens gezegd: “die
heeft van de geit gehad”, maar dat zei men ook wel eens van mensen
die erg nieuwsgierig waren en overal hun neus instaken.
Ook bij tweelingen had een moeder vaak niet genoeg voeding voor
allebei haar kinderen. De overlevingskansen van een tweeling waren
dus duidelijk
minder groot.
Nog slechter
was de
uitgangssituatie
voor een drieling. Bijna altijd liep het met een drieling slecht af.
In de doopboeken leest men steeds weer: “dewelke op den derden dag
alle zijn
overleden”. Een
vrij typische
naam voor
een drieling
werd wel ontleend aan de Heilige Driekoningen: Caspar,
Melchior en
Balthasar.
18
Kindervoeding
Borstvoeding bleek van groot belang in de bestrijding van de
zuigelingensterfte en
dus de
overleving van
een kind.
Meestal gaf
men een kind borstvoeding gedurende het eerste jaar. De
geestelijkheid bevorderde
het geven
van borstvoeding
en stelde
dat geen
borstvoeding geven zondig was.
De borstvoeding
loopt
niet
Als het
kindje slecht
drinkt, moet
een volwassene
aan de
borst zuigen om de
melkvloed op gang te brengen. Dat was dus vaak de vader. Maar niet
alle vaders durven dat. In sommige dorpen had men daarvoor een
'tetedrinker' beschikbaar. Dit kon een man of een vrouw zijn. In
Noord-Holland was het vaak een man die 'mammer‘ werd genoemd. Een
goede mammer kon in enige minuten de borst leegdrinken. Soms had een
dorp vanwege de religieuze scheidslijnen die door een dorp liepen
zowel een katholieke als een protestantse mammer.
Ook in
de tekst
van een
uithangbord aan
de Amsterdamse
Herengracht zien we deze gewoonte om de borstvoeding op gang
te helpen terug:
“
Hier woont Lijsbeth, die meisies bestelt en
ook Minnemoers,
al om
gelt
Gaat
ook uit
om borsten
te
zuigen
Sij
doet het
zagtjes, zo
velen
getuigen”
Zuigelingensterfte was
vaak te
wijten aan
verkeerde
verzorging en
/of te weinig voeding. Veel vrouwen moesten werken, hadden
geen goede gelegenheid om te voeden. Bovendien liep bij zwaar werk
de voeding ook vlug terug.
Toen kwam vanaf 1880 op grote schaal de kunstvoeding in de mode. Dat
leek een uitkomst maar.... Het grote gevaar werd nu infectie want
flessen, spenen
en slangen
werden niet
goed
schoongemaakt. De
zuinige bevolking
gooide niets
weg en
vulde de
overgebleven
melkrestjes in
de fles gewoon
weer aan.
Zo dronk
een kind
dus altijd
koe- of
geitenmelk die al een beetje bedorven was!
Daarnaast is koemelk te geconcentreerd voor een kind. Dat kind kan
die te sterke melk niet verwerken in zijn darmpjes. Maar de
goedbedoelende ouders verdunden de koemelk niet hoewel dit echt
noodzakelijk is. Men wilde het kind namelijk ‘volwaardige’ voeding
geven. Zoals
men als
goede boeren
zei: ’van
te veel
water werd
geen big vet’. Een mager kind gold rond 1900 als een
schande...
Daarnaast werd
met het
idee dat
méér ook
beter was,
vaak nog
eens extra suiker door de koemelk gedaan.
De zuigeling kreeg dus vaak iets bedorven en veel té sterk
geconcentreerde én gesuikerde melk. Elk van deze factoren kon
aanleiding zijn tot diarree en vervolgens de gevreesde uitdroging.
Vanwege de groene gal die op een gegeven moment met de diarree
meekwam, sprak
men van
‘het koperzuur’.
Als het
zover kwam
overleefde een kind dit meestal niet. Het is dus geen wonder
dat in 1880 de sterfte
onder kinderen
met kunstvoeding
2,5 keer
zo groot
was als
bij borstvoeding.
19 Kinderverzorging 1893 De oude man
Heel schreinend beschrijft de arts Godefroi wat er dan gebeurde:
“Kinderen, enkele
maanden oud,
hebben een
gerimpeld gelaat
en diepe vouwen in
het voorhoofd, zijn in hoge mate vermagerd, het beeld vertonend van
`de oude man, de grijsaard´; het hele lichaam toont gezwollen
klieren en een bolle buik; een bleek vaalgeel gelaat.
Een groot
gedeelte van
deze
beklagenswaardige
wezentjes sterft gelukkig
reeds vóór het eerste levensjaar.
De bevolking
waste zich
nooit
.
Ernstig was de afwezige hygiëne. Het belangrijkste kenmerk was dat
een groot
deel van
de bevolking
zich nooit
waste. De
heersende mening
was: “Van water werd men ziek”
Dokters en
vroedvrouwen
moesten de
vrouwen zich
eerst laten
wassen, óf hen soms zelf wassen.
Neel Doff verhaalt: ‘De dokter wilde haar onderzoeken: “ik moet je
eerst wassen”. Warm water, zeep... Hij pakte de ijzeren, geheel
beroete ketel
en ging
hem vullen
aan de
put, hing
hem aan
de ketting boven
de stookplaats.
Na een
kwartier was
het water
warm genoeg.
Ver weg
vond hij
de groene zeep en
en begon haar hele onderlichaam te wassen. Toen pas onderzocht hij
haar inwendig.
Kraamhulpen meldden
hetzelfde
beeld:
als ze na een jaar terugkwamen bij de volgende bevalling: ‘en dan
konde ge
zien, dat
het lichaam
geen drup
water had
gehad, het
hele jaar niet. Da konde ge zien.’
Na de
geboorte werd
een baby
eerst ingeolied
om de huidsmeer
er af
te halen en daarna gewassen zodat het steenkoud in bed lag.
Enkele bakerpraatjes
en traditionele
opvattingen: een
kraamvrouw mag na
de bevalling niet gewassen worden. Dit gebeurt pas op de tiende dag
omdat men vreesde voor allerlei kwalen. De derde en de negende dag
waren de meest riskante dagen, omdat op deze dagen respectievelijk
de zogkoorts
en sluiting
van de
baarmoeder
optreden.
Vanaf 1920 kwamen de consultatiebureau’s in beeld. Daar kon men
meemaken dat: “Toen de moeder het luierpak had weggehaald, kwam een
skeletachtig spookje
tevoorschijn, met
een lijkbleek,
opgezet gezicht
alsof het uit een kelder kwam, en een lijfje met een walgelijke
lucht, uitgebeten door urine en vuil; op het hoofdje schilfers en
etterpuisten waar ongedierte uitkroop.”
Babyverzorging
betekende: niet
in bad,
niet aan
de borst,
geen verschoning.
