Tollen, convooien en licenten
Martien van
Asseldonk
28 december 2014
(Tijdelijk onder
embargo)
De tollen, convooien en licenten waren belastingen doe noet
door het dorp afgedragen werden, maar door individuele handelaren.
Het handelsverkeer over de wegen in Noord-Brabant was in de
Middeleeuwen belast met de Grote Brabantse Zwijgende Landtol. Deze tol
was oorspronkelijk onderdeel van het domein van de hertog van Brabant.
Ze werd geheven over het verkeer dat over Brabants grondgebied ging en
werd eind veertiende eeuw nog uitgebreid met een geleide- en paardegeld.
Theoretisch stond daar bescherming van dehandelaren en onderhoud van de
wegen tegenover, maar dat werd niet in de praktijk gebracht. Er waren
ook meerdere tollen op de Maas.
Na de inname van 's-Hertogenbossch in 1629 beschouwden de
Staatsen de Meierij als hun bezit. De Spanjaarden waren echter van
mening dat alleen de stad Staats was en dat ze de Meierij nog in handen
hadden. Beide zijden aanspraak op de tollen, zodat de handel er van twee
zijden door belast werd.
Het goederenverkeer werd al onder de hertog belast met
vrijgeleiden en paspoorten, waarvoor betaald moest worden. Vanaf 1543
moest ook betaald worden om handel op de vijand te mogen drijven. Deze
handel werd enige tijd verboden, wat smokkel veroorzaakte. Na de
pacificatie van Gent was het weer toegestaan en werd deze handel een
vaste bron van inkomsten, veelal licenten genoemd. De nieuwe landvoogd
Parma koos voor handelbeperking en niet voor een verbod. Zijn opvolgers
probeerden deze handelw eer te verbieden, waardoor er weer meer
gesmokkeld werd. Door het uitgeven van paspoorten werd geprobeerd de
smokkelarij in te dammen. Tot aan de Vrede van Munster in 1648 wisselden
verboden en beperkingen elkaar af.
Tijdens de Tachtigjarige oorlog had men ook vanuit de
Republiek het handelsverkeer belast met in- en uitvoerrechten. Tegen
betaling van convooi- of licentiegelden stonden de Staten-generaal toe
dat bepaalde goederen aan de vijand verkocht werden. Over goederen die
vanaf het platteland naar Den Bosch werden gebracht - of die naar de
republiek gingen - werden invoerrechten betaald. Niet alle goederen
werden belast.
De inning van tollen, gemene middelen en sedert 1700 ook de
convooien en licenten werden aan de meeest biedende verpacht.
Bron: S. C. Derks en J.G.M. Sander, 'Belastingen', in:
Noord-Brabant tijdens de Republiek
der Verenigde Nederlanden, 1572-1795 (Hilversum 1996).
Gegevens over Veghel
Voor schepenen van Veghel verschenen op 7-5-1699 Peter Verputten en
Hendrick Peters, inwoners van Veghel, om een verklaring af te leggen op
verzoek van Johan van der Steen “als commis van den tol ten comptoir van
Erp, ende geauctoriseert hebbende Laureijns Teunis om in sijn naem alles
wat sonder tol is, souden hebben aen te slaen.” Ze verklaren dat
“op den 4
deser maent des midtsags tusschen twaelff en een uur den voornoemde
Laureijns Teunissen uijt naem van gemelte requirant heeft aangeslagen
twee onvrije peerden comende van de Udense merckt, uijt den Landen van
Ravensteijn ter oorsaecke de selven persoon van de peerden niet versien
waren van behoorlijcke tol. En bij het aanslaen in de dorpe van Vechel
voornoemt sijn gebragt ten huijsen van Peter Verputten, eerste in ordine
deponent, als herbergier, omme dat zij het comptoir voorbij waeren, om
voort te brengen ten comptoire van regte. Ende dat den selven dage de
naarmiddags ten ses uuren den voornoemde Laureijns Teunissen als
geaucthoriseerden voornoemt, soo sij deponenten verklaren gesien te
hebben dat den selven Laureijns de peerde voornoem) op de baen was
hebbende om naer Erp aent comptoir te brengen, ende dat daer over bij
gemelte Laureijns is gecomen monseigneur Cuen(..), commis der licenten
in de Stadt Grave, met ontrent ses of seven soldaeten ende heeft den
voorn(oemde) Laureijns Teunissen de twee gemelte perden afgenomen ende
mede gevoert naer de stadt Grave voorscreven. Weijders verklaert den
eersten deponent in ordine dat den requirant des snagts ende des anderen
dags tot 12 uuren aldaer aen sijn huis is geweest voor den aanslag ende
op andere plaetsen omme sijne affairens te doen ende vervolgen.”
