De bede en de bede-zetters
Martien van
Asseldonk
21 december 2014
Deze gegevens mogen gebruikt worden onder
verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl
De inkomsten van de vorsten
berustten lange tijd op hun persoonlijke vermogen: de opbrengst van de
eigen domeinen, hun bossen en landerijen (al dan niet tegen een cijns
uitgegeven of verpacht) en hun ‘regale’ rechten zoals herendiensten,
gemene gronden, molen-, vis- en jachtrechten, weg- en riviertollen,
veerrechten, alsmede inkomsten uit het muntrecht en de leenverheffingen.
Tot in de twaalfde of dertiende eeuw volstonden deze inkomsten om de
kosten van de hofhouding en de militaire expedities te bestrijden.
In de twaalfde of dertiende eeuw
begon de graaf van Leuven (vanaf circa 1235 hertog van Brabant genoemd)
een toenemend aandeel van zijn inkomsten buiten zijn domeinen te zoeken
door bij bijzondere gelegenheden een bijdrage van zijn onderdanen te
vragen. Deze geldelijke bijdragen werden de beden genoemd. Geleidelijk
werd het deel van de inkomsten uit de beden groter. De bedeplichtige
partijen in Brabant waren de kloosters en de steden en plaatsen op het
platteland onder het gezag van de hertog. Plaatsen in of nabij Brabant
gelegen die niet onder het gezag van de hertog vielen, konden op een
verzoek van de hertog om bij te dragen aan een bede ingaan of dit
weigeren. Indien zijn verzoek ingewilligd werd, verleende de hertog
doorgaans een akte van non-prejudicie, opdat hun bereidwilligheid later
niet zou kunnen ingeroepen worden als een precedent dat hen telkens zou
verplichten mee te betalen aan een bede.
De hertog kon alleen in bepaalde
omstandigheden om een bede verzoeken. In zijn testament van 22 januari
1248 bepaalde hertog Hendrik II dat er in Brabant voortaan alleen nog
maar belastingen zouden geheven worden in overleg met de edelen en
geestelijken. In het in 1261 opgemaakte testament van hertog Hendrik III
werd bepaald dat dit alleen mogelijk zou zijn in het geval van oorlog
voor de verdediging van het land, handhaving van de rechten van de
hertog, dienstverlening aan de Duitse keizer, wanneer de dochters van de
hertog in het huwelijk traden, of als zijn zoons ten strijde uitgerust
moesten worden. Op 27 september 1312, kort voor zijn overlijden,
vaardigde hertog Jan II het charter van Kortenberg uit. In het charter
legde hij vast dat hij slechts een bede kon heffen in geval van de
ridderslag, het huwelijk van een zoon of dochter of bij zijn
gevangenneming. Het grote verschil met het testament van hertog Hendrik
III in 1261 was dat de hertog in geval van oorlog niet langer
vanzelfsprekend recht had op een bede. Dit kan als een reactie gezien
worden op de ruïneuze oorlogen van Jan I. Voor de oorlogen en de
financiële ondersteuning ervan was voortaan toestemming nodig van het
land.
Vanaf het einde van de dertiende
eeuw is bekend wanneer de hertog een bede toegestaan werd. In een
oorkonde van 24 maart 1293 wordt gewag gemaakt van een bede,
vermoedelijk in verband met de grote schulden die de hertog had na de
slag bij Woeringen in 1288. Hertog Jan I verklaarde in dat jaar dat de
bezitters van heerlijkheden binnen zijn hertogdom, de ridders
uitgezonderd, en de onderhorigen van deze heerlijkheden hem een
twintigste deel van de waarde van hun goederen moesten schenken, na
aftrek van de erop rustende schulden en met uitzondering van de eigen
woningen. Geen van de toegestane redenen voor een bede was aanwezig en
de slag bij Woeringen was bovendien gewonnen. De hertog benadrukte dat
de bede zonder enige verplichting was gegeven en beloofde dat hij een
dergelijke gift nooit meer zou vragen. Van Uytven wijst erop dat ook de
kloosters en steden onder het gezag van de hertog bijgedragen hebben aan
deze bede.
Vanwege de grote schulden van het
hertogdom werd in 1313 opnieuw een buitengewone algemene bede
toegestaan. Tijdens de regering van hertog Jan III werden in 1314, 1331,
1332, 1334 en 1348 door de Staten van Brabant beden toegestaan. Dit
gebeurde opnieuw bij de Blijde Inkomst van 3 januari 1356. Omdat een
bede vaak in termijnen over een periode van enkele jaren betaald werd,
kreeg de bedeheffing in de veertiende eeuw geleidelijk het karakter van
een jaarlijkse heffing. Het bleef in principe echter een vrijwillige
bijdrage. In een akte van 15 december 1394 werd benadrukt dat de adel en
de steden van Brabant hertogin Johanna een bede toestonden vanwege de
grote schulden gemaakt voor de oorlog tegen Gelre ‘puerlec van gracien
ende niet van rechte’. In de vijftiende eeuw verloor de bede haar
vrijblijvende karakter.
De eerste vermeldingen van de bede
in de Meierij van 's-Hertogenbosch
De eerste vermelding van een bede in de
Meierij is te vinden in het stadsrecht van 's-Hertogenbosch uit circa
1195. Het tweede artikel bepaalt dat de poorters van 's-Hertogenbosch de
hertog 100 Leuvense schellingen moesten geven als de hertog over de Maas
ter heervaart naar de keizer moest. Als de hertog de Maas niet hoefde
over te steken, waren zij niet tot betaling van een ‘scatting oft bede’
verplicht.
Hierna wordt een bede in de Meierij pas
weer vermeld op 3 oktober 1283. Hertog Jan I verklaarde op die dag van
de stad 's-Hertogenbosch 550 pond Leuvens ontvangen te hebben, af te
houden van de eerstkomende bede. De oudste vermeldingen van beden op het
platteland van de Meierij dateren uit de jaren rond 1300. In 1296
bekrachtigde hertog Jan II de in 1292 gemaakte grensscheiding van de
heerlijkheid Mierlo en stelde de lieden van de heer van Mierlo vrij van
‘allen beden, tollen oft geldelycke diensten’. Toen Gooswijn Model, heer
van Mierlo, in 1334 wel meebetaalde aan de bede, werd hem op 4 mei 1335
dan ook een akte van non-prejudicie verleend, zodat deze bijdrage niet
tot toekomstige verplichtingen zou leiden. In 1301 stelde hertog Jan II
te Someren een schepenbank in. De lieden van Someren kregen van de
hertog vrijstelling van omnia
exactione, tallia et precaria. Ze werden wel verplicht diensten en
betalingen te leveren ter gelegenheid van bepaalde expedities, bij een
bruiloft van de hertog of een van zijn kinderen en bij een ongeluk of
een gevangenneming van de hertog. Dit waren de gebruikelijke
omstandigheden waarin de hertog een bede kon vragen. Enkele jaren later,
in 1304, verleende hertog Jan II aan Gerlach van 's-Hertogenbosch,
ridder, vrijstelling van belastingen en karrendiensten voor de
hoevenaars op diens met name genoemde goederen. De hoevenaars dienden
wel met de andere inwoners van de Meierij militaire diensten te leveren
voor de verdediging van het land en bij te dragen in de beden in de
gebruikelijke gevallen: huwelijk van de hertog en zijn kinderen,
ridderslag van zijn zonen en losgeld voor de hertog en zijn opvolgers.
Ook heren konden beden vragen. Jan, heer
van Geldrop, beloofde op 10 juli 1377 geen belasting of beden meer te
vragen van zijn onderdanen te Geldrop. Kennelijk deed hij dat daarvoor
wel. In 1381 bepaalde de heer van Herlaar bij de uitgifte van een
gemeint aan de geburen van Herlaar dat mensen die niet meebetaalden aan
de beden of geen diensten of ‘gebuurlijkheden’ deden van de gemeint,
geweerd zouden worden. In diezelfde periode inde de hertog van Brabant
beden van de inwoners van ‘Ghestel, Herlaer ende Ghemonde’. Vermoedelijk
betaalden de onderdanen van de heer van Herlaar (aanvankelijk) alleen
bede aan hun eigen heer en niet aan de hertog.