Moeders weigerden
aanvankelijk om
een kind
te baden,
de borst
te geven en schone kleren aan te doen: ’Ik
verzorg mijn
kind op
mijn manier;
als je
naar die
dokter luisterde was je er de hele dag mee bezig... Die
dokter praat
alsof een
kind een
vis is
dat aldoor
in het
water moet.’
Of
‘Ik ga
die korst
niet
wassen: kwaad
dat naar
buiten komt,
spaart een
ziekte uit.’
En een
oud-huisarts
vertelde:
“Ik verzorgde
vaak moeder
en kind: wassen,
verschonen,
aankleden. Toen
ik eens
voordeed hoe
de baby gewassen
moest worden, nam ik een flinke teil met water. Daar schrokken ze
wel van: „Dokter, ge verzeupt 'm".”
Want een
kind werd
als regel
op schoot
gewassen.
In de
luier en
op een
matrasje lag
geen zoet
geurend babytje
Werden zojuist
gewassen luiers
iets te snel na het verhitten op de zgn vuurmand gebruikt dan
werd men ‘te heet gebakerd’ of “in de luren [luieren] gelegd”.
Hieronder een
luierdroger.
Het matras
van een
wieg was
gevuld met
haverkaf en
haksel dat
elke herfst opnieuw gevuld werd. Later ging men over op
molton onderleggers. De
altijd natte
matrasjes werden
voortdurend
opnieuw gedroogd, een babymatras stonk steeds naar urine en
ontlasting.
Rond 1900
werd een
baby op
een ‘piskussen’
gelegd, dit
was een nieuwe
ontwikkeling. Het bestond uit een laagje rubber met vele lekgaatjes
en een onderlegger. Men probeerde zo zoveel mogelijk urine op te
vangen. Nog in 1940 kon men baby’s zonder luier op het ‘moderne’
matje zien liggen. Gebruikte men wel luiers dan werd die luier drie
keer per dag verschoond, en tegelijk werden daarmee de billen
afgeveegd. Een vieze luier werd niet echt uitgewassen. Het was
simpelweg uitspoelen en laten drogen, dat
was alles.
Huwelijksduur in
de 17e
eeuw
.
In het Hertogdom Kleef bleek dat in het plaatsje Uelzen in het
pestjaar 1596
na de
vele overlijdens
267 huwelijken
werden gesloten.
35 waren een 2e huwelijk, 2 een 3e, 4 een 4e. Grofweg
1 op
7 was
een tweede
of derde
huwelijk.
Slechts de helft van de huwelijken duurde meer dan 15 jaar.
Tegenwoordig is
de gemiddelde
huwelijksduur bij
echtscheiding 14,5
jaar. Men zou bijna zeggen dat nu de pest er niet meer is om een
huwelijk te beëindigen we het dus zelf moeten doen.....
Overigens was het voor een alleenstaande man of vrouw [in die tijd
was dat bijna altijd een boer - boerin] nagenoeg onmogelijk alleen
een boerderij
te leiden.
De meeste
weduwen of
weduwnaars waren
na een jaar dus
weer gehuwd.
De gemiddelde leeftijd rond het jaar 1900: een man werd 50 jaar, een
vrouw
dankzij de
zwaarte van
kraambed en
kindertal
gemiddeld 45
jaar.
Ziektes aan
de
baarmoeder
In de 17e eeuw meende men dat veel klachten bij vrouwen aan de
baarmoeder toegeschreven moesten worden. Voor onduidelijke en
psychische klachten hebben we daar de term “hysterie” aan
overgehouden. [hysteros is het Griekse woord voor baarmoeder] Zo
lezen we
in de
verzamelde
medische teksten
“De thesaurus
van
Gramsbergen” uit
1626:
“Jongedochters beginnen
rond de
veertien jaren
haar maandstonden te krijgen. Haar stem wordt grover, ze beginnen
neiging tot bijslaap te krijgen. Als deze jongedochters huwbaar zijn
en men hen niet tijdig een man geeft, krijgen zij te maken met
flauwtes. Zij
worden geplaagd
door het
omhoogkomen van
de baarmoeder.
Omdat haar vrouwelijk zaad bij haarzelf in de baarmoeder blijft,
bederft het, verandert in venijn, leidt tot hartkloppingen en veel
waterzucht.”
Dit “omhoogkomen van de baarmoeder” beschouwde men als een
belangrijke oorzaak van klachten. Men dacht namelijk dat de
baarmoeder als het ware vrij door de buik heen wandelde op zoek naar
mannelijk zaad.
Tegenwoordig weten
we dat
de baarmoeder
stijf op
haar plaats onder in het bekken gehouden wordt door zes
stevige banden.
Slimme kruidenverkopers speelden op deze opvattingen in. In een
advertentie van
15 april
1732 in
de Oprechte
Haerlemse Courant
vinden we een thee die geschikt is voor de ziekten van de
baarmoeder:
“De beroemde
Zwitserse
KRUYDER-THEE, nemende
Wonderlijk weg
alle Hoofd-, Borst-, Lenden-, Maag-, Colijk-, Jigt- en
Ledepijnen, Moederqualen, en by uytnementheyd de VRYSTERS-ZIEKTEN.”
Les
vapeurs
Joseph Raulin, een Parijs’ arts, beschrijft in 1758 een nieuwe
ziekte, de
“vapeurs”. De
zieken zien
alle kleuren
van de
regenboog, voelen zich niet lekker en hebben wanen. Deze
vapeurs worden beschouwd als een nieuwe damesziekte: men heeft het
ineens warm of voelt een plotselinge gloed [in onze woorden “een
opvlieger”].
Sommige dames krijgen angstgevoelens door de darmgassen die zich in
hun buik
ophopen en,naar
ze menen,de
baarmoeder hoog
de buik
induwen. Raulin
gaat de
vrouwen
behandelen met
rozemarijnolie.
Dat is
al in
de 14e eeuw door een Catalaanse alchemist gedistilleerd en is
populair onder de naam “Eau de la reine de Hongrie”. [verbasterd:
Lodderein] Vele adellijke
dames hebben het bij zich. Met dit reukwatertje bestrijden zij hun
“vapeurs”, zo typisch voor de overgang.
De dames dragen een met rozemarijnolie geparfumeerd sponsje in een
zilveren reukdoosje
met zich
mee en
delen dit
Frans
reukwater
kwistig uit in hun theekransjes.
Een lege
baarmoeder
De bevolking was er van overtuigd dat een baarmoeder niet leeg moest
zijn. Zodra
een vrouw
bevallen was
werd ze
in de
17e
eeuw met
voedsel volgepropt. Zo kon haar lege baarmoeder zich vast
weer een beetje vullen. En nog in 1990 kreeg ik van een dikke dame
te horen dat haar buik niet dik was maar opgeduwd werd door een
volle baarmoeder.
Hier laat een dame de damp van welriekende kruiden naar
haar inwendige
organen opstijgen.
Opvallend is
dat de
dame haar vieze
voeten buiten het
bad laat staan.
De syfilis
.
