De bestuurlijke hervorming tussen 1575 en 1600
Martien van
Asseldonk
16 januari 2014
Deze gegevens mogen
gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk,
www.oudzijtaart.nl
Tussen ongeveer 1575 en 1600 vonden in Veghel enkele
ingrijpende veranderingen plaats in het dorpsbestuur. Het betreft de
organisatie van de dorpsfinanciën en de manier waarop het dorp bestuurd
werd.
De organisatie van de dorpsfinanciën
De vier geldstromen
In de veertiende eeuw was er in Veghel sprake van vier gescheiden
geldstromen.
-
De financiën van de kerk, beheerd door de
kerkmeesters
-
Vanaf 1369 de financiën van de armentafel,
aanvankelijk ook beheerd door de kerkmeesters, later door aparte
armmeesters
-
De collecte en afdrachten van de incidenteel
opgelegde beden, omgeslagen door zetters en opgehaald door collecteurs
-
De rekeningen van de gemene gronden (gemeint) die
in 1379 verplicht gesteld werden, beheerd door de gezworenen. Die
rekeningen kunnen best al eerder bijgehouden zijn, zeker was er al
eerdere een administratie voor de omslag en afdracht van de twee cijnzen
voor de gemeint. Ook werden er al vanaf minstens 1340 door inwoners van
Eerdse rechten gekocht op de Veghelse gemeint.
De financiën van de kerk en armentafel zouden het hele Ancien Régime
apart blijven, hoewel deze in vanaf de zeventiende eeuw soms wel wat
gesponsored werden door de dorpskas.
De bede verloor in de vijftiende eeuw
verloor haar vrijblijvende karakter. Ze werd ook steeds vaker geheven en
werd op den duur een jaarlijkse belasting. Op het platteland werd
de bede door de centrale overheid voor 1438 hoofdelijk omgeslagen. Vanaf
1438 kregen de fiscale ressorten voortaan een eigen quote voor de beden,en
mocht men zelf bepalen hoe men dat geld bij elkaar bracht. In Veghel
gebeurde dat door een omslag over alle particuliere percelen. In
grotere plaatsen werd de bede steeds meer als accijnzen omgeslagen. Dat
zal ook in Veghel tot op zekere hoogte gebeurd zijn, want in Veghel werd
in 1569 een accijns op bier geheven. De collecte van deze belasting was
toen verpacht.
Wat de gemeint betreft waren er waarschijnlijk incidenteel inkomsten van
verkochtte percelen, turf en vlaggen. Een andere bron van inkomsten van
de gemeint waren die van de Eerdse gedingen. Inwoners van Eerde die
onder Sint-Oedenrode hoorden, konden zich elk voorjaar inkopen in de
Veghelse gemeint. De oudste vermelding van die gedingen dateert uit
1340. De inkomsten van de boeten voor overtredingen op de gemeint waren
vóór 1310 waarschijnlijk helemaal voor de kerk. In de gemeintbrief van
1310 werd bepaald dat de opbrengst van de boeten half voor de kerk was
en half voor de hertog. In het privilege van 1379 werd de verdeling
gewijzigd in 1/3 deel voor kerk, 1/3 deel voor de hertog en 1/3 deel
voor de geworenen ten behoeve van de geburen. Dat laatste eenderde deel
van de boeten zal in de rekening van de gemeint verantwoord zijn
geweest.
Tegenover die inkomsten stonden slechts beperkte uitgaven die direct
samenhingen met het beheer van de gemeint, zoals het onderhoud van de
schutskooi.
Daarnaast werden er voor de gemeint jaarlijks twee cijnzen betaald aan
de heer van Helmond. Deze cijnzen waren omgeslagen over een aantal
huizen, en die cijnzen bleven voor altijd aan dat huis (of perceel als
het huis afgebroken werd) verbonden. Het is aannemelijk dat de
gezworenen belast waren met de collecte en afdracht van de cijns. Dat
impliceert dat er ook vóórdat de financiële administratie van de gemeint
in 1379 verplicht werd, er voor de collecte van de cijnzen al een
administratie was. De collecte van een cijns over tientallen huizen, die
niet allemaal voor hetzelfde bedrag aangeslagen waren, is immers niet
voor te stellen, zonder dat er zaken op papier werden gezet. Mogelijk
ging dit plaatselijke cijnsboek in 1379 op in de rekeningen van de
gemeint. Het kan er ook nog enige tijd los van gebleven zijn, zoals in
Sint-Oedenrode tot 1754 het geval was.
De inkomsten en uitgaven voor het dorp vóórdat er
dorpsrekeningen waren
Hoe zat het met de algemene inkomsten en uitgaven voor het dorp. Waren
die er ook, en zo ja, hoe werden die geadministreerd.
We onderzochten de gemeente-eigendommen van Veghel en de functionarissen
die diensten verleenden aan deze plaats. Dat leverde het volgende op.
-
Wat de eigendommen betreft was er al in de
veertiende eeuw in het centrum een brug over de Aa, die onderhouden
moest worden. Dat kon niet alleen pro-deo door de geburen plaats vinden,
omdat men daar ook een capabele timmerman voor nodig had.
-
Verder was er vanaf 1447 of 1485 een hek op de
grens van Veghel en Schijndel dat door beide plaatsen gezamenlijk
onderhouden werd. Ook hier was af en toe een timmerman voor nodig.
-
In de veertiende eeuw was er ook al een
archiefkist, of comme. Ook die moest onderhouden worden. Ook was er een
plaatselijk standaardvat voor de droge inhoudmaten.
-
Vanaf 1307 lag de verantwoordelijkheid voor het
onderhoud van de kerktoren, de klokken en (vanaf een gegeven moment) het
uurwerk, bij de parochianen ofwel het dorp.
In 1461 gaf
de bisschop van Luik verlof aan de kerkfabriek van Veghel om een rente
van 4 rijnsguldens te verkopen voor de bouw van een nieuwe toren, die
reeds voor een gedeelte was opgetrokken. Kennelijk nam de kerk toen
(ook) verantwoordelijkheid voor de toren en niet (alleen) het dorp. Uit
de dorpsrekeningen vanaf 1635 blijkt dat het dorp in dat jaar wel
verantwoordelijk was voor de toren, de klokken en het uurwerk. Mogelijk
betrof het in 1461 een eenmalige bijdrage van de kerk en waren de
parochianen wel de primair verantwoordelijken.
Wat de functionarissen betreft:
-
Vanaf circa 1300-1347 was er in Veghel een schepenbank met een
secretaris die per dienst betaald werd. De secretaris verrichte ook
diensten voor het dorp, zoals het schrijven van processtukken en
vermoedelijk incidenteel rekeningen van de beden. Vanaf 1529 zijn ook
schepenprotocollen bewaard gebleven. Hij zal voor dergelijke diensten op
de een of andere manier door het dorp betaald zijn geweest.
-
Vanaf 1604 werden boden (zowel van het dorp als boden van elders) per
dienst of bericht betaald. Dit gebruik kan heel goed teruggaan tot de
tijd vóór 1575-1579.
-
Verder is het mogelijk dat de diverse functionarissen vergoedingen van
het dorp kregen voor gedane moeite en tijd (de zogenoemde 'vacatien').
