Bijgeloof
Martien van
Asseldonk
26 november 2014
Deze gegevens mogen gebruikt worden
onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl
Voor dit opstel gebruiken we de volgende bronnen:
-
C. R. Hermans,
Geschiedkundig mengelwerk over de
provincie Noord-Braband eerste deel ('s-Hertogenbosch 1840) 88-95,
zijn bespreking van: Petrus van de Bossche,
Den Catholijcken Pedagoge, ofte
christelijcken onderwijzer in den Catechismus... Uitleggende de
christelijcke waerheden, ende principaele mysterien van het heijlig
Roomsch Catholijck Apostelijck Geloof, (Antwerpen 1690) en Hermans
264-266 over paaseieren.
-
Frank. C. Meijneke,
Op reis door de Meierij met
Stephanus Hanewinckel. Voettochten en bespiegelingen van een dominee,
1789-1850 (Tilburg 2009), 271-272, 279, 299, 318.
-
Rooijakkers, G., Rituele Repertoires. Volkscultuur in oostelijk Noord-Brabant 1559-1853
(Nijmegen 1994), 470.
-
In 2007 en 2008
werden door Martien van Asseldonk een aantal interviews gehouden met
oudere inwoners van Zijtaart. Zij haalden herinneringen op aan
'vroeger'.
Waar geloof ophoudt en bijgeloof begint is iets wat de kerk
bepaalt, en elke kerkgenoodschap doet dat weer op een andere manier.
Petrus van de Bossche en Hermans
Petrus van de Bossche leefde en werkte in de tweede helft
van de zeventiende eeuw twintig jaar in de Meierij en Hermans denkt dat
het door hem vermeldde bijgeloof in de tweede helft van de zeventiende
eeuw over het algemeen ook in de Meierij voorkwam. Van den Bossche
schrijft:
1. Eenen stroywis om den boom te binden, op dat te
beter vruchten zpude draeghen.
2. Het gheraemte van een peertshooft boven op den stal te
leggen, op dat de beesten niet en souden betovert worden.
3. Sijnen caussebandt aen de galghe te binden on van de
cortse ghenesen te worden.
4. De eijeren van den witten donderdagh teghen donder en
blixem.
5. Eenighe brifkens met een ghetal van cruyskens, ofte
heijlige woorden gheteeckent, over hem te draeghen om niet gequest te
worden.
6. Sint-Jans kruijt ghepluckt voor den sonnen opgangh te
ghebruijcken tegehn den blixem.
7. Den tempst, of stifte te drayen om sun gestolen goet
wederom te krijghen.
8. Een klaverbladt van vieren over hem draghen, om
gheluckigh te sijn in het spelen.
9. Meer kracht stellen in andere werck daegjen als in den
maendagh. 's Maendagh spoedt, selden goedt.
10. Dat men vrijdaeghs sijn hayr niet en magh kemmen noch
sijn baghelen korten.
11. Sommighe seggehen als sij s'morgens eene spinne-kop
sien, dat sulckx gheluck is, ende naar den noen ongheluck.
12. Andere sluijten een levende spinne kop tusschen twee
noot schelpen, ende hanghen die aen den hals aen personnen die de kortse
hebben.
13. Andere, om de vratten te verdrijven, ende de tandt-pijn
te sti;;en, strijcken de zelve met een doodtsbeen van den kerck-hof,
ende soo voordts sijnder met duysende ander dierghelijcke,
die welck allegaeder superstitieus sijn.
Hermans gaf bij een aantal van de door Van den Bossche
vermeldde bijgelovige praktijken in 1840 daarbij het volgende commentaar
voor de Meierij van 's-Hertogenbosch:
1. Ik heb duizendmaal strooi-banden om vruchtboomen
gebonden gezien: buitenlieden, die van dit bijgeloof niets wisten,
zeiden mj, dat zulks gebeuren kon, doordien de stokkenm die gediend
hadden om den jongen boom vast te binden, door het een of ander toeval,
wegraken, terwijl de boer nalatig blijft om die stroo windsels weg te
nemen. Deze verklaring komt mij aannemelijker voor, omdat ik nooit
stroowissen zag aan dikke vruchtboomen.
2. Dit bijgeloovig middel schijnt nog niet geheel in
onbruik te zijn geraakt. De heer van den Bergh maakte ons er insgelijks
opmerkzaam op. "De nachtmerrie," zegt hij, is algemeen bekend als een
alf, die eene menschelijke gedaante aanneemt, en de slpaenden drukt en
benaauwt; ook gelooft men, dat hij paarden berijdt, hetgeen zigtbaar is
aan de bolletjes, die men dan in hun haat en manen vindt: om deze
tooverij af te weren, plegen de landlieden in Ocverijssel, een geraamt
evan eenen paardenkop aan den stal te spijkeren.