En dan ineens duikt er een nieuwe ziekte op met grote zwerende
huidafwijkingen ofwel
grote pokken.
[De “kleine
pokken” waren
de regelmatig voorkomende gewone pokken].
Het is de syfilis. Ze komt vermoedelijk in 1492 “overwaaien” uit
Amerika dankzij
de zeelui
en soldaten
van Columbus.
Door het
huwelijk van de Spaanse Johanna van Aragon met Filips de
Schone komt syfilis dankzij
de begeleidende
soldaten via
Arnemuiden in
1496 in
Nederland. De route die het grote gevolg van soldaten en
hofpersoneel door Zeeland en Holland aflegt is een groot
syfilisspoor. Vanaf die tijd wordt de ziekte vooral verspreid door
legers en in badhuizen.
Omdat het
een ziekte
is die
veel voorkomt
zijn er
dus veel
benamingen voor:
de grote
pokken, de
vuile pokken,
de schandige
ziekte, de
vuyle zaetloop, de
‘geheime ziekte’,
de Venusziekte,
de pest
der voornamen,
Morbus Gallicus, St Jobs plaghe, de Spaanse pokken.
Overigens vindt iedereen dat het een ziekte van de “buurman” is: in
Spanje heeft
men het
over de
Franse ziekte;
de Fransen
spreken over de
Napolitaanse schurft; de Polen zeggen Duitse ziekte; de
Russen roepen
Poolse ziekte
en de
Engelsen noemen
het French
disease.
De slachtoffers
waren als
regel het
loslopende
mansvolk zoals zeelui,
soldaten en
studenten en
bijgevolg kwam
het vaak
voor in havens, garnizoens- en universiteitssteden.
Daarnaast waren
natuurlijk
prostituees altijd
en opvallenderwijs
ook minnen ofwel zoogsters vaak besmet.
De kans
op besmetting
ligt erg
hoog. Men
gaat er
van uit
dat per “contact”
de kans op besmetting 33% is. In de Boerenoorlog, 1900, bleek dus
50% van de Britse soldaten in Zuid-Afrika
syfilis te
hebben. Voeg
daarbij dat
er geen
effectieve therapie bestond en dat na een besmetting de
gemiddelde overlevingsduur
20 jaar
bedroeg dan
is duidelijk
welke ravage
deze geslachtsziekte heeft aangericht.
Maar ook
dichter bij
huis, in
Nijmegen, had
95% van
de 3000
garnizoenssoldaten
tussen 1840
en 1890
een
geslachtsziekte.
Omdat men ervaren had dat de ziekte via gezamenlijk gebruik van
drinkglazen kon
worden
overgebracht ontwikkelde
zich in
Frankrijk de
gewoonte om ieder voortaan
een eigen wijnglas te geven.
De Spijkerkapel
te
Esdonk
Wie last
had van
grote zweren
in zijn
huid, zoals
bij syfilis,
kon zich wenden tot de bijbelse figuur van de heilige Job. In
zijn diepste ellende zat die vol zweren op een mestvaalt omgeven
door honden in stilte te lijden. Job werd om hulp aangeroepen met de
tekst: "Heilige Job eet mijn zweren op."
In Esdonk
staat een
kapelletje, de
zogenoemde
“Spijkerkapel”, dat
is gesticht door een Spaanse majoor. Die had in Gemert “een
sonde begaen, en
daerdoor syne
huyd zwerende
wert en
vol puyste”.
Toen hij zijn
probleem ontdekte riep hij meteen de patrones van de lichte dames,
Maria Magdalena, te hulp en beloofde voor zijn genezing een
kapelletje te bouwen. En zie na drie dagen was hij "beter".
Opvallend is dat men in de kapel spijkers offert. In dit offer zien
we de
zogenaamde
signatuurleer
doorschemeren: iets
wat er
op lijkt
in vorm of naam kan een ziekte beter maken. En het franse
‘clou’ betekent “spijker” maar ook “puist”.
Opkomst der
pokmeesters
Toen vanaf 1492 ineens overal de ziekte syfilis ofwel de “grote
pokken” opdook, hadden de chirurgijns geen idee wat ze hiermee aan
moesten. Maar
er was
grote behoefte
aan behandeling
en daar
werd grof voor
betaald.
Omdat men
vooral de
huidafwijkingen
zag, en
niet de
verwoestingen die
diep in het hele lichaam werden aangericht, begon men met de bekende
huidmiddelen de ziekte aan te pakken.
Men wist
uit de
Arabische
geneeskunde dat
zalf met
kwik in
staat was
huidafwijkingen door schurft en luizen te behandelen. Met het idee
dat syfilis
een huidziekte
was ging
men bij
gebrek aan
beter massaal met
kwik ofwel de arabische “Saracenenzalf” aan de gang.
De bijwerkingen
waren niet
mis. De
zieken gingen
liters speeksel
per dag kwijlen,
hun tanden
en stukken
kaakbot vielen
uit. Menigeen
ging dood aan de therapie.
Door het aanvankelijke gebrek aan kennis bij de artsen sprong een
nieuwe groep
‘genezers’ in
de grote
vraag naar
behandeling. Dat
waren de pokmeesters. Zij beweerden in het buitenland hun
speciale kennis te hebben opgedaan. Omdat ze geen arts waren gingen
ze in kleine plaatsen waar geen chirurgijnsgilde actief was,
praktijk houden. Zo was Pokmeester Jacobus in Arnemuiden gaan wonen
om buiten het bereik van het Middelburgs chirurgijnsgilde te
blijven. Hij verdiende in 6 jaar tijd liefst 25.000 gulden. Ook
Pokmeester Culaert, [1654-1657] had het vak in Italie geleerd,
woonde in Arnemuiden en verdiende
50.000
gulden.
Kwakzalver Meester Gerardus Nicolaes V 1650 zoekt zijn patiënten via
de [eerste]
advertenties:
„Ten eersten
genees ick
het Morbum
Gallicum oft de quade Pocken“. Hij kan „so secreet" genezen,
„dat de Vrou niet kan bemerken dat de Man van sulcke gebreken
wort geholpen en de man het niet van syn eygen vrou sal konnen
weten". Hij hield er twee huizen en een theetuin aan over.
Maar de
chirurgen namen
al snel
de werkwijze
van de
pokmeesters over.
De behandeling kwam meestal neer op het 5 dagen lang insmeren van
armen, benen en liezen van de zieken met een smeerlap vol kwikzalf.
De chirurg
liet dit
gevaarlijke werk
gevoeglijk over
aan de
leerling- chirurgijn.
Het in
die tijd
algemeen als
antisyfilismiddel
erkende kwik
werd uiteindelijk op 3 manieren toegediend:
slikken als kwikpillen [de zgn pilulae Barbarossae], de huid smeren met
kwikzalf en
het met
een mantel
bedekte lichaam
van onderaf
stoven met hete kwikdampen vanuit een broedstoof.
