Overlijden en begrafenissen

Martien van Asseldonk

29 november 214

Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl

 

 

Eertijds was de dood meer met het even verweven dan tegenwoordig. Als illustratie het overlijden van zestien-jarige leeftijd Tinus Vervoort overleed op 24 november 1934.

 

Jans van de Pol - Vervoort

 

Onze Tinus had zondagsavonds een wit puntje op z’n neus. Ons mam deed er een beetje Purol overheen en klaar. Hij werkte toen bij Graard van Boxmeer als knecht. ‘s Anderdaags ‘s morgens had hij zich op stal gewassen, hij stond buiten en zei:“Ik ben toch zo ziek.” Ons moeder stond vlug op en zei: “Ga maar gauw te bed.”Dat was op een maandag. ‘s Avonds kwamen Driek Jonkers en Hanneske van Sleeuwen buurten en onze Tinus die was daar graag bij, die hoorde die proat graag. “Mag ik opkomme moeder?”  “Ja, dat mag wel.”  Maar hij was een wijlke op en zat al gauw met z’nne kop op zijn arm, zo ziek was hij. “Ik ben nie goed, ik ga weer te bed.”  

De tweede week dat hij op bed lag kreeg hij allemaal korstjes rond zijn ogen en een krinteboard rond z’nne mond. Op advies van de dokter deed ons moeder de ogen pappen met lijnzaad of zoiets, gerei in een natte doek en dan erop. De dokter zei: “Als de wond naar buiten doorgaat is het goed, maar die etternest moet niet naar binnen openbreken, want dan wordt hij niet meer beter.”Buurman Willem van Asseldonk  kwam om 2 uur ‘s middags naar onze Tinus keken en hij zei: “Hij proat er allemaal nève.” 

 

Op vrijdagmorgen kwam de dokter en die zei: “Ik zou ‘m maar laten bedienen.” Hij lag die middag met zijn been uit bed op een tafel. We deden dat been terug, maar hij zwaaide die er weer uit. Hij was toen al een heel eind weg. ‘s Nachts is hij gruwelijk tekeer gegaan. Om 12 uur ‘s nachts waren we allemaal wakker. Onze Piet en ik zijn er toen bijgebleven. Ons moeder zei: “Het zal zo gedaan zijn.” De etter stond in zijn keel, hij is gestikt. Het werd geleidelijk aan minder en ‘s morgens om half vijf is hij gestorven. Ons moeder heeft naderhand heel ‘t bed, al het kaf, leeggeladen en zo op de mestvaalt gegooid, zo nat was het. Op de vloer van de opkamer onder het bed zat een grote natte bruine plak."

 

 

Ant Vervoort:

 

Onze Ties lag op de opkamer. Zijn bed stond tegen de muur aan. Het bed van ons Bet (toen 7 jaar) en van mèn (toen 10 jaar) stond tegen dezelfde muur, aan de andere kant van die muur. Hij ging die nacht zo gruwelijk tekeer, dat wij niet konden slapen. Wij mochten toen bij ons vader en moeder in bed komen. Ons vader en moeder hadden geen foto van onze Ties, daarom heeft koster Rietbergen toen een foto van hem gemaakt, toen hij in de kist lag.

 

  

 

 

 

 

 

De zestien-jarige Tinus Vervoort in zijn kist

 

Peniciline werd in 1928 al ontdekt, maar dit antibioticum werd pas na de tweede Wereldoorlog in voldoende hoeveelheden in produktie gebracht. Uit het begraafboek van de parochie Zijtaart blijkt dat indertijd geregeld jonge mensen, en ook veel babies overleden.

 

 

Bij het katholieke stervens- en begravingsritueel wordt de tussenkomst van de kerk noodzakelijk geacht voor het zieleheil.Een stervende wordt bediend. Gelovigen kunnen een eventueel verblijf in het vagevuur beïnvloeden door voldoende aflaten te verzamelen. Door het verdienen van een ‘volle aflaat’wordt alle strafschuldigheid in het hiernmaals gedelgd. Men kan ook aflaten verdienen voor de gestorvenen: de zielen in het vagevuur.

 

De protestanten geloofden/geloven niet in het vagevuur en in de bemiddeling van pastoors en heiligen. In de handelingen van de kerkeraden en classis treffen we veel klachten aan over de katholieke gebruiken bij dood en begrafenis, die als aanstootgevend worden ervaren. Hiertoe behoorden het overluiden van de doden, het houden van lijkmissen en doodmalen, het versieren van lijken of lijkbaren, het offeren en collecteren voor zielmissen, het oprichten van kruisen op de graven en het knielen en bidden op het kerkhof.

 

 

Vóór het overlijden

 

Een belangrijke taak van de pastoor was het toedienen van de H.H Sacramenten aan stervenden, zodat hun ziel naar de hemel zou gaan en niet naar het vagevuur of de hel. Op 9-12-1576 legden acht inwoners op verzoek van van Symon Jan Bartholomeussoen een verklaring af, over hoe de pastoor in dit opzicht te kort geschoten was. Zij verklaarden dat zij op 16-11-1576 ’s avonds tussen 11 en 12 uur naar het huis van pastoor Roeloff Willemss van der Haegen waren gegaan.

