Jaarmarkten

Martien van Asseldonk

27 november 2014

Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl

 

 

Dominee Hanewinckel beschrift de Einhovense jaarmarkt van rond 1800 (blz. 154):

 

Hier stond een liedjeszinger omringt door een menigte van boeren en boerinnen, welken hij zijne ellendige vodden zoo hard voorbalkte, als maar mogelijk was, hij verkocht zeer veel van zijne prullen, schoon zij alle niets anders dan bijgeloovige leugens bevattende. Daar had men een kwakzalver die loog om te scheuren, zijne leugens vonden veel ingang bij de hem omringende menigte, en zijne waren vonden veel aftrek.

 

 

Rooijakkers, G., Rituele Repertoires, 285, Schrijft:

 

Waar veel mensen bijeen waren op zoek naar vermaak en informatie, daar trof men ook professionele entertainers aan, zoals koordansers, acrobaten en marktzangers. Met rollezangers bedoelde men liedzangers die groete opgerolde doeken (in later tijden beter bekend als smartlappen) bij zich hadden waarop de belangrijkste passages uit een lied als in een stripverhaal sonden afgebeeld. De liedteksten konden na afloop bij de zanger voor weinig geld worden gekocht.

 

 

De Staten-Generaal gaven op 20-10-1719 de schepenen en regenten van Veghel toestemming om op donderdag een wekelijkse botermarkt en jaarlijks vier paarden- en beestenmarkten te mogen houden, op de 2e donderdag in april, op de 1e donderdag na Pinksteren, daags voor St. Matheus in september en op de 3e november, of op de maandag daarna, tegen een recognitiecijns van drie gulden per jaar.

 

Wat er naast de paarden- en beestenhandel zoal aan vertier te beleven was op de jaarmarkten, is te lezen in een publicatie van de municipaliteit op 31-5-1798.

 

Wordt expresselyk verbooden te speelen den soogenaamde draayborden, vorige adresjens, kluerbanden etcetera en met van de saken meer en waer door verscheijde onwetende lieden hair gelt verspeelen, op peene door de selve sig sullen vertoonen de materialen sullen worden afgenomen en ten raadhuijsen worden gebragt.

 

Op de jaarmarkten werd er door sommigen flink gedronken, getuige het volgende verhaal.

 

 

Het gedrag van Martinus Tielemans op de jaarmarkt van 20 september 1754

 

Op 20 september 1754 was er jaarmarkt in Veghel. In de namiddag stond ondervorster en schutter (tevens bedeljager) Martinus Tielemans met een stok in de hand bij het raadhuis. Hij was dronken. Hij zeurde bij secretaris de Jong om zijn marktgeld. Zoon Benjamin de Jong zei tegen Tielemans: “Gaat na u huijs, satte beest. Gij sult u gelt wel hebben.” Benjamin duwde hem de poort uit waarop Tielenmans ‘mits geheel droncken was, op sijn gat ter aarde viel’. Tielemans stond op en ging met geweld op de poort af die door de moeder van Benjamin werd dichtgeslagen. Daar kwamen vorster Martinus van Heijnsbergen en gezworen Hendrik Clercx aangelopen. Van Heijnsbergen zei tegen Tielemans: “Wat maakt gij hier moyte op straat, gaat na u huys”. Hij pakte Tielemans beet en zei weer: “Gaat na u quartier toe, want gij bent sat.” Tielemans had daar geen zin in en Van Heijnsbergen spoorde hem aan met ‘eenige weynige rotting slagen van agtere tegen zyn rug en broek’ en trok hem aan zijn haren. Ook zou Hendrik Clercx Tielemans met zijn ‘snaphaan’ (geweer) geslagen hebben. Dat was voor de deur van het huis van vorster Van Heijnsbergen. Tielemans viel met zijn gezicht op de grond, was even van de kaart, en werd ‘opgerigt op zijn gat met zynen rug tegen de bank geset’. Tielemans vroeg wat azijn. De vorster haalde dat voor hem en hield het onder zijn neus en gaf het glas toen aan Anna Rul, de vrouw van Tielemans. Van Heijnsbergen liep weg.

 

Ook op 31 oktober 1754 werden verklaringen afgelegd tegen Tielmans over zijn gedrag op die marktdag. Pieter Moone en zijn vrouw “houdend herberg alhier, genaemt in den Roscam”, verklaarden dat op die dag rond 11 uur voormiddag Martinus Tielemans, ‘ondervorster en bedelaarsjaeger alhier, synde seer beschonken, denwelke met andere lieden onophoudelijk genever consumeerde, soodanig dat den selve Martinus Tielemans als een last in hun huijs was.’ Het leek er op dat hij zou gaan kotsen en ze vroegen hem te vertrekken. Pieter Moone zei: “Soo gy niet vertrekt sal ik u met den arm er uyt setten.”  Dat hielp niet, dus leidde hij Tielemans naar buiten. De bedeljager probeerde met geweld weer binnen te komen, en Moone zei toen: “Soo gij weder in myn huys komt, sal ik er u uyt schuppen.”

 

De vrouw van Pieter Moone zei dat bedeljager Martinus Tielemans rond 3 of 4 uur ’s middags in het gezelschap was van drie bedelaars, een man en twee vrouwen, bier zat te drinken. Hij kroop zelfs op de schoot van een van de bedelaressen, ‘haar om den hals te vatten en jegens deselve sagjes te praeten’. Volgens een ander getuige zat de bedelares bij hem op schoot. De waardin zei Tielemans toen om aanstonds te vertekken. De bedelaar zei: “Wat raakt u dat, het sal u betaalt worden.” De waardin weer: “Ik verstae sulke dingen in myn huijs niet, en hij sal vertrecken.” Daarop vertrok Tielemans met de bedelaars, nadat die het gelag hadden betaald.

 

Verder werd verklaard dat Tielemans op die dag de taak had te ‘patrouilleren, alle baldadigheden te weeren, ende winkels off cramen voor onheylen te bevryden.’ In plaats van zijn werk te doen had hij zich bedronken. Hij kon amper nog lopen en was niet in staat om mee het marktgeld van de kramers op te halen.

 

Bronnen: Resolutieboeken Veghel; C. Meijneke, Op reis door de Meierij met Stephanus Hanewinckel. Voettochten en bespiegelingen van een dominee, 1789-1850 (Tilburg 2009), 202, 274, 317; Rooijakkers, G., Rituele Repertoires. Volkscultuur in oostelijk Noord-Brabant 1559-1853 (Nijmegen 1994), 395-414.