De ontwikkeling van het gemeentebestuur van Veghel tot 1795
Martien van
Asseldonk, september 2014
Deze gegevens mogen
gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk,
www.oudzijtaart.nl
Begripsbepaling
Tijdens het Ancien Régime had het woord gemeente (gemeijnt,
gemeinte en andere spellingsvarianten) drie verschillende betekenissen:
-
en deel van de wildernis beheerd door een bepaalde groep boeren
-
een gemeenschap
-
een bestuurlijke eenheid (wat we nu een gemeente noemen)
In oude bronnen komt het woord gemeentebestuur niet voor,
men heeft het over de 'magistraat', het dorpsbestier en over de
bestierders, regenten of regeerders van een dorp of stad. Daarmee wordt
hetzelfde bedoeld als wat we tegenwoordig met gemeentebestuur bedoelen:
een aantal mensen die optreden als afgevaardigden van de gemeente,
geregeld vergaderen en bindende besluiten nemen.
Dan moeten we nog afspreken wat we bedoelen met een
'gemeente' of 'eenheid van algemeen bestuur'. Daar is door historicie
lang over gedebatteerd geweest. Een oude opvattng was dat de gemeentes
voortkwamen uit groepen boeren (Germanen) die samen een gemeint beheren,
hij noemt die markegemeenschappen. Maar gemeintes zijn niet zo oud en W.
J. Alberts betoogde in 1966 dat de gemeentes voortkomen uit
rechtsgemeenschappen, het waren dus lieden die onder dezelfde
schepenbank resorteerden. Deze opvatting was eerder al naar voren
gebracht door Van Buytenen (1961) en Bader (1962) en later nog eens door
Raadschelder (1992). Van der Pot wees in 1983 er op dat de corporele
vergaderingen (van alle of althans de meeste geërden van zo'n ressort)
het oudste bestuur vormden.
In mijn proefschrift krijgen zowel Alberts als Van der Pot
gelijk, maar er is een ontwikkeling geweest die de rechtshistorici
ontgaan is, en die verband houdt met de financiën en belastingen.
In de Meierij kwam ongeveer tweederde deel van de algemeen bestuurlijke
ressorten voort uit openbare rechterlijke ressorten en het resterende
eenderde deel uit plaatsen met schulden die geen eigen schepenbank
hadden.
Daarover dadelijk meer.
Even is ook de opvatting dat gemeentes voortkomen uit
samenklontering van gehuchten in de mode geweest (Molemans 1978, weer
opgepakt door Leenders 1996 en 2001, en door Huiskamp 2001 en Meurkens
eveneens in 2001). Deze opvatting kreeg een impuls door de publicatie
van Deutsche Ungtertanen, door
Blickle (1981), die de boeren een belangrijke rol gaf in de vorming van
de samenleving. In mijn proefschrift (2002) heb ik de onjuistheid van
die gedachte aangetoond. Op een enkele uitzondering na zijn alle
schepenbanken van bovenaf door heren ingesteld. Ze zijn zelden ontstaan
vanuit de gemeenschap. Sindsdien hoor je niet meer over deze opvatting.
Er zijn door verschillende autheurs verschillende
definities van een 'gemeente'. Smulders 1955, en Kappelhof 1986 deden
dat aan de hand van een opsomming van taken. Voor een algemene
begripsvorming is dat wel nuttig, maar heel scherp is met die methode
niet te schieten, want om die taken vast te kunnen stellen, moet je
eerste weten wat een gemeente is. Er is hier sprake van de kip en het ei
probleem. Je hebt het een nodig om het andere te kunnen doen en
omgekeerd. In mijn proefschrift betoog ik dat een 'gemeente' is, voor de
periode vóór rond 1600 een 'rechtskring
ofwel rechterlijk resoort was. Dat was niet nieuw. Wel nieuw was
dat voor de periode ná rond 1600 het al dan niet hebben van eigen
dorpsrekeningen doorslaggevend was geworden.
