De tellingen
van huizen
Martien van Asseldonk
21 december 2014
Deze gegevens mogen gebruikt worden onder
verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl
Het aantal huizen in Veghel
In Veghel zijn door de eeuwen heen het volgende aantal huizen
geteld:
Hoe de bevolking tussen 1526 en 1736 toenam is niet bekend. Vandaar dat
in de grafiek voor die periode een stippellijn is getekend. We geven
hierna meer details over de diverse tellingen.
De teling van de huizen van de Meierij uit 1374
Er ontstond er een geschil tussen Wenceslaus en
Willem, hertog van Gulik, over het wegnemen van goederen van Brabantse
kooplieden in het Land van Gulik. In Baesweiler kwam het als gevolg
hiervan in 1371 tot een veldslag, waaraan Brabantse leenmannen
deelnamen. De oorlog werd verloren en hertog Wenceslaus en veel van zijn
medestrijders werden gevangen genomen. De telling voor de omslag van de
hierop volgende bede is het oudst bewaard gebleven document waarin alle
belastingplichtige plaatsen in het hertogdom opgesomd worden.
Bron J. Cuvelier,
Les dénombrements de foyers en Brabant (XIV-XVI siècle) (Brussel,
1912) 14-15. Het aantal getelde belastingplichtigen is lager dan het
aantal huisgezinnen, omdat de armen niet meegeteld werden.
Dit es de Meyerien van Den
Bossche
Somma van al der Meyerie van den Bossche
11.381 persone
Die stad van ‘tsHertoghenbossche
3.647
persone
-------- +
TOTAAL
15.028 persone
De haardstedentellingen 1438-1526
Ondertussen was in juli 1438 de haardstedentelling
afgerond. Enkele dorpen uit de Meierij van 's-Hertogenbosch
reclameerden. Op 20 december 1438 vertrokken commissarissen uit Brussel
om de huizen van Eerschot, Heeze, Leende en enkele andere plaatsen
opnieuw te tellen. Men keerde op 5 januari 1439 in Brussel terug. Hierna
kreeg elk dorp bericht over het bedrag waarvoor het aangeslagen werd.
Vanaf 1439 werden de bedragen voor de vierde tot en met
zevende termijn van de bede volgens de haardstedentelling berekend. Voor
het berekenen van de aanslagen werden de plaatsen op het platteland in
drie klassen verdeeld. De rijkste plaatsen betaalden 10 ½ schellingen
per getelde haardstede. De middelmatige plaatsen 9 ½ schellingen per
getelde haardstede en de arme plaatsen 8 ½ schellingen. In de Meierij
van 's-Hertogenbosch werden vijf aan de Maas gelegen plaatsen als arm
gekwalificeerd, twintig plaatsen waren middelmatig en zevenenvijftig
plaatsen werden als ‘goed’ beoordeeld. Hoe men tot deze indeling kwam,
is niet bekend. Het tarief voor 's-Hertogenbosch was 18 schellingen per
haardstede en dat van de twee andere steden, Helmond en Eindhoven, 13
schellingen per haardstede. In de steden mocht men vanwege de armen elke
tiende haardstede in mindering brengen en op het platteland elke vijfde
haardstede.
Bij de bede die de Staten van Brabant op 20 september 1451
toestonden aan Filips de Goede, kregen de Staten minutieuze
voorschriften voor de gehele operatie. Deze werden in 1497 en 1515
bevestigd. Net als in 1438 werden de steden, vrijheden en andere
plaatsen aangeslagen volgens een bepaalde quote. In de steden mocht men
weer elke tiende haardstede in mindering brengen vanwege de armen en op
het platteland elke vijfde haardstede. In de regeling van 1451 worden
plaatselijke bedezetters expliciet verantwoordelijk gesteld voor zowel
het maken van lijsten voor de aanslagen als het ophalen van de bede. De
bedezetters dienden in de tweede helft van maart op een zondag hun
rekening openbaar te verantwoorden. In 1451 werd ook bepaald dat als
iemand in gebreke bleef de bede te betalen, andere inwoners van het
betreffende fiscaal ressort tot Lichtmis niet verantwoordelijk gesteld
konden worden. Na Lichtmis kon ook beslag gelegd worden op de goederen
van de andere inwoners.