Met name als die uitgaven ook in de vanaf 1604 bewaard gebleven
dorpsrekeningen vermeld worden. Vacatien werden bijvoorbeeld betaald aan
de secretaris, schepenen, vorster en boden, en incidenteel ook aan
anderen die namens of voor het dorp op pad gingen of een bepaalde dienst
verrichtten.
Verder komen in
de rekeningen van de kwartierschout van Peelland van 1385 en 1387
lijsten voor van leveringen in geld of natura aan het leger, waarin ook
Veghel genoemd wordt. Van belang was ook het 'compromisse'van 1483.
Tijdens de oorlog tussen Brabant en Gelre in de jaren 1478-1481
verdedigde de stad 's-Hertogenbosch de stad en het platteland van de
Meierij met ruiters in dienst van de stad. Op 24 juni 1483 werd een
verdeling van de kosten gemaakt. Het platteland diende 54.000 gulden bij
te dragen in de kosten die de stad gemaakt had. De twee belangrijkste
manieren waarop de dorpen vanaf 1483 extra inkomsten genereerden, waren
het verkopen van gemene gronden en het invoeren van plaatselijke
belastingen. In Veghel werden in 1483-1485 percelen van de gemeint
verkocht, welke verkopen met de betaling van deze oorlogslast samen
kunnen hangen.
Hoe werden deze zaken geadministreerd, voordat er in Veghel jaarlijkse
dorpsrekeningen waren? Er zijn verschillende mogelijkheden. In de
eersate plaats zijn er aanwijzingen dat een aantal van die incidentele
algemene dorpsinkomsten en -uitgaven al vroeg werden geincorpeerd in de
rekeningen van de gemene gronden (gemeint).
-
De gezworenen gingen samen met de
schepenen in 1559 rond om de schade vanwege leveringen en
inkwartieringen van soldaten op te nemen. Dat getuigt van enige
betrokkenheid met de dorpsfinanciën.
-
Vanaf de op een na oudste dorpsrekening
(1613-1614) zijn inkomsten en uitgaven van de gemeint in de algemene
dorpsrekeningen opgenomen. De looptijd van de dorpsrekeningen in de
zeventiende eeuw was gelijk aan de rekening van de gezworenen, zoals
vermeld in het privilege van 1379: van Lichtmis (2 februari) tot aan
Lichtmis het volgende jaar. Dit wijst er op dat de dorpsrekeningen
voortgekomen zijn uit de rekeningen van de gezworenen. Of, anders
geformuleerd, dat de rekeningen van de gezworenen opgenomen werden in de
dorpsrekeningen, toen de dorpsrekeningen ingesteld werden.
-
In de derde plaats werden de gezworenen
op een bepaald moment borgemeesters genoemd. Soms werd hetzelfde drietal
de ene keer gezworenen genoemd en een aandere keer borgemeesters, en ook
kwam de dubbel-aanduiding ‘gezworenen en borgemeesters’ vaak voor.
Er val wat voor te zeggen dat de volgende uitgaven al vóór 1575
geincorporeerd waren in de rekening van de gemeint:
-
De gemeint was gemeenschappelijk bezit, net als de
wegen en waterlopen, en dan is de stap naar het incorperen van de
onkosten voor het onderhoud van de brug in de rekening van de gemeint
niet zo groot, zeker als de uitgaven beperkt waren. Hetzelfde geld voor
het Schijndels hekkegat.
-
De kosten voor het onderhoud van de achiefkist en
het standaardvat waren erg laag, en een omslag van deze kosten over de
inwoners ligt daarom niet voor de hand. Ook deze onkosten zullen daarom
wel opgenomen geweest zijn in de rekeningen van de gemeint.
-
Van frequente uitgaven zoals die voor boden,
eventuele vergoedingen en voor de diensten van de secretaris (vanaf rond
1300-1347) mag men aannemen dat men die niet steeds over de bewoners
omsloeg, dat zou door het frequente karakter en de lage bedragen erg
omhandig geweest zijn. Ook deze zullen daarom wel in de rekeningen van
de gemein opgenomen zijn geweest. Te meer omdat er wel geregeld
inkomsten waren van de gemeint, zoals van de Eerdse gedingen, maar er
vrder nauwelijks uir=tgaven die direct met de gemeint te maken hadden
tegenover stonden.
-
Het leien dak van de kerktoren, de luidklokken en
het uurwerk waren onderhoudsgevoelig, en er was redelijke wat geld mee
gemoeid. Áls het dorp hiervoor verantwoordelijkheid nam, wat het formeel
verplicht was, dan zullen deze kosten gezien het steeds terugkerende en
frequente karakter er van, ook wel geïncorporeerd zijn geweest in de
rekeningen van de gemeint.
Eenmalige omslagen over de inwoners zijn te verwachten bij grote,
relatief zelfzame uitgaven, zoals de leveringen aan de legers. Deze
hadden het karakter van de omslagen die men gewend was voor de
incidenteel door de hertog geheven beden. Ook grote eenmalige uitgaven
voor het onderhoud van de toren of de brug, of eventueel de aanleg van
de brug, kunnen omgeslagen zijn.
We onderzochten ook wanneer er percelen van de gemeint verkocht werden.
Er zijn een aantal datums bekend leveringen aan legers, het vernielen en
weer opbouwen van de brug en bouwen aan de kerktoren. Vóór rond 1600
konden we alleen de verkopingen van 1483-1485 in verband brengen met het
betalen van oorlogslasten. In Veghel was men in die periode dus erg
terughoudend met het verkopen van de gemeint als middel om aan geld te
komen. In de achttiende eeuw gebeurde dat wel iets vaker, maar ook toen
nog niet vaak. Perceleb van de gemein werden vooral verkocht om aan
behoeften aan grond door de boeren te voldoen.
De conclusie is dat de rekening voor de gemeint al in de veertiende eeuw
uitgebreid zal zijn geweest met een aantal uitgaven voor het dorp, zoals
voor het onderhoud van de brug, een hekkegat, de archiefkist en een
standaardvat , de kerktoren met klokken en (mogelijk vanaf een later
tijdstip) het uurwerk. Ook de uitgaven voor de secretaris, boden en
vergoedingen voor vacatien kunnen er al in de veertiende eeuw opgenomen
zijn geweest. Dat is te meer aannemelijk omdat tegenover de diverse
inkomsten van de gemeint, nauwelijks uitgaven stonden die direct voor
het beheer van de gemeint nodig waren. We vonden alleen het onderhoud
van de schutskooi.
Incidentele of grote eenmalige grote kosten voor reparaties van de
toren, brug, en oorlogslasten
zullen veelal over de bewoners omgeslagen zijn geweest, en slechts heel
incidenteel gefinancieerd uit het verkopen van percelen van de gemeint.
Daarnaast werd veel onderhoud pro deo gedaan door de
inwoners, zoals het onderhoud van wegen, waterlopen, schoren, vonders en
de landweer. Ook verleenden veel functionarisen pro deo diensten aan het
dorp, zoals de gezworenen, armmeesters en kerkmeesters. Andere
functionarissen kregen een deel van boetes, genoten een beneficie,
hielden een omgang, of werden per dienst betaald. Salarissen voor
plaatselijke functionarissen werden pas betaald vanaf 1656.