Alberts gaf in 1966 een definitie van een gemeente in een publicatie waarin
hij ‘de geboorte en groei van de Nederlandse gemeente’ beschreef. Aan
het gebruik van zijn definitie voor de periode van het Ancien Régime
zitten wat haken en ogen. ‘Gemeenten’ in staatsrechtelijke zin
ontstonden pas in 1798. In Meierijse bronnen uit de periode vóór 1798 is
wel sprake van ‘gemeynten’ in de zin van dorpsgemeenschappen, maar deze
kunnen niet allemaal als algemeen bestuurlijke ressorten beschouwd
worden. Zijn frase dat een dergelijk ressort ‘op autonome wijze’ de
belangen van haar burgers zou behartigen is te ongenuanceerd. De mate
van integratie in de ‘staat’ was niet in alle algemeen bestuurlijke
ressorten en elke periode hetzelfde. Ook de frase ‘lokaal samenwonende
individuen’ roept bedenkingen op. Het is de vraag of de nadruk op
individuen in plaats van families niet te eigentijds is. Het
‘samenwonen’ en de gemeenschapszin die dat woord suggereert,
waren in
uitgestrekte ressorten ook betrekkelijk. Een ander bezwaar is dat
aanvankelijk het behoren tot een algemeen bestuurlijk ressort niet
bepaald werd door de vraag of men in bepaalde plaats woonde, maar of men
tot het betreffende rechterlijke ressort behoorde. Dat laatste is vooral
voor de late Middeleeuwen van belang omdat toen in één nederzetting
onderhorigen van verschillende heren konden wonen. In mijn proefschrift
(2002) geef ik de volgende definitie van een ‘algemeen bestuurlijke
ressort’ die bruikbaar is voor de periode vóór 1795:
Tijdens het Ancien
Régime was een plaatselijke eenheid voor algemeen bestuur een ressort
met een duurzaam karakter, waarvan het algemeen bestuurlijke orgaan
gevormd werd door een geïnstitutionaliseerde vergadering van daartoe
gerechtigden of door een duurzaam college gevormd door
vertegenwoordigers van het ressort en eventueel van de heer of centrale
overheid. Het bestuurlijk orgaan behartigde de belangen van het ressort
in alomvattende zin en legde de leden van het ressort diensten en
verplichtingen op. Het lidmaatschap was niet vrijblijvend: men behoorde
tot een algemeen bestuurlijk ressort, omdat men tot een openbaar
rechterlijk ressort behoorde en vanaf de vijftiende of zestiende eeuw
omdat men in de betreffende plaats domicilie had en er belastingen
betaalde. Het ressort kon ad hoc of permanente vertegenwoordigers
aanwijzen en belasten met specifieke of algemeen bestuurlijke taken. Een
algemeen bestuurlijk ressort maakte in meer of mindere mate deel uit van
de staat.
De ontwikkeling in Veghel: het voorspel
In de eerste helft van de twaalfde eeuw waren de meeste
mensen op het grondgebied van de latere gemeente Veghel onderhorig aan
een grondheer die een domein op de Boekt (Havelt) bezat. Deze horigen
waren overdraagbaar bezit, ze konden verkocht of weggegeven worden. Over
hen werd recht gesproken door hun heer. Mogelijk hadden ook andere
grondheren rechten of bezittingen in veghel, daarover ontbreken
gegevens. In dezelfde periode was er ook al een kleinere, maar relatief
rijkere groep vrije boeren. Zij behoorden onder de rechtbank van de
heren van Rode en hun rechtsvolgers. De gemeente Veghel bestond nog
niet.