Het recept van de smeerzalf van Delft uit 1550 is nog bekend. Ze bevatte
20 ingredienten: zwavel - kwik - loodwit
- kwikchloride - geel
loodoxide -
zilverkleurig loodglit
- lood -
keukenzout -
wortel van zwart nieskruid - wortel van wit nieskruid -
laurierbessen -
kamfer - laurierolie -
varkensvet – reuzel – duivekervel - zuringwortel
- alantwortel -
wortel van
Bernagie -
wortel van
apostemenkrut -
wortel van
stinkende
gouwe.
In de 16e eeuw zag de standaardbehandeling van syfilis er uiteindelijk
zo uit:
veel laten
kwijlen, regelmatig
aderlaten, kwik
smeren, wonden behandelen, het lichaam van onderaf stoven en . . . soep
geven van geraspte dure houtsoorten.
Een soepje
van
pokhout
In Amerika
waren verschillende
onbekende nieuwe
houtsoorten ontdekt.
Die werden massaal in Europa ingevoerd en fijngeraspt om “pokdrankjes”
van te maken. Dit pokdrankje heette met een mooie officiële naam
“decoctum lignorum” [afkooksel
van hout].
Het voornaamste
onderdeel was
het pokhout
ofwel guajac
aangevuld met de
houtsoorten sassafras, sarsaparilla en radix liquiritiae [zoethout].
Verder voegde men radix bardanae [grote klis] en radix saponariae
[zeepkruid] toe.
Door de
overheid werd
dankzij de
grote vraag
naar geraspt
pokhout van de nood
een deugd gemaakt. Misdadigers die in Amsterdam tot dwangarbeid waren
veroordeeld moesten in 1630 in het rasphuis dit pokhout tot fijn zaagsel
raspen.
Een van
de belangrijkste
werkingen van
het pokhout
was dat
het iemand liet
zweten. In feite was dit een teruggrijpen op de oude behandeling:
verwijder de kwade ziekmakende sappen uit het zieke lichaam. Dezelfde
gedachten zaten achter het aderlaten en laten
kwijlen.
De Augsburgse familie Fugger had het monopolie op de handel in
guajachout bemachtigd en werd hierdoor schatrijk. Ze waren op een
gegeven moment
bijzonder machtig.
Toen Paracelsus
zei dat
het middel waardeloos
was en gewoon niet werkte hij prompt tegengesproken door de faculteit
van Leipzig. Vervolgens werden zijn geschriften over guajac verboden.
Een fraai voorbeeld over de alledaagse gang van zaken bij de behandeling
van syfilis komt aan het daglicht in het rekeningenboek van
chirurg de
Meijer uit
het Overijsselse
Goor. Het
valt op
dat hij relatief veel
“hoogstaande personen” behandelt.
Zo schrijft hij in 1682: “de heer Keppel van Uedinck heeft de morbum
gallicum in
zijn keel.
De zweren
worden behandeld
met gorgelwatertjes
en siropen”.
Vervolgens worden mijnheer en zijn mijnvrouw 7 weken lang behandeld met
een zweetkuur
met een
afkooksel van
salsaparillahout,
chinahout, guaiakhout, zoethout en anijs.
Verder wordt de ziekte door hem uitgedreven door sterke laxeermiddelen
en aderlating
en uiteindelijk
“gecureert”.
Dat de behandeling niet afdoende geholpen heeft blijkt echter in 1684.
Nu wordt
de heer
met pleisterverbanden,
zalven en
medicijnen behandeld aan zijn zwerende klokkenspel. Dit kost 50
gulden.
In 1685
heeft mevrouw
behandeling met
zalfpleisters nodig
op haar
borst.
Op zijn
pokkamer behandelt
De Meijer
tussendoor de
syfilis bij andere
patiënten door ze met kwikzalven in te smeren.
In 1687 wordt de Heer van Hengelo 7 maanden lang door chirurg de Meijer
aan een grote zweer aan “zijn schamelheid” behandeld. Hij wordt
“genezen” van
de morbus
gallicum. Maar
zoals te
verwachten is komt het
terug: 1692, 1693, 1694, 1697 en 1698.
De behandeling
kost telkens
50
gulden.
Het valt
op dat
de Meijer
in zijn
grote rekeningenboek
verder weinig
gevallen van syfilis vermeldt.
Wat zijn
de symptomen
van
syfilis?
Syfilis is een ziekte waarbij het hele lichaam vol met de zogenaamde
spirocheten zit. Men maakt onderscheid tussen verschillende stadia maar
die lopen
vaak makkelijk
in elkaar
over. Het
beeld kan
dus enorm wisselend
zijn en heel divers.
Enige tijd na het oplopen en “genezen” van de geslachtsziekte is
onregelmatig vlekkige haaruitval te zien. Bijgevolg kwam er voor
personen die
openbaar moesten
optreden grote
behoefte aan
zaken als pruiken of
een wollen of lederen hoofdlap met hieraan vastgenaaide
haren.
Regelmatig waren na een syfilisaanval vele ontkleurde bijna witte
littekenvlekjes in
de huid
te zien.
In de
hals werden
ze spottend
het “Venuscollier” [het
vlekkie in het nekkie] genoemd. Hier kwam een mooie allesbedekkende
oplossing voor met de komst van de beroemde grote geplooide molenkragen.
In Frankrijk
ontdekte men
de besmettelijkheid
van het
drinken van wijn uit
hetzelfde glas. Prompt werd het de gewoonte om ieder voortaan een eigen
glas te geven om uit te drinken.
De syfilis
heeft dus
invloed gehad
op de
mode van
de pruik, plooikraag
en het wijnglas.
In bad
Vele badplaatsen
suggereerden dat
hun bronwater
zo geneeskrachtig
was dat het de syfilis genas. Ze maakten hiermee naam – en
reclame.
Bekende plaatsen
hiervoor werden
Aken, Aix-les-Bains,
Uriage, Luchons, Nenndorf, Eilsen of Wiessee in Oberbayern.
Syfilis en
het gebruik
van
kwik
Kwik kwam dus in gebruik bij de bestrijding van syfilis omdat de dokters
zich aanvankelijk met deze nieuwe ziekte totaal geen raad wisten. Maar
syfilis openbaarde zich meestal met uitgebreide huidafwijkingen.
Nu gebruikten
de Arabieren
al tijden
kwik voor
de behandeling van
de huidafwijking
bij schurft.
Dus in
een baat-het-
niet-schaadt-het-niet poging
zocht men
zijn toevlucht
tot kwik.
En dit had effect.
Maar werkt
kwik bij
syfilis?
Ja, mits
de dosis
hoog genoeg
is. Maar
dan moet
men 30
gram kwik
per dag geven
aan een
persoon van
60 kilo.
Men gaf
echter ‘maar’
3 tot
5 gram per dag en dat was al vaak dodelijk. De hoge dosis was dus
gewoon niet haalbaar.