In Veghel kwamen de groepen parochianen, onderhorigen aan de schepenbank
en gebruikers van de gemeint overeen. Dat zal er wel toe bijgedragen
hebben dat de rekeningen van de gemeint door de Veghelaren als
dorpsrekeningen gezien werden. Formeel-juridisch waren ze dat tot aan
het einde van de zestiende eeuw nog niet. In andere plaatsen, waar de
onderhorigen van de schepenbank en de groep gebruikers van de gemeint
verschilden, bleven de rekeningen van de gemeint over het algemeen ook
veel onafhankelijker van de dorpsrekeningen.
De invoering van dorpsrekeningen
De oudst bewaard gebleven
dorpsrekening van Veghel dateert uit de periode 1604-1605. Uit de
bestudering van de oorlogslasten trokken we de conclusie dat er in
Veghel minstens vanaf 1587 een algemene dorpskas moet zijn geweest,
omdat in dat jaar jaarlijkse contributies aan de legers ingevoerd
werden. Die bedragen moesten jaarlijks opgehaald worden. Tot aan 1572
draaide in Veghel elk huis voor de oorlogsschade aan de eigen
bezittingen op. In 1572 voerde men het solidariteitsbeginsel in. Men
telde alle schade op en sloeg die vervolgens met behulp van het maatboek
van de bede over de inwoners . In de jaren na 1572 zou de oorlogsschade
toe gaan nemen. Dit plaatst de invoering van de Veghelse dorpsrekening
op vemoedelijk ergens in de periode 1572-1587. Het is mogelijk om die
periode nog wat aan te scherpen aan de hand van de instelling van een
nieuw type functionarissen in Veghel, de borgemeesters die
verantwoordelijk waren voor de dorpsfinanciën.
De eerste vermelding van
borgemeesters in Veghel komt uit een akte gedateerd op 28 februari 1586.
De akte beschrijft de verkoping van een perceel in Eerde in het recente
verleden. Genoemde borgemeester wordt in andere bronnen als gezworenen
vermeld in de periode van Lichtmis 1583 tot Lichtmis 1584. In die
periode werden dfezelfde personen afwisselend gezworenen en
brogemeesters genoemd. Dit betekent dat er in het van jaar Lichtmis 1583
tot Lichtmis 1584 al borgemeesters in Veghel waren.
Dat de gezworenen op een bepaald
moment een nieuw mandaat hadden kregen blijkt ook uit hun rol bij het
verkopen van nieuwe erven, dus percelen van de gemeenschappelijke niet
in cultuur gebrachtte gronden.
In het privilege dat de inwoners van Veghel op 20 november
1379 hadden gekregen was bepaald dat de gezworenen delen van de gemeint aan particulieren mochten verkopen met
toestemming van de meerderheid van de schepenen en geburen. In de
Veghelse schepenprotocollen, bewaard vanaf 1529, komen we dergelijke
verkopen van nieuwe erven tegen. Tussen 1529 en 1575 vonden we slechts
twee verkopingen van nieuwe erven gedaan door gezworenen, een in 1533 en
een in 1559. In alle andere gevallen werden de nieuwe erven verkocht
door daartoe door het dorp aangestelde gecommitteerden of gedeputeerden.
Dat zij niet gelijk waren aan de gezworenen blijkt uit het feit dat
velen van in een periode over meerdere jaren als gecommitteerden
optraden, terwijl de gezworenen jaarlijks vervangen werden. Bovendien
worden in een akte van 9 juni 1559 de gecommitteerden en de gezworenen
naast elkaar genoemd. Enkelen van van de
gecommitteerden, zoals Dries van Horck, waren ook schepen, maar anderen
weer niet. Lieden als Jaspar Surmonts en Goessen van der Alesfoert
behoorden tot de bovenlaag van de samenleving, tot de Veghelse elite.
Zij werden door de gemeenschap gecommitteerd om nieuwe erven te
verkopen, niet uit hoofde van een of andere functie, maar vanwege hun
aanzien.
Vanaf 1579 is er sprake van een geheel andere situatie. Het
zijn nu steeds de gezworenen die de nieuwe erven verkopen. Dit wijst op
een herstel van hun oospronkelijk mandaat ergens in de periode
1575-1579. In 1583 worden weliswaar nieuw erven verkocht door
borgemeesters en in 1586 door gedeputeerden, maar dat blijken nu
synoniemen te zijn voor gezworenen. Hetzelfde drietal werd ofwel
gezworenen, ofwel borgemeesters, ofwel gedeputeerden dan wel
gecommitteerden genoemd. Langzaam veranderde het taalgebruik. Tot rond 1590 blijft men veelal nog
vasthouden aan de oude term gezworenen, daarna komt de term borgemeester
sterk op. Een tijdlang komen deze twee termen en ook de aanduideing
gedeputeerden als synoniemen naast elkaar voor.
Vanaf het tweede decennium van de zeventiende eeuw gebruikte men
ook de dubbelaanduidingen ‘borgemeester en gezworen’ en ‘borgemeester en
gedeputeerde’. Vanaf rond 1680 vindt men nog uitsluitend de term
‘borgemeester’ in de bronnen. Een van de redenen is dat de gezworenen
met het invoeren van het bestuurlijke reglement van 1662 weer
afzonderlijke functionarissen werden, naast de borgemeesters.
De conclusie is dat er tussen 1575 en 1579 in Veghel
dorpsrekeningen ingevoerd zijn. De rekeningen van de gemeint en van de
beden werden in deze dorpsrekeningen geincorporeerd. De gezworenen die
de financiën gemeint beheerden, waarin al eerder ook algemene
dorpsfinanciën in opgenomen waren, werden nu verantwoordelijk voor de
algemene financiën van het dorp. Hierdoor raakte overigens hun
eigenlijke taak, het beheer van de gemeint, wel in het de knel. Reden om
in 1662 de functie van gezworenen weer nieuw leven in te blazen.
Het dorpsbestuur
De corporele vergaderingen
We onderzochten de
'brede vergaderingen' in Veghel. Dat zijn de vergaderingen van de
beëdigde functionarissen zoals de schepenen, gezworenen, kerkmeesters en
armmeesters, al dan niet samen met een aantal geërfden. Als de geërfden
er bij waren, was sprake van een vergadering van het corpus of lichaam,
dus de gezamenlijke inwoners, van het dorp. Dat werd ook wel een
corporele vergadering genoemd. Als de beëdigde functionarissen
vergaderden, dan deden ze dat altijd als vertegenwoordigers van het
corpus. We noemen beide typen hierna corporele vergaderingen, waarbij we
wel scherp blijven letten op de aan- of afwezigheid van de geërfden.
Schepenen traden ook met gezworenen of borgemeesters samen
op, bijvoorbeeld bij de verkoop van gemeentegronden. Soms was daar ook
een aantal geërfden bij
aanwezig. Dit soort kleinere colleges zijn niet onder de corporele
vergaderingen gerekend. De aanwezigheid van de kerkmeesters en
armmeesters is als dooslaggevend criterium gehanteerd.
De periode 1532-1583
In de Veghelse schepenprotocollen worden in die peiode elf
corporele vergaderingen genoemd. Daarbij waren aanwezig:
De enige keer dat de geërfden niet aanwezig waren, was toen
in maart 1552 iemand gemachtigd werd om namens Veghel op te treden
geschil voor de Raad van Brabant in een geschil tegen Jan Hanricx
Boeyens. Wel staat er bij dat deze machtiging gebeurd was 'mit volcomen consente der gebueren'.