Voor schepenen van Veghel verscheen op 5-8-1710 Dirske Hermen van der
Strick, laatst weduwe van Peter van de Laer, om op verzoek van Frans
Schroeff, koopman in boter etcetera, wonende te Dorth, een verklaring af
te leggen. Zij verklaart dat
“sij
deponente den requirant ende Anthonij Tijbos in compagnie met worst in
tonnen binnen de stadt Rotterdam ingescheept, sijn daermede gevaren naer
het Hollandtse leger met intentie om aldaer in te vercoopen. Soo
verclaert sij deponente seer goede kennisse ende geheugen te hebben, dat
den voornoemde Frans Schroef, requirant voorscreven, altoos sijn
onversien, soo van licent als scheepsvracht, aen den licentmeester als
schipper aengaende sijn contingent van lading soo tot Rotterdam als
Doornick heeft betaelt, soo dat Thonij Tijbos, noch ick, daer eenen
duijt van den requirant te eijsschen hebben.”
Brief van G. van Teylinge, 's Bosch 19-12-1758 aan Gerard de
Jong.
In de maand juni is aan alle comptoiren van Convooien en
Licenten aangeschreven om geen binnenlandse paspoorten aan de versenders
van rundvee te verlenen maar het inkomende recht van 20 gulden van ieder
beest te vorderen, tenzij het beest bij het transport naast een
attestatie van gezondheid ook een attestatie had dat het onder de staat
geworpen is, overeenkomstig de strekking van een bepaald formulier.
Bevonden is dat twee verklaringen uit Veghel wel ingevuld maar niet
beëdigd zijn. De verkopers moeten alsnog beëdigd worden en deze
verklaring moet overgezonden worden. Op de secretarie gaarne nauwkeurige
instructies.
Problemen om oude kleren
Compareerden op 17-9-1778 voor officier en schepenen in Veghel,
quartiere van Peellandt, Meyerye van S’ Bosch, Johannes Bouwens en
Johannes soone voorscreve) Johannis Bouwens, lieden van eere, staende
ter goeder naem en faem, geregtelyk (soo seyde) door den vorster deeser
plaetse omme getytgenis der waerheyt ter instantie en equisitie van
Johannis Godefridus Heeren in het hooft de ses vraeg articulen gestelt
onder eede, te geven.
Ofte
hij eerste deponent niet lange jaeren negotie heeft gedaen in oude
kleeren, en die voor deesen ongestoort heeft gevoert sonder paspoort
uijt de stad ’s Bosch nae Veggel?
Den eerste deponent verklaert lange
jaeren negotie in oude kleeren gedaan te hebben en voor ontrent agtien
jaeren geleden geen paspoort van oude kleeren gehaelt te hebben, maer na
die tyt altyt van S’ Bosch na Veghel gehaelt te hebben.
Ofte
hij deponent die selfde negotie niet is doende en nu daer van paspooort
moete haelen?
Den eerste deponent segt de negotie
van oude kleeren alnog te doen en het verdere gevraegde op de hier
voorenstaande articul te hebben beantwoort en nog paspoort te haelen.
Ofte
hij deponent op den 12 september 1778 niet op de comtoir der Licent te
’s Bosch met syn soon den tweede deponent hebben gelight deese vertoonde
paspoort?
De deponenten verklaeren op den 12
september 1778 tesamen opt comptoir der Licenten te S’ Bosch te syn
geweest en aldaer de aen haer vertoonde paspoort te hebben geligt, synde
van desen inhoudt:
H: No. 175 het wapen A. J. R. Laat
passeren vanwegen de Hoog Mogende Heeren Staten Generael der Verenigde
Nederlandsche Provinciën Jan Bouwens van S’ Bosch na Vechel met de
goederen hier onder gespecificeert, alsoo ’t recht ende subsidie der
Generale Middelen daer van betaalt zyn in handen van onse gecommitteerde
op een kar in een sack vyftich gulden oude cleeren. S’ Bosch den 12
September 1778, voor twee dagen Getekent E. Bisdom, H. J. Beyen 1 - 0 –
0 Op den rugge stondt: gesien S’ Bosch den 12 September 1778, getekent
E(..)ddens
Hoeveel sij deponente voor die paspoort op het comptoir betaelt hebben?