De oude omslag
De eerste bede waarvan de omslag voor het hele hertogdom
Brabant bekend is, is de bede die in 1331 werd toegestaan. Van de formule voor die omslag werd in 1358 gezegd dat die
sinds oude tijden (ab antiquo
tempore) bestond. Volgens
deze ‘oude omslag’ contribueerden de grote steden, het platteland en de
kloosters ieder voor een derde deel in de hertogelijke beden. In 1331 en
1332 betaalden de kloosters nog hun derde deel in de beden. Vanaf 1334
wisten de kloosters sterke reducties te bewerkstelligen. In 1334
betaalden de kloosters slechts een zesde, in 1348 een vierde en in 1356
weer slechts een zesde deel van de bede. Avonds zag in deze afwijkingen
van de oude omslag ten gunste van de kloosters een argument voor de
ouderdom van de oude omslag in drie gelijke porties tussen de kloosters,
steden en het platteland. In de tweede helft van de dertiende eeuw begon
een economische achteruitgang van de cisterciënzer- en misschien ook de
benedictijnenabdijen. Om de bede te kunnen betalen moesten abdijen
aanzienlijke lijfrenten verkopen. De economische positie van de abdijen
moet, op het ogenblik dat de oude omslag werd vastgelegd, sterk genoeg
geweest zijn om dezelfde bijdrage te kunnen opbrengen als de steden, die
toen nog in de beginfase van hun economische bloei verkeerden. Het is
juist in de gunstige conjunctuur van de eerste helft en het midden van
de dertiende eeuw met een hoge bloei van de abdijeconomie en de opkomst
van de steden dat het ontstaan van de oude omslag begrijpelijk is, aldus
Avonds. Onder de regering van Jan III (1312-1355) bereikten de Brabantse
steden met hun lakennijverheid hun economische hoogtepunt. Met de bede
van 1334 begon het systeem van de oude omslag voor het eerst scheuren te
vertonen. De bijdragen van de zeven grote steden aan hun derde deel
waren in 1331 als volgt verdeeld:
Avonds merkt op dat er in 1291 in de
privileges van hertog Jan I voor 's-Hertogenbosch en Herentals verwezen
wordt naar een bestaande verdeling van de beden tussen de steden. Van
Uytven, aangevuld door Jacobs, schetst de situatie in de jaren vóór de
bede van 1293. In 1290-1292 verleende de hertog privileges aan Leuven,
Brussel, Antwerpen, 's-Hertogenbosch, Tienen, Zoutleeuw, Lier en
Herentals in ruil voor 'goede diensten', dat wil zeggen geldelijke
toelagen, waaraan hij dringend behoefte had. De steden hebben zelf hun
privileges geformuleerd. Veelal betrof het een erkenning van bestaande
voorrechten, maar nu met waarborgen. Omdat de privileges grote
overeenkomsten vertonen, vermoedt Van Uytven dat de steden ruggespraak
gehouden hebben toen de hertog hen met een verzoek om een bede
benaderde. Nijvel wordt wel genoemd in de oude omslag, zoals die in 1331
bestond, maar kreeg in 1290-1292 geen privilege. De hertog kreeg pas op
15 januari 1290 voet aan de grond in Nijvel door een overeenkomst met de
abdis van Nijvel over de rechtspraak in de stad. Van Uytven vermoedt dat
Lier slechts een juridische gelijkberechtiging kreeg om het te kunnen
betrekken bij de buitengewone bede. De financiële draagkracht van de
steden zou bepalend zijn geweest bij de toekenning van de privileges in
1290-1292, veel meer dan hun juridisch statuut. Het een en ander doet
vermoeden dat de omslag tussen de steden meer in beweging was dan de
oude driedeling tussen kloosters, steden en platteland.
De omslag en inning van de beden
in de dorpen
De oudste gegevens betreffende de
organisatie van de omslag en de inning van de beden op plaatselijk
niveau dateren uit het einde van de veertiende eeuw. Voor de bede die in
1394 werd toegestaan, zijn gedetailleerde instructies van hertogin
Johanna bewaard gebleven. Er was, zoals gebruikelijk in die periode,
sprake van een hoofdelijke omslag. De belastingplichtigen werden
aangeslagen ‘sonder den enen voir de andere ane te sprekene, te pandene,
oft te moyene in eniger manieren’. De hoogte van de aanslag van elke
bedeplichtige werd vastgesteld door enquêteurs, de ‘besuekers’, die
vergezeld waren van een gedeputeerde van de hertogin. Iedere
belastingplichtige gaf onder ede ‘de state ende grote van sinen goede’
op, waarna zij volgens de daarvoor vastgestelde regels werden
aangeslagen. Dat een dergelijke organisatie ook al vóór 1394 bestond,
blijkt uit de rekening van de kwartierschout van Peelland van 1389-1390.
Frederik Hornkens uit Veghel betaalde een boete ‘om dat hi sijn goet te
cleine gesworen had ende daer mede sijn goet overgaf den
besueckemeesteren tot mijnre vrouwen behoef om dat weder over te
crighen’.
In 1374 werden er op het platteland in de
Meierij 11.381 belastingplichtigen geteld en nog eens 3.647 in de
hoofdstad. Het is uitgesloten dat één comité van ‘besuekers’ in enkele
maanden beëdigde verklaringen van al deze mensen kon afnemen. In 1394
werden geen instructies gegeven hoe de ‘besuekers’ in de Meierij te werk
dienden te gaan. Uit andere bronnen blijkt dat er plaatselijke
bedezetters bestonden. Zo werd er in 1395 een boete geïnd ‘van den
setteren van Mierde, die die fauten setten van ’s heren gelde van Borne,
omdat si meer ghelts oversetten dan hen bevole was’. Rond 1364 worden
zetters te Sint-Oedenrode en te Breugel genoemd vanwege de omslag van
een boete voor het vernielen van het huis van de heer van Jekschot.
Voornoemde zetters worden niet vermeld in verband met de beden, de
volgende zetters wel: in 1395 noteerde de kwartierschout van Peelland
onder zijn inkomsten een bedrag ‘van der beden die die setter over
setten van mijnre vrouwen wegen’. In de veertiende eeuw waren voor de
beden kennelijk plaatselijke zetters werkzaam.
De instructie voor het ontvangen van de
bede van 8 oktober 1428 werpt wat meer licht op het functioneren van
deze zetters. Er werd bepaald dat men in alle plaatsen waarvan de
inwoners contribueerden aan de beden, naar oude gebruiken zetters mocht
kiezen en hun een redelijke beloning mocht geven. De zetters stelden de
hoogte van de aanslag voor iedereen vast en schreven deze op een rol,
die op een zon- of feestdag voor de kerk voorgelezen werd. De plaatselijke zetters stonden onder
toezicht van de ‘besuekers’ van de Meierij van 's-Hertogenbosch, die
door de hertog verantwoordelijk werden gehouden voor de omslag van de
beden in de Meierij en gecontroleerd werden door een gedeputeerde van de
hertog.
Nadat de hoogte van ieders aanslag
vastgesteld was, diende het geld geïnd te worden. In 1358 verleende de
hertog schadeloosstelling aan de hoogschout van 's-Hertogenbosch van
alle aanspraken voortkomend uit het uitvoeren van de bevelen van de
ontvanger van de beden. Kennelijk was de hoogschout van de stad en
meierij van 's-Hertogenbosch er mede verantwoordelijk voor dat de
opbrengst van de bede bij de ontvanger van de bede van het hertogdom
terechtkwam.