In de tweede helft van de twaalfde eeuw werd het voor de
domeinheer goedkoper om arbeiders in dienst te nemen dan om horigen te
onderhouden. De horigen kwamen vrij en verhuisden van het domein naar de
rand. Een belangrijke stap was dat zij rond 1150-1190 ook het beheer van
de kerk kregen die toen verhuisde van het domein op de boekt naar de
latere lokatie op de markt. Tussen rond 1190-1230 werd in de regio het
grootste deel van de wildernis opgedeeld in gemeintes, die beheerd
werden door gebruikersgroepen of hun vertegenwoordigers. In Veghel waren
dat de parochianen. Rond 1250 hadden we in Veghel dus een parochie
waarbij de parochianen tevens hun gemeint beheerden. Daar hoorde ook
regelgeving bij, regels voor de kerk, en regels voor de gemeint.
Dat kunnen worden beschouwd als regels voor een specifiek doel.
Dat waren geen algemene dorpsregels, en Veghel was daarom ook nog geen
'eenheid van algemeen bestuur', wat we nu een gemeente noemen. Voor de
algemene rechtsregels behoorde Veghel rond 1250 nog steeds onder de
schepenbank van SInt-Oedenrode.
De geboorte van de gemeente
Een plaats werd een gemeente als het eigen algemeen bestuur
kreeg, dus eigen dorpsregels, de zogenoemde keuren, mocht maken. Dat
recht was impliciet verbonden aan het hebben of krijgen van een eigen
schepenbank. De oudste
Veghelse keuren die overgeleverd zijn dateren uit 1559. Sommige van die
keuren zijn vanwege het noemen van namen of het verwijzen naar andere
regelingen (zoals de regeling over schouw over de Aa uit 1535) enigszins
te dateren.
De schepenbank van Veghel wordt in 1347 voor het eerst
vermeldt. Daarna zijn er elk decennium wel een aantal vermeldingen.
Oudere vermeldingen ontbreken, waaruit we concluderen dat de schepenbank
in 1347 nog niet zo heel lang bestaan zal hebben, anders was er een
gerede kans dat er vermeldingen van waren. We dateren de geboorte van de
gemeente Veghel op een ombekend moment in de periode 1300-1347.
Door professor Coopmans is in 1987 betoogd dat de
dorpsregels in de Meierij voortkomen uit de regelgeving voor de
gemeintes. Dit is een verkeerde voorstelling van zaken, want de
dorpsregels ontstonden op het moment dat de schepenbank ingesteld werd.
Wel ging in latere periode
het beheer van de gemeint - als de geografie van die gemeint dat toeliet
- hier en daar over naar het dorpsbestuur, en werd de regelgeving van de
gemeint ook in de algemene dorpskeuren geïncorporeerd. Dat is een andere
gang van zaken als Coopmans schetste.
Tot 2002 werd altijd geschreven dat de schepenen het oudste
gemeentebestuur vormeden, bijvoorbeeld door raadschelders (1992), De
Monté ver Loren en Spruit (2000) en Coppens (2000). Zij zijn van mening
dat schepenen van oudsher tevens belast waren met zowel weteving,
bestuur als de rechtspraak. Deze opvatting is gebasseerd op de
bestudering van het bestuur in enkele steden. In mijn proefschrift toon
ik aan dat op het platteland dat bestuur aanvankelijk in handen was van
de corporele vergaderingen.
De jaargedingen
In principe werden de keuren elk jaar vernieuwd en bevstigd
tijdens de drie jaargedingen. In Veghel waren dat de eerste drie
rechtszittingen na 1 januari. De schepenbank kwam in principe elke twee
weken bijeen. Er zijn verslagen van deze rechtszittingen (de civiele
dingrollen) bewaard gebleven uit de periode 1569-1572 en 1662-1810. De
eerste drie rechtszittingen van het jaar worden over het algemeen wel
aangeduid als eerste, tweede en derde jaargeding, maar verder
onderscheiden deze rechtszittingen in niets van de andere zittingen. Met
andere woorden het jaargeding was 'verwaterd'. Om toch iets beyer te
begrijpen wat die zittingen inhielden, hebben we de schaarse informatie
over de jaargedingen uit de hele Meierij bij elkaar gezet. In het stuk
over de Veghelse schepenbank ga ik er dieper op in, hier alleen
schetsmatig het belangrijkste:
-
Alle daartoe gequalificeerde
geërfden waren geacht aanwezig te zijn op de jaargedingen.