De deponenten verklaeren opt
comptoir te S’ Bosch betaelt te hebben eene somme van eene gulden ses
stuijvers.
Hoeveel voorteeken geldt aen de comies aen de Poordt betaelt hebben?
Den eerste deponent verklaert aen
den comies aen de poort te S’ Bosch betaelt te hebben ses stuijvers. Den
twede deponent segt daer by niet preesent te syn geweest.
Ofte
sij deponente die sack met oude kleeren niet hebben doen weegen door den
geswooren waaghmeester Hendrickus Verweegen en niet is bevonden te
weegen vier hondert twee en seventigh ponden?
De deponenten verklaeren den sack
met oude kleederen by den gesworen waegmeester Hendricus Verweegente
hebben laeten weegen, en volgens opgave van voorscreven wagemeester
soude swaer syn geweest vier hondert twee en tzeventig ponden.”
Voor
president en schepenen van Veghel verscheen op 30-11-178 Hendricus
Verweegen, “geswoore wagemeester alhier tot Veghel”, die op verzoek van
“Heere en Meester Carel Jan Bisdom, ontfanger der convoien en licenten
binnen S’ Hertogenbosch” een verklaring aflegt. Hij verklaart dat
in september 1778 “by hem ter waage
is gebragt door Jan Bouwens en Johannis Bouwens oude kleercopers en
wonende alhier, een sack waar in denkelyk waaren oude kleeren,
mitsgaders 1, 2 à 3 beddens, hoofdpuluwe en kussens, het welke tesamen
heeft gewogen 472 ponden. Verder verklaert hy comparant dat hy eenige
dagen daer na op requisitie van Jan Bouwens ter raadtkamere van Veghel
heeft opgegeven voorschreve oude kleeren, beddens en beddegoedt gewoge
te hebbe als voorscreven staet 472 ponden.”
De problemen met Van Eymeren in 1796
Op 3-3-1796 is staande der
vergadering van de municipaliteyt binnen gestaan den commis collecteur
Boellard, versoekende aan de leden een commissie uijt den haere te
benoemen ten eynde in desselfs preesentie syn comptoir der convoijen en
licenten alhier over te sien geven aan den schurk syn voorsaet van
Eymeren.
Vergadering van de municipaliteyt
op 5-3-1796. Is gelesen een rapport gedaan aan de verdere leden ’t geen
op de vergadering den derde maert 1796 door de commies collecteur
Boellard staande die vergadering versogt is, benevens seekere missive
geschreven door gemelde Boellard aan den preesident deeser vergadering.
Burger Antonij van Doorn myn versoek van morgen vroeg om
elff uuren met nog een schepe en secretaris ten mynen huyse te willen
lopen om myn comptoir aan van Eymeren te sien overgeven. Blyven in
verwagting, Veghel, 4 maart 1796, getekent Van Boellard.
Waar op gedelibereert is in
commissie te stellen preesident Antony L. van Doorn en Lambert Vermeulen
benevens den secretaris om sig te begeven heden morgen ten huyse van
Boellard om elff uuren, aldaar synde te vragen aan Boellard de redenen
waarom de commissie gerequiteert is, en soo het moge weesen om te sien
overgeven het comptoir, te antwoorden dat sulx niet van het departement
was van deese regering, maar wanneer daar preesent bevonden wierd van
Eymeren aan denselven aan te seggen dat uyt hoofde der declaratie door
Boellard op den derde maert 1796 gedaan soodanig persoon niet konde
dulde binnen deesen plaats om sig daer neder te setten, dan na dat
volkomen bleek syn goed gedragen en sig van dien blaam had gesuijvert,
en teffens dat hier van direct sou worden konnen gegeven aan de
repreesentanten van Bataafs Braband residerende te ’s Bosch met versoek
daer ontrent te mogen haren orders ontvangen.
Wy ondergetekende doen op 5-3-1796
rapport. Wy waeren gesonden naar Van Eymeren en Boellard en hebben aan
den bovengemelde last voldaan. Antony L. van Doorn, Lambert Vermeule en
secretaris J. de Jong
Brief van de municipaliteyt Veghel van 6-3-1796 aan de repreesentanten
van Bataafs Braband.