Door het nieuwe systeem werden bepaalde taken en
bevoegdheden gedecentraliseerd naar de plaatsen op het platteland.
Volgens het oude systeem stelden de zetters de waarde van iemands bezit
vast. Aan de hand van een tarief van de overheid werd vervolgens de
aanslag berekend. Volgens het nieuwe systeem werden de inwoners van een
bepaald fiscaal ressort op de hoogte gesteld van hun quote en bepaalden
zij vervolgens zelf volgens wel tarief of formule die quote plaatselijk
omgeslagen zou worden. Voor de belastingplichtige inwoners veranderde er
waarschijnlijk niet veel. De goederen van kloosters werden nog steeds
afzonderlijk aangeslagen en bepaalde personen en categorieën bleven
vrijgesteld.
De fiscale ressorten dienden vanaf 1439 een bepaald bedrag
op te brengen. Hoe lager het aantal getelde haardsteden, hoe lager de
quote. Bij de haardstedentelling was het voor de steden en dorpen van
belang de quote zo laag mogelijk te houden en zo weinig mogelijk
haardsteden of huizen mee te tellen. Was de quote eenmaal vastgesteld,
dan was het van belang deze quote plaatselijk over zoveel mogelijk
huizen om te slaan. Het een en ander betekende dat er omstreeks 1438 een
nieuwe bron voor mogelijke conflicten in het leven was geroepen.
Dergelijke spanningen konden ook tussen gehuchten binnen een fiscaal
ressort ontstaan, als de quote voor de bede plaatselijk weer over
verschillende gehuchten verdeeld werd. Spanningen tussen plaatsen werd
verder in de hand gewerkt doordat de commissarissen van de
haardstedentellingen om te kopen waren en niet altijd nauwkeurig te werk
gingen. In 1496 werd de houding van de commissarissen tijdens de
Brabantse haardstedentellingen in weinig lovende woorden omschreven. Ze
zouden de dorpen geld en voedsel afpersen. Tegen betaling schreven de
commissarissen het door de vertegenwoordigers van de dorpen onder ede
opgegeven aantal op zonder zelf te gaan tellen. Als de commissarissen al
de moeite namen om te gaan tellen, werden ze vergezeld door de
plaatselijke schout, schepenen, Heilige-Geestmeesters en bedezetters.
Aan de rand van het dorp gekomen zeiden de plaatselijke functionarissen
wel eens dat een bepaald huis onder een andere parochie hoorde. De
commissarissen namen dat meestal voor waar aan.
Om de verdeling van de bede aan te passen aan de demografische
ontwikkeling werden in 1464, 1472, 1480, 1492, 1496 en 1526 nieuwe
haardstedentellingen gehouden. Cuvelier heeft de resultaten van de
verschillende tellingen gepubliceerd. De resultaten van de
haardstedentelling van de Meierij van 's-Hertogenbosch van 1480 zijn
door Cuvelier niet teruggevonden. Caspar van Breugel maakte echter
omstreeks 1794 een afschrift van deze telling dat bewaard bleef. In de
tabel van Van Breugel ontbreekt de haardstedentelling van 1496. Om te
controleren of Van Breugel inderdaad de telling van 1480 geeft, werden
de resultaten van de haardstedentelling van 1480 uit de rekeningen van
de bede over 1492 en 1493 afgeleid. In die jaren betaalden de plaatsen
in de Meierij twee keer één gulden per haardstede. Deze omslag was
gebaseerd op de haardstedentelling van 1480. Toepassing van de regel dat
op het platteland elke vijfde en in de steden elke tiende haardstede in
mindering gebracht was, geeft de resultaten van de verloren
haardstedentelling van 1480. Vergelijking met de door Van Breugel
gegeven getallen laat zien dat Van Breugel inderdaad de resultaten van
de telling van 1480 geeft.