Waarom werden de corporele vergadering bij elkaar geroepen?
-
Geschillen (4 x)
-
Verkoop van gemeentegronden (2 x); meestal werd over verkoop van
gemeentegronden besloten in een kleiner college.
-
Financiën en belastingen (5 x)
Over de periode 1583-1655 hebben we geen vermeldingen van
corporele vergaderingen gevonden. Die zullen er ook toen wel geweest
zijn, maar het achief over die periode is slecht overgeleverd.
De periode 1655-1750
In de Veghelse schepenprotocollen worden in die periode 49
corporele vergaderingen genoemd. Daarbij waren aanwezig:
Wat vergeleken met de periode 1532-1583 niet is veranderd
is de aanwezigheid van de schepenen, kerkmeesters en armmeesters in
nagenoeg alle corporele vergaderingen. Vergeleken met die vroegere
periode zijn er ook opvallende verschillen:
-
In 1532-1583 waren de geërfden nog in ongeveer 90 % van de corporele
vergaderingen aanwezing, in 1655-1749 was dat nog slechts in ongeveer 20
% van de gevallen. In de meeste gevallen lieten zij zich
vertegenwoordigen door het college van beëdigde functionarissen, met
name de schepenen, borgemeesters, armmeesters, kerkmeesters en de
twaalf- of achtmannen, samen 'de vijf leden' genoemd.
In een akte van 30-11-1546 is ook sprake van 'den vyff leeden des
dorps van Vechel', toen hoorden daar de gezworenen nog bij en nog niet
de borgemeesters.
Als de
geërfden aanwezig waren, ging het meestal om zaken van belang, zoals in
1673 toen ze zich collectief borg stelden voor drie personen die voor
het dorp op eigen titel geld geleend hadden. Het ging verder om het
lenen van 1,000 gulden, de afvaardiging naar een kwartiersvergadering,
overleg over het aanstellen van een algemeen belastingontvanger voor
Veghel, verzoek om vermindering van landslasten, voorbereiding voor een
mogelijke oorlog, de aanleg van een boomkwekerij en de aanleg van de
Nieuwe Rooise Dijk in 1749.
-
Tussen 1575 en 1579 was een nieuwe functie in het leven geroepen voor het
beheer van de dorpsfinanciën: de borgemeesters. In de periode 1655-1749
zijn de borgemeesters nagenoeg altijd aanwezig bij de corporele
vergaderingen.
-
De gezworenen waren in de periode 1532-1552 in 80 % van de corporele
vergaderingen aanwezig. In 1575-1579 kregen zij er het beheer van de
dorpsfinancien bij, ze werden borgemeesters. Die taak was nogal
veeleisend, waardoor hun oorspronkelijke taak: de regelgeving en het
toezicht houden op de gemeint, verwaterde. Het toezicht houden op de
gemeint werd overgenomen door de vorster, ondervorster en schutter, en
de regelgeving door de regenten. In 1662 werd de functie van gezworene
hersteld, maar alleen wat het toezicht op de gemeint betreft. De
regelgeving bleef in handen van de regenten. De gezworenen nieuwe stijl
van na 1662 waren dus niet veel meer dan een soort extra schutter of
extra ondervorster. Dat verklaart waaom ze niet tot 'de vijf leden'
werden gerekend en in de periode 1655-1749 slechts in 23 % van de
corporele vergaderingen aanwezig waren. Dat ze überhaupt soms nog
aanwezig waren, had te maken met hun voormalige status. Ze waren er niet
omdat men over de gemeint overlegde.
Waarom de corporele vergadering bij elkaar geroepen werd:
-
Het vaakst werd vergaderd over financiën en belastingen (36 x)
-
Verkoop gemeentegrond (1 x)
-
Het beheer van gemeente-eigendommen (5 x)
-
Geschillen en overlast (5 x)
-
Relatie met de hogere overheid (2 x)
De redenen waarom er in de periode 1655-1749 corporele
vergaderingen werden gehouden, week niet principieel af van die in de
periode 1532-1583. Het ging voornamelijk over dorpsfinanciën en
belastingen. Een enkele keer werd er overlegd over overlast, een geschil
of over de verkoop van gemeentegronden. Dat laatste werd in beide
perioden meestal door een kleiner college afgedaan. In 1655-1749 werd
wat vaker vergaderd over het beheer van gemeente-eigendommen dan in de
zestiende eeuw, omdat de verantwoordelijkheden van het dorp op dat vlak
ondertussen toegenomen waren. Het aantal gemeente-eigendommen was
toegenomen en het is niet vreemd dat er in de periode 1655-1750 in
corporele vergaderingen over gepraat werd.
De periode 1750-1802
In 1795 kwam er een einde aan de periode dat de schepenen
door de kwartierschout aangesteld werden. Er kwam een gekozen
dorpsbestuur van zeven leden, aanvankelijk 'municpaliteit' geheten. Toch
is 1795 wat het dorpsbestuur betreft slechts een bescheiden caesuur
geweest. De municipaliteitsleden beleven zich schepen noemen en ook de
andere functionarissen zoals de twaalfmannen bleven in functie. Het
karakter van de corporele vergaderingen veranderde in 1795 dan ook niet
wezenlijk. Dat gebeurde pas in 1802, toen het bestuur hervormd werd.
Toen kamen er permanente vertegenwoordigers van de buurtschappen in het
plaatselijk bestuur. Daarmee verdwenen de twaalfmannen en nam de
behoefte aan corporele vergaderingen af. De
vermindering van het overleg met de geërfden had in 1803 nog wel
een staartje, waarover dadelijk meer.
In de periode 1750-1802 vonden we 47 corporele
vergaderingen, waarbij aanwezig waren:
De vertegenwoordiging in de corporele vergaderingen tussen
1753 en 1802 wijkt niet wezenlijk af van die in de periode 1655-1749.
Wel is de aanwezigheid van de twaalfmannen verbeterd en de deelname van
de gezworenen nam verder terug van 23 % in 1655-1749 naar 4 % in
1752-1802. De geërfden waren aanwezig wanneer het om belangrijk geachtte
zaken ging zoals de verkoop van gemene gronden, geschillen en soms bij
overleg over eigendommen en financiën.