Kwik onderdrukte dus de symptomen van syfilis en dan vooral in de huid
maar genas
ze elders
in het
lichaam niet.
Sommige artsen
die dit inzicht
hadden verkregen begonnen “preventieve” onderhoudskuren te geven.
Hiermee waren en bleven de behandelde patienten uitwendig wel ‘schoon’
maar nog steeds ziek.
Menig geneesheer
bezigde tegen
zijn patient
dan ook
de latijnse
spreuk:
Hora cum
Venere,
decem annu
cum
Mercurio
met Venus
een
uur
tien jaar
met Mercuur
[kwik]
En hoe
liep het
dan
af?
In het Leerboek der Venerische Ziekten uit 1914 staat het klip en klaar:
wie syfilis
oploopt, sterft
op gemiddeld
43 jarige
leeftijd, 20 jaar
na de
besmetting.
Tot wanneer
is kwik
gebruikt voor
de behandeling
van
syfilis?
Het eerste
werkzame middel
in 1910
was het
Neosalvarsan gevolgd
door penicilline vanaf
1930. Maar
het duurde
nog tot
rond 1950
voordat de laatste
kwikzalf was vervangen.
Borstkanker
Wie probeert
het beeld
van de
borstkanker voor
ogen te
krijgen ziet dat het
een bekende en gevreesde ziekte van alle tijden is.
In feite
komt het
er op
neer dat
vrouwen overal
en altijd
weten dat een
knobbeltje in de borst vaak slecht nieuws betekent.
Ook de dokters verkondigden dat een operatie de enige mogelijkheid tot
redding was. Zo verklaarde de beroemde Amsterdamse doktor Tulp: “wordt
de kanker
niet gesneden
zo snijdt
zij de
draad des
levens af."
Een operatie
bood dus
de enige
kans op
genezing maar
gebeurde slechts
zelden. Er was maar een enkele chirurg die de ingreep aankon of durfde
uit te voeren.
Hoe ging
dat in
zijn werk?
Als er
geopereerd werd
dan bedroeg
de gemiddelde operatietijd 3 tot 5 minuten!
Enige vorm van verdoving bestond er amper. Als men geluk had werden aan
de patiënte enkele glazen alcoholische drank toegediend zoals jenever
of wijn.
Soms beschikte
men over
werkzame verdovende
planten als opium of bilzenkruid. En op een enkele plaats werd de
patiënte met een hamertje buiten westen getikt.
En daarna kwam het neer op : goed stevig vasthouden door de omstanders
en snel werken door de chirurgijn met een heel scherp mes en een
gloeiend ijzer. Het ijzer kwam recht uit het vuur en brandde de
snijwonden dicht.
Een chirurg
had dus
“ijzers in
het vuur
liggen.”
Uit de
resultaten die
bekend zijn
blijkt dat
hoewel het
de enige
kans op genezing was men meestal maar weinig opschoot met een
operatie.
Volgens de beroemde chirurg Alexander Monro bleven er van 50 geopereerde
gevallen slechts
2 vrij
van ziekte.
Terwijl 1
op 5
stierf door de infektie na de operatie.
Een zieke borst werd dus maar zelden afgezet. In Amsterdam met destijds
200.000 inwoners,
telde men
6 borstoperaties
in het
jaar 1757.
Een van de weinigen die een borstoperatie kon uitvoeren en het tamelijk
vaak heeft uitgevoerd was “meester Fey” uit Oirschot 1663. Als een vrouw
hem vroeg om haar gezwel te opereren liet hij tevoren een testament
maken. Dat deed ook Juffrouw Gerarda van Steenler uit Arnhem:
“zij verclaart dat zij een groot
swaer kankergezwel in haar rechter borst heeft en zich onder de
behandeling van mr. Aernolt Fey wil stellen om door syn hulp en operatie
met Godts hulp gecureert te worden. Mr. Fey is accoord mits hij
volledige instemming en toestemming
heeft van
Officier en
Schepenen van
Oirschot, alsmede
van de patiënte en haar getuigen. Daarop hebben Juffrouw van
Steenler en haer Broer Aernolt mr. Fey seer nadrukkelijk verzocht om de
behandeling en
operatie uit
te voeren,
hartgrondig
vergevende aan
mr. Fey alles wat haar hierdoor zou mogen overkomen. 19 Maey
1663.”
De operatie
lukt maar
“de patiente
is deser
werelt comen
te overlyden na dag 4 gesneden zijnde”.
Dat lang wachten bij borstkanker ongunstig is ervaart de deskundige
Middelburgse chirurg Paulus de Wind. Hij ontdekt een borstkanker bij
zijn eigen
vrouw in
1751. Maar
ze is
3 maanden
zwanger. Dus
wacht hij met de
operatie vele maanden tot na de bevalling. Ze overlijdt al in
1752.
Soms vinden
vinden we
in de
archieven een
voorbeeld van
vrouwen die naar
meester Fey zijn gegaan voor een operatie: “Heilken de Gruts gaat naer
de Mester te Oirschot” [Venray 1662]
Of: de Doesburgse magistraat geeft drie gulden 'tot soulagement
[verlichting van het lijden] van een vrouw uit Apeldoorn die naar
Oorschot wilde
om van
de kanker
genesen te
worden'. [1666]
Overigens zien we bij deze verzoeken om een bijdrage in de
operatiekosten iets
dat we
in vroeger
tijd wel
vaker tegenkomen:
dat
een zielige
zieke het
land doorkruist
en in
elk dorp
of stad
die zij aandoet om een
bijdrage in de kosten van haar behandeling vraagt.
Maar hier blijken oplichters – slimme bedelaars ook hun slag te slaan.
In een van de eerste advertenties wordt daartegen al gewaarschuwd. Zo
lezen we in De Oprechte Haerlemse Courant van 27 juni 1675: `Een yder zy
kennelijck, dat seker Vrouws-persoon, lyvig van Stature, seer groot van
Boesem, en van Tale [tongval] uyt Zuyt- Hollandt,
sowel in
Amsterdam als
andere Steden,
nu al
vier Jaren
lang langs de Huysen gaet om hulp te krijgen bij het genesen (so
sy beweert) van
de Canker
in haer
Borst, waervan
sy de
ene keer
door Mr. Fey van
Oorschot, dan weer door Mr. Pieter te Amsterdam, segt te sullen
worden genesen.
Ze voegt
hier vele
onwaerheden en
bedriegeryen aan toe,
en is heel bereidwillig om dit aen de Luyden te vertonen.
Dit leidt tot grote schrick en ontsteltenis bij zwacke Vrouwspersoonen,
maer ook tot groot bedrog en schade van veel medogende Mensen; het is
net zo goed onjuist, dat sy van die kwaal genesen
zal worden,
als onwaar,
dat sy
Canker heeft.
Het is
meer een soort Herpes
of huiduitslag rond de Tepels, waardoor de Borsten er vreselijk uitzien,
maer absoluut geen Canker bevatten.’