-
Tijdens het jaargeding werden de keuren voorgelezen, eventueel aangepast en
bevestigd.
-
De rechtszitting had soms een speciale status: In 's-Hertogenbosch kon
onroerend goed dat op een jaargeding niet betwist werd, hierna niet meer
worden aangesproken. Voor boeten opgelegd tijdens een jaargeding gold in
Geldrop het dubbele van het normale tarief.
-
De schepenen werden elk jaar rond de periode van de jaargeding vervangen
dan wel bevestigd in hun functie. Ook in Veghel werden schepenen vaak in
de periode van de jaargedingen vervangen.
De bestuurlijke taken van de schepenen
In beperkte mate hadden de
schepenen ook bestuurlijke taken. Enkele voorbeelden.
-
Volgens het privilege van 20 november
1379 mochten de schepenen met de meerderheid van de geburen elk jaar
gezworenen kiezen voor het beheer van de gemeint.
-
De meerderheid van de schepenen en
geburen mochten volgens datzelfde privilege toestemming geven delen van
de gemeint te verkopen.
-
Volgens de keuren van 1559 mochten de
schepenen samen met de gezworenen en geburen iemand gebruikrechten in de
gemeint geven.
-
Ook hielden ze volgens dezelfde keuren
toezicht tijdens de jaarlijkse turfdagen op de gemeint.
-
In 1623 maakten de schepenen samen met de
borgemeesters plannen om de schutskooi te verzetten
Verder traden de schepenen altijd
op in de corporele vergaderingen. Ze worden steeds als eerste genoemd.
Enkele voorbeelden.
De transitie rond 1600
In het laatste kwart van de zestiende eeuw lopen alle dorpen in de Meierij
schulden op vanwege de tachtigjarige oorlog. De landslasten waren hoger
en bovendien moest men brandschattingen afkopen en rondtrekkende
soldaten onderhouden. De dorpen leenden geld, en de aflossing van die
schulden zou toentallen jaren duren. Ondertussen moest er welk elk jaar
rente betaald worden over het geleende kapitaal. Die rente werden
jaarljks omgeslagen over de bewoners. Hierdoor ontstonden overal waar
die er nog niet waren permanente dorpskassen. Voor het ophalen van de
dorpsbelasting en het beer van de 'gemeentefinanciën' werden overal
borgemeesters aangesteld. In Veghel gebeurde dat op een onbekend moment
tussen 1575 en 1579.
Vanaf circa 1600 worden ook in kleine plattelandsplaatsen regenten genoemd.
Pas vanaf 1601
werden
octrooien om percelen van de gemeint uit
te geven werden gegeven aan ‘de regenten van’ een bepaalde plaats. In
Orthen was in 1590 sprake van ‘regeerders’ en van de ‘principaele
gecommitteerden der gemeynen naegeburen totter regeringen van des dorps
saecken gecommitteert’. In 1593 hadden de inwoners van Riel gemene
gronden verkocht. In 1606 heette het dat de ‘regeerders’ en inwoners van
Riel dat deden. In 1614 trad een aantal inwoners van Beek bij Aarle op
in verband met het recht om percelen van de gemeint te verkopen. Het
waren drie schepenen, twee borgemeesters, één kerkmeester en twee
Heilige-Geestmeesters, ‘altesamen regeerderen’ van Beek en
‘representerende ’t gemeyn corpus van Beeck’.
Het zal geen toeval zijn dat in de kleine plaatsen sprake is van regenten
kort nadat deze gemeenschappen geld leenden. Aanvankelijk kon men
volstaan met het ad hoc aanwijzen van gecommitteerden om namens de
gemeenschap voor een bepaalde zaak op te treden. De schulden en andere
perikelen van de Tachtigjarige Oorlog maakten geregeld overleg
noodzakelijk.
