De avonden

Martien van Asseldonk

26 november 2014

Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl

 

Honderd jaar geleden was er nog geen internet, geen televisie, geen radio, zelfs nog geen electriciteit. Men bracht de avonden veelal pratenden door.

 

 

Dominee Hanewinckel schreef rond 1800 over de Meierij (362):

 

Hier kan ik nog bijvoegen dat de winteravonden de leerscholen van het bijgeloof, men komt dan bij elkanderen, men weet bijna over niets te spreken, dan alleen over bijgelovige zaaken, en dit is voor de Majorijënaar altijd de aangenaamste tijdkorting.

 

 

In 2007 en 2008 interviewde ik een aantal ouderen in Zijtaart. Ook zij noemden de avonden die men pratend doorbracht.

 

Johan van Nunen:

 

Vroeger was er geen TV en buurtten mensen ’s avonds veel meer. Ik herinner me dat Harrie van Jan van de Linden een keer bij hoog en laag zat te beweren dat er vissen waren met verstand. Die zwommen naar de kant toe, als daar bekende mensen kwamen. Hij wist dat zo zeker, maar niemand geloofde hem. Dat maakte grote indruk op mij, vissen met verstand. Mensen konden het sterk vertellen. Pas veel later begreep begreep ik dat het waar was, hij moet dolfijnen bedoeld hebben.

 


Jan van Zutphen:

 

In de winterdagen lag er vaak een pak sneeuw en dan zaten Toon van Sleeuwen, Hannes Habraken en mijn vader Hannes van Zutphen bij ons rond de kachel, en dan hadden ze het ooit over het café op Krijtenburg, de Blauw falie. Als kleine jongens vingen wij dan wel eens wat op.

 

 

Jans van de Pol - Vervoort

 

Onze Tinus had zondagsavonds een wit puntje op z’n neus. Ons mam deed er een beetje Purol overheen en klaar. ‘s Anderdaags ‘s morgens had hij zich op stal gewassen, hij stond buiten en zei: “Ik ben toch zo ziek.” Ons moeder stond vlug op en zei: “Ga maar gauw te bed.” Dat was op een maandag. ‘s Avonds kwamen Driek Jonkers en Hanneske van Sleeuwen buurten en onze Tinus die was daar graag bij, die hoorde die proat graag. “Mag ik opkomme moeder?”  “Ja, dat mag wel.”  Maar hij was een wijlke op en zat al gauw met z’nne kop op zijn arm, zo ziek was hij. “Ik ben nie goed, ik ga weer te bed.”

 

 

Jaantje Schepers - van Nunen

 

Het was vaak in de herd te doen. Daar was het vaak koud. In de winter werd de kachel van de zolder gehaald en in de herd gezet. ’s Avonds zaten we vaak erpel te schellen. Ons Frida was in de geut aan het afwassen en dan moesten wij afdrogen. Er zat een veer op de deur en wij zetten een klomp tussen de deur, zodat wij het bidden van het rozenhoedje konden volgen. “Bid voor ons. Bid voor ons. Bid voor ons ..” Elke dag hetzelfde. Ons moeder was dan dikwijls tegelijk de klein jong naar bed aan het brengen. Die moesten van te voren op de pot pissen. Dan bad ze ooit: “Heilige Maria, vol van genade... pissen gè!” 

 

 

Dat tegelijk bidden en werken was ook dominee Hanewinckel al rond 1800 opgevallen (175):

 

Het eenigst gebed is het Pater-noster met eene Ave-Maria. Al bidden zij, daarom staat hun werk niet stil; ik heb gezien dat zij eiëren kookten op het bidden van twee Pater-nosters of het Onze-Vader, en als zij dezelve gepreveld hadden, waren ze gaar.

 

 

Herinneringen van de kinderen van Bakel in de jaren tachting door Jan van Bakel in Canada op schrift gesteld.

 

Frieda van Bakel, geboren op 3 mei 1930, herinnerde zich haar jeugdjaren. Na het eten, als de afwas klaar was, zat het gezin allemaal aan tafel en schilden aardappelen voor de volgende dag. 's Avonds baden ze altijd de rozenkrans. Frieda hield het meeste van de winteravonden, als ze allemaal rond de oude kachel zaten. Moeder, Corrie en Frieda stopten sokken en vader Frans van Bakel maakte manden van dunne wilgentakken. Vader las ook vaak.