Twee voorbeelden
uit Frankrijk
geven verdere
achtergrondinformatie over de gang van zaken rond een
borstafzetting:
De society-dame
‘Madame de
Bonnac’ ondergaat
in 1751
bij volle bewustzijn
een borstamputatie. De chirurg had haar verzekerd dat de ingreep niet
langer dan 1 minuut zou duren. Ze geeft hem 4 minuten op voorwaarde dat
hij zijn werk ‘netjes’ doet.
Een andere
vooraanstaande dame,
Fanny Burney,
59 jaar
oud, laat
bij haar thuis
in Parijs
de amputatie
doen door
de beroemde
legerartsen Larrey en
Dubois. Ook
zij is
volledig bij
bewustzijn en
ligt op
een bedstee midden in de kamer. Ze krijgt enkele glazen wijn en
een opkikkertje. Ondertussen
kijken 15
artsen letterlijk
mee tot
op het bot.
Ze wijzen
aan welk
weefsel wel
of niet
weggehaald moet
worden. De ingreep is een succes, ze
wordt 88 jaar.
De [veronderstelde]
oorzaken voor
borstkanker
Omdat borstkanker
net als
nu tamelijk
vaak voorkwam,
ontstonden talloze ideeën over wat de oorzaak hiervan was.
Een mechanische
verklaring
Als toevallig
een val
of het
zich stoten
aanleiding waren
geweest om eens vaker
aan de borst te voelen dan werd een voelbare knobbel al snel
toegeschreven aan
dat ongevalletje.
Met dat
idee was
de oorzaak van
borstkanker dus gelegen in een mechanische oorzaak: de kneuzing door een
val, door stoten of knellende kleding.
Het is
een besmettelijke
ziekte
In een tijd dat men het idee begon te krijgen dat ziekten soms duidelijk
zichtbaar besmettelijk
waren, kon
het niet
anders zijn
dan dat men deze gedachte ook aan borstkanker ging hechten. De
beroemde Nicolaas Tulp was van mening dat kanker besmettelijk was want
zijn patiënte Adriana Lamberta had borstkanker maar haar huismeid ook.
Het viel
op dat
men bij
nonnen steeds
een hoog
aantal gevallen
van borstkanker zag en dus zette wederom het idee zich in de
doktershoofden vast dat het een besmettelijke aandoening was.
Een bekend voorbeeld in Maastricht, 1660, was de Moeder-overste der
Religieuzen van
Calvariënberg,
Elisabeth Strouven.
Zij overlijdt
aan haar borstkanker.
De vier
lichaamssappen zijn
verkeerd
gemengd
Vanaf Hippocrates waren veel artsen overtuigd van een verkeerde menging
van de vier lichaamssappen als oorzaak voor tal van ziektes. De
klassieke geneesheer Galenus schreef borstkanker toe aan een overvloed
van zwarte gal. Met andere woorden er is sprake van een tekort
aan een
van de
drie andere
belangrijke
lichaamssappen namelijk gele
gal, bloed en slijm.
Het kankerweefsel
is te
zuur
De befaamde Amsterdamse doctor De la Boë Silvius, 1650, onderzoekt veel
stukjes
borstkankerweefsel. Door
er ook
aan te
proeven voegt
hij ‘zuurte’ toe als kenmerk van kanker. Datzelfde doet de
Amsterdamse chirurg Schrage in 1800: “kankerweefsel smaakt zuur”. Hier
komt de opvatting vandaan dat kanker ontstaat door verzuring.
De lymfe
van kankerweefsel
stolt.
De arts
Hoffmann uit
Halle meent
iets anders
waar te
nemen. Hij konstateert
in 1700: Kanker ontstaat wanneer de lymfe stolt.
Kankerweefsel ontstaat
door teveel
zenuwsap
Onze wereldberoemde
dokter Boerhaave
schreef de
oorzaak toe
aan de
liquor nervorum, het zenuwsap.
De kosten
van een
operatie
Omdat operaties in een dorp of kleine stad maar zelden werden uitgevoerd
waren sommige
rondtrekkende
chirurgen gespecialiseerd
geraakt in enkele veelgevraagde handelingen.
Zo komt het dat de rondreizende “operateur” Schouwerman in Gouda in 1615
als reclame
rondbazuint dat
hij ‘gratis’
een klopje
[begijntje] aan haar
borst zal
opereren. Maar
het blijkt
dat hij
haar onderhands om 50
gulden vraagt.
Eveneens in Gouda wordt een echt contract gesloten over een
borstafzetting. Pieter Crispijn sluit een overeenkomst met de chirurgen
Thomas Hilvertsz en Johan Kerkringh voor de afsetting van de
linker borst
van zijn
vrouw Marritgen.
Zij heeft
“een zeer
quaedt en pijnlijk accident”, dat hoe eer hoe beter dient
wechgenomen te worden. Pieter maakt een afspraak voor in totaal 120
gulden: 60 als de afsetting
gedaen is;
30 drie
maenden daerna,
de laatste
30 gulden na een jaar.
En als Marritgen binnen 3 maanden na de afsetting overlijdt, betaalt hij
maar 60 gulden.
In Doesburg krijgt chirurgijn Willem Hoogers [1770] voor de behandeling
van ‘de
cancreuse verswering
van ehevrouw
Simis’ f184.
Niet-operatieve
geneesmiddelen
Emplastrum Vigonis
ofwel kikkervlees
met
kwik
In Nederland
komen we
af en
toe het
gebruik tegen
van het
‘Emplastrum Vigonis de ranis cum mercurio’. Dit middel werd in de
16e eeuw bedacht door de pauselijke lijfarts Giovanni Vigo. Het is een
mooie latijnse term voor ‘pleister van kikkervlees met kwik’.
De Venrayse
doctor Michiels
schrijft dit
recept in
de 18e
eeuw voor bij de
gevorderde borstkanker van mevrouw Coninx, dochter van de ontvanger van
zijne Koninklijke Majesteit van Pruijssen te Well.
Hij schrijft dat ze “een dik swaer gezwel juist onder het rechter
sleutelbeen heeft, met een grote bijna zwarte klier. Die zit weer tegen
een taaie
paars-blauwe hardheid
juist naast
de borstspier
en reikt tot onder de oksel”.
Rivierkreeft uit
Rees
Nonnen uit het Duitse Rees dreven een internationale handel in een
mengseltje van
rivierkreeft met
knoflook. Dat
moest de
zieke vrouw
in een linnen zakje uitwendig op de knobbel in haar borst leggen.
De nonnen noemden trouwens elke knobbel die ze zagen kanker ofwel
knoestgezwel. Het
was dus
niet moeilijk
om wel
eens een
succes van hun middel
te kunnen melden.
“Voor den kanker moet men gaen naer de Begijnen van Rees, niet ver van
Emmerick, die
genesen hen
binnen 24
uren sonder
snijden, mits
hij niet verspreijt is. Ze geven een medicijne waerop men 24 uren
niet mag slapen,
maer als
hij verspreijt
is dan
moet hij
gesneden worden.” zo
luidt een advies uit 1775.