Wy sende hier nevens twee extracten
van het geene ons als municipaliteyt tot Veghel rakende ’t comptoir der
convoijen en licenten alhier is voor gekomen. Wij kunnen teffens niet
verswijgen dat den generaele roep van klagten ontent de nieuwe
aangestelde commies Van Eymeren ons meermaelen is voorgekomen. Wy syn in
het vertrouwen dat sulx aan hem ook sal beweesen worden en niet
ongegrond sal syn. Wij kunnen teffens ook niet verswijgen eenige
reedenen hoe genaamt te weeten waarom een man gelyk den commies Boellard
op wiens eerlykheid, trouw en gedragh by ons wetens niets te seggen valt
van syn post ontslagen word, en een persoon wiens gedragh soo vers in de
geheuge legt, soo tegen genoege van de meeste, ja mogelyk van alle
burgers aangesteld word. Wij versoeken Uw lieden repreesentanten van
Bataafs Braband het daar henen gelieve te wenden dat soodanige persoon
als Van Eymeren dien post van commies hier niet sal exerceren, maar den
burger Boellard in syn post werde gecontinueert. Vertrouwende seer seker
dat het commite in de aan off afstelling ten deese niet wel onderigt is,
en dat het ons uyt dien hoofde onse stap in deese gedaan niet qualyk sal
worde genomen.
Brief van 26-3-1796 van de
municipaliteit van Veghel aan de commissarissen van het committe tot de
saeken van de marine residerende in Den Haage te Rotterdam.
Wij hebben Uw brief van 24-3-1796 ontvangen, rakende ’t
afvorderderen van alle boeken en papieren relatieff den post als commies
ter rakende Boelard etcetera, wij kennen niet afsyn bij deese
gelegentheid kennis te geven dat ten reguardes van den persoon Van
Eymeren onse resolutie dato 5 maert 1796 aan Uw lieden door de
repreesentanten van Bataafs Braband overgesonden als nog volkomen daer
by blijve persisteren.
Op 1 april 1765 legden een aantal
inwoners van Veghel op verzoek van de stadhouder een verklaring af over
het mesten met haardas. Enkele incidenten speelden zich 12 en 15 jaar
geleden af. Hendrik Marte van Doorn verklaarde:
-
dat hy
verscheyde jaeren aen den anderen voor sig mede in geselschap van
anderen ingesetenen alhier, heeft gebragt gehadt assen (synde geen wee
assen, maer welke aen den haert wort gestookt en waer mede de
ingesetenen van deese en andere plaetsen haer heij en hoyvelden
bemisten) soo van Lith, Lithoijen, Kessel en Maeren, mede in Meyerye
gelegen.
Het
probleem was dat ze vaak met as die ze in 'Amelrode, Wel, Heel, Driel en
andere plaetsen in Gelderlandt' gekocht hadden, altijd Den Bosch
gepasseerd waren, zonder dat er tol verschuldigd waren. Maar de ollenaar
van Oss, een zekere Tabbers, eiste wel tol. Ongeveer 12 jaar geleden had
die gevraagd:
-
Lambert Willem
Hendrix had die tollenaar gevraagd:
“Wat beduijdt het dat wy van assen
hier tol moeten haelen, en wanneer wij om tol in Den Bosch van assen
vraegen by uw heer en meesters, sy ons het weijgeren tol te geeven.”
Hij Tabbers daer op antwoorde:
“Morjeu, kerel wanneer gij koopmans goedt hebt geladen, al wast van
stront, soudt gy tol moeten haelen, dat soude ik ue geenen dank weeten,
en seeker moet gij van assen tol haelen.” Dat hij sesde deponent
daer op antwoorde: “Wanneer ik strondt hadde gelaeden, soude ik die aen uw deur ter neder
stooten, al soude het uw uyt uw comptoir stinken.”
Voor “leden van de municipaliteyt
Veghel” verscheen op 15-4-1796 Peter Jansse Verhoeven, inwoner van
Veghel, die op verzoek van Johan Boellaard, “gelicenteerd commissaris
collecteur des convoijen en licenten alhier” een verklaring aflegt.
Peter verklaart dat
hij op de openbare verkoop van de goederen van de kinderen
van Dirk Vermeulen, gehouden in Veghel op 16 december 1789 “was borg
gebleeven voor Dielis van Eewijk, coopman, inwoonder te Driel in den
Bommelerwaard, voor een vaal bonte koebeest, die denselve Dielis van
Eewijk daar gekogt had en vervolgens getransporteert, nadat hij
alvoorens daar van paspoort bij den toenmaligen commies van Eijmeren
gehaald had na Driel.