In de instructies van 1394 wordt bepaald
dat de opbrengst van de bede van de hoofdstad en alle plaatsen van de
Meierij in 's-Hertogenbosch afgedragen diende te worden. Tevens wordt
bepaald dat ‘wie sijn gelt in tijts niet en betailt, dat men hem
dairvoir panden oft houden sal’. Uit de schoutsrekeningen uit de laatste
decennia van de veertiende eeuw blijkt dat ook de kwartierschouten
assisteerden bij het innen van de beden. Op 16 oktober 1411 gaf de
rentmeester-generaal van Brabant vier kwitanties uit voor de ontvangst
van de beden van de vier kwartieren van de Meierij.
Uit verschillende bronnen blijkt dat de
bedezetters ook als plaatselijke ontvangers functioneerden. Als een
belastingplichtige zijn bede niet betaalde, kon een deel van zijn goed
openbaar verkocht worden. De hertogin schreef in 1394 voor dat in zo’n
geval ‘egheen rechte(re)n oft bedezetteren en sal daer cost op doen oft
rekenen mogen’. Afzonderlijke ontvangers naast de bedezetters worden in
de veertiende en vijftiende eeuw op het platteland nog niet genoemd.
Dat de inning van de beden per plaats
georganiseerd was, blijkt ook uit de rekening van de algemeen ontvanger
van Brabant over de jaren 1363-1390. In zijn rekeningen worden inkomsten
van achterstallige beden per plaats ingeschreven. Het zijn dezelfde
plaatsnamen als die vermeld worden in de administratie van de beden,
zoals die vanaf 1383 deels bewaard is gebleven.
In 1374 bestond er ongenoegen tussen de
hertogin en de steden over het ontvangen van de bede. De hertogin
beweerde dat de bede in de steden aan haar ontvangers betaald diende te
worden; de steden stelden dat zij de ontvangers mochten aanstellen. De
bisschop van Luik bemiddelde. Afgesproken werd dat de ontvangers
voortaan door de Raad van Kortenberg en de steden gezamenlijk aangesteld
zouden worden. De meeste steden ondertekenden dit akkoord niet, omdat
volgens hen de ontvangers van oudsher door de Staten van Brabant en niet
door de hertog of hertogin aangesteld werden.
Resumerend kunnen we vaststellen dat er
in de tweede helft van de veertiende eeuw plaatselijke bedezetters
behulpzaam waren bij het vaststellen van de hoogte van de aanslag van
belastingplichtigen en dat zij waarschijnlijk ook de beden inden en
overhandigden aan de hertogelijke ontvanger van de bede.
Gegevens over
Veghel
Zoals gezegd vermeldt de rekening van de kwartierschout van
Peelland van 1389-1390 dat Frederik Hornkens uit Veghel een boete
betaalde
om dat hi sijn goet te cleine
gesworen had ende daer mede sijn goet overgaf den besueckemeesteren tot
mijnre vrouwen behoef om dat weder over te crighen
De zetters
Op 10-1-1447 verzocht
Willem van Zoermont aan de bedezetters van Veghel om hem niet hoger aan
te slaan in de tax maar hem op het oude peil te laten staan volgens de
voorgaande tax.
Op 29-4-1537 waren op een corporele vergadering in Veghel ook
aanwezig:
-
de bedezetters Jan Claeus Svriesen &
Hanrick Peterss, Hanrick Wouters & Aert Philipsse, Hanrick Peter
Willemssoen & Dirck Aert Smeets,
-
de bede- collecteurs Thys Gerit Thys & Jan Danelssoen,
Hanrick Gerits & Jan Ariaens des jongen, Hanrick Willems & Dirck
Wouterssoen,
In 1537 waren er in Veghel dus afzonderlijke bede-collecteurs
naast de bede-zetters. Veghel was toen in drie delen verdeeld en voor
elk deel waren twee zetters en twee andere collecteurs aangesteld.
Op 15-9-1540 verklaarden de schepenen van
Veghel dat Goert zoon van wijlen Hanrick Thomaess, ‘onse mede nabuer’
een wettig kind is van eerlijke ouders, in Veghel gegoed is, en zich
goed gedragen heeft. Hij was tweemaal gekozen
tot ‘gesworen’ van Veghel, en heeft daar ‘bede geset ende bede
geboert’.
Tot circa 1575 waren er in Veghel twee
aparte rekeningen:
-
De rekening van de gemeint (gemene gronden), waarin waarschijnlijk ook
incidenteel andere uitgaven voor het dorp werden overgenomen
-
De rekening van de collecters van de beden. Dit was een aparte kas en een
aparte rekening.
Tussen 1575 en 1579 werd Veghel belast
met oorlogslasten. Deze lasten waren veel groter dan de incidentele
dorpsuitgaven. Er moest ook rente betaald waren over de geleende
kapitalen. Deze extra uitgaven werden ook in de oude rekening van de
gemeint opgenomen. De gezworenen kregen het er druk mee. Hun functie
veranderde in 'borgemeesters' en hun oude taak als toezichthouders op de
gemeint verwaterde. De jaarlijkse rente leidde tot de invering van een
jaarlijkse dorpsbelasting. Hiervoor gebruikte de
gezworenen/borgemeesters de toen in Veghel gangbare omslag voor de bede.
Van dit 'landboek' is een exemplaar uit 1624 bewaard gebleven. Elke
akker en elke beemd belast met een betaald bedrag. Die last was aan het
perceel verbonden. De totale opbrengst van één omslag (of 'ceel') was
ongeveer 980 gulden. Als men meer geld nodig had, sloeg men het bedrag
meerdere malen om. Ook de nieuwe belastingen die vanaf 1583 ingevoerd
werden, werden opgenomen in de dorpsrekeningen.
De oudst vermelde dorpsrekening van 1604
vermeld bijvoorbeeld:
In de dorpsrekeningen van 1613-1614 en
1614-1615 zijn ook de uitgaven voor de beden opgenomen. Kennelijk werden
die toen door de borgemeesters opgehaald en afgedragen.
De functie van zetter kon na rond 1575
behalve op de bede ook op de
dorpsbelasting en eventueel ook nog op andere belastingen slaan.
Dorpsrekening 1635-1636:
betaelt aende beijsetters
(bede-zetters) die als nu de vuijtganck versedt hadden ende hen daer can
was toe gelecht elck 2 gulden 10 stuyvers, compt voor de vier setteren
te samen 10-0-0
Henrick Dirck Jacobs, oud
schepen en setter van Veghel is op 11-1-1660 rechtelijk gedaagd op
verzoek van Ariaen Daniels van der Donck, oud borgenmeester van Veghel.
Hij verklaart dat hij in 1659 als gekozen setter gehoord heeft dat
Ariaen van der Donck en Art Gerarts zijn zwager, een verschil van mening
hadden over de contributie van alle cedullen als dorpslasten. Dat hij
Henrick toen met zijn mede - setter Gerart Art Gerling het
schattingsboek had bekeken en daar gevonden dat Ariaen Daniel van der
Donck over deze kwestie telkens 1 stuiver en 3 penningen betaalde en Art
Gerarts 3 stuivers, 2 oort en 3 penningen. Hendersken dochter van Gerit
Henricx, betaalde 1 stuiver 2 penn.
De beden waren in de achttiende eeuw
veelal een aparte rekening verantwoord, naast de dorpsrekening.
Er zijn aparte bede-rekeningen bewaard gebleven uit de periode
1706-1718.
De collecteurs
Op 29-4-1537 waren op een corporele vergadering in Veghel ook
aanwezig:
-
de bedezetters Jan Claeus Svriesen &
Hanrick Peterss, Hanrick Wouters & Aert Philipsse, Hanrick Peter
Willemssoen & Dirck Aert Smeets,
-
de bede- collecteurs Thys Gerit Thys & Jan Danelssoen,
Hanrick Gerits & Jan Ariaens des jongen, Hanrick Willems & Dirck
Wouterssoen,
In 1537 waren er in Veghel dus afzonderlijke bede-collecteurs
naast de bede-zetters. Veghel was toen in drie delen verdeeld en voor
elk deel waren twee zetters en twee andere collecteurs aangesteld.
