De belasting voor Eerde genoemd het bedrijf

Martien van Asseldomk

28 december 2014

Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl

 

Op 5 april 1658 verklaarden de schepenen, borgemeester en een aantal andere inwoners van Veghel over de Vegelse dorpsbelasting te Eerde dat:

 

“die regeerders van Vechell van allen ouden tijden soo verrre henne kennisse is streckende gewoon sijn geweest haere ingesetenen te setten ende tauxeren niet reelijck maer personelijck naer advenant van haer bedrijff, welvaren ende vuijtganck van hen vee, ter concurentie van de loopensaten die sij sijn gebruijckende op den gront van Sint-Oedenrode, Schijndel oft andere plaetsen, namentlijck die van der Eerde die naest Rode woonen ende die landerijen aldaer gebruijckende, ende die schaere daer van tot Vechel brengende, ende henne vee daer van onderhouden, ende alsoo hen welvaren op de gemeijnte van Vechel daer van treckende.”

 

De inwoners gebruikten grond waaruit de belasting te Sint-Oedenrode (en Schijndel) betaald werd. Als de inwoners van Veghel hen voor de dorpsbelastingen in verhouding tot hun grond zou belasten, dan zouden zij weinig of geen belasting betalen. Daarom werden zij aangeslagen voor hun boerenbedrijf, hun welstand en aantal stuks vee.

 

Op 20 februari 1698 stuurden de schepenen van Veghel een aanmaning naar Rover Jan Rovers en Rut Hendrick Rutten, inwoners van Eerde, en pachters van de hoeve Groodonk, die volgens een klacht van de borgemeesters hun volgens de zetting te betalen lasten van 1696 niet wilden betalen. Na een schepenvonnis op 27 februari 1698 werd op 15 juli 1699 een koeketel en een koperen handketel van Ruth Hendrick Rutten in beslag genomen en verkocht om daarmee de schuld te voldoen.

 

Ruth Hendrick Rutten stuurde met nog zeven andere inwoners van Eerde op 24 juli 1699 een brief naar de Raad van Staten waarin zij tegen de gang van zaken protesteren. Enkele jaren geleden, zo schreven zij, hebben de schepenen de inwoners van Eerde aangeslagen met een nieuw soort dorpslast, door hen "bedrijff" genoemd. Deze last werd betaald omdat zij gebruik maakten van de Veghelse gemeint. De schrijvers van de brief zijn echter al gerechtigd in de gemeint, en betalen ook de koningsbeden en andere lasten met de naburen van Veghel. Ruth Hendricx en Rover Jan Rovers waren pachters van de hoeve de Grootdonck, die in 1583 het recht op het gebruik van de Veghelse gemeint verworven hadden, doordat deze hoeve op Veghelse grond herbouwd werd.

 

Dat de last genaamd "het bedrijff" betaald werd voor het gebruik van de gemeint is niet waar. Ze werden door Veghel wel als belastingplichtig beschouwd, omdat ze de Veghelse gemeint gebruikten en door koop van een stukje grond van de gemeint van Veghel en het verhuizen van hun huis naar Veghelse grond. De belasting zelf was een dorpsbelasting die diende om de dorpsschulden af te lossen en de jaarlijks renten op die schulden te betalen. Of Veghel het recht had om lieden uit Eerde die wel bij Veghel hoorden, maar uit de meeste grond in Sint-Oedenrode belasting betaalden, op die manier voor de dorpslasten aan te slaan is disputabel. Het lijkt er op dat die lieden uit Eerde op die manier zwaarder belast werden.

 

Op 18 september 1704 besliste de Raad van Staten in dit geschil dat Veghel over mag gaan tot het innen van deze nieuwe last. De betrokken inwoners van Eerde kondigden aan “het selve niet te sullen betaelen.” Op 10 oktober 1704 kondigde de deurwaarder aan over te zullen gaan tot executie, dat is de openbare verkoop van het goed van de nalatigen. In het nauw gedreven schreven Jan Janssen, Rover Janssen en Ruth Hendrick Rutten op 15 oktober 1704 een brief aan de schepenen van Veghel. Ze wezen er op dat de betreffende inwoners van Eerde altijd alle lasten onder Veghel betaald hebben, behalve het ten onrechte gevraagde "bedrijff", waarover de zaak nog hangende is. De regenten van Veghel hadden in 1703 de pachters van de Grootdonck voor 44 gulden in de personele lasten aangeslagen, wat onredelijk hoog was. De inwoners zijn gewillig de normale redelijke lasten te betalen.

 

Desalniettemin hebben de regenten van Veghel die van Eerde doen sommeren tot het betalen van dorpslasten over 1704, met een bevel tot executie van de Hoog Mogenden zonder te specificeren of het reële of personele lasten betrof. De deurwaarder stuurde op 22 november 1704 als antwoord een lijst met bedragen die de betrokken Eerdenaren over de periode van 1700 tot 1703 nog schuldig waren. Ruth Hendrick Rutten was een bedrag schuldig van “sijn oude bedrijven, wegens sijn huis staende op de Vechelse grond” en wat hij niet betaald heeft in de verponding, en beden. Hoe de zaak verder afliep is niet met zekerheid bekend. Van executie was geen sprake, zodat er wel betaald zal zijn.