Er is één corporele vergadering met de geërfden geweest die
in dit verhaal niet mag ontbreken. Het was een initiatief van 141
geërfden die zich tegen de schepenen van Veghel hadden gekeerd. Het is
in degeschiedenis van Veghel voor zover bekend de enige corporele
vegadering geweest waarbij de schepenen niet aanwezig waren. Begin 1755
raakte het geschil over de afvoer van het regenwater van Jekschot in een
impasse. De Staten-Generaal had de zaak voor advies doorverwezen naar de Raad van
Brabant. De zaak kreeg nu een onverwachte wending. De stadhouder van
Peelland stelde op 31 januari 1755 bij de vernieuwing van de schepenbank
van Veghel zes nieuwe schepenen aan, die partij kozen voor het standpunt
van Sint-Oedenrode. De nieuwe schepenen stuurden een rekest naar de Raad
van State om de zaak over te dragen aan de kwartierschout, die de
regenten van Sint-Oedenrode steunde. In Veghel kwam het corpus, in
totaal 141 personen, zonder de schepenen bijeen. Gerard de Jong schreef
in de memorie dat het erop aan kwam of de mening van de zes nieuwe
schepenen van Veghel, die toen geheel aan de kant van die van
Sint-Oedenrode stonden, zou mogen prevaleren boven het standpunt van
enkele honderden geërfden langs de Aa, van wie er 141 besloten hadden de
zaak aanhangig te maken bij de Raad van Brabant. Het corpus van Veghel
stuurde een brief naar de Raad van Brabant. Het standpunt van de zes
nieuwe schepenen diende volgens het corpus te worden afgewezen, omdat ze
partijdig en slecht geïnformeerd zouden zijn. De Raad van State wees op
9 mei 1755 het verzoek van de nieuwe schepenen af en verwees de zaak
terug naar de Raad van Brabant.
Waarom werd de corporele vergadering in de periode
1752-1802 bij elkaar geroepen? Vergeleken met de periode 1655-1749 zien
we in de periode 1752-1802 een aanzienlijke verschuivng. De onderwerpen
waarover men bijeenkwam bleven wel hetzelfde, maar waarover men veel of
weinig vergaderde was in de periode 1752-1802 veranderd.
-
De dorpsfinanciën en belastingen in de periode 1655-1749 de meest
voorkomende reden om een corporele vergadering te beleggen. In de
periode 1752-1802 werd daar slechts zeven keer over vergaderd. De
verminderde aandacht voor de financiën tijdens de corporele vergadering
hing samen met de vermindering van de plaatselijke schulden.
-
In 1752-1802 kwam men wat vaker bij elkaar vanwege overlast en geschillen
dan in de voorgaande periode (8 x)
-
Net als in de vorige periode waren verzoeken van de hogere overheid
sporadisch ook een reden om een corporele vergadering te beleggen (2 x).
-
De tendens om meer over gemeente eigendommen te overleggen bleef verder
toenemen, omdat de verantwoordelijkheden van het dorp op dat vlak ook
verder toenam (8 x).
-
In de voorgaande perioden werd sporadisch wel een corporele vergadering
belegd over de verkoop van gemeentegronden, maar meestal werden die
verkopen door een kleiner college afgehandeld. Vanaf 1777 komt dit
onderwerp nadrukkelijk op de agenda van de corporele vergaderingen te
staan. Tussen 1777 en 1802 werden 21 van de 31 corporele vergaderingen
belegd vanwege de verkoop van gemeentegronden.
Dit hang samen met de sterke toename van de verkopingen van
nieuwe erven in Veghel aan het einde van de achttiende eeuw. Vanaf 1777
werd er frequent over vergaderd. De zaak lag bij veel boeren gevoelig.
Verkopingen van voorpotingen aan boeren of verkoop van geïsoleerd
gelegen stukjes wildernis aan bepaalde boeren die grond nodig hadden,
kondern over het algemeen wel de instemming van de bevlking rekenen.
Verkopingen om de dorpskas te spekken stuitten op meer weerstand, zeker
als die het areaal aan wildernis duidelijk aan dreigden te tasten. De
geërden werden daarom in principe altijd gehoord als er plannen waren om
nieuwe erven te verkopen.
Na de
bestuurlijke hervorming van 1802 oordeelde het gemeentebestuur dat de
geërfden niet langer gehoord hoefden te worden. Lang niet alle geërfden
waren voorstander van de verkoop van nieuwe erven en de daarmee
samenhangende aantasting van de hoeveelheid wildernis, die men nodig had
voor het weiden van schapen, halen van turf en andere doeleinden. Dat
leidde soms tot moeizaam overeg waarvan men nu verlost hoopte te zijn.
Op 1 december 1803 besloot het gemeentebestuur, na overleg met advocaten
om nieuwe erven te verkopen, zonder de geërfden te horen.
Met die voortvarendheid haalde het
dorpsbestuur zich de woede van een aantal inwoners op de hals. Die
schreven een brief aan het departemenaal bestuur met het verzoek om de
verkoop uit te stellen. Hierna werden de geërfden gehoord. Ondanks alle
emoties en hoogdravende taal viel de tegenstand wel mee. De bewoners
stelden enkele kleine wijzigingen voor, maar hielden de verkoop verder
niet tegen. Ook vroegen de geburen niet om herstel van het oude recht om
gehoord te worden.
Samenvatting aanwezigheid:
-
De schepenen, kerkmeesters en armmeesters zijn van 1532 tot 1802 de
constante factor in de corporele vergaderingen.
-
In 1532-1583 waren de geërfden nog in ongeveer 90 % van de corporele
vergaderingen aanwezing, in 1655-1802 was dat nog slechts in ongeveer 20
% van de gevallen. In de meeste gevallen lieten zij zich
vertegenwoordigen door het college van beëdigde functionarssen, met name
de schepenen, borgemeesters, armmeesters, kerkmeesers en de twaalf- of
achtmannen, samen 'de vijf leden' genoemd. Als de geërfden aanwezig
waren, ging het meestal om zaken van belang, of waarbij hun aanwezigheid
noodzakelijk was.
-
Tussen 1575 en 1579 was een nieuwe functie in het leven geroepen voor het
beheer van de dorpsfinanciën: de borgemeesters. Ze ontbreken nog in
1532-1552. In de periode 1655-1802 zijn de borgemeesters nagenoeg altijd
aanwezig bij de corporele vergaderingen.
-
De gezworenen waren in de periode 1532-1552 in 80 % van de corporele
vergaderingen aanwezig. In 1575-1579 kregen zij er het beheer van de
dorpsfinancien bij, ze werden borgemeesters. Die taak was nogal
veeleisend, waardoor hun oorspronkelijke taak: de regelgeving en het
toezicht houden op de gemeint, verwaterde. Het toezicht houden op de
gemeint werd overgenomen door de vorster, ondervorster en schutter, en
de regelgeving door de regenten. In 1662 werd de functie van gezworene
hersteld, mar nu waren ze niet veel meer dan een soort extra schutter of
extra ondervorster. Dat verklaart waarom ze niet tot 'de vijf leden'
werden gerekend en in de periode 1655-1749 slechts in 23 % van de
corporele vergaderingen aanwezig waren. In 1755-1802 waren ze sechts in
4 % van de corporele vergaderinge naanwezig.
Samenvatting doel:
-
In 1532-1583 en 1655-1749 werd het vaakst overlegd over dorpsfinanciën en
belastingen. In het midden van de achttiende eeuw waren de dorpsschulden
grotendeels verdwenen en stond dit onderwerp daarom veel minder vaak op
de agenda.
-
Door de eeuwen heen zijn overlast en geschillen steeds een reden geweest om
een corporele vergadering bij elkaar te roepen.
-
In de zeventiende en achttiende eeuw nam het aantal corporele vergaderingen
waarin over gemeente-eigendommen werd overlegd geleidelijk toe, omdat
ook het dorp ook meer gemeente eigendommen ging beheren.
-
Af en toen was een verzoek van de hogere overheid een rden om een corporele
vergadering te beleggen.