Ene Johanna Schrijver probeerde mee te liften op het succes van de
nonnen. Deze ‘katholieke’ en naar ze beweerde, ook uit Rees afkomstige,
kankervrouw verkocht
ook geheime
borstkankermiddelen.
De rechter te Rotterdam veroordeelde haar in 1860 wegens oplichterij.
Maar het gebruik van rivierkreeft [waar we via zijn Latijnsenaam
‘Cancer’ het woord kanker aan te danken hebben] was op veel plaatsen
bekend. Bijvoorbeeld
in Blerick
en Luik
werd een
levende rivierkreeft
in een zakje genaaid. Dit zakje moest 24 uur op de zieke plaats gedragen
worden. De kanker zou in die tijd op de kreeft overgaan.
Hierna werd
het zakje
met de
kreeft
verbrand.
etsende
middelen
De werking
van sommige
geneesmiddelen
berustte op
de agressie
van inbijtende middelen.
Zo meldde de stadsdoctor van Gouda, de Moor, dat ene Valentijn Wittich
een geheimmiddel uit Duitsland had meegebracht waarmee borstkanker
genezen zou
kunnen worden.
Dit geheime
middel bestond
uit een vloeistof die op de zieke plek gesmeerd moest worden.
Door de scherpte van het agressieve bijtmiddel ontstonden diepe gaten in
de huid en de borst.
Dat niet
alleen kwakzalvers
hiermee aktief
waren blijkt
uit het rekeningenboek
van Chirurg de Meijer uit Goor:
“Anno 1693 is op 2 juli Geesken Waenick bij mij gekomen en heeft mij
verzocht om bij haer tegen de kanker wat op de borst te leggen.
Ik heb bij
haar toen
een week
makende en
invretende pleister
op de
borst gelegd.”
Enige weken later moet hij haar weer helpen, nu voor de wond die is
ontstaan: “Op 30 juli heb ik bij Geesje een plaster en salf opgedaen en
haer kruiden meegegeven om er 3 dagen 's morgens van te eten
tijdens het wassen van de
maan en ik heb haar ook kruiden gegeven om te
eten
in
het afnemen
van de
maan en
dat moet
ze 3
maanden achtereen
doen.
Het valt op dat de chirurg een geneeskrachtige werking op zijn
geneesmiddelen toeschrijft
aan het
groter en
kleiner worden
van de maan. Dat was
overigens in die tijd geen vreemde gedachte.
het aanroepen
van een
heilige
Twee heilige vrouwen worden door de katholieken aangeroepen voor
bemiddeling om hulp in de hemel. Speciaal tegen borstkanker vraagt men
de heilige
Agatha om
genezing. Op
veel afbeeldingen
ziet men
haar borsten die door marteling van haar lichaam zijn afgerukt
als broodjes op
een schaaltje
liggen. Uit
valse schaamte
zijn kunstenaars die
borsten als broodjes blijven afbeelden. Bijgevolg worden er in Italie
ook broodjes van Sint Agatha tegen borstkanker verkocht.
De 7de
eeuwse heilige
Aldegondis van
Maubeuge werd
ook patrones
tegen de kanker, want ze woonde te Mespelaere. En het woord
‘mespel’ betekent ook ‘rot’ [als een mispel]. Ze wordt soms afgebeeld
met een kreeft aan haar voeten. Dit verwijst rechtstreeks naar kanker.
Want kanker lijkt vanwege de verminking en vertrekking van het weefsel
rondom het gezwel vaak op een kreeft. Daarom is het dus ook wel dat
kanker het “kreeftgezwel” genoemd wordt.
Kinderen en
kinderziektes
.
De zo genoemde “kinderziektes”, dat zijn de pokken en de mazelen,
zijn zo
besmettelijk dat
je ze
als een
van de
eerste ziektes
als kind kreeg. Had
je die gehad en overleefd dan kon je er meestal de rest van je leven wel
tegen. Dan was je “gepokt en gemazeld”.
Gemiddeld kwam een epidemie van een van beide ziektes om de 5 á 8 jaar
als een ziektegolf langs. Hoe vaak dat gebeurde was afhankelijk van
de ‘voorraad’
nieuwe kinderen
die de
ziekte nog
niet gehad
hebben en dus nog geen afweerstoffen in hun lichaam hebben.
Nemen we als voorbeeld het plaatsje Uedem in het hertogdom Kleef. Hier
vallen onder de kinderen in 1778 23, in 1789 8 en in 1797 13 doden.
En in
Sevenum zijn
in 1788
35 dode
kinderen in
4 maanden
te betreuren.
Pokken en
mazelen zijn
allebei een
zeer besmettelijke
virusziekte. Ze zijn
vaak moeilijk uit elkaar te houden. Duidelijk is wel dat pokken
3 x
zo dodelijk
zijn als
mazelen. Ze
veroorzaken naar
schatting door de
eeuwen heen 40% van de totale kindersterfte. Overigens geeft het
overleven van de pokken als kind maar bij 90% van de overlevende zieken
een levenslange bescherming.
Bij een
slechte gezondheid
of slechte
voeding kun
je als
volwassene wel degelijk nog overlijden als je opnieuw besmet
wordt. Vooral gebrek aan
eiwit
[weinig
vlees] en
vitamine A
[melk of
lever] in
de voeding verminderen de overlevingskansen.
Het doormaken van de pokken kon verder leiden tot ernstige
restafwijkingen zoals
een verlamming,
een pokdalige
huid of
doofheid.
Hoe gebrekkig
de behandeling
was kunnen
we terugzien
uit een
apothekersrekening uit Grave in 1636.
Apotecarius Willem
Otto Haeck
heeft geneesmiddelen
geleverd voor
zijn nichtje Catharina
Gerits “toen
sij syeck
was van
dye kynderpocken” Op
14 february 1636 heb ik gemaackt door order van Doctor Sijnapius: een
Bezoarticum met 6 greynen Lapis Bezoar, orientael perlen
en fijn
gout cost
38
st.
1-18-0
in hetzelfde
voorschrift een
Syroopken Laxatyff
cost 14
st. 0-14-0 Op
16 Februari
een Laxatyff
van Manna
ende Syroop
van rosen
0-16-0
Op 18
Februari weder
een
Bezoarticum
1-18-0
Op 20
Februai een
liniment om
te strijken
[smeren]cost 9
st. 0-
9-0
Totaal
5-15-0
5 guldens
15 stuivers
0
oortjes
Een Bezoarticum
is een
fijn gemalen
poedertje gemaakt
van een
bezoar. Dat is een steen uit de maag van een geit. Men dacht dat
dit poeder zeer geneeskrachtig was en het ziekmakende zweet uit het
lichaam verdreef. De werking van dit middel wordt in dit recept
‘versterkt’ door het toevoegen van gemalen oosterse parels en stofgoud.