Omdat het onpraktisch was om steeds voor dat doel corporele vergaderingen
te houden, werd een deel van de besluitvorming gedelegeerd naar een
kleinere groep gedelegeerden, aangeduid, de regenten. Dit
overleg keeg
gaandeweg
een permanent karakter kreeg: het
regentencollege.
In de grotere plaatsen waren die
college's er al eerder, en hier en dier was al in de vijftiende en
zestiende eeuw van vertegewnoordiging van gehuchten in het
regentencollege. Pas rond 1600 werden regentencollege's een algemeen
fenomeen.
Het is aannemelijk dat de
functionarissen en de meest gegoede inwoners, die in de zestiende eeuw
maar vooral na circa 1580 namens de gemeenschap schulden aangingen en
daarbij ook zelf aansprakelijk waren, in deze colleges een stem hadden
in ten minste de financiële zaken. De meeste regenten waren uit hoofde
van hun functie (kerkmeester, armmeester, gezworene of schepen)
betrokken bij het regentencollege. Ze werden niet direct gekozen om in
het college zitting te nemen. Regentencolleges vergaderden niet altijd
in dezelfde samenstelling.
De transitie in Veghel
We zagen dat de schepenen ook al voor
1600 in beperkte mate voor sommige taken als bestuurders optraden. Het
lijkt er op dat - althans in Veghel - deze praktijk geleidelijk toenam,
waarbij de schepenen indien nodig geacht meerdere personen bij de
besluitvorming betrokken, en dat er nooit een formeel moment is geweest
waarop het regentencollege formeel ingesteld werd.
We onderzochten vermeldingen van optreden
van de Veghelseschepenen als bestuurders in de periode van rond 1580 tot
rond 1660. Helaas is het archief voor deze periode niet bijster goed
overgeleverd. De vermeldingen zijn schaars:
-
Op 15-2-1587 besloten ' scepenen ende gesworen ende andere notabile mannen' dat de oorlogsschade
voortaan gelijk door alle inwoners van Veghel gedragen zou worden. Dit
heeft nog het karakter van een corporele vergadering, zij het dat de
kerk- en armmeesters niet genoemd worden.
-
Op 3-11-1590 sloten de schepenen en
gezworenen van Veghel aan de ene zijde en Evert Henricks cum suis aan de
andere zijde een accoord over de contributie van de hoeve op
Lochtenborch. Hier ontbreken
de nageburen en is sprake van een klein college dat een besluit neemt.
In hoeverre dat een klein college
besluiten is blijven nemen konden we niet bevestigen door het ontbreken
van gegevens. Pas vanaf 1642 wordt het beeld duidelijker, omdat dan in
de Veghelse bronnen regenten steeds vaker vermeld worden.
-
In een tiendrekening uit 1642 heeft Broekhoven geld uitgegeven voor
seigneur Coppens voor een tocht naar Brussel
op verzoek van de magistraet wordden gebeden.
-
Op 5-4-1658 verklaren enkele inwoners van Veghel ' dat die regeerders van Vechell van allen
ouden tijden soo verrre henne kennisse is streckende gewoon sijn geweest
haere ingesetenen te setten ende tauxeren'.
-
Op 11-5-1661 wordt verklaard dat de inwoners van Eerde hun beesten die
op de Veghelse gemeint grazen ' laeten merct tekenen naer goet duncken der voorscreve) regeerders'.
-
In het bestuurlijk reglement van Veghel van 11-7-1662 worden genoemd:
o
dat ook bij
schepenen ende regeerders geene andere onslaegen (..) sullen mogen
werden gedaen
o
De magistraats
persoonen sullen genieten ieder int jaer eens de somma van ses gulden
sonder meer (dit bedrag werd alleen aan de schepenen betaald)
-
Op 7-11-1662 worden genoemd: de officer, schepenen, borgemeesters,
kerkmeesters, armmeesters ' alle regeerders
des dorps van Veghel'.
-
De notulen van de consistoriale
vergadering van 14-10-1663 vermeld een verzoek aan 'de magistraet
alhier'.