 

‘Ende doen heeft Jan Dirck Aert Smetss gesprocken: “Pastoer, heer, wy begeren dat ghy ter stont op wilt staen ende gaen met ons metten eerwerdigen heyligen sacrament ten huyse Jan Ariens by een craemvrowe.” Doen sprack heer Roeloff voirseyt: “Ick en sal desen avont nyet op staen Jan Dirck, all warden ghy ’t selver.” Doen sprack Hanrick Martens: “Heer, staedt vry op ende gaet met ons, wy syn wel een rot sterck.” Doen sprack heer Roeloff: “Ick en sal effen wel nyet op staen, all warder over vyff ende twyntich.” Doen spracken dese deponenten voirseyt: “Heer, ghy moet wel met ons gaen, off hair sal meer toe gedaen worden.” Doen sprack heer Roeloff: “Doet ow best, coempt morgen by my, ick sal ow bescheet laeten sien dat ick nyet doen en derff.”

 

Ende toen gingen dese voirseyt deponenten eewech ende gingen tot enen anderen priester, genoempt heer Jasper Jans van Tillair. Ende doen was heer Jasper voirseyt bereet ter stont met ons te gaen. Doen nu desen priester metten heyligen sacrament quaem ten huyse dair dese vrowe voirseyt lach, doen was hair verstant all eewech, dat der egeen meyninge off verstant in en was, mair doen wy van haer gingen, doen hadde dese vrouwe goet verstant haer omme vaert, alsoe lange eer wy den anderen priester haelden, moegelyck hadde die pastoir ter stont bereet geweest, sy soude haer verstant noch gehadt hebben.

 

Dirck Herman Dircxs verklaart “dat Symon Jan Bartholomeussoon den selven deponent gesonden heeft om den pastoor van Vechel op enen sondach dat hy soude coemen ende brengen den heyligen oly, Jannen Meus des voirseyt Symons vader. Doen sprack die pastoer: “Ick in ben nu nyet ledich, coempt omtrent elff uren mit enen wagen, dan sal ick mede varen, want die man heeft wel sieck geweest jair ende dach, hy dal noch wel soe lange leven.” Ende doen was Jan Meus noch voor thien uren doot.”

 

 

Dominee Hanewinckel schreef rond 1800:

 

Als men denkt dat een zieken sterven zal, roept men alle de nabuuren te samen, om eenen roozenkrans, dat is eenige pater-nosters en Ave-aria's, voor den zieltoogenden lijder te bidden, is dit verrigt, dan gaat ieder weer naar huis.

 

 

Bernard van Dam uit Eerde schreef over de jaren rond 1930-1950:

 

Wanneer een zieke moest voorzien worden van de Sacramenten der stervenden, wat nooit anders aangeduid werd dan met "ten vollen bediend worden", ging men de pastoor vragen hoe laat deze voor genoemd doel ter plaatse kon zijn; ondertussen werd de misse bijgeharkt, het binnenhuis geveegd en de ziekenkamer volledig in orde gemaakt om Ons Heer zo waardig mogelijk te kunnen ontvangen. Ieder die de priester met Ons Heer op zijn weg naar de zieke tegenkwam knielde neer en liet Hem onder het slaan van een kruis en het prevelen van een schietgebedje passeren. Inmiddels werd in afwachting van de priester alles in gereedheid gebracht en te dien einde naast het ziekbed een tafeltje geplaatst waarover een kraakhelder witte doek en daarop de voor de bediening nodige voorwerpen, kruisbeeld, twee kaarsen in kandelaars, wijwater en een takje gewijde palm benevens een klusje watten. Onderwijl werden de geburen gewaarschuwd en verzocht om tijdens de bediening in het ziekenvertrek te komen bidden, waaraan door ieder die zich maar enigszins vrij kon maken gehoor werd gegeven.

 

Als na de bediening de mensen zich stil en devoot naar huis begaven bleven enkele van de naast geburen nog bij elkaar om uit te maken wie oin de loop van de dag alsnog de rozenkrans moest gaan aanzeggen en kregen de daarvoor benodigde huishudens ieder een straat of uithoek van het dorp aangewezen. De uitvoering van die opdracht werd gewoonlijk toevertrouwd aan schoolgaande kinderen, die deur voor deur "vanavond bidden bij N.N. die vandaag ten volle bediend is!" afgaven en daarmee hun plicht vervuld hadden.

 

Gedurende drie avonden werd de rozenkrans gebeden, terwijl het bij een zieke die moeilijk gemist kon worden, bijvoorbeeld een vader of moeder van een groot aantal jonge kinderen, of een persoon in de fleur van zijn leven, nog dikwijls voorkwam dat er door de buurlui een bedevaart te voet naar Handel georganiseerd werd om door een gezamenlijke gebed genezing voor de zieke af te smeken. De rozenkrans wordt al sedert jaren in de kerk gebeden, maar overigens zijn al de genoemde gebruiken tot op heden hetzelfde gebleven.

 

 

Door van Nunen-Brugmans:

 

De naaste buurman regelde alles. Die had de ‘voorrouw', zoals dat heette. Als een ernstig zieke bediend was, kwamen in het huis van die buurman de buurtgenoten bijeen om de rozenkrans te bidden.