-
In 1532-1583 en 1655-1749 werden er af en toe corporele
vergaderingen belegd over de verkoop van gemeentegronden. Meestal werden
deze verkopen door een kleiner college afgehandeld.
Vanaf 1777 kwam dit onderwerp heel nadrukkelijk op de agenda van
de corporele vergaderingen te staan. In 68 % van de vergaderingen tussen
1777 en 1802 ging het over de verkoop van nieuwe erven van de gemeente.
In 1802 werd het plaatselijk bestuur hervormd en kregen gecommitteerden,
vertegenwoordigers van de buurrschappen, een permanente plaats in het
gemeentebestuur. Het gemeentebestuur hoopte nu verlost te zijn van het
soms moeizame overleg met de geërfden over de verkoop van
gemeentegronden. Er waren geërfden die de wildernis wilden behouden. Het
gemeentebestuur kreeg haar zin, maar dat ging niet zonder slag of stoot.
In Veghel nam het aantal corporele vergaderingen toe van 5.2 per 10 jaar in
de periode 1655-1749 naar 8.6 per 10 jaar in de periode 1755-1802. De
behoefte om over financiën en belastingen te overleggen nam in de loop
van de achttiende eeuw af, maar daar stond een toegenomen behoefte om
over de verkoop van nieuwe erven te overleggen tegenover.
De magistraat of regenten
Het bestur in de periode 1662-1678
We zijn pas goed geïnformeerd over het dorpsbestuur nadat
er vanaf 1662 resolutieboeken bijgehouden werden. De besluitvorming in
de periode 1662-1678 is onderzocht. Het blijken vier verschillende typen
vergaderingen te zijn.
-
De officier met schepenen. De officier was de kwartierschout of zijn
stadhouder. De kwartierschout of stadhouder was in 42 % aanwezig . Zij
konden ook vervangen worden door de president-schepen. Dit college werd
ook wel aangeduid als 'de magistraat'. De meeste besluiten werden door
de schepenen (al dan niet met de kwartierschout of stadhouder) alleen
genomen. De term 'regenten' komt ook voor als een wat losse aanduiding
van functionarissen die bij het dorpsbestr betrokken zijn.
-
De 'schepenen plus' variant. Dat plus konden de borgemeesters, twaalfmannen
of gezworenen zijn, afhankelijk waar over vergaderd werd.
-
De vergaderingen van wat op 19-12-1675 'alle geëde
gesworen' genoemd wordt, dus alle beëdigde functionarissen: schepenen,
borgemeesters, gezworenen, kerkmeesters en armmeesters. Op 1-8-1700
wordt dit 'de vergadering van de
vijf
leden' genoemd. Vaak wordt er bij vermeld dat zij het gehele corpus (dus
alle inwoners) van Veghel vertegenwoordigen.
-
Tot
slot was er nog de de corporele vergadering van de
beëdigde functionarissen samen met een aantal geërfden. Vaak
worden alle namen vermeld, bijvoorbeeld in de ondertekening van het
besluit. In het besluit zelf
worden ze aangeduid als 'een notabel aantal', of 'de principaalste'
geërfden.
Tussen 1662 en 1678 kwamen de regenten op onregelmatige
tijden bijeen, afhankelijk van de behoeften. De schepenen, al dan niet
met de kwartierschout of stadhouder, namen in de periode 1662-1678
besluiten betreffende de volgende zaken:
-
Ordonnanties ter handhaving van de openbare orde, zoals:
-
Ordonnanties om 's nachts wacht te lopen door de rotten
-
Ordonnanties om wegen en waterlopen te onderhouden door de inwoners of
rotten
-
Ordonnanties ter regulering van het gebruik van de gemeint
-
Aanstelling en soms ook beëdiging van functionarissen
-
Ordonnanties ter bevordering van de gezondheid van de bevolking
-
Onderhoud van gemeente-eigendommen
-
Toezicht op de armentafel
-
Ordonnanties om diensten te leveren aan legers
-
Betalingsbevelen
De namen met
borgemeesters, twaalfmannen of gezworenen besluiten over de belastingen
of de dorpsfinanciën.
De vijf leden traden op namens het gehele dorp en kwamen
bij elkaar als de dorpsschulden besproken werden, er geld geleend moest
worden door het dorp, bij de verpachting van de collecte van belastingen
en bij geschillen. Verder ook een keer vanwege het achterhouden van
plakkaten. Tussen 1672 en 1678 waren tweek keer ook de geërfden aanwezig
bij dergelijke vergaderingen. Het ging ook toen om leningen voor het
dorp. Er waren bij deze corporele vergaderingen respectievelijk 96 en 33
geërfden aanwezig.
We kunnen concluderen dat de officier en schepenen tussen
1672 en 1678 veelal alleen besluiten namen, maar dat zij als het over
belastingen en dorpsfinanciën ging meestal een bredere vergadering bij
elkaar riepen.
De bestuurlijke taken van schepenen in vroegere tijden
In beperkte mate hadden de
schepenen van Veghel al veel eerder ook bestuurlijke taken. Enkele
voorbeelden:
-
In 1369 kregen de schepenen een rol
toebedeeld in het toezicht op het functioneren en de rekeningen van de
in dat jaar opgerichtte Tafel van de Heilige Geest
-
Volgens het privilege van 20 november
1379 mochten de schepenen met de meerderheid van de geburen elk jaar
gezworenen kiezen voor het beheer van de gemeint.
-
De meerderheid van de schepenen en
geburen mochten volgens datzelfde privilege toestemming geven delen van
de gemeint te verkopen.
-
Volgens de keuren van 1559 mochten de
schepenen samen met de gezworenen en geburen iemand gebruikrechten in de
gemeint geven. Ook hielden ze volgens dezelfde keuren toezicht tijdens
de jaarlijkse turfdagen op de gemeint.
-
Verder traden de schepenen altijd op in
de corporele vergaderingen. Ze worden steeds als eerste genoemd.
Er
is niets dat erop wijst dat colleges van schepenen al vóór of in de
zestiende eeuw een duurzaam en geregeld bijeenkomend bestuurlijk college
vormden met vergelijkbare alomvattende taken en bevoegdheden als de
periode 1662-1678.
De transitie
Er vonden in Veghel enkele ingrijpende veanderingen plaats
in de wijze waarop het dorp bestuurd werd.
-
In 1532-1583 waren de geërfden nog in ongeveer 90 % van de corporele
vergaderingen aanwezing, in 1655-1749 was dat nog slechts in ongeveer 20
% van de gevallen. In de meeste gevallen lieten zij zich toen
vertegenwoordigen door het college van beëdigde functionarissen (de vijf
leden).
-
In 1559 waren de bestuurlijke taken van de schepenen nog beperkt. In 1662
treden ze op als de magistraat en nemen ze met de officier de meeste
besluiten namens het dorp, al dan niet in overleg met de overige
functionarissen en incidenteel de geërfden.
We zullen proberen om deze overgang van een groot naar een
klein bestuurlijk college nader te dateren.