Een laxatyf
is een
laxeermiddel dat
via een
andere weg
de ziekte
uit het lichaam moet drijven.
Het liniment
ofwel zalfje
moet op
de zwerende
pokpuisten gesmeerd
worden.
In andere recepten bleek dat men bij pokken als verzachtend middel
akeleizaad gaf. Verder de verpoederde schaal van zeekrab ookwel zeeoog
geheten danwel
Oculi cancrorum.
In gewoon
Nederlands zouden
we
zeggen “gemalen krijt”. En tot slot Adderkruid.
Alles overziend
probeerde men
de pokziekte
op magische
wijze uit
het kinderlijfje te jagen en de pokpuistjes met zalf te
behandelen.
Mazelen
Mazelen kent
een vrij
typisch begin:
een snotneus,
pijnlijke wateroogjes en koorts.
Bij slechte
voeding en
dan met
name gebrek
aan vitamine
A raakt
het oog en vooral het hoornvlies ontstoken en kan zelfs het oog
blind maken.
Een kind
kan vitamine
A krijgen
uit melk
[beschikbaar vanaf
mei] en uit lever
[meestal uit de slacht in
november]
Maar gemiddeld
had men
elke 10
jaar met
een hongersnood
te
maken.
In een onverwachte bron, de wonderverhalen uit de bedevaartsoorden,
komen we
de blindheid
na pokken
of mazelen
regelmatig tegen.
Zo staat bijvoorbeeld
in ’s-Hertogenbosch in een wonderverhaal uit 1383: Jan, de zoon van
jonkvrouwe Margriet te Vollenhove bij Zwolle, werd na Pinksteren
aangetast door
de pokken
en blind
aan zijn
linkeroog. Zijn moeder
beloofde een bedevaart tot Maria van 's-Hertogenbosch en een zilveren
oog als offergave. Binnen drie dagen was het oog van Jan geheel genezen.
Het gebruik
van kleur
bij
kinderziektes
Een oude geneesmethode was de signatuurleer. Dat wil zeggen dat een
middel dat
dezelfde kenmerken
heeft een
ziekte kan
genezen. We geven
enkele voorbeelden die met kleur te maken hadden:
Als een kind geelzucht had dan kon men het behandelen met het gele sap
van de
stinkende gouwe.
Uit Beek
en Donk
kwam het
verhaal dat
een huisvader zijn
twee kinderen
die geelzucht
hadden een
drankje gaf
van brandewijn met dit sap. En het werkte: “Het jongetje dat het
opdronk werd snel
beter. Het
meisje dat
het stiekum
weggooide was
veel langer
ziek”.
En in
de middeleeuwen
werden kinderen
die met
pokken in
bed lagen
in rode kleding gewikkeld achter rode gordijnen.
Soms werden
kinderen tegen
ziekte beschermd
met een
kettinkje van
rode bloedkoralen om
de hals.
En een
rood ontstoken
huid werd
bedekt met
een rodekoolblad.
Kinderstuipen
Een aandoening die ouders veel schrik aanjaagt is de kinderstuipen. In
de kerkelijke dodenboeken zien we dat het vooral kinderen onder 1 jaar
zijn die
hieraan doodgaan.
In een
doorsnee parochie
betekent dit dat er
elke 2 á 3 jaar een kind aan sterft. Overigens hebben 6 op de 1000
kinderen last van die stuipen.
Had een
kind vaker
stuipen gehad
dan gingen
veel ouders
op bedevaart. Bekend
was de plaats Cornelimunster bij Aken. De hier aanbeden heilige Cornelis
had grote faam ter voorkoming van epilepsie.
Maar in de 17e eeuwse wonderboeken wisselt het succes van een
bedevaart nogal:
Kleine Gerrit
had geen
baat gehad
van de
belofte van een
bedevaart naar Kornelimünster. Een belofte naar Maria van ’s-
Hertogenbosch hielp hem wel.
Hetzelfde gold
voor Peter,
de zoon
van Hein
en Aleid,
die van
jongsaf al meer dan tien jaar aan vallende ziekte leed. Tweemaal
was hij met zijn moeder naar Kornelimünster boven Aken gegaan, maar dat
had niet geholpen. Dank zij Maria van ’s-Hertogenbosch genas hij.
En ook
Heintje Collaert
uit Berghem
bij Oss,
had reeds
vijf maal
in Kornelimünster geen ‘genade’ ofwel genezing gevonden. Maar in
's- Hertogenbosch wel.
Maar als
er zoveel
kinderen op
bedevaart gaan
dan genezen
er natuurlijk altijd wel een paar.
Dit soort
wonderverhalen staan
in de
wonderboekjes die
als een
soort reclamefolder verspreid werden door de bedevaartsplaatsen.
En ze beweren natuurlijk allemaal dat zij beter zijn dan de andere
plaatsen: in Kornelimünster genezen ze juist kinderen die in ’s-
Hertogenbosch geen baat gehad hebben!
Een jongetje
met een
niersteen
Vroeger kwamen
nierstenen vaker
voor bij
kinderen dan
nu. Men
denkt dat dit samenhangt met de voedselsamenstelling. Wederom
toont een wonderverhaal een voorbeeld van de ellende van zo’n steen:
Een vrouw
in Utrecht
had een
kind van
9 jaar
dat last
had van
een niersteen. De buren en vrienden zagen dat het hevige pijn
leed.
Iedereen zei dat het nu door een steensnijder geopereerd moest worden.
De vader
ging dus
op zoek
naar een
meester. Het
kind kreeg
ondertussen nóg meer pijn.
De moeder
viel toen
wanhopig op
de kniëen
en zei:
“Lieve Moeder
van God ik beloof U een bedevaart in Amersfoort als mijn kind
genade krijgt”
De moeder nam het kind op haar schoot en nam zijn plasser in haar hand.
En toen
viel de
steen bij
de moeder
in de
hand. Het
kind was
beter.
En ze
deden een
bedevaart.
[1500]
Moeders sparen
zich het
eten uit
de mond
Een aspect dat bij het voeden van kinderen zelden aan bod komt is de
zorgzame houding van de moeders. Als een gezin te lijden heeft aan
voedselgebrek dan geeft menig moeder het beste voedsel aan haar kinderen
en echtgenote. Ze spaart het zichzelf als het ware uit de mond.
Bij gericht
onderzoek blijken
dan aandoeningen
bij de
moeder te ontstaan
die voortkomen uit vitaminegebrek.
Beste
lezer:
op deze
teksten zitten
wat mij
betreft geen
auteursrechten. Gebruik wat U leuk vindt.
Ik heb
maar een
nadrukkelijk verzoek:
als U
iets aan
te vullen of op te merken hebt, mail me dan alstublieft:
hansveldtwee@hotmail.com
Hans van
den Broek
Veld 2
5751 AR
Deurne 0493
319300 |
|||||||