Op 15-9-1540 verklaarden de schepenen van
Veghel dat Goert zoon van wijlen Hanrick Thomaess, ‘onse mede nabuer’
een wettig kind is van eerlijke ouders, in Veghel gegoed is, en zich
goed gedragen heeft. Hij was tweemaal gekozen
tot ‘gesworen’ van Veghel, en heeft daar ‘bede geset ende bede
geboert’.
Uit de rekening van de hoogschout van Den
Bosch lopende van 25-12-1561 tot 25-12-1562:
Dierick
Aeriaenssen Smid aangesteld om de bede te heffen te Veghel
die bij zijn vader is gekomen eisende hem zijn bede te betalen,
maar zijn vader was onwillig en toen heeft Dierick hem met een ‘vuyster’
tegen zijn borst gestoten; Dierick heeft overigens in presentie van
getuigen om vergiffenis gebeden. Hij wordt beboet met 21 gulden en de
schout is tot confiscatie van de goederen overgegaan
Uit de rekening van de hoogschout van Den
Bosch lopende van 25-12-1563 tot 25-12-1564:
Boeyen Janssen van
Veghel had met een opsteker naar een van de schepenen gestoken. Hij
wilde hem ook slaan en hij had kwalijk op hem en zijn medeschepenen
gesproken vanwege het inne van de beden. Hij wordt beboet met 30
carolusgulden
R33, fol. 51
(17-11-1571): Op dezelfde dag 'heeft Jan van Hessel, scouthet van der
heerlicheyt van Vechel, gedaecht gecoren ende geeedt totter collectacien
van alle commerscap Willemen Hanricx Dircxs met Melchior Hanricxs van
Tillair, nae d'inhout van d' ordinancien ende instructien daer op
geraempt'
R33, fol. 53
(16-02-1572)
Op dezelfde
dag 'is geappointeert voer recht ter instancie van Willemen Hanricx
Dircxs dat die ontfanger van den commerbeden der nabueren van Vechel
Willemen Hanricx daer aff betalen sal syn t'achterheyt soe die hem in
die commerbede geset is'.
R32, fol. 406
(29-08-1602): Goossen Jan Alaerts heeft (als vorder) met Jan Peters
(cecoren) van Sint Janssmisse voorleden gepresenteert voor schepenen
Jerman Tonis, Laureyns Ariens, Hanrick Nelis ende Aert Tonis, de bede te
bueren met Jan Peters het geheel dorp door, sonder die te schijen nae
vemellen het bevel in der kercken gedaen ende soo verre Jan Peters daer
in weygerich valt, ... midts desen protesterende van allen schaden doer
den dorp oft hem door Jan Peters onwillicheyt moghen overcomen'.
In 1602 waren er nog afzonderlijke
bede-collecteurs in Veghel. Uit de dorpsrekeningen blijkt dat de
borgemeesters in 1614 en waarschijnlijk al eerder de beden in de
dorpsrekeningen verantwoordden.
Ook worden in 1597-1598 nog aparte
bede-zetters genoemd.
R32, fol. 149
(12-02-1598): Jan Dierck Willem, Jan Thys Erbers, Dries Ariens en Jan
Delis 'versuecken voor schepenen ondergeschreven dat Herman Thonis ende
Jacob Aert Willems bedesetteren van de coenisse bede anno 1597 aen
sullen gehouden syn te setten gelyck een naebuer van Vechel wesende die
daer soo veel lants hebben als sy doen ende gebruycken'.
De inkomsten van de dorpsrekeningen
bestonden uit die tijd uit zogenoemde reëele omslagen. De borgemeensters
belastten de huishoudens met een bepaald bedrag aan de hand van een
maatboek, dat al eerder gebruikt werd voor de inning van de beden. Een
deel van de opbrengst werd gebruikt voor de betaling van de beden, en
een ander deel voor andere dorpsuitgaven, zoals legerlasten en
reparaties. Toen in 1657 de verponding ingevoerd werd (een
grondbelasting) werd tot aan 1738 het oude maatboek ok gebruikt om de
verponding op te halen.
Het bedrag dat jaarlijks voor de beden
afgedragen werd varieerde tussen 1614 en 1660 tussen ongeveer 700 en
1400 gulden er jaar, daarna was het bedrag steeds 882 gulden. Sedert
1629 waren de inwoners van de Meierij gedwongen de beden aan de
Staten-Generaal te betalen.
De bedragen werden door de borgemeesters
in Den Bosch afgedragen:
-
in 1614 aan rentmeester Broeckhoven
-
in 1634-16760 op het klein kantoor van rentmeester Swerius
-
In 1661-1690 op het klein kantoor van rentmeester Focanus
-
In 1609-1705 op het kantoor van
de heer
Benting, tot en met 1696 ter administratie van den heer Isaac van den
Graaf, en 1696-1705 onder de administratie van de heer Painetvin
Het bestuurlijk reglement van 1662 van
Veghel bevat onder andere de volgende bepalingen:
-
Dat den ontfank tot betaelinge van het comptoir van de bede oijck sal
worden opgehaalt sonder der vermenging van ander off meerder lasten.
-
Dat alle hefcedulle van de voorschreven beede insgelijk sal werden oversien
bij de gecommitteerde off twaelff mannen daer te vercoren, oijck ist
noot by de geerfden van ‘s-Hertgenbosch.
-
Dat den ontfank ende uijtgeeff van verponding ende van de bede ieder sal
worden gedirigeert in besondere reekeninge.
Voor de verponding waren er in Veghel in
1662 en daarna inderdaad aparte rekeningen en colelcteurs. De beden
waren al voor 1662 opgenomen in de dorpsrekeningen, en ondanks het
reglement zou dat tot en met 1705 zo blijven.
Vanaf 1706 waren er weer aparte
rekeningen voor de bede gemaakt naast de dorpsrekeningen. Van 1706-1707
tot en met 1709-1710 werd de bede overigens nog wel opgehaald door de
borgemeesters.
Uit de periode 1706-1707 tot en met
1717-1718 zijn de volgende rekeningen bewaard gebleven:
Er zijn een aantal aanbestedingen van de collecte van de bede
bewaard gebleven:
-
Aanbesteding op 27-2-1710 van de
collecte van de koningsbede onder de administratie van ontvanger Pain et
Vin, over de periode van 17-12-1709 tot 17-12-1710; en de personele
quotisatie onder de administratie van de ontvanger Van Strijp, over de
periode van 1-4-1710 tot 31-3-1711. Met voorwaarden. Beide gemijnd door
Anthony Spierincx voor een beurloon van 4-17-0 het honderd.
-
Aanbesteding op 4-5-1716 van de
collecte van de koningsbede over de periode van 17-3-1716 tot 17-3-1717
en van de personele quotisatie over de periode van 1-4-1716 tot
31-3-1717. Niemand wil bieden. Aangegaan op 4-0-0 het honderd, gedaald
tot 6-0-0 en daarvoor opgehouden. Daarom aangenomen door de vier
borgemeesters van het jaar 1716
-
Aanbesteding op 15-4-1716 van de
collecte van de koningsbede over de periode van 17-3-1717 tot 17-3-1718
en van de personele quotisatie over de periode van 1-4-1717 tot
31-3-1718. Gemijnd en aangenomen door Jan Ariens van der Hoeven voor
6-0-0. Borgen zijn Corstiaen van de Ven en Johannes Baltussen van der
Rijt
-
Pogingen om de collecte van de
verponding met 1/5 verhoging over de periode van 1-1-1718 tot 1-1-1719,
en de collecte van de kleine specie en hoofdgeld over de periode van
1-4-1718 tot 30-3-1719 en de collecte van de koningsbede en de personele
quotisatie over de periode van 1-4-1718 tot 31-3-1719 voor 6% aan te
besteden, zijn mislukt. Daarom worden op 18-5-1718 als collecteurs
aangesteld: Voor de koningsbede en de personele quotatie: de
borgemeesters
-
Aanbesteding op 28-12-1724 van de
collecte van de verponding en koningsbede over de periode van 1-1-1725
tot 31-12-1725. Niemand wil de collecte voor een beurloon van 6 %
aannemen en van de Raad van State mag het niet voor meer. De officier,
schepenen, borgmeesters en achtmannen hebben als collecteurs aangesteld:
Heij en Havelt Jan Evers van Hout en Francis van de Linden; Dorshout en
Sontvelt: Anthonij Jan Hendrikx van Rijbroeck en Matthijs Jan Peters
Corsten
-
Aanbesteding op 15-1-1728 van de
collecte van de verponding en koningsbede over de periode van 1-1-1728
tot 31-12-1729, op conditien als genoemd, en overeenkomstig het
reglement de Raad van State van 10-7-1727. Ingezet door Lambert van de
Bogaert op 7 gulden het honderd, gedaald naar 3 gulden, geklommen tot 6
gulden. Omdat het niet voor een hoger bedrag wordt aanbesteed, zijn als
collecteurs aangewezen: Delisse van Schijndel aen de Heij en Gerrit
Hendrik Martens. Borgen zijn Gerrit Jan Aarts van Heeswijck en Anthonij
Aert Jan Leesten
-
Aanbesteding op 19-1-1729 van de collecte van de
verponding en koningsbede over de periode van 1-1-1729 tot 31-12-1729.