 

 

Het overlijden

 

Dominee Hanewinckel rond 1800:

 

Onder het sterven geeft men hem eene gewijde brandende kaars in de hand, dit bevordert eenen zachten dood.

 

Zoodra hij gestorven is, sluit men de vengsters digt, zet eene brandende lamp bij het lijk, en men waakt 's nachts bij het zelve; ook bid men dan voor de rust der ziel van den overleedenen.

 

Als iemand gestorven is, word hij in een schoon hemd gekleed; is het een ongetrouwde, dan zet men, ten teken van den maagdlijken staat, eenen krans van bloemen en groene kruiden op zijn hoofd.

 

Men heeft verder de gewoonte op sommige dorpen, dat, als er een lijk in huis is, terstond de deuren en vengsters geslooten worden, op andere plaatzen legt men een bosch stroo, met eenge steen er op, voor de deur; de stroo is met zwarte leere banden bij elkaar gebonden, maar zo de doode ongehuwd is, dan zijn er witte en zwarte linten om gebonden.

 

 

Rooijakkers, Rituele Repertoires:

 

In Drunen legde men in 1677 strooien kruizen uit tot teke van gestorvenen. Het sterfhuis werd aan de straatkant gemarkeerd. Zodat de passanten wisten dat er een dode te betreuren viel. Er werd een bos met strootjes met stenen of houten plankjes uitgelegd.

 

 

Bernard van Dam uit Eerde:

 

Bij overlijden had weer de buurt er voor te zorgen dat de rozenkrans overal tijdig werd aangezegd, die bijna altijd in het sterfhuis gebeden werd. De dokter moest voor de lijkschouwing worden gewaarschuwd en verder moesten aan het huis de gebruikelijke kenmerken worden aangebracht die lieten zien dat er een lijk aanwezig was. Dan werden onmiddellijk alle vensters geheel of gedeeltelijk gesloten, of zóver aangezet dat ze slechts een kiertje licht doorlieten, zodat binnenshuis een grote duisternis en een echte dodensfeer ging heersen.

 

Verder kwam vóór het huis naast de deur voor een groot lijk vijf, voor een kinderlijk drie stenen naast elkaar op een op maat gesneden bosje roggestro te liggen, een gebruik waarvan ik de oorsprong en doel  nooit heb kunnen achterhalen. Op vele plaatsen zag ik hierbij in plaats van steenen zwarte, wit omrande geschilderde plankjes van de groote van een metselsteen liggen op een tot een rond buisje opgebonden en op maat gebonden handvol stro; deze plankjes waren in bewaring bij de meid die de kerk schoon hield, alwaar ze konden worden afgehaald. Het gebruik is reeds sedert vele jaren voor goed afgeschaft in mijn omgeving.

 

 

Door van Nunen-Brugmans ut Zijtaart:

 

Verdriet beleefde je samen. Iedereen in de buurt leefde mee als er iemand dood ging. En ze kregen ook allemaal een taak. Dat hielp om het verdriet te verwerken. De vensters van het sterfhuis werden gesloten. Sommigen zetten de klok stil op het stervensuur van een dierbare.

 

 

Het luiden van de doodsklok

 

Rooijakkers, Rituele Repertoires:

 

Volgens het Rituale Romanum van 1614 diende de doodsklok zo mogelijk geluid te worden op het moment van sterven, na de dood en bij de uitvaart. Doorgaans werd de klok enige tijd na het overlijden geluid. Dan kon men voor de dode bidden.

 

 

Op 14 oktober 1663 bespraken de gereformeerden van Veghel in hun vergadering dat de katholieke hun doden op willekeurige tijden begroeven, en dat het gelui van de klokken hun eredienst soms verstoorden.   Op 24 mei 1665 kwam men er weer op terug en werd de volgende brief aan de oficier en schepenen van Veghel gestuurd.

Het is bekendt hoe dat alhier tot Vechel alsser ijemandt gestorven is met het luijen over en begraven van deselfde seer onbetaemelijck in opsicht van den tijdt, als dan gehandelt werdt, want wat het doerluijden der dooden belanght, d’ een comt ’s morgens, sommige ontrent den middagh, andere tegen den avondt luijen, wederom is het eenen dooden daer men nae de begraeffenisse sal maeltijdt of maeltijden houden, daer continuen twee of meer maels, oock wel als de dorde eenigen tijdt begraven sijn geweest luijen op een heidensche wijse en gantsch ongevoeglijck. Insgelijcx geschiet het begraven der dooden droech of ontrent ten negen uren, ’t welck alst valt op sondaegen (dat wel te wenschen waere ’t eenemael verboden te werden) of op andere predickdaegen, als dan verweeringe in het luijen tot den Godsdienst medebrengt, alles schandelijck voor en plaetse daer goede politie behoort in vigeur te wesen.

 

De schepenen van Veghel besloten toen dat het luiden tussen 11 en 12 uur diende te gebeuren.

 

 

Dominee Hanwinckel (rond 1800):

 

Men luid ook terstond over eenen dooden, zoodra hj gestorven is, dit verdrijft den duivel, en degeenen, die dit hooren, kunnen dan voor de ziel van den gestorvenen bidden; bij de begraaving legt men de lijken altijt oost en west in het graf, stopt het graf digt, maakt drie kruissen in het zand op het graf, en dit verricht zijde, gaat de gansche lijkstatie eenige reizen al biddende rondom het graf, en als men heen gaat, buigt men zich een weing voor hetzelve.

