Het tafelen

Martien van Asseldonk

28 november 2014

Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl

 

 

Wanneer door een meisje of weduwe op het laatste moment de ondertrouw werd afgeblazen, vonden er baldadigheden plaats. Dit was het zogenaamde tafelen. Daar zijn uit Veghel een aantal voorbeelden van bekend.

 

 

Gegevens uit de Veghelse burgemeesters-rekening van 3-2-1851:

 

In de avond en nacht van 1 op 2 februari 1851 vonden aan het woonhuis van de weduwe van Hendrikus van Eerd op den Biezen (baldadigheden plaats. De burgemeester van Veghel ging met kantonrechter Cornelis van Mourik ter inspectie naar genoemde plaats, om er ooggetuigen te ondervragen. Op de bewuste avond rond een uur acht uur was er door enkele personen met koehoorns of andere instrumenten een sterk geluid gemaakt met als gevolg dat in korte tijd veel mensen op de been waren. Het doel van de bijeenkomst was het zogenaamd tafelen. Er waren een aantal karren en andere voorwerpen bijeen gebracht, en er waren twee strooien poppen op het huis gezet. Het woonhuis van weduwe Van Eerd was met drek begoten, glasruiten waren ingeslagen en het dak van het huis en de schuur waren beschadigd. Dit alles verstoorde ook de rust in de naburige huizen nogal erg. De huisgenoten van weduwe Van Eerd verklaarden wel enige personen herkend te hebben, maar zeiden niet op te kunnen opgeven wie medeplichtig waren. (Dat laatste was wel zo verstandig, want als men namen noemde was de kans op nog meer ellende natuurlijk groot.)

 

 

Op 24 mei 1890 werd er getafeld aan De Doornhoek, vanwege een van de dochters van Arnoldus van Asseldonk. De volgende gegevens komen uit een vonnis van het kantongerecht op 26-7-1890:

 

Er was flink herrie geschopt. Het lawaai was te horen “reeds op een afstand van bijna een half uur gaans.” De veldwachter en enkele andere getuigen waren op de herrie afgekomen en zagen “dat in het gehucht Zijtaart onder de gemeente Veghel, ter plaatse genaamd Doornhoek, een groot leven en rumoer werd gemaakt, bestaande uit roepen, schreeuwen, razen en tieren en het blazen op horens en fleschen.” Men sloeg de bodem van een fles, en dan kon daarop geblazen worden als op een trompet. Petrus Kremers was met zo’n bodemloze fles in de hand gezien. Er waren wel zo’n vijftien man aan het keet schoppen.

De veldwachter arresteerde een groepje van vijf dat bij elkaar stond. De rest rende weg. Deze vijf moesten voor het kantongerecht verschijnen. Het waren Petrus van Asseldonk, oud 33 jaren, Hendrik van Asseldonk, oud 28 jaren, landbouwers en allebei wonend in Zijtaart, Antonius van den Oever, landbouwer, geboren in Sint-Oederenrode, oud 37 jaren, ook in Zijtaart wonend, Johannes Smits, oud 38 jaren, geboren in Schijndel en wonend in Zijtaart en Petrus Kremers, oud 29 jaren, klompenmaker, wonend in Zijtaart.

De gedaagden ontkenden. De Van Asseldonken beweerden dat zij bij de troep waren gekomen om hun zus te beschermen, op wie dat tafelen gemunt was. Petrus Kremers was in het bezit van een bodemloze fles, maar beweerde uit schrik te zijn gaan lopen. De rechter veroordeelde alle vijf tot ieder een boete van drie gulden.

 

 

De Veghelse Courant van 26 januari 1924 schrijft:

 

Een meisje hetwelk van plan was binnenkort in ’t huwelijksbootje te stappen met een jongeling uit deze plaats en hierover naar het schijnt berouw heeft gekregen, of liever zich nog in tijds bedacht heeft, had de omgang met haar verloofde verbroken. Dit nieuws scheen als een loopend vuurtje den ronden te hebben gedaan, want Vrijdagavond hoorde men in de richting van Zondveld omstreeks zes uur opeens blazen en roffelen, het zoogenaamde “tafelmuziek”. Doch nauwelijks aan den gang verscheen reeds een dienaar der H. Hermandad ten toneele die aan dit grapje een einde trachtte te maken, hetgeen hem echter nog niet zoo spoedig mocht gelukken, zoodat de toegestroomde nieuwsgierigen ten slotte uit eigen beweging uit elkaar gingen. Nader vernamen wij nog dat de daarop volgende avonden de wegen in de omgeving van het huis der (berouwhebbende) bruid door politie waren afgezet, die echter door het nemen van krachtiger (gevoelige) maatregelen de menschen het samenscholen beletten.

 

 

Willem van Stiphoutnuit Zijtaart, 13 jaar oud, zat in 1932 achter op de fiets bij de boer uit De Donk, waar hij voor de eerste keer zal gaan dienen. Hij vertelt:

 

We reden over de brug door het schaars verlichtte dorp, De Donk. De torenklok sloeg acht keer. De mensen die op straat waren, organiseerden die avond een optocht. De jonge mensen trokken met een paar man ieder een boerekar en alle leden van de harmonie moesten er ook bij zijn. De boer legde uit dat de zoon van kolenboer Van Bree het uitgemaakt had, vlak voor het trouwen. Dat werd hem betaald gezet. Er was een lange rij karren getrokken door jongemannen. Een paar hadden er kaf op geladen en een kafmolen, die al het kaf rond zijn huis blaasde. Een andere kar had een grote ton met beer, dat met een gietklomp tegen zijn huis gegooid werd en dat allemaal onde leiding van de harmonie. Het was een gruwel hoe het er uitzag. En ‘de belanghebbende’ was natuurlijk thuis. Hij was gewaarschuwd; als hij niet thuis zou zijn, dan zou hij eerst gehaald en thuisgebracht worden. De koster had geweigerd de klokken te luiden. Geen veldwachter durfde op te dagen. Het werd ‘toffelen’ genoemd.

 

 

Bronnen: Rooijakkers, G., Rituele Repertoires. Volkscultuur in oostelijk Noord-Brabant 1559-1853 (Nijmegen 1994), 425-430.; Willem van Stiphout, Uit ’n dagboek van een verhuizer (Oirschot, oktober 1984) 48-49; BHIC, toegang 7698, inv. nr. 126, Veghel, burgemeesters-register d.d 3-2-1851; BHIC, Kantongerecht Veghel, toegang 42 inv. nr. 30 vonnis 266 dd. 26-7-1890; Veghelse Courant, 26 januari 1924.