Ingezet door Jan Ariens Verhoeven op 7-10-0 ten hondert, gestegen naar 6
gulden, niet aangenomen, daarom worden als collecteurs aangewezen:
Marten van Kilsdonck, Dirck Hendrick van Asseldonk, Hendrick Rutten van
t Hintelt en Adriaen Hendrick Joosten.
Op 29-1-1729 hebben Dirck Hendrix, Adriaen Hendrick
Josten, Marten van Kilsdonk en Jan Aerts Jans hun eed als collecteurs
van de verponding en conincx bede over de periode van 1-1-1729 tot
31-12-1729 afgelegd
-
Op 12-1-1730 zijn Johannes Hellincx, Matthijs Geerits
van Berckel, Nicolaas Hendrik van Kilsdonk, Matheus Adrianus de Leest
aangesteld als collecteus van de verponding over de periode van 1-1-1730
tot 31-12-1730. Op 25-1-1730 hebben Johannes Hellincx, Matthijs Geerits,
Nicolaas van Kilsdonk, Matheus de Leest hun eed als collecteurs van de
verponding en conincx bede over de periode van 1-1-1730 tot 31-12-1730
afgelegd
-
Op 11-1-1731 wordt de collecte van de verponding voor
de periode van 1-1-1731 tot 31-12-1731 verpacht. Niemand wil de collecte
aannemen voor voor 6%. Als collecteurs worden aangesteld Johannes
Lamberts van de Ven, Aert Hendricx van Eert, Aert Jan Aert Rijnders, en
Peter Peters opt Derp. Op 25-1-1731 hebben Joannes Lamberts van de Ven,
Aert Handrix van Eert, Aert Jans Verbeek en Peter Peters hun eed als
collecteurs van de verponding en conincx bede over de periode van
1-1-1731 tot 31-12-1731 afgelegd
-
Op 17-1-1732 wordt de collecte van de verponding voor
de periode van 1-1-1732 tot 31-12-1732 verpacht. Ingezet door Johannes
Kilsdonk op 8%, niemand wil het aannemen voor 6%. Als collecteurs worden
aangesteld Johannes Corstiaens van de Ven, Adriaen Hendrick Martens, Jan
Tonis van Rijbroek en Jan Aert Donckers. Op 24-1-1732 hebben Jan Aert
Donckers, Adriaen Hendrick Martens, Johannes Corstiaens van de Ven en
Jan Tonis van Rijbroek en hun eed als collecteurs van de verponding en
conincx bede over de periode van 1-1-1732 tot 31-12-1732 afgelegd
-
Op 15-1-1733 wordt de collecte van de verponding voor
de periode van 1-1-1733 tot 31-12-1733 verpacht. Ingezet door Gerard de
Jong op 8 %, opgehouden voor 6 %, niemand gecompareerd. Dus worden als
collecteurs aangesteld Jan Lamberts van de Ven, Goort Aert Goorts,
Steven Willem Burgers en Lambert Peter Peters. Op 22-1-1733 hebben Jan
Lamberts van de Ven, Goort Aert Goorts, Steven Willem Stevens en Lambert
Peter Peters hun eed als collecteurs van de verponding en conincx bede
over de periode van 1-1-1733 tot 31-12-1733 afgelegd
-
Op 14-1-1734 wordt de collecte van de verponding voor
de periode van 1-1-1734 tot 31-12-1734 verpacht. Ingezet door G. de Jong
op 8 %. Niemand wil de collecte pachten voor 6 %. Als collecteurs worden
aangesteld Hendrik Hendrikx Verasseldonk, Jan Geerits van de Ven, Jan
Teunis Clockgieters en Jan Aelbers Verhoeven. Op 21-1-1734 hebben
Hendrik Hendrix Verasseldonk, Jan Geerits van de Ven, Jan Teunis
Clockgieters en Jan Aelbers Verhoeven hun eed als collecteurs van de
verponding en conincx bede over de periode van 1-1-1734 tot 31-12-1734
afgelegd
-
Op 13-1-1735 wordt de collecte van de verponding voor
de periode van 1-1-1735 tot 31-12-1735 verpacht. Ingezet door G. de Jong
op 8 %. Niemand wil de collecte pachten voor 6 %. Als collecteurs worden
aangesteld Willem Eijmbers van de Groenendael, Jan Rombouts van Zutphen,
Jan Jansse sLeeuwens en Dirck Peters van de Ven
-
Op 12-1-1736 wordt de collecte van de verponding voor
de periode van 1-1-1736 tot 31-12-1736 verpacht. Ingezet door G. de Jong
op 8 %. Niemand wil de collecte pachten voor 6 %. Als collecteurs worden
aangesteld Jan Martens van Kilsdonk, Jan Jacobs van der Meulen, Anthonij
Sijmon Andriessen en Mattheeus Wilbors. Op 19-1-1736 hebben Jan Martens
van Kilsdonk, Anthonij Sijmon Hurckmans, Jan Jacobs van der Meulen en
Mattheus Wilbors hun eed als collecteurs van de verponding en conincx
bede over de periode van 1-1-1736 tot 31-12-1736 afgelegd
-
Op 24-12-1736 word de secretaris aangesteld als
collecteur van de verponding over de periode van 1-1-1737 tot 31-12-1737
voor een beurloon van 6%
-
Op 30-1-1738 wordt de collecte van de verponding over
de periode van 1-1-1738 tot 31-12-1738 verpacht. Ingezet door Willem
Engelberg op 5-10-0 het honderd, gedaald naar 3%, gestegen naar 5-6-0 en
gemijnd door Goort Aart Goorts. Borgen zijn Jan Delissen van Schijndel
en Johannes Helling
-
Op 7-2-1739 zijn tot collecteurs van de verponding over
de periode van 1-1-1739 tot 31-12-1739 ‘aangestelt sonder publicq
gebragt te hebben’ Jan Jansen den Jongen, Matijs Nelis Boermans den
Ouden, Johannes Lamberts van de Ven en Peter Peters van den Heuvel, voor
een beurloon van 6 %, Op 12-1-1739 hebben Jan Jans den Jongen, Matys
Nelis Boermans den Oude, Peter Peters van den Heuvel en Johannes Lamers
van de Ven hun eed als collecteurs van de verponding en conincx bede
over de periode van 1-1-1739 tot 31-12-1739 afgelegd
-
Op 21-1-1740 zijn tot collecteurs van de verponding
over de periode van 1-1-1740 tot 31-12-1740 aangesteld zonder openbare
verpachting Dirk Jan Donkers, Johannes Adriaen Hendrik Joosten, Tonij
Lamers van de Ven en Willem Jan Tomasse Verbruggen, meester Smit, voor
een beurloon van 5 %. Op 28-7-1740 hebben Dirck Jan Doncquers, Joannis
Arien Hendrick Joosten, Tonij Lambers van de Ven en Willem Jan Tomasse
hun eed afgelegd als collecteurs van de verponding en conincx bede over
de periode van 1-1-1740 tot 31-12-1740
-
Op 19-1-1741 zijn tot collecteurs van de verponding
over de periode van 1-1-1741 tot 31-12-1741 aangesteld zonder openbare
verpachting Willem Jan Teunis Marcelissen, Hendrik Peters van Eert, Jan
Peter Doncquers en Francis Janse van der Meulen, voor een beurloon van 5
%. Op 26-1-1741 hebben Willem Jan Tunis Marcelissen, Hendrik Peters van