 

 

Bernard van Dam:

 

Ondertussen was ook de pastorie gewaarschuwd, waar er voor gezorgd werd dat de koster de dode zogenaamd "overluidde". Dit luiden geschiedde zo spoedig mogelijk bij ons na de eerstvolgende vroegmis, op andere plaatsen tegen het middaguur en wel voor een groot lijk met de grote, en voor een kinderlijk met de kleine klok en duurde van tien minuten tot een half uur naarmate de graad van plechtigheid waarmede de familie haar dode begraven wenste te hebben. Op veel plaatsen werd het luiden in plaats van aan de koster aan enige buurlui opgedragen, die dit zonder vergoeding volbrachten.

 

 

Het bidden en waken bij de overledene

 

Bernard van Dam:

 

De eerste avond dat de rozenkrans gebeden werd was de voltallige buurt in het sterfhuis aanwezig en bleef daar bij afloop bij elkaar om te beraadslagen hoe de verschillende functies die de buurplicht haar oplegde verdeeld konden worden. Het ging dan in hoofdzaak om de personen aan te wijzen die moesten "waken" bij het lijk en weer anderen die moesten gaan "lijkbidden"; dit aanwijzen gebeurde dan gewoonlijk door twee naaste buurlui in overleg met de familie van de dode. Het waken was een eigenaardig gebruik dat dikwijls weinig stichtends opleverde en zelfs ooit tot misbruiken ontaardde. Aan weerszijden van het lijk werd een kaars brandende gehouden, die later, als het lijk gekist was, op de doodskist werd geplaatst; verder moesten in de loop van de nachtwake enige rozenhoedjes gebeden worden voor de zielerust van de overledene. Als compensatie kregen de wakers niet alleen de hele nacht door koffietafel te hunner beschikking, maar moesten, als het goed was, nog een keer de fles op tafel kunnen halen om door middel van een paar borrels de slaap uit de ogen en waarschijnlijk evenzeer de angst voor het lijk en eventuele spoken uit het lijf te kunnen houden. Het is te begrijpen dat er vaak meer koffie gezet werd dan de familie lief was, om over de fles maar niet te spreken. Tot aller opluchting is sedert lang het absoluut geen zin hebbende waken geheel afgeschaft.

 

 

Door van Nunen:

 

's Avonds bad men dan de rozenkrans.

 

 

Het informeren van familieleden en vrienden

 

 

Bernard van Dam:

 

Op de avond van de sterfdag werd door de buurt na afloop van het rozenkransgebed uitgemaakt wie er 's anderdaags moest "lijkbidden", dat wil zeggen bij de familie en vrienden van de overledene de doodstijding gaan overbrengen. Al naar de uitgestrektheid van de familie en vrienden werd de omtrek verdeeld in een viertal of vijftal routes, voor elk waarvan twee personen werden aangewezen die een lijstje meekregen en waarvoor in de regel liefhebbers genoeg te vinden waren, vooral onder de jongeren; immers, het baantje gaf een dag vrijaf met, als de familie in goede doen was, overal traktaat. De familie had namelijk als eerste plicht om de lijkbidders goed te ontvangen. Want deze mochten op hun tocht, die geheel te voet werd afgelegd en meestal een hele dag duurde, geen gebrek en vooral geen honger lijden. Daarom wasa het voorschrift, dat overal spekstruif werd aangeboden; maar aangezien zelfs een lijkbidder niet de hele dag aan het spekstruif eten kan blijven, was ook ter afwisseling een behoorlijk voorziene koffietafel welkom. Als ze het dan nog konden treffen, dat hier en daar een fles op tafel kwam en er royaal werd ingeschonken en er viel, om het feest helemaal volmaakt te doen zijn, nog een reisgeld van een paar kwartjes af, hadden de bidders een ideale tocht gehad, waarvan ze wel moe, maar overigens erg voldaan weer thuis aankwamen. Enige jaren na 1900 werd het lijkbidden meestal per fiets afgewerkt en hiermede ging de echte romantiek ervan verloren. Maar nadien duurde het nog vele jaren voordien het vertrouwen in de postbestelling zo groot was dat het lijkbidden aan Tante Pos werd overgelaten.

 

 

Op 8 januari 1934 werd Henrica Donkers, vrouw van Hendrikus Bartholomeuszn van de Ven, in Zijtaart begraven, 44 jaar oud. Willem van Stiphut was toen 14 jaar oud. Hij vertelt:

 

Het overlijden van onze buurvrouw Van de Ven verplichtte mij om met een andere buurman, Jan van de Tillaart, de familie en vrienden van de overledene te verzoeken om op begrafenis te komen. Je mag het niet zeggen, maar het was een plezierige dag. We kwamen bij allerhande mensen. De meesten waren boer en soms nog erg ouderwets. Als ze onverwacht (zo was het) geen eten voor je hadden, gaven ze je wat geld, zodat je het kon kopen. Op sommige plaatsen kregen we een borrel, soms meer, en ik kon nergens tegen. Jan werd zelfs wat dronken, hij dronk ook de borrels op die ik weigerde. Op een plaats wilden ze pannekoeken voor ons bakken, als we wat tijd hadden. We hadden tijd en zaten wat in een krant en boek te kijken. Toen merkten we dat het beslag in een pispot gemaakt werd. Wat erg. We stonden op om weg te komen. Toen ze hoorden, dat we weg gingen, beweerden ze dat die kom nooit als nachtpot gebruikt was. We waren gedwongen weer te gaan zitten. Omdat we honger hadden, beten we met lange tanden toch maar in een pannekoek. Die smaakte zo heerlijk, dat we toch nog tevreden waren.