Regenten worden al in de middeleeuwen genoemd in enkele
steden en vrijheden. Over het algemeen worden
vóór 1600
op het
platteland van de meierij
‘regenten’ in de meeste plaatsen niet genoemd. In de
periode 1484-1514 werden bijvoorbeeld octrooien om delen van de gemene
gronden voor privé-gebruik te verkopen gegeven aan ‘die van’ of ‘de
lieden van’. In de periode 1553-1604 was de aanduiding ‘het dorp van’
gebruikelijk. Pas in de periode 1601-1645 werd het gebruikelijk om
octrooien te geven aan ‘de regenten van’ een bepaalde plaats. Is hier
sprake van een gewijzigd woordgebruik, of kwamen regentencolleges op het
platteland zelden voor? Waarschijnlijk moeten we aan het laatste denken,
omdat de termen ‘regenten’, ‘regeerders’ en ‘magistraat’ vóór 1600 wel
gebruikt werden voor het bestuur van de steden en enkele vrijheden.
Vanaf circa 1600 worden ook in kleine plattelandsplaatsen regenten genoemd.
In Orthen was in 1590 voor het eerst sprake van ‘regeerders’. In 1593
hadden de inwoners van Riel gemene gronden verkocht. In 1606 heette het
dat de ‘regeerders’ en inwoners van Riel dat deden. In 1614 trad een
aantal inwoners van Beek bij Aarle op in verband met het recht om
percelen van de gemeint te verkopen. Het waren drie schepenen, twee
borgemeesters, één kerkmeester en twee Heilige-Geestmeesters, ‘altesamen
regeerderen’ van Beek en ‘representerende ’t gemeyn corpus van Beeck’.
Wat Veghel betreft zijn de vermeldingen zijn schaars:
-
Op 15-2-1587 besloten ' scepenen ende gesworen ende andere notabile mannen' dat de oorlogsschade
voortaan gelijk door alle inwoners van Veghel gedragen zou worden. Dit
heeft nog het karakter van een corporele vergadering, zij het dat de
kerk- en armmeesters niet genoemd worden.
-
Op 3-11-1590 sloten de schepenen en
gezworenen van Veghel aan de ene zijde en Evert Henricks cum suis aan de
andere zijde een accoord over de contributie van de hoeve op
Lochtenborch. Hier ontbreken
de nageburen en is sprake van een klein college dat een besluit neemt.
In Veghel worden 'regeerders voor het eerst vermeld in een stuk uit het
archief van de Raad en Rentmeester Generaal der Domeinen van 18 mei
1594. Daarin treden de schepenen en borgemeesters op als regeerders van
Veghel bij het verkopen van een perceel van de gemeint in Goordonk,
waarop een huis gebouwd mag worden, waarna de koper parochiaan van
Veghel zal worden. Dit is de eerste vermelding van regeerders. In het
afschrift van deze oorkonde in de Veghelse schepenprotocollen (R31, fol.
792) ontbreekt overigens de aanduiding regeerders.
Pas vanaf 1642 worden in de
Veghelse bronnen regenten steeds vaker vermeld worden. De oudste
vermeldingen zijn:
-
In een tiendrekening uit 1642 heeft Broekhoven geld uitgegeven voor
seigneur Coppens voor een tocht naar Brussel
op verzoek van de magistraet wordden gebeden.
-
Op 5-4-1658 verklaren enkele inwoners van Veghel ' dat die regeerders van Vechell van allen
ouden tijden soo verrre henne kennisse is streckende gewoon sijn geweest
haere ingesetenen te setten ende tauxeren'.
Hoewel de gegevens erg schaars zijn, mag
toch wel aangenomen worden dat ook in Veghel de schepenen en andere
funcrionarissen steeds meer als bestuurlijk college gingen functioneren.
In tegenstelling tot de aanstelling van borgemeesters lijkt dit opkomst
van het regentencollege geen eenmalige gebeurtenis te zijn geweest, maar
een geleidelijke ontwikkeling, hoewel er wel een plotselinge verandering
is aan te wijzen die hiermee samen kan hangen.
Tot en met bleven in Veghel schepenen
bijna tlijd tot aan hun dood schepen. In 1585 ging er een andere wind
waaien. Schepenen werden voortaan al tijdens hun leven vervangen. De
gemiddelde zittingsduur van een schepen verminderde van ongeveer 16 naar
ongeveer 5 jaar. Tot aan 1585 waren de schepenen primair sprekers van
recht. Bij voorkeur waren dat oude wijze mannen. Hierna veranderde de
rol van de schepenen, het werden primair dorpsbestuurders.
In een anoniem pamflet tegen een
aantal door de Raad van Brabant uitgevaardigde hervormingen,
waarschijnlijk uit het jaar 1758 of 1759, stelt de auteur, vermoedelijk
een ambtenaar uit de Meierij,
‘dat de collegien der
scheepenenbanken ten platten lande allerminst zyn geoccupeert met
litigieuze zaaken of processen voor dezelve litis pendent; ecouleerende
zomtyds eenige jaaren, dat by veele van dezelve geenderlei proces in
actviteit is; en is de zaake van eenig belang, scheepenen gaan ter
advise; maar zeer verre de meeste en genoegzaam dagelykse occupatien
verseeren over zaken van dorpsbestier en huishouding en dus over policie
en financie’.
Bij sprekers van recht zullen oude mannen in de nadagen van hun leven goed
gefunctioneerd hebben, maar bij bestuurders zal de voorkeur wel
uitgegaan zijn naar wat jongere en dynamischere personen. Dit kan dan de
aanleiding zijn om in Veghel de schepenen vaker te gaan vervangen.
Het zal geen toeval zijn dat in plaatsen als veghel sprake is van regenten
en een magistraat kort nadat deze gemeenschappen geld leenden.
Aanvankelijk kon men volstaan met het ad hoc aanwijzen van
gecommitteerden om namens de gemeenschap voor een bepaalde zaak op te
treden. De schulden en andere perikelen van de Tachtigjarige Oorlog
maakten geregeld overleg noodzakelijk, welk overleg een permanent
karakter kreeg: het regentencollege.
Het is verder aannemelijk dat de functionarissen en de
meest gegoede inwoners, die ook in Veghel vooral na circa 1575 namens de
gemeenschap schulden aangingen en daarbij ook zelf aansprakelijk waren,
in deze colleges een stem hadden in ten minste de financiële zaken. De
regenten waren uit hoofde van hun functie (kerkmeester, armmeester,
gezworene of schepen) betrokken bij het regentencollege. Ze werden niet
direct gekozen om in het college zitting te nemen. Door deze
ontwikkeling kregen in de Meierij nagenoeg alle plaatsen met een
dorpskas ook een regentencollege. In deze visie kreeg de vorming van
permanente regentencolleges een belangrijke impuls door het ontstaan van
schulden en het aangaan van leningen door de gemeenschappen met name als
gevolg van de brandschattingen en verwoestingen in de eerste decennia
van de Tachtigjarige Oorlog. Daarvóór traden in deze plaatsen
soortgelijke colleges al op voor het dorp, maar dat waren incidentele
gebeurtenissen, een vertegenwoordiging op ad hoc basis. Ook was al
sprake van permanente functionarissen die namens diverse gemeenschappen
belangen behartigden, zoals de schepenen, gezworenen, borgemeesters,
kerkmeesters en armmeesters. Dit waren echter functionarissen met
specifieke taken, geen regenten voor het algemeen bestuur.