Eert, Jan Peter Doncquers en Francis van der Meulen hun eed afgelegd als
collecteurs van de verponding en conincx bede over de periode van
1-1-1741 tot 31-12-1741
-
Op 18-1-1742 zijn tot collecteurs van de verponding
over de periode van 1-1-1742 tot 31-12-1742 aangesteld zonder openbare
verpachting Lambert Aart Willem Evers, Anthony Joosten Voogels, Dirck
Hendrix Verasseldonk en Claas Hendrix van Kilsdonk, voor een beurloon
van 5 %. Op 25-1-1742 hebben Aert Willem Evers, Antonij Jooste Vogels,
Dirk Hendrikx Verasseldonk en Claes Hendrikx van Kilsdonk hun eed
afgelegd als collecteurs van de verponding en conincx bede over de
periode van 1-1-1742 tot 31-12-1742
-
Op 24-1-1743 zijn tot collecteurs van de verponding
over de periode van 1-1-1743 tot 31-12-1743 aangesteld zonder openbare
verpachting Claas Janse van de Broek, Jan Lamberts van de Ven, Lambert
Peter Peeters en Ruth Hendrik Cluijtmans, voor een beurloon van 5 %. Op
31-1-1743 hebben Claas Janssen van den Broek, Jan Lamberts van de Ven,
Lambert Peter Peters en Rut Hendrik Cluijtmans hun eed afgelegd als
collecteurs van de verponding en conincx bede over de periode van
1-1-1743 tot 31-12-1743
-
Op 16-1-1744 zijn tot collecteurs van de verponding
over de periode van 1-1-1744 tot 31-12-1744 aangesteld zonder openbare
verpachting Joannis Roeffs, Joannis Hellincx, Jan Peters van de Wiel en
Jan Jan Hendricx van den Tillaer, voor een beurloon van 5 %. Op
23-1-1744 hebben Joannis Roeffs, Joannis Hellincx, Jan Peters van de
Wiel en Jan Jan Hendrix van den Tillaar hun eed afgelegd als collecteurs
van de verponding en conincx bede over de periode van 1-1-1744 tot
31-12-1744
-
Op 14-1-1745 zijn tot collecteurs van de verponding
over de periode van 1-1-1745 tot 31-12-1745 aangesteld zonder openbare
verpachting Dirk Thonis van Eert, Adriaen Jacobs van de Laerschot, Aert
Willems van Eert en Jan Laurenssen Brederoode, voor een beurloon van 5
%. Op 21-1-1745 hebben Dirk Tonis van Eert, Adriaen Jacobs van de
Laerschot, Aert Willems van Eert en Jan Lauwrensse Bredenrode hun eed
afgelegd als collecteurs van de verponding en conincx bede over de
periode van 1-1-1745 tot 31-12-1745
-
Op 13-1-1746 zijn tot collecteurs van de verponding
over de periode van 1-1-1746 tot 31-12-1746 aangesteld zonder openbare
verpachting Herman van de Laar, Mattheus Wilbors, Lambert Martens van
Doorn en Jan Aalbers Verhoeven, voor een beurloon van 5 %. Op 20-1-1746
hebben Herman van de Laar, Lambert Martens van Doorn, Jan Aalberts
Verhoeven en Mattheus Wilborts hun eed afgelegd als collecteurs van de
verponding en conincx bede over de periode van 1-1-1746 tot 31-12-1746
-
Op 12-1-1747 zijn tot collecteurs van de verponding
over de periode van 1-1-1747 tot 31-12-1747 aangesteld zonder openbare
verpachting Jan Evers van Hout, Gerit van de Leemput, Adriaen Janse
Verhoeven en Francis Janse Rijbroek, voor een beurloon van 5 %. Op
19-1-1747 hebben Jan Evers van Hout, Gerrit van de Leemput, Adriaenm
Jans Verhoeve en Francis Jans Rijbroek hun eed afgelegd als collecteurs
van de verponding en conincx bede over de periode van 1-1-1747 tot
31-12-1747
-
Op 11-1-1748 zijn tot collecteurs van de verponding
over de periode van 1-1-1748 tot 31-12-1748 aangesteld zonder openbare
verpachting Johannes Lambert van de Ven, Hendrik Jan Rombouts van
Zutphen, Lambert Janse van de Tillaer en Aaert Jansse Verbeek, voor een
beurloon van 5 %. Op 18-1-1748 hebben Johannis Lambers van de Ven,
Hendrik Jan Rombouts van Zurphen, Lambert Janse van den Tillaer en Aert
Janse Verbeek hun eed afgelegd als collecteurs van de verponding en
conincx bede over de periode van 1-1-1748 tot 31-12-1748
-
Op 16-1-1749 zijn tot collecteurs van de verponding
over de periode van 1-1-1749 tot 31-12-1749 aangesteld zonder openbare
verpachting Johannes Cornelis Hurkmans, Lambert Jan Goort Denisse, Aert
Hendrik Teunisse en Jan Hendrik van de Oever, voor een beurloon van 5 %
-
Op 15-1-1750 zijn tot collecteurs van de verponding
over de periode van 1-1-1750 tot 31-12-1750 aangesteld zonder openbare
verpachting Jacob Melisse van Santvoort, Lambert van de Oever, Anthony
van Geelkerken, Aert Adriaen Donckers, voor een beurloon van 5 %
-
Op 28-1-1751 zijn tot collecteurs van de verponding
over de periode van 1-1-1751 tot 31-12-1751 aangesteld zonder openbare
verpachting Peter Aerts Frankevoort, Jan Lambert Hendrikx, Willem
Gijsbert Smits, Dirk Jansse den Jongen, voor een beurloon van 5 %
-
Op 6-2-1766 wordt de collecte van
de gemene middelen voor de periode van 1 oktober 1765 tot 30 september
1766 verpacht. Teven de verponding voor de periode van 1 januari 1766
tot 31 december 1766 en de koningsbede zijnde 1/3 van de verponding van
17 maart 1766 tot 17 maart 1767. Aangenomen door Francis van Gulick voor
2-10-0 per 100.
-
Op 5-2-1767 wordt de collecte van
de gemene middelen voor de periode van 1 oktober 1766 tot 30 september
1767 verpacht. Teven de verponding voor de periode van 1 januari 1767
tot 31 december 1767 en de koningsbede zijnde 1/3 van de verponding van
17 maart 1767 tot 17 maart 1768. Aangenomen door Francis van Gulick voor
3-16-0 per 100.
-
Op 4-2-1768 wordt de collecte van
de gemene middelen voor de periode van 1 oktober 1767 tot 30 september
1768 verpacht. Teven de verponding voor de periode van 1 januari 1768
tot 31 december 1768 en de koningsbede zijnde 1/3 van de verponding van
17 maart 1768 tot 17 maart 1768. Aangenomen door Francis van Gulick voor
2-16-0 per 100.
-
Op 9-2-1769 wordt de collecte van
de gemene middelen voor de periode van 1 oktober 1768 tot 30 september
1769 verpacht. Teven de verponding voor de periode van 1 januari 1769
tot 31 december 1769 en de koningsbede zijnde 1/3 van de verponding van
17 maart 1769 tot 17 maart 1770. Aangenomen door Jan Willem van Nouhuys
voor 2-6-0 per 100.
-
Op 9-2-1770 wordt de collecte van
de gemene middelen voor de periode van 1 oktober 1769 tot 30 september
1770 verpacht. Teven de verponding voor de periode van 1 januari 1770
tot 31 december 1770 en de koningsbede zijnde 1/3 van de verponding van
17 maart 1770 tot 17 maart 1771. Aangenomen door Jan Willem van Nouhuys
voor 2-18-0 per 100.
-
Op 7-2-1771 wordt de collecte van
de gemene middelen voor de periode van 1 oktober 1770 tot 30 september
1771 verpacht. Teven de verponding voor de periode van 1 januari 1771
tot 31 december 1771 en de koningsbede zijnde 1/3 van de verponding van
17 maart 1771 tot 17 maart 1772. Aangenomen door Jan Willem van Nouhuys
voor 2-0-0 per 100.
-
Op 6-2-1772 wordt de collecte van
de gemene middelen voor de periode van 1 oktober 1771 tot 30 september
1772 verpacht. Teven de verponding voor de periode van 1 januari 1772
tot 31 december 1772 en de koningsbede zijnde 1/3 van de verponding van
17 maart 1772 tot 17 maart 1773. Aangenomen door Jan Willem van Nouhuys
voor 2-6-0 per 100.
-
Op 4-2-1772 wordt de collecte van
de gemene middelen (waaronder zijn begrepen het hoofgelt loco gemael,
hoorngelt en besayde morgen tale, ’t geslagh of beestiael, den impost op
de dranken en de helft der cleyne specie) voor de periode van 1 oktober
1772 tot 30 september 1773 verpacht. Teven de verponding voor de periode
van 1 januari 1773 tot 31 december 1773 en de koningsbede zijnde 1/3 van
de verponding van 17 maart 1773 tot 17 maart 1774. Aangenomen door Jan
Willem van Nouhuys voor 1-18-0 per 100.
-
Aanbesteding van de collecte van
de gemene middelen (het hoofdgeld loco gemael, hoorngelt en besayde
mergen, taele, ’t geslagh off beestiael, den impost op de dranken en de
helft van de cleyne specie) voor de periode van 1-10-1773 tot 30-9-1774,
en de verponding over de periode van 1-1-1774 tot 31-12-1774,
en de koningsbede over de periode van 17 maart 1774 tot 17 maart
1775. Aangenomen door J.W. van Nouhuijs voor 2-2-0 het honderd.
-
Aanbesteding op 2-2-1775 van de
collecte van de gemene middelen (hooftgelt loco gemael, hoorngelt en
besayde mergentaale, ’t geslagh off bestiael, den impost op de dranken
en de helft van decleyne specie) over de periode van 1-10-1774 tot
30-9-1775. Ook de verponding over de periode van 1-1-1775 tot
31-12-1775, en de koningsbede, zijne 1/3 van de verponding, over de
periode van 17-3-1775 tot 17-3-1776. Aangenomen door J. W. van Nouhuijs
voor 1-18-0 het honderd.
-
Verpachting op 8-2-1776 van de
collecte van de gemeene middelen (hooftgeld loco gemael, hoorngeld en
besaut morgentaele, ’t
geslagh off beestiael, den impost op de dranken en de helft van de cleyn
specie) over de periode van 1-10-1775 tot 30-9-1776, de verponding over
de periode van 1-1-1776 tot 31-12-1776 en de koningsbede over de periode
van 17-3-1776 tot 17-3-1777. Aangenomen door Martinus van Heijnsbergen,
ten behoeve van Dirk van de Laek, wonende te St. Oedenrode
voor 2-4-0 het honderd.
-
Aanbesteding van de collecte van
de gemene middelen (het hoofdgeld loco gemael, hoorngelt en besayde
mergen, taele, ’t geslagh off beestiael, den impost op de dranken en de
helft van de cleyne specie) voor de periode van 1-10-1776 tot 30-9-1777,
en de verponding over de periode van 1-1-1777 tot 31-12-1777, en de
koningsbede over de periode van 17 maart 1777 tot 17 maart 1778.
Aangenomen door Dirk van de Laak voor 2-10-0.
-
Aanbesteding op 4-2-1779 van de
collecte van de gemene middelen (hooftgelt loco gemael, hoorngelt en
besayde mergentaale, ’t geslagh off bestiael, den impost op de dranken
en de helft van decleyne specie) over de periode van 1-10-1778 tot
30-9-1779. Ook de verponding over de periode van 1-1-1779 tot
31-12-1779, en de koningsbede, zijne 1/3 van de verponding, over de
periode van 17-3-1778 tot 17-3-1779. Ingezet door Dirk van de Laak.
Aangenomen voor 2 gulden het honderd door Hendrik Gerbrandts ‘en neemt
aen binnen agt dagen te declareren ten wiens behoeve sulks heeft
gedaan’. In de marge een aantekening van 11-2-1779: aangenomen ten
behoeve van Gerardus Sterk tot 's-Hertogenbosch
-
Aanbesteding op 3-2-1780 van de
collecte van de gemene middelen (hooftgelt loco gemael, hoorngelt en
besayde mergentaale, ’t geslagh off bestiael, den impost op de dranken
en de helft van decleyne specie) over de periode van 1-10-1779 tot
30-9-1780. Ook de verponding over de periode van 1-1-1780 tot
31-12-1781, en de koningsbede, zijne 1/3 van de verponding, over de
periode van 17-3-1779 tot 17-3-1780. Aangenomen door M.S. van
Heijnsbergen voor 1-16-0 het honderd. Hij verklaart op 17-2-1780 de
verpachting aangenomen te
hebben voor Dirk van de Laak.
-
Aanbesteding op 8-2-1781 van de
collecte van de gemene middelen (het hoofdgeld loco gemael, hoorngelt en
besayde mergentaele, ’t geslagh off beestiael, den impost op de dranken
en volgens de resolutie van de Raad van Staten van 9-1-1781 het ¾ deel
van de cleyne specie) voor de periode van 1-10-1781 tot 30-9-1782, en de
verponding over de periode van 1-1-1781 tot 31-12-1781,
en de koningsbede over de periode van 17 maart 1781 tot 17 maart
1782. Aangenomen voor 2-4-4- door Hendricus Gerbrandts ten behoeve van
Gerardus Sterk tot ’s-Hertogenbosch.
-
Aanbesteding op 27-9-1781 van de
collecte van de gemene middelen (het hoofdgeld loco gemael, hoorngelt en
besayde mergentaele, ’t geslagh off beestiael, den impost op de dranken
en volgens de resolutie van de Raad van Staten van 9-1-1781 het ¾ deel
van de cleyne specie) voor de periode van 1-10-1781 tot 30-9-1782, en de
verponding over de periode van 1-1-1782 tot 31-12-1782,
en de koningsbede over de periode van 17 maart 1782 tot 17 maart
1783. Aangenomen door Frans Peer Grootveld voor 2-4-0 het honderd.
Op 4-10-1781 verklaart Grootveld
de verpachting aangenomen te hebben voor Gosewinus Hermanus van Nouhuijs
te Oedenrode.
-
Aanbesteding op 26-9-1782 van de
collecte van de gemene middelen (het hoofdgeld loco gemael, hoorngelt en
besayde mergentaele, ’t geslagh off beestiael, den impost op de dranken
en volgens de resolutie van de Raad van Staten van 9-1-1781 het ¾ deel
van de cleyne specie) voor de periode van 1-10-1782 tot 30-9-1783, en de
verponding over de periode van 1-1-1783 tot 31-12-1783,
en de koningsbede over de periode van 17 maart 1783 tot 17 maart
1784. Aangenomen door G.H. van Nouhuijs voor 2-8-0.
-
Aanbesteding op 25-9-1783 van de
collecte van de gemene middelen (het hoofdgeld loco gemael, hoorngelt en
besayde mergentaele, ’t geslagh off beestiael, den impost op de dranken
en volgens de resolutie van de Raad van Staten van 9-1-1781 het ¾ deel
van de cleyne specie) voor de periode van 1-10-1783 tot 30-9-1784, en de
verponding over de periode van 1-1-1783 tot 31-12-1783,
en de koningsbede over de periode van 17 maart 1783 tot 17 maart
1784. Aangnomen door G.H. van Nouhuijs, voor 2-10-0 per honderd.
-
Aanbesteding op 23-9-1784 van de
collecte van de gemene middelen (het hoofdgeld loco gemael, hoorngelt en
besayde mergentaele, ’t geslagh off beestiael, den impost op de dranken
en volgens de resolutie van de Raad van Staten van 9-1-1781 het ¾ deel
van de cleyne specie) voor de periode van 1-10-1784 tot 30-9-1785, en de
verponding over de periode van 1-1-1784 tot 31-12-1784,
en de koningsbede over de periode van 17 maart 1784 tot 17 maart
1785. Aangenomen door Goswinus Hermanus van Nouhuijs, voor 2-6-0 per
honderd.