Dat eenige tijd daar na den comparant op verzoek van
commissaris Johan Boellaard zig had begeeven na Driel ten huijsen van
gemelde Dielis van Eewijk, hem versoekende oft hy de door hem gehaalde
paspoort bij van Eijmeren van dat gemelde koebeest eens mogt zien, en
off hij die paspoort mede na het comptoir dat alls toen wierd gehouden
door commissaris Johan Boellaard mogt neemen. Welk versoek door Dielis
van Eewijk is gedaan en hem comparant deselvde paspoort, zoo hij
verklaarde, van dat koebeest bij Van Eijmeren gehaald, had overgegeeven.
Dat Peter Jansse Verhoeven vervolgens die paspoort heeft op des
requirants comptoir gebragt. Dat op gemelde paspoort stond geschreeven
en geteekent door Van Eijmeren voor Dielis van Eewijkeen koebeest om
vervoert te worden van Veghel na Driel met een merk Lt. 1-10-0. Dat door
den requirant aan hem comparant verders toen is aangetoont geworden het
register der binnenlandsche paspoorten van de convooyen en licenten, en
dat aldaar op hetzelv de nommer en datum dier paspoort stond
aangeteekent met de hand van gemelde Van Eijmeren voor Dielis van Eewijk
een (vaars) om vervoert te worden van Veghel na Driel en daar voor in
reekening voort land gebragt 15 stuijvers.
Verders verklaart hij comparant dat hij
op den 5 maart 1796 preesent is geweest tijde dat van Eijmeren quam om
het comptoir van den geliceentieerde commies Boellaard over te neemen,
dat over het geval boven verklaard gesproken is geworden. Dat toen Van
Eijmeren zeijde hem Boellaard de 15 stuijvers die het land te kort was
gekoomen verreekend te hebben, en dat Boellaard daar op andwoorde: “Dat
lieg je als een schurk.” En dat toen twee scheepenen en secretaris in de
kamer zijn gekoomen die Van Eijmeren en Boellaard haaren last
voorleesden, sonder dit precies te hebben onthouden wat sulx behelsden.
En dat toen die commissie als meede Van Eijmeren zonder verdere woorden
wisseling zijn vertrokken.”
Voor “leden van de municipaliteyt
Veghel” verscheen op 11-4-1796 Francis van Eyk, “coopman en wonende
alhier”, die op verzoek van Johan Boellaard, “thans gelicienseerde
commies der convoijen en licenten alhier” een verklaring aflegt. Hij
verklaart “dat
hij na sijn best onthouden op den 30sten december 1795 was
gekomen ten huijse van commissaris Johan Boellaard, vindende daar Van
Eijmeren, tegenwoordig commies van de convoijen en licenten, denwelke,
soo den comparant (Francis van Eyk) vernomen had, daar was om af te
rekenen met Boellard (de redenen dat den comparant daar ging was in
hoope om wanneer hij Van Eijmeren gelt van Boellard horen te ontvangen,
dan ook syn preetensie die hij krygt ten laste van Van Eijmeren had,
soude voldaan worden, die aan Van Eijmeren rekening doende, aanbood na
aftrek vant geene Boellard soude toekomen de rest te betalen, dat er
intussen verschil kwam en woorden voorvielen en onder andere dat
Boellard aan Van Eijmeren seijde, soo als hij comparant het best heeft
onthouden, “Dat soo dikwils als
het land omver tolt, wentel je ook weer om,” en off hij Boellard van
te voren aan Van Eijmeren seijde,
“Je bent een schurk,” weet den comparant niet wel meer te seggen. En
dat al verder ten voordeele off nadeele vant land gesproken is, en dat
Van Eijmeren reets voor den comp(arant) uijt dat huijs vertrokken was.”
Voor “leden van de municpialiteijt
van Veghel” verschenen op 15-4-1796 Dries van de Vleut, Rut Pijnappels,
Peeter Craanen, Goort Vervoort, en Johannes Craanen, “alle inwoonderen
alhier in en ontrent de Straat”, om op verzoek van Johan Boellaard,
“thans gelicentieerd commies der convoijen en licenten alhier”, om een
verklaring af te leggen. Zij verklaren dat
"zij zeer wel kennen den tegenwoordigen in plaats van den
requirant (commisaris Johannes Boelaard) ingestelde commies Van
Eijmeren. Dat Van Eijmeren geduurende verscheijde jaaren, en ook tyden
dat den requirant het comptoir (kantoor) als commies waarnam hier heeft
gewoond.
Dat zij comparanten in die tijd altijd hebben hooren zeggen
dat Van Eijmeren een groote Orange klant was, syn eijgen sterