Vastenavond
Martien van
Asseldonk
27 november 2014
Deze gegevens mogen gebruikt worden
onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl
Vastenavond was
de laatste dag voor de vasten, ofwel de dinsdag voor aswoensdag.
Dominee
Hanewinckel schreef rond 1800:
Men rijd op veele
dorpen op vastenavond de gans. Eene leevendige gans, welkers hals met
zeep besmeerd word, wordt met de pooten aan een touw, het geen zoo hoog
gespannen is, dat er een man te paard onder door kan rijden, gehangen.
Men rijd dan, veeltijds half dronken, er onder door, en tracht den kop
van den gans af te trekken, en wien dit gelukt, die heeft de gans. Dit
is een teken van groe wreedheid, want hoe meer de arme gans schreeuwt.
hoe langer zij gemarteld word, hoe grootere vreugde en genoegen voor de
aanschouwers. Men smeert den hals met zeep, op dat het ongelukkige dier
zoo veel te langer te lijden heeft, want dan kan men de kop niet wel
vast houden.
Gerard
Rooijakkers voegde daar aan toe:
In 1656 verboden
de schepenen van Oirschot ‘aen alle jonge gesellen ende lieden in de
vastenavondtdaeghen, ’t sij voor of naer, te rijden oft te trecken met
perden te werpen oft met clijpelen te slaen eenige gansen, haenen oft
hinnen’.
Omstreeks 1800
was het gansrijden nog in veel Mierijse plaatsen gebruikelijk.Men spande
tussen twee bomen een touw, waaraan een levende gans met de knop naar
benden opgehangen werd. De hals van de vogel was ingemeerd mer zeep.
Ruiters reden om de beurt onder het touw door en probeerden de gans bij
de kop te pakken en deze eraf te rukken.
In Den Bosch
werden reeds in 1530 bepalingen uitgevaardigd om ‘niet te gaen mommen’en
‘met gemaelde aengesichten’ te lopen of in het openbaar, zonder
toestemming, muziek te maken. In 1565 aangevuld met het verbod om
aanzienlijke personen te bespotten of in klerikale kleding over straat
te lopen.
Op vastenavond
werden de welgestelden en soms ook vreemde passanten áangezongen’.
Hierbij gingen de jongens voor een persoon staan en eisten geld.
Vastenavond in Veghel
De oudste
vermelding van vastavond in Veghel vonden we in de rekening van de
hoogschout van 24 juni 1478 tot 22
april 1479:
-
van Melys van Binderen poirter tot Bruessel ende Henricke
van Binderen synen sone die tot Vechel dootgeslaghen hebben eenen
geheeten Dries Henricks sone opten vastelavont lestleden van welken
faite Melys voirscreven achtervolgende der Blyder Incompst heeft syne
haeffelycke goede doen verborghen voir 31 rijns guldens ende en hadde
die voirscreven Henrick negheene haeffelycke goede ende woenende met den
voirscreven Melys syne vader ende also hier die voirscreven 31 rijns
gulden
Er was dus
gevochten op vastenavond, en waarschijnlijk was er vooraf ook gedronken.
Behalve gefeest
werden in Veghel ook de kinderen getracteerd. Jan Everts, oud 66 jaar,
verklaarde op 5-3-1594, over een bepaald huis:
-
dat hy op eenen vastelavont (..)aldaer in huys heeft geweest doen hy ter
scholen ginck, ende dat die personen die daer in woonden hem te eten
gegeven hebben, ende de persoonen die dyer tyt daerin woonden hieten
Willem Craen ende Marie zijn huysvrouw.
Dat moet zich
rond 1528 afgespeeld hebben.
De Veghelse
armrekening van 1653-1655 vermeldt het 'naer ouder gewoonte' tracteren
van de schoolleerlingen:
-
Te vastelavont
doen de schoolingers teerden daert toe naer ouder gewoonte gegeven,
3-11-4
-
Tot de
schoolingers teeren verbacken 3 vaten rogge
Op de eerste
consistoriale vergadering te Vechel op 20-5-1663 klaagt de kerkenraad
over het optreden van de gilden op gildedagen, nieuwjaar, de mei-kermis
en op vastenavond.
Voornementlijck
is voorgestelt hoe dat van de paepsche gilden van St. Teunis,
Geertruijdt, Katalijn en andere onverdraechlijcke ijdelheden geschieden,
niet alleen op die gilde daegen, maer oick op eenige sondaegen daer
ontrent, met op te trecken met haere vaendelen, scharpen, trommen, oock
dickwils pijpen ende fiolen van ontrent dese kercke nae de paepsen
huisen, ende dan soo wedercomen, daerna op de openbaere strate trommen,
dansen, rasen ende tieren, selfs dickwils onder den godsdienst, oock
droncken drincken etcetera, dan oock wat insolentie geschieden te nieuwe
jaer, meij kermis, in sonderlyc te vastenavondt met gansen, hoenderen
etcetera te moorden
Bernard van Dam
uit Eerde schreef in de jaren 1950 en 1960 verschillende stukjes over
het 'Oud-brabants dorpsleven'. Over vastenavond schrijft hij het
volgende:
Voor ons,
plattelandskinderen, was er wel een groot verschil tussen de begrippen
Vastenavond en carnaval. Terwijl dit laatste woord op ons dorpke in een
slechte reuk stond en tengevolge daarvan bijna nooit gebruikt werd,
oefende het woord Vastenavond reeds vroeg een grote aantrekkingskracht
op de dorpsjeugd. Waarom, is eigenlijk moeilijk uit te leggen. Het
begrip vasten was wel onafscheidelijk aan Vastenavond verbonden, maar
hierover maakten wij ons niet erg druk, want moeder zou wel zorgen dat
wij ook tijdens de Vasten geen honger hoefden te lijden.
De carnavalswind
die vanaf Den Bosch over onze dorpkes kwam gewaaid, zette onze
verbeelding wel in werking, maar niet in die zin, dat men behoefte
gevoelde de Bosschenaars in hun uitgaan en maskerades na te doen. En als
ik dan nog naga dat het vooruitzicht op "spekstruif eten" wel iets
aanlokkelijks had, maar toch niet in staat was ons wild en entusiast te
maken, dan blijft er maar één ding over dat een verklaring kan geven van
het waarom Vastenavond zo'n aantrekkingskracht op onze jeugdige
verbeelding kon uitoefenen. En dat éne ding was de rommelpot!...
Ongeveer de hele
dorpsjeugd ging rommelen en ook wij mochten meedoen. Reeds maanden
tevoren had onze oudere broer gezorgd dat er een paar schone
varkensblazen in de schouw hingen en onder hevige belangstelling
verwerkte hij deze met behup van rietjes, touwtjes en n' importe welke
vorm van potten tot het veel begeerde nuziekinstrument. De techniek van
het rommelen was gauw bijgebracht als je er maar niet tegen opzaagt om
zo royaal mogelijk in de handpalm te spuwen. Hadden we de slag beet, dan
kon er uitgetrokken worden.
Maar we kegen van
ons moeder orders mee! We mochten ons niet verkleden, geen maskers voor
doen en uitsluitend aankloppen bij adressen die ons gegeven werden; dit
in tegenstelling van een groot deel van de overige dorpsjeugd, die met
eigengemaakte mombakkesen voor en in zo vies mogelijke lompen gehuld al
schreeuwend en gekdoend, alle deuren, zowel van arm als van rijk, afliep
om zoveel mogelijk bij elkaar te bedelen. Neen, dan gedroegen wij met
ons clubje ons toch wel erg netjes, en behoorden de voor ons vaste
adressen tot de wat men tegenwoordig zou noemen "betere"
rommelclièntele! We waren dan ook de eninge die aan de pastorie durfden
aanbellen en daar ook altijd succes hadden, mits we voor meneer Pastoor
ons hele rommel-repertoire van
"Jan 't is
vastenavond!
We komen niet
thuis voor t' avond!"
enz. afwerkten.
Dat was dan het meer of minder onschuldig kinder-rommelen, dat aan de
deur met een cent of een appel, desnoods met een halfje kon worden
afgekocht.
Maar die deur
stond niet stil, want ook volwassenen kwamen in drommen af om te zien of
er iets te halen was. De mulder had de week vóor Vastenavond een dikke
200 vat boekweit gemalen, zodat iedere boer boekweitmeel in huis had.
Want met Vastenavond moest em zou er spekstruif komen, ook bij degenen
die geen boekweit geteeld hadden en zij die zich niet schaamden te
bedelen, trokken dus "den boer op". Vooral een buurtschap uit onze
omgeving leverde talrijke "Vastenavond-schooiers", die met een zak op de
rug, vaak brutaal als "den teensnijder van de heer van Jericho", deur
voor deur afliepen om een schepje meel of een schijf spek. En zo moest
de boer ook deze liefhebbers aan spekstruif helpen!
Spekstruif!! ik
heb het al eens eerder geschreven, het summum van culinair genot voor de
plattelander van vóór 1900! Als ze goed vet was pakte ze stevig aan en
was er lekker bij! Het jongetje had het nog niet zo ver mis toen het in
de catechismusles op de vraag van deken Van Miert z.g., wat het wel zou
eten, als het in de hemel was, antwoordde: "Spekhouwskes, meneer den
deken!" De croquante huisjes waarin de schijven spek gebakken waren! ...
nou en of! ...
Bij overdadig
werk is de zegwijze: "zo druk als de pan met Vastenavond!" zeer ad rem;
want inderdaad, de pan hàd het druk! Moeder de vrouw moest tijdens die
dagen er voor zorgen dat er minstens drie keer volop spekstruif was voor
alle huisgenoten. En als er dochters in huis waren, die kennis hadden,
kwamen dinsdagavond de vrijers op de spekstruif, welk bezoek dikwijls 'n
druk en gezellig slot aan de Vastenavondviering maakte. Want voor die
vrijers gold de ongeschreven wet, dat ze "de fles" moesten meebrengen,
wilden ze aanspraak op een "welkom" maken. Nu ja!"Op 'n droogje" blijft
zelfs een Vastenavond saai! En dan... zo'n borrel wekt de lachlust op,
niet?
Al deze oude
gebruiken zijn zo goed als verdwenen. De hoog-conjunctuur heeft op ons
platteland ook de vastenavond verdreven en er carnaval voor in de plaats
gebracht. Overal installeren dorpen met stads-allure zich Prinsen en
Raden van Elf, met burgervaojers en veldwachters om de zaak nèt echt te
maken. Voor de jeugd iedere avond bal en keuze in overdaad! En moeder
thuis is van het werkzame spekstruifbakken af en heeft haar zorgen noch
slechts te besteden aan een fijne chocolade-pudding met slagroom! ...
Tja! wat zou vandaag-de-dag het ventje van deken Van Miert z.g. voor
culinaire eisen stellen als het in de hemel aankomt?
Op de foto van
links naar rechts: Martien, Peter en Willy van Asseldonk gaan op
Vastenavond 1963 rond met de foekepot (ofwel rommelpot).
Bronnen: Resolutieboeken Veghel; notulen van de kerkenraad van Veghel,
Frank. C. Meijneke, Op reis door
de Meierij met Stephanus Hanewinckel. Voettochten en bespiegelingen van
een dominee, 1789-1850 (Tilburg 2009), 202, 274, 317; Rooijakkers,
G., Rituele Repertoires.
Volkscultuur in oostelijk Noord-Brabant 1559-1853 (Nijmegen 1994),
395-414; Van Dam, Bernard,
Oud-brabants dorpsleven. Wonen en werken op het Brabantse platteland
(Eindhoven 1972) 210-213.
|