-
In 1666 werd een concept
ordonnnatie
gemaakt door 'de heere magistraet van Vechel'. Alsoo veele ende
verscheyde clachten ende doleantien dagelycx aen den heere officier ende
schepenen deser parochie van Vechel voorcomen ende gedaen worden ...'
-
Bij de verpachting vand e verponding op 19-12-1669 wordt onder
andere bepaald dat: 'de pachters moeten aan de regeerders overleveren
behoorlijke quitantie.'
-
Dorpsrekening van
1674-1675: 'Betaelt voor een caer
peeltorf door last van de regeerders om in de raetcamer te branden'
0-14-0
-
Op 15-12-1695 werd een lijst van
ambtenaren in veghel opgesteld door 'de regenten'
-
Volgens de dorpsrekening van 1713-1715
kreeg: 'Jan Ariens Versteegden tot optimmeringe van sijn huijs met
consent van de regenten', 5-11-0
Het functioneren van het regentencollege
tot 1795
Vanaf 1662 zijn de notulen van de
vergaderingen van de regenten ovegeleverd. Daaruit blijkt dat de
samenstelling en ook de opkomst van de vergaderingen wisselden. Naast
een aantal schepenen en soms de officier, worden ook borgemeesters,
kerkmeesters, armmeesters en soms de twaalf- of achtmannen, vermeld.
Soms wordt nadrukkelijk gesteld dat men voor een besluit de geburen ook
diende uit te nodigen. Dan werd er een corporele vergadering gehouden.
Dat was bijvoorbeeld het geval als er gemene gronden verkocht werden, of
als besloten werd om namens het dorp een rechtszaak te beginnen.
Wie voor welk doel wie bijeen kwam is voor Veghel alleen voor de
periode 1662-1678 in detail onderzocht. In die periode werden de meeste
besluiten door de officier en schepenen alleen genomen. Zij werden de
magistraat genoemd.
De schepenen, al dan
niet met de kwartierschout of stadhouder, namen in de periode 1662-1678
besluiten betreffende de volgende zaken:
-
Ordonnanties ter handhaving van de openbare orde, zoals:
-
Ordonnanties om 's nachts wacht te lopen door de rotten
-
Ordonnanties om wegen en waterlopen te onderhouden door de inwoners of
rotten
-
Ordonnanties ter regulering van het gebruik van de gemeint
-
Aanstelling en soms ook beëdiging van functionarissen
-
Ordonnanties ter bevordering van de gezondheid van de bevolking
-
Onderhoud van gemeente-eigendommen
-
Toezicht op de armentafel
-
Ordonnanties om diensten te leveren aan legers
-
Betalingsbevelen
Als het om geschillen, belastingen of
dorpsfinanciën ging, werd er een bredere vergadering georganiseerd. De
schepenen vergaderden dan samen met de borgemeesters en/of twaalfmannen,
met all beëdigde functionarissen (schepenen, borgemeesters,
twaalfmannen, gezworenen, kerkmeesters en armmeesters), en als het een
belangrijke vergadering was, werden ook de geërfden uitgenodigd.
Een eeuw eerder, in 1559 werden de
dorpszaken nog in de keuren geregeld, die door de vergadering van
geërfden jaarlijks bevestigd en aangepast werden. In de eeuw tussen 1559
en 1662 veranderde het dorpsbestuur ingrijpend. Er onstond rond 1580 een
permanente dorpskas, er werden borgemeesters aangesteld en de
incidentele taken van de schepenen kreeg een uitgebreider en meer
permanent karakter. Ze worden voortaan regenten of magistraat genoemd.
Veel dorpszaken die voorheen door de geërfden in de keuren geregeld
werden, werden voortaan geregeld door middel van ordonnanties van de
regenten. Dat ging gepaard met een geleidelijke uitbreiding van het
aantal taken: er kwamen meer gemeente-eigendommen, er kwam meer aandacht
voor de gezonheidszorg, de regenten gingen zich intensiever bemoeien met
de kerk en de armentafel.
|
||||||||||||