In Veghel werd de gemeint aanvankelijk door gezworenen
beheerd. Tussen 1575 en 1579 kregen die er het beheer van de
dorpsfinanciën bij. Daarmee kwam hun taak om de gemeint te beheren in de
knel. De rekeningen van de gemeint werden geïncorporeerd in de
dorpsrekeningen. Bij besluiten over het beheer (zoals het verkopen van
turf of nieuwe erven) waren al eerder veelal genomen in een corporele
vergadering, en werden voortaan veelal door de magistraat of de vijf
leden genomen, vaak werden de geërfden nog wel gehoord. Toen in 1662 de
functie van gezworenen weer nieuw leven werd ingeblazen was van hun
voormalige regelgevende bevoegdheden niets meer over. Ze waren voortaan
slechts toezichthouders op de naleving van regels en besluiten die door
anderen genomen werden.
Regelgeving
Ook de regelgeving veranderde. In de zestiende eeuw werden
er ad-hoc besluiten genomen, bijvoorbeeld op corporele vergaderingen,
maar daarnaast waren er ook de keuren met een meer permanent karakter.
Het recht om keuren te maken was imnpliciet verbonden aan een
schepenbank. Ook andere instellingen, zoals gemeinten en gilden, konden
keuren maken, al dan niet met expliciete toestemming van de hertog.
In Veghel is maar een exemplaar keuren bewaard gebleven en
wel die uit 1559. De meeste bepalingen in die keuren gaan over de
gemeint, maar er zijn ook meer algemene dorpszaken in geregeld.
Van de 119 artikelen in de keuren en breuken van 1559 hebben er 90
betrekking op het gebruik en beheer van de gemeint. Nog eens 11
artikelen hebben betrekking op andere gemeenschappelijke eigendommen,
zoals bomen en hout (6 x), wegen (3 x), het Oude Kerkhof (1 x), de
Landweer (1 x), terwijl 7 artikelen betrekking hebben op het onderhoud
van de Aa en de visserij.
Dus 108 van de 119 artikelen (dat is 91 %) hebben betrekking op het
beheer van de gemeint of andere gemeenschappelijke eigendommen.
Het beheer van de gemeint behoorde tot de bevoegdheid van de
gezworenene, en dat van de andere gemeenschappelijke eigendommen mag men
dat veronderstellen. Daarnaast waren er 11 artikelen (9 %) betreffende
zaken die men tot de bevoegheid van het algemeen bestuur (het corpus,
ofwel de meerheid van de gezamenlijke onderhorigen aan de schepenbank)
mag rekenen: namelijk de
gezondheidszorg (1 artikel), plaatselijke maten (5
x), dronkenschap (1 x), zondagsrust (3 x) en omgangen door dienaren (1
x).
In het
Archief van de Leen- en Tolkamer bevindt zich onder inv. nr. 158.A een
zogenaamd “Privilegeboek van de Meierij”. Op fol. 61 wordt in een
aantekening van 5 april 1629
betreffende de pootkaart
verwezen naar het Veghelse jaarkeurboek van 1559.
Kennelijk waren de keuren tussen 1559
en 1629 niet meer vernieuwd. Er zijn geen aanwijzingen dat dit voor 1785
nog ooit gebeurd is.
De keuren van 1559 bleven van kracht maar in plaats van het
aanpassen van de keuren namen de regenten vanaf rond 1585 veel vaker dan
voorheem besluiten namens het dorp. Deze werden niet meer in de keuren
geïncorporeerd. In de
1672-1678 troffen we bijvoorbeeld aan:
-
Ordonnanties ter handhaving van de openbare orde, zoals:
-
Ordonnanties om 's nachts wacht te lopen door de rotten
-
Ordonnanties om wegen en waterlopen te onderhouden door de inwoners of
rotten
-
Ordonnanties ter regulering van het gebruik van de gemeint
-
Ordonnanties ter bevordering van de gezondheid van de bevolking
-
Ordonnanties om diensten te leveren aan legers (hoge overheden)
-
Onderhoud van gemeente-eigendommen
-
Toezicht op de armentafel (relatie met kerk en armentafel)
-
Betalingsbevelen (dorpskas)
-
Aanstelling en soms ook beëdiging van functionarissen
Terwijl er veelal breder overlegd
werd over belastingen, dorpsfinancien, geschillen en verkoop van nieuwe
erven.
In de zeventiende eeuw verschijnen ook steeds meer afzonderlijke reglementen
waarin dorpszaken worden geregeld. Een reglement was uitgebreider dan
een ordonantie. Het verschil tussen een uitgebreide ordonnantie en een
klein reglement is moeilijk te maken.
-
In een ordonnantie van 28-11-1653 worden alle huishoudens opgesomd, en bij
elk huishouden staat aangegeven of men een geweer ('roer') of stok moet
hebben om zich en het dorp 'te verweiren'.
-
In 1662 kreeg Veghel een bestuurlijk reglement
-
De eerste ordonnatie ter
voorkoming van brand dateert van 7 november 1670. Op 30 januari 1698
volgde een aanvullende ordonnantie. Op
19 december 1699 vaardigden de schepenen Veghels eerste brandreglement
uit In 1744 en 1751 volgden nieuwe brandreglementen.
-
In 1698 werd de levering van
diensten aan legers geregeld
-
In 1753 werd een ordonnantie op de
boterwaag uitgevaardigd
-
In 1785 werden voor het eerst
sinds 1559 weer eens keuren op papier gezet. Deze handelden alleen over
de gemeint, algemene dorpszaken werden er uitgelaten.
-
In 1804 volgde een soortgelijk
'schutreglement
Samenvatting
Aan het einde van de zestiende vond er in Veghel een
ingrijpende bestuurlijke hervorming plaats.
-
De gezworenen die de gemeint beheerden kregen er tussen 1575 en 1579 als
extra taak het beheer van de dorpsfinanciën bij. Tot op zekere hoogte
waren incidenteel de inkomsten en uitgaven van het dorp al in hun
rekeningen openomen, maar nu die dorpsinkomsten en uitgaven werden veel
groter en de geldstroom kreeg een permanent karakter. De gezworenen
werden voortaan borgemeesters genoemd.
-
De rekeningen van de gemeint en die van de beden werden met de
dorpsrekening gecombineerd.
-
Dorpszaken werden aanvankelijk vooral middels corporele vergaderingen
besloten. In de zeventiende eeuw trad de magistraat, ofwel het college
van schepenen (soms aangevuld met andere fnctionarissen) veelal al
bestuurlijk college op.
-
De keuren werden in 1559 voor het laatst op het jaargeding vastgesteld. In
de late zestiende en zeventiende eeuw werden ordonnanties en reglementen
door de magistraat uitgevaardigd en vastgesteld.
-
De schepenen hadden al langer beperkte bestuurlijke taken, maar door de
toenemende geldstroom voor het dorp namen hun bestuurlijke
verantwoordelijkheden aan het einde van de zestiende eeuw sterk toe.
-
Tot en met 1584 bleven schepenen hun hele leven schepen. Vanaf 1585 werden
ze al tijdens hun leven vervangen. De gemiddelde zittingsduur
verminderde van ongeveer 16 tot 5 jaren. Dit zal samenhangen met een
verandering van het gewensde profiel. dat verschoof van oude wijze
mannen die rechtspraken naar wat jongere en meer dynamische bestuurders.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||