 

 

Door van Nunen-Brugmans:

 

Was de zieke overleden, dan ging de buurman dat melden bij mijnheer pastoor en bij de gemeente. Hij bestelde ook een lijkkist bij timmerman Hein van Boxmeer en hij zond mensen met het doodsbericht naar familieleden. Dat deed meestal het jongvolk. Twee aan twee werden ze er op uit gestuurd om de familieleden op de begrafenis te verzoeken. Als dank werden de aanzeggers onthaald op koffie, wat geld of een sigaar. Soms ook kregen ze spekstruif voorgeschoteld.

 

 

In de kist

 

Bernard van Dam uit Eerde:

 

Intussen had men in het sterfhuis er voor gezorgd dat het zogenaamd "doodshemd" bij de naaister besteld was en zodra dit klaar en afgeleverd was werd het lijk "afgelegd", wat steeds opgedragen was aan het hoofd van een van de armste families uit het dorp; de aflegger ontving daarvoor een geldelijke vergoeding plus het lijfgoed dat de dode bij zijn sterven droeg.

 

Bij het opbaren van het lijk werd een busseltje stro in het hoofdeinde van de kist gelegd, waarop het hoofd van de dode kwam te rusten; de kist was door de dorpstimmerman gemaakt van vurenhout en slechts een enkeling die het betalen kon en wil bestelde voor zijn afgestorvene een hardhouten (eiken) doodskist. Nadat het lijk in de kist was opgebaard werd op de vorst de zogenoemde "Zoete Naam" uitgespreid, die kunstig uit zwart papier gejnipt en met krullen omgeven initialen J.M.J. Bij kinderlijken was het formaat iets kleiner en de kleur van het papier hemelsblauw; het kunstprodukt werd door de naaister uitgeknipt en tegelijk met het doodshemd afgeleverd. Betrof het een persoon die nooit gehuwd was geweest, dan werd het lijk door meiden uit de buurt met papieren bloemen. strikjes en lintjens keurig opgesierd en was het een kinderlijkje dan mochten de schoolgaande buurmeisjes onder leiding van een paar ouderen dit werkje komen opknappen, terwijl dan na afloop al het kleine grut uit de buurt en verdere omtrek mocht komen kijken hoe "mooi het gekroonde engeltje in zijn kistje lag."

 

 

Door van Nunen-Brugmans uit Zijtaart:

 

Twee zusters uit het klooster kwamen in het sterfhuis de dode afleggen en kleden in een speciaal doodshemd. De lijkkist werd op twee stoelen in de sterfkamer opgesteld. 's Avonds kwamen de buren de rozenkrans bidden. Als er een kindje was overleden kwamen de buurvrouwen en legden het in watten in een kistje. Ze maakten papieren bloemen die rondom gestoken werden. Het kindje lag erbij als een engeltje, zo mooi, vertelt Door.

 

 

Nel Rietbergen uit Zijtaart:

 

Als er een kind overleden was, dan maakte de buurt papieren bloemen. Dat heb ik dikwijls gedaan.

 

 

De begrafenis

 

Bernard van Dam:

 

Op de buurtbijeenkomst ten sterfhuize was ook reeds uitgemaakt wie als voordrager van het lijk zouden fungeren. In de regel werden er vier dragers aangesteld, die dit gratis moesten volbrengen als buurplicht en enkel vóór het vertrek uit het sterfhuis een paar borrels kregen aangeboden. Goed gesitueerde lieten 6 tot 8 dragers aanstellen, maar in dit geval moest aan elk van hen een ruime fooi worden uitbetaald. Voor een afgestorvene die getrouwd was geweest werden getrouwde, voor ongetrouwde personen ongetrouwde dragers aangesteld, terwijl een kinderlijkje door schoolgaande buurjongens werd gedragen. De naaste buurman moest ook zijn paard en hoogkar ter beschikking stellen voor het vervoer van het lijk, mits zijn paard absoluut mak en betrouwbaar was, zo niet, dan werd een deur verder gegaan voor het vervullen van die buurplicht.