3. Men bindt thans wel geenen kousenband meer om de galg,
die vroeger bijna op elk dorp, een eigen gerigt hebbende, te vinden was;
maar daartoe wordt nu elke groeijende boom gekozen, die met een lint of
touwtje wordt omwonden. Men heet zulks de koorts afbinden. Ik heb
eenvoudige lieden bij kris en kras hooren beweeren, dat hun dit afbinden
der koorts geholpen heeft. Een klaar bewijs, dat de inbeelding sterker
is, dan de derdedaagsche koorts, daar de eerste de laatste verdrijft.
5. Het vijfde gebruik is nog niet geheel vergeten, en
buiten tegenspraak een overblijsel van het heidendom, ofschoon daarin
melding gemaakt wordt van kruisen. Pater van den Bossche leert dit, en
al de Roomsche geestelijken wraken het gebruik van allerlei zoogenaamd
heiligdom, tenzij dergelijke dingen bijzonderlijk, met gebeden, door de
kerk voorgeschreven, tot een eker goed einde van den priester zijn
gewijd. Zoo is er geene superstitie gelegen in het gebruik van gewijd
water, palm, kaarsen, brood, enz., indien men dergelijke dingen bezigt,
volgens de intentie der kerk, maar het is superstitie, als men die
aanwendt tot einden, die nimmer daaraan door de kerk zijn toegekend.
(..) En om het vijfde gebruik nog wat nader te beschouwen, zoo zeggen
wij, dat dergelijke briefjes met kruijsjes en heilige woorden, niets
anders zijn dan de amuletten of talisman's des heidendoms, misschien
eenigzins verchristelijkt. Ik weet wel, dat er dergelijke briefjes bij
den gemeenen man in omloop zijn, die ik zelf gezien, maatr neit met
aandacht beschouwd heb, omdat ik destijds nog niet opmerkzaam was
gemaakt op her Runische letterschrift, of op dat schrift, hetwelk vóór
de invoering des Christendoms in de Nederlanden bij de priesterkaste
gebezigd werd. Ik ben niet vreemd van het denkbeeld, dat onze
onchristen-voorouders hunne stallen en huizen met heilige teekenen
voorzagen, om de woning en de bezittingen te beveiligen tegen allerlei
spookerijen, waarvan hunne hersenen vol waren. (..) Van hier den
oorsprong van het gebruik in Noord-Braband, om op de boeren-woningen
groote witte kruizen met kalk te witten, opdat de heksen het huis
ontwijken, waarop zij dit teeken aantreffen!
4 en 6. Het gebruijk van eijeren die op witten donderdag
gelegd zijn, en van het SInt-Janskruid tegen den bliksem is mij niet
voorgekomen: misschien is deze gewoonte reeds afgesleten. Bij onweer
hebben onder godsdienstige Noord-Brabanders welke enige christelijke
gebruiken plaats.
7. Het zevende bijgeloovig gebruik kwam mij niet voor.
Westenbdorp meldt: "Oudtijds poogde men, zegt hij, ook geheimen te
ontdekken, door iemand ene teems of zeef te doen vasthouden, en alsdan
den naam te noemen van dezen of genen eprsoon: noemde men den regten,
dan bewoog zich het werktuig of het draaide." Misschien staat dit in
eenig verband met het
raadselspel der kinderen: wanneer een ander den dader wenschte op te
sporen, dan draaide hij op de tafel een mes rond: de persoon, die tehn
over de punt van het rondgedraaide mes zit, wordt voor den dader
gehouden.
8. Een klaverblad van vier wordt onder den boerenstand nog
algemeen, als gelukbrengend bewaard: sikwijls zag ik zoo een blad in de
kerkboeken der eenvoudige lieden liggen.
9. Het verloren maandag houden is bij de ambachtsgezellen
nog zeer gebruikelijk. (..) De drangreden die de ambachtslieden bezigen,
om hunne weigernde makkers over te halen, tot het houden van verloren
maandag, bestaat daarin, dat het toch alles verloren werk is, wat op
maandag geschiedt. De maandag na Drie Koningen wordt echter meer
bijzonder verloren maandag geheeten: ook wordt die koppel-, kopper- of
hoppertjes-maandag genoemd.
Over paaseieren schrijft Hermans nog:
Dezelfde gebruiken zijn met geringe wijzingen slechts, ook
in Noord-Brraband algemeen: het eijeren tikken namelijk, het eijeren met
paschen verwen. De plaats waar de knapen zich met het tikken der eijeren
vermaken, is te 's Hertogenbosch en Grave de markt. Men mogt de eijeren
gedurende de vaste niet gebruijken. Van hier dat de geestelijken,
kosters en schoolonderwijzers met Paschen (gelijk ook nog) om eijeren
rond konden gaan.