De bron gebruikt voor de haardstedentellingen van 1438,
1464, 1472, 1496 en 1526 is: J. Cuvelier,
Les dénombrements de foyers en
Brabant (XIV-XVI siècle) (Brussel, 1912) 476-483. De
haardstedentelling van 1438 is ook gepubliceerd door: C.R. Hermans,
Bijdragen tot de geschiedenis,
oudheden, letteren, statistiek en beeldende kunsten der provincie Noord
Brabant II ('s-Hertogenbosch 1845) 51-57; zie ook 70-74. De
haardstedentelling van 1526 door: C.R. Hermans,
Bijdragen tot de geschiedenis,
oudheden, letteren, statistiek en beeldende kunsten der provincie Noord
Brabant II ('s-Hertogenbosch 1845) 57-69; zie ook 74-80. Voor een
andere uitgave van de telling van 1526 zie: J. van de Hammen en A. Sassen, Telling
der huizen en haardsteden in de stad en de Meierij van
's-Hertogenbosch
gedaan in het jaar 1526 ('s-Hertogenbosch
1894).
Cuvelier heeft de haardstedentelling van 1480 voor de
Meierij niet gezien en maakt daar een schatting van. Er is echter een
kopie van de resultaten van de haardstedentelling van 1480 voor de
Meierij aangetroffen in: RANB, Archief van de Leen- en Tolkamer inv. nr.
38a, tabel A: aantekeningen gemaakt door mr. Caspar van Breugel in
verband met zijn onderzoek naar de belastingen en de sociaal-economische
toestand van de Meierij van 's-Hertogenbosch 1792-1794. De resultaten
van de telling zijn samengevat in kolom 1480a. In de tabellen van Van
Breugel ontbreekt de haardstedentelling van 1496. Om te controleren of
Van Breugel inderdaad de telling van 1480 geeft, werden de resultaten
van de haardstedentelling van 1480 tevens uit de rekeningen van de bede
over 1492 en 1493 afgeleid. ARAB, ARK inv. nr. 15732 bevat zes in
perkament gevatte bundels rekeningen. De betreffende rekeningen bevinden
zich in de tweede bundel, fol. 32v-37. De resultaten van deze berekening
zijn samengevat in kolom 1480b. De overeenkomst tussen de getallen in
beide kolommen bevestigt dat Van Breugel de resultaten van de
haardstedentelling van 1480 geeft en niet die van 1496. De telling van
het aantal haardsteden in 1480 kan voor een aantal plaatsen beïnvloed
zijn door het verbranden van huizen vanwege de Gelderse oorlog van
1478-1481.
De stad 's-Hertogenbosch
Het kwartier Peelland
Het kwartier Kempenland
Het kwartier Oisterwijk
Het kwartier Maasland
De tellingen van huizen 1736-1792
Voor deze tellingen zijn twee bronnen geraadpleegd:
Bron A: RANB, Archief van de Leen- en Tolkamer inv. nr.
381, tabel A. Deze circa 1792-1794 door mr. Caspar van Breugel
aangelegde lijst geeft de resultaten voor de Meierij van de
haardstedentellingen van 1437, 1464, 1474, 1480 en 1525, enkele
vijftiende-eeuwse omslagen van de beden, de omslag van de kwartier-taux
en het aantal huizen in 1736 en 1792. Bij deze lijst staat de
aantekening: ‘staat te weten dat van het getal van de nummers der huizen
de anno 1792 alle die welke effective geen woonhuijzen zijn, als
schuuren, bakhuijzen, raadhuijzen, schoolen, etc(etera), die onder het
getal van de nummers der huijzen de anno 1736 begreepen zijn.’
Bron B: RANB, Archief van de Leen- en Tolkamer inv. nr.
312: ‘Lijste van het getal der huizen in de Meijerije, zo als dit was in
de jaaren 1736, 1766, 1771, 1776.’ Alleen voor het kwartier Peelland
zijn ook de aantallen huizen in 1781 gegeven. Het handschrift is
identiek aan dat van bron A, zodat ook deze lijst aan Van Breugel
toegeschreven moet worden.
Voor 1736 zijn twee bronnen beschikbaar. Omdat de cijfers
grotendeels, maar niet helemaal overeenkomen, is de informatie uit beide
bronnen gegeven. Ook de totalen zijn zoals in de bronnen gegeven. De
volgorde van de plaatsen is zoals in Bron B. Bron A volgt een
alfabetische volgorde.
Het kwartier Peelland
|