 

Op de morgen voor de begafenis kwam het grootste gedeelte van de "te lijk komende" familieleden in het sterfhuis bij elkaar. De naaste buurman die bij de bespreking van de verschillende buurtplichten de leiding had gehad, zou dan verder tot aan het graf als "rouwleider" fungeren, dat wil zeggen hij zou verder in alles de lijkstoet voorafgaan. Voor het verlaten van het sterfhuis werd de doodskist nog een keer geopend voor hen die nog een blik op de overledene wensten te werpen, waarna vijf Onze Vaders en vijf Weesgegroeten voor diens zielerust werden voorgebeden door de rouwleider, na afloop waarvan de stoet uittrok en zich in beweging zette. De volgorde werd geregeld naar de mate van bloedverwantschap en hieraan werd streng de hand gehouden. Bij enige afstand van bijvoorbeeld minder dan 300 meter werd de tocht te voet afgelegd; was de afstand echter groter dan ging de kist op de hoogkar, waarachter de rouwleider en daarna de familie; voorop de mannelijke kinderen naar leeftijd, ieder gevolgd door de kleinkinderen, daarna broers en zwagers met hun kinderen. Achter deze volgden dan de vrouwelijke familieleden en buurtbewoonsters in dezelfde volgorde als de mannelijke. Was het lijk op het kerkplein aangekomen dan werd halt gehouden en de kist van de kar op de baar geplaatst, terwijl tegelijkertijd de klok begon te luiden totdat het lijk in de kerk was.

 

Onder de Heilige Mis werd geofferd, waartoe tweemaal een rondgang door de kerk gemaakt werd om in de op de communiebank staande twee open schalen het offer te deponeren, dat hoogstens bestond uit een cent maar vaak uit een van de tot ergernis van mijnheer pastoor nog overvloedig in omloop zijnde halfjes, tengevolge waarvan zo'n offergave maar weinig zoden aan de dijk zette!

 

Na afloop van de Heilige Mis werd het lijk in dezelfde volgorde door de stoet naar het kerkhof geleid, terwijl de klok luidde totdat de kist gezonken was; na afloop begaven allen, uitgezonderd de dragers, zich ter kerke voor het bidden van de kruisweg, die door de rouwleider werd voorgebeden. Daarna begaf de hele stoet zich naar het sterfhuis waar aan allen het begrafenismaal werd aangeboden, dat zeer eenvoudig was, en gewoonlijk alleen bestond uit koffie en wittebrood (bakkersmik), bij beter gesitueerde families een enkele keer ook kaas.

 

Zo goed als alle hier beschreven buurtplichten zijn sedert een 25-tal jaren verdwenen, omdat de verzorging van zieke en dode door het Wit-Gele Kruis is overgenomen geworden, waarmede niet alleen een echt stuk folklore maar, jammer genoeg ook een de mooiste werken van barmhartigheid die de buren elkaar konden bewijzen, voor altijd is verloren gegaan.

 

 

Door van Nunen-Brugmans:

 

Voor het vertrek naar de uitvaart, werden bij de kist vijf onze vaders en vijf weesgegroeten gebeden. Daarna maakte men kruisjes over het lijk, met de palmtak gedoopt in wijwater. Hierna werd de kist gesloten en op een kar naar de kerk gebracht.

 

Men ging te voet naar de kerk met een kaarsendrager voorop. Daarna de mannen een voor een, gevolgd door de vrouwen, ook een voor een. Voorbijgangers bleven staan en mannen namen de pet af. In een huisje bij de kerk stond de baar, waar de kist op moest. Vlak voor de kerk nam men het lijk van de kar en ging men het dragen.

 

Op de dag van de uitvaart reed de hoogkar voor het sterfhuis. De kist, afgedekt met een zwart kleed, werd op de wagen geschoven. Dan ging het richting kerk. Achter de lijkkar liepen de mannen; helemaal vooraan de buurman die de voorrouw had. Ze liepen in een lange rij één voor één achter elkaar. Pas op het tweede plan kwamen de vrouwen. Ook achter elkaar. Zelfs de weduwe van de gestorvene diende achter alle mannen te lopen. De laatste honderd meter naar het godshuis werd de kist gedragen door naaste buren. Als het een getrouwde man of vrouw betrof, dan waren de dragers ook getrouwde mannen; een jong gestorvene werd gedragen door ongetrouwde mannen. Alles in de kerk was zwart, diepzwart, herinnerde Door zich. De lijkkist werd voor het altaar gezet, de mannen zaten rechts, de vrouwen links. De kandelaars waren met zwart omfloerst. En hoe voornamer de overledene, hoe meer kaarsen en kleden in de kerk.

Voorafgegaan door een vaandeldrager van de H. Familie of de Congregatie, de pastoor en de misdienaars werd de overledene na de mis de kerk uitgedragen. Daar stond het koor te wachten dat de kist naar het kerkhof begeleidde onder het zingen van in Paradisum. De kist werd op het graf gezet dat door doodgraver Frans Joosten gedolven was. Na gebeden van de pastoor en enkele Latijnse liederen zonk de kist in de kuil. Bij de calvarieberg knielde de doodgraver en zegde luidkeels het Onze Vader en het Wees Gegroet. De rouwenden liepen rond de calvarieberg om daarna in de kerk nog de kruisweg te bidden. Daarna wachtte de koffietafel, soms in een café, maar meestal thuis. Dat was voor de buurt nog een hele organisatie. Daar werd echt zorgvuldig aandacht aan besteed, goed over ve
rgaderd, want alles moest gestroomlijnd verlopen. Degene die de voorrouw had, deelde na de koffietafel de bidprentjes uit. Pas als de genodigden weer huiswaarts keerden, schoven de buurtgenoten aan voor het eten

 

 

Nel Rietbergen uit Zijtaart:

 

Als er een kind overleden was, dan droegen de misdienaars het kistje.

 

 

Het kerkhof

 

Dominee Hanwinckel schreef rond 1800 over Helmond:

 

En zag op het kerkhof (dit heb ik nog nergens, zoo ver ik weet gezien) bij ieder graf een paal, waarop de naam van de overledenen en de tijd van zijn overijden gesneden is, en somtijds er bij Bid voor de Ziel. Sommige graven waren versierd met drie groene kroonen, en op één graf zag ik een vierkante witte doek liggen, waarop aan de vier hoeken steenen lagen. Dit betekent, zeide hij, het graf van eene kraamvrouw., en zulk eene vrouw wordt ook altijd door vrouwen gedraagen en begraaven; de vrouwen hebben dan ook altijd den voorrouw. Gij moet weten dat in de Majorij zoo wel vrouwen als mannen het lijk ter begraaving verzellen. De met kroonen versierde graven waren van ongetrouwden.

 

 

Toch hebben er niet alleen in Helmond kruizen op het kerkhof gestaan. In de Veghelse schepenprotocollen bevinden zich 14 zoenbrieven. Daarin worden de voorwaarden beschreven waareen iemand die een ander moest voldoen om vergiffenis van de familie en vrienden van het slachtoffer te krijgen. De brieven dateren uit de periode 1532-1629. Vijf van die brieven gebieden het plaatsen van een kruis op het graf:

 

-        13-3-1535: Lonis ‘sal leveren opten kerckhoff van Vechel een steenen cruys, daer op gehouwen sal staen Hanrick Dirck Thyssoen, in alsulckere quantiteyten als dat steenen cruys is dat steet after den graft Gerit Thys ende alst opten voirseyt kerckhoff leet, soe moegent die vrienden setten.’

 

-        18-1-1541: De dader moet 25 stuivers geven voor het houten kruis.

 

-        15-12-1545: De dader moet ‘een steenen cruys opten kerckhoff van Gemert geven’, dat 1 ½ Carolus gulden waard is, ‘ende dan moegent die vrienden voert setten after dat graff vanden dooden’.

 

-        16-3-1548: Eeffsa zal binnen een jaar ‘doen setten een houten cruys, int viercant enen voet breyden ende lanck vierthien voeten ende dat versch hout naeden eysch vanden cruys aen die byest eycken daer men des jaers mitten Heyligen Geest tot defensie vanden vruchten.’

 

-        19-5-1626: Ende sal oijck hij delinquant gehouden wesen te doen stellen een houte cruijs teijnen het graff van den afflijvigen synde negen voeten lanck, ende drije voeten breet, met inscriptie van den naem ende toenaem, dach, maent, jaer van den afflyvinghen doot, alles t synen coste, ende dat voor den dach van den voetvall, ende dal cruijs wesen van goeden oprechten eijcken hout van kerre hout, sonder enich vouwe oft quaet hout daer in te wesen.

 

 

Rooijakkers:

 

Ongedoopte kinderen mochten niet in gewijde aarde begraven worden.

 

 

Toon Kanters en Ant de Koning hebben twee kinderen Bert (geboren in 1933) en Mariet (1936). In 1937 werd er ook nog een Jantje geboren, maar die overleed toen hij twee jaar was.  Jans van de Pol - Vervoort  vertelt:

 

Ant heeft enkele miskramen gehad. Dan kwam Toon bij ons en wenkte hij door een reetje van de deur. Ons vader ging naar buiten, naar Toon toe, en dan stonden ze een tijdje onder de opkamerraam te praten. Na drie kwartier of een uur kwam ons moeder dan binnen. “Ik ben weg, ge hoeft niet te wachten met eten. Ik zie wel wanneer ik terug kom.” Dan ging ze er helpen. Ons vader fietste wat later met een schoendoos achter op zijn fiets naar het kerkhof. De miskramen en doodgeboren baby’s werden bij het knekelhuisje begraven. ’s Anderdaags zei ons moeder: “Doe maar een fatsoenlijke schort aan.” Dan moest ik naar Toon Kanters gaan werken.”

 

 

Het dodenmaal

 

De protestantse overheid verbood allerlei rooms katholieke gebruiken. Zo was het verboden om na een begrafenis een koffietafel bij te wonen. De Veghelse boeren trokken zich van zulke verboden weinig of niets aan. In 1764 was in Veghel Jan Rutte Burgers overleden. Hij woonde na zijn huwelijk op het Havelt, maar was geboren op Zijtaart. Ook "de auw buurt" uit Zijtaart kwam op de begrafenis. De vorster ging een kijkje nemen en betrapte Willem Janse van Reijbroek en Maria, de vrouw van Adriaen Janse Verhoeve die aan tafel zaten te eten. Ze kregen allebei een bekeuring. (R105, fol. 100).

 

 

Gerard Rooijakkers:

 

Het houden van doodsmalen was in de zeventiende- en achttiende eeuwse Meierij algemeen gebruikelijk.Het niet uitgenodigd worden van familieleden en buren op een dodenmaal werd als een teken van vijandschap gezien.

 

 

Bernard van Dam:

 

Schuur en dorsére werden leeggeruimd om de vele begrafenisgangers bij de koffiemaaltijd te kunnen plaatsen en een enkele familie besteedde die maaltijd uit bij een van de dorpsherbergen; kosten voor mik en koffie 35 cent per persoon. Ma afloop werden op de meeste plaatsen de overgeschoten kruimels en brokken verzameld en onder enkele armen uitgedeeld. Buurmeisjes moesten 't koffie-zetten en het mik-snijden verzorgen en de tafelbediening op zich nemen, terwijl de rouwleider reeds bij de aanvang van de koffiepartij de bidprentjes had uitgedeeld.

 

 

 

De kleding

 

In het dorpsarchief van Veghel (inv. nr. 975) bevindt zich een klein boekje met 73 bladzijden met onder andere inkomsten uitgaven van het gilde van Sint-Joris en dat van Sint-Catharina. Er staan geen paginanummers in het boekje zelf. Hier en daar staan jaartallen genoemd. Het oudst in 1772 en het meest recente jaartal is 1787. Er worden ook diensten aan Franse troepen vermeld die in 1793 hier voor het eerst verschijnen. Het boekje is dus minstens tussen 1772 en 1793 in gebruik geweest, mogelijk al wat eerder en mogelijk nog wat later. Een van de taken van de gilden was het verzorgen van de begrafenissen van hun leden en het bdden voor het zieleheil van de overleden leden. Deze begrafenisspullen werden ook verhuurd. Uit het aantekeningenboekje:

 

-        Nog van mantels ontfangen 11-1-3

-        De mantels gemaekt en gerepperert 1-13-0

-        Nog 9 mantels gemakt en daer voor ‘t 100 nog letters daer op geset, daer voor 0-3-0

-        De slueyjers (= sluiers) opgever roet (opgeverfd rood) daer voor 2-2-0

-        Voor lint en ande sluijers 0-9-0

-        Nog gegeven voor bloemen op de hueij (= hoeden) 1-6-0

 

 

Kosten gemaakt voor het begraven van een of meer gildebroeders:

 

-        In het sterfhuijs gegeven 6-19-0

-        Aen Peter van de Leemput gegeven 3-19-8

-        Aen Jan Smits 5-1-8

-        Aen Hendriekus van der Lande gegeven voor bestelle (= een soort beschuit) en 3-14-0

-        Nog voor een wite brot 0-6-0

-        Aen den pastoer gegeven 3-8-0

-        Aen Jan van de Ven voor het belugt gegeven 10-0-0

-        Voor ene vel betalt Johannes van Dore 0-12-0

-        Voor aegten vertig pont mik 2-8-0

-        Aen den scholmeyster voor begrave 0-7-0

-        Aen Hendrikus van der Lande betalt voor bestellen 200 50 6-4-0

-        Voor 2 pont booter 0-9-8

-        Betalt aen den pastoer 3-8-0

-        Aen Peter Wol voor kees 1-5-12

-        Aen Hendrik Snelders betalt voor de kist 3-0-0
Voor drie en een half kan snevel (= jenever) somme van 1-6-4

-        Aen Jan van de Ven voor het belugt betalt 10-0-0

-        Beloopt te samen de somme van 18-2-8

-        Nog voor laste manstont en eerst jargetijt betalt 1-0-0

 

 

Bernard van Dam:

 

De voorgeschreven klederdracht  voor de mannen was zwart, terwijl heel vroeger de dragers en buurtlui lange mantels moesten dragen die het eigendom waren van het schuttersgilde en daar gehuurd werden met bijbehorende hoge hoed. Mantels en hoeden hadden rond 1880 zódanige tekenen van ouderdom gekregen dat ze te vies waren om aan te pakken, laat staan ze te dragen; het gebruik is toen maar ineens en radicaal afgeschaft. De vrouwen boven de circa 18 jaar droegen alles over een klein knee- of kovelmutsje de zwarte falie die alle andere kleding, inclusief  het aangezicht, bedekte.

 

 

Door van Nunen-Brugmans:

 

De vrouwen droegen als teken van rouw een zwarte doek over het hoofd die tot de enkels reikte, een zogenaamde falie.

 

 

De rouwperiode

 

 

Bernard van Dam:

 

De vrouwen boven de circa 18 jaar droegen alles over een klein knee- of kovelmutsje de zwarte falie die alle andere kleding, inclusief  het aangezicht, bedekte. Een week of drie na de begrafenis werd de falie vervangen door rouwmuts met -poffer, die gedragen werden zolang de rouwtijd duurde.

 

 

Door van Nunen-Brugmans:

 

Rouwen betekende zes weken lang zwarte kleren dragen. Sommige vrouwen droegen een falie (zwarte omslagdoek).

 

 

Bronnen: (behalve het dorpsarchief van Veghel): Rooijakkers, G., Rituele Repertoires. Volkscultuur in oostelijk Noord-Brabant 1559-1853 (Nijmegen 1994), 459-488.; Frank. C. Meijneke, Op reis door de Meierij met Stephanus Hanewinckel. Voettochten en bespiegelingen van een dominee, 1789-1850 (Tilburg 2009); Van Dam, Bernard, Oud-brabants dorpsleven. Wonen en werken op het Brabantse platteland (Eindhoven 1972) 226-231; Door van Nunen-Brugmans in: Brabants Dagblad, 3 november 1994; Door van Nunen-Brugmans in: Zijtaart, 89-90 en 101; Willem van Stiphout, Uit ’n dagboek van een verhuizer (Oirschot, oktober 1984, niet uitgegeven) 57.