-
Aanbesteding op 22-9-1785 van de
collecte van de gemene middelen (het hoofdgeld loco gemael, hoorngelt en
besayde mergentaele, ’t geslagh off beestiael, den impost op de dranken
en de cleyne specie) voor de periode van 1-10-1785 tot 30-9-1786, en de
verponding over de periode van 1-1-1786 tot 31-12-1786, en de
koningsbede volgens de resolutie van de Raad van State van 23-6-1785 ¼
van de verponding en 1/8 van dat ¼ over de periode van 17 september 1785
tot 16 september 1786.
Ingezet en gemijnd door Goswinus Hermanus van Nouhuijs, voor 2-18-0 per
honderd.
-
Aanbesteding op 111-9-1788 van de
collecte van de gemene middelen (het hoofdgeld loco gemael, hoorngelt en
besayde mergentaele, ’t geslagh off beestiael, den impost op de dranken
en de cleyne specie) voor de periode van 1-10-1789 tot 30-9-1790, en de
verponding over de periode van 1-1-1789 tot 31-12-1789, en de
koningsbede volgens de resolutie van de Raad van State van 23-6-1785 ¼
van de verponding en 1/8 van dat ¼ over de periode van 17 september 1788
tot 16 september 1789. Aangenomen door M. van Heijnsbergen voor 1-18-0.
Op 29-9-1788 verklaart M. van
Heijnsbergen gemijnd te hebben voor G.H. van Nouhuijs.
-
Aanbesteding op 11-9-1789 van de
collecte van de gemene middelen (het hoofdgeld loco gemael, hoorngelt en
besayde mergentaele, ’t geslagh off beestiael, den impost op de dranken
en de cleyne specie) voor de periode van 1-10-1789 tot 30-9-1790, en de
verponding over de periode van 1-1-1790 tot 31-12-1790, en de
koningsbede volgens de resolutie van de Raad van State van 23-6-1785 ¼
van de verponding en 1/8 van dat ¼ over de periode van 17 september 1789
tot 16 september 1790. Aangenomen door G.H. van Nouhuijs voor 3-0-0.
-
Aanbesteding op 17-9-1790 van de
collecte van de gemene middelen (het hoofdgeld loco gemael, hoorngelt en
besayde mergentaele, ’t geslagh off beestiael, den impost op de dranken
en de cleyne specie) voor de periode van 1-10-1790 tot 30-9-1791, en de
verponding over de periode van 1-1-1791 tot 31-12-1791, en de
koningsbede volgens de resolutie van de Raad van State van 23-6-1785 ¼
van de verponding en 1/8 van dat ¼ over de periode van 17 september 1790
tot 16 september 1791. Aangenomen door G.H. van Nouhuijs voor
1-10-0 het honderd.
-
Terwijl op 27-2-1796 aan regenten overgegeven is door de
collecteur G.H. Nouhuijs, beurder der verponding en beede over deese
dorpe van den jaere 1793 een lijst van verscheyde persoonen welke nog
geen betaling van die laste hebben gedaan, met authorisatie op den
vorster om de goederen van soodanig gebrekigen in arrest te nemen, geeft
de municipaliteyt bij deese aan een ieder die sulx aangaan ter kennis
dat men tot donderdag nog de kans krijgt om te betalen.
-
Als op 28-5-1795 met regenten van Veghel en den
collecteur G.H. van Nouhuijs een mondeling contract was aangegaan dat
over de collecte van de verponding en gemene middelen, betreffende de
betalingen over 1793 en 1794. Aart Antonij van den Heuvel commis
borgemeester over 1795 verklaart 3.333-10-5 van collecteur G.H. Nouhuijs
ontvangen te hebben.
-
Verpagting op 3-11-1795 van de collecte van de gemene
middelen (het hoofdgeld loco gemaal, het hoorngelt en besayde morgen
taele, het geslag off bestiaal, de impost op de dranken en de klyne
specie) over de periode van 1-10-1794 tot 30-6-1795, de verponding over
de periode van 1-1-1795 tot 31-12-1795, en de coonings beede, zijnde
volgens de resolutie van 23-6-1785 ¼ van de verponding plus 1/8 van 1/4
, zijn 0-5-10 van de gulden over de periode van 17-9-1794 tot 16-9-1795.
Aangenomen door Johannes Dirk van Doorn voor 5-0-0 per honderd.
-
G. H. van Nouhuijs,
aannemer van de verponding over 1797 wordt op 5-8-1797 gemachtigd de
verponding in drie termijnen in te vorderen, zoals aangegeven in de
publicatie van 24-7-1797.
-
Aanbesteding op
8-11-1798 van de collecte van de gemene middelen (het hoofdgeld loco
gemael, hoorngelt en besayde morgen taalen, geslagh of beestiaal, den
impost op de dranken en de cleyne specie) ingaande op 1-10-1798, de
verponding ingaande op 1-1-1799, en de koningsbede volgens de resolutie
van de Raad van State van 23-6-1785 ¼ van de verponding en 1/8 van dat ¼
ingaande op 17 september 1798. Alle voor een jaar. Aangenomen door
Goswinus Hermanus van Nouhuijs voor 3-10-0.
-
Vergadering van de
municipaliteit op 29-6-1800. De vergadering besluit de collecteur van de
verponding en bede, G. H. van Nouhuijs, te authoriseren, de verponding
te korten met 58-15-0 en de bede met 461-0-0.
-
De leden der
municipaliteyt verklaren op 15-10-1801 dat G. H. van Nouhuijs,
collecteur van slands lasten over deese dorpe, op 8-11-1798 publiek
aangenomen te hebben en op 26-11-1799 gecontinueerd, opnieuw als
collecteur te continueren voor 2-15-0 het honderd, en dat voor drie
volgende jaren, namelijk de verponding voor 1801, 1802 en 1803, de
koningsbede ingegaan op 17-9-1800 en 1801, de gemene middelen ingegaan
op 1-10-1800 tot 30-9-1802
-
Aanbesteding op 6-10-1803 voor 2 jaar van de collecte
der gemeene slands middelen, als ’t hoofdgeld loco gemaal, hoorngeld en
bezaayde morgentaalen, geslag of bestiaal, den impost op de dranken en
de klyne specie, all in te gaan 1-1-1804, ook de verponding in te gaan
op 1-1-1803 en de koningsbede, zijnde volgens de resolutie van 23-6-1785
¼ en 18 van ¼ van de verponding, dus 0-5-10 van een gulden, in te gaan
op 17-8-1803. Aangenomen door G. H. van Nouhuijs voor 3-0-0 per honderd.
-
Aanbesteding op 6-10-1807 van de
collecte van de gemene middelen (het hoofdgeld loco gemaal, hoorngelt en
besaaijen morgen taelen,
geslag off beestiaal, den impost op de dranken en de cleyne specie) voor
de periode vanaf 1-10-1796, en de verponding over de periode vanaf
1-1-1797, en de koningsbeede volgens de resolutie van de Raad van State
van 23-6-1785 ¼ van de verponding en 1/8, zijnde 0-5-10- per guldenvan
dat ¼ over de periode vanaf 17-9-1796. Alle voor twee jaaren. Aangenomen
door Goswinus Hermanus van Nouhuijs voor 2-6-0 het honderd.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||