Dominee Hanewinckel
Dominee Hanewinckel documenteerde rond 1800 een aantal
bijgelovigen zaken in de Meierij. Voor hem waren ook de rituelen in en
rondom het katholieke geloof bijgeloof. Deze bespreken we apart. Soms is
het onderscheid lastig te maken. Bij het voorbeeld van de hondsdolheid
hier beneden lopen christelijk getinte rituelen en niet christelijke
rituelen door elkaar heen. We geven het woord aan Hanewinckel:
-
Als eene vrouw in
baarensnood zit, en de verlossing niet schielijk genoeg, volgens de
meening der bijzijnde vrouwen, volgt, dan belooft men eenige brooden aan
de armen, dit bevoordert onfeilbaar, naar hunne gedachten, eene spoedige
bevalling, en volgt dezelve schielijk, dan schrijft men dit toe aan de
belofte, welke dan ook gewis vervult wordt.
-
Eene vrouw bevallen
zijnde, mag niet op haar linke zijde gaan liggen, dit is zeer kwaad, ook
mag zij voor den negenden dag haere hairen niet kammen.
-
Wanneer eene vrouw
haar kind speent, of wanneer hetzelve sterft, en haar zog niet schielijk
genoeg wil opdrogen, dan moet zij het zog, dat uit de borsten loopt, in
eenen kuil, welken zij zelve gedolven heeft, gieten, en zulks geduurig
herhaalen, dan droogt het zog in de borsten op, even gelijk hetzelve in
dien kuil verdroogt, dan droogt het zog in de borsten op, even gelijk
hetzelve in den kuil verdroogt.
-
Zeer zelden zal een
Roomsche in dit Land zijne kinderen naar levenden laten noemen. Men
verkeert in dien zotten en ongerijmde waan, dat een levendige, wiens
naam men aan een kind geeft, schielijk sterven zal.
-
Het huilen der
honden in den avond of bij nacht, o, dat is een akelig geluid voor de
roomschen in de Majorij, want het betekent dat er dan schielijk iemand
in dat huis, waarbij een hond zit te huilen, sterven zal. (..) Een hond,
dus zeide men mij heeft eenen zeer scherpen reuk, hij ruikt reeds van te
vooren den dood van een mensch, deze reuk is hem onverdraaglijk en
daarom huilt hij dan.
-
Even benauwd zijn
zij ook voor het geschreeuw der uilen. Komt een uil 's nachts op den nok
van een huis, of op eenen schoorsteen zitten, dan heft hij zijnen
dooden-zang. (..) Zeker is het dan in zulk een huis gedaan met het leven
van één der huisgenooten.
-
Volgens de gedachten
der roomsche majorijënaars is er geen beter middel, om niet van dolle
honden gebeeten te worden, dan gewijd brood bij zich te draagen; doch
denkt men, dat iemand door eenen dollen hond gebeten is, dan laat men
hem met eenen sleutel, aan St. Hubertus toegewijd, voor het hoofd
branden, want het kan op de plaats waar men gebeeten is, niet baaten,ook
trekt de kracht het geheele ligchaam door, het branden met een ander
ijzer zou ook niet helpen. Ik heb meer dan eenen dollen hond gezien,
dien men met zulken zogenoemden St. Hubertussleutel voor den kop gebrand
had, dan waren zij altijd bevrijd, om door eenen dollen hond gebeeten te
worden, of, zo zij al gebeeten worden, worden zij niet razend. Veelen
die zich verbeelden door eenen dollen hond (hoe veele honden worden niet
voor dolle honden gehouden, die echter nooit dol geweest zijn) gebeeten
te zijn, doen bedevaarten naar St. Hubert-lil, een dorp in Luikerland,
bijzonder aan evengenoemde heiligen gewijd, om zich daar te laaten
branden; worden zij dan niet
dol, gelijk natuurlijk volgen moet, als zij van geenen dollen hond maar
van eenen anderen hond, gelijk zulks bjna altijd het geval is, gebeeten
zijn, dan heeft St. Hubertus wonderen verrigt.
-
Men denkt als men
knollen zaait met eenen noorder wind, dat dezelve in slooren of wilde
koolen veränderen.
Rooijakkers
Rooijakkers (1994) vermeldt:
-
Wie met de helm
geboren was, dat wil zeggen met het vruchtvlies over het hoofd, kon ’s
nachts lijkstaties zien.
Interviews met oudere inwoners van Zijtaart
In deze interviews wordt verhaald over Zijtaart in pakweg
de periode 1920-1950.
Johan van Nunen:
Johan van Nunen herinnerde dat men een stok in het meel
zette. "Dat deden ze overal. Dat was tegen het muf worden van het meel."
Ook vertelde Johan dat als er een varken geslacht was, men er op lette
dat er geen vrouwen die ongesteld waren in de buurt van het
geslachtte varken kwamen, want dan zou het vlees bederven.
Piet van de Tillaart:
Het was vroeger het gebruik om de tarwebloem uit te
ziften. De beste bloem werd gebruikt om er een aparte mik voor ons vader
en moeder van te bakken. Dat was overal het gebruik. Nee, wij zetten
geen stok in het meel. Bij ons kreeg het meel geen kans om muf te
worden, dat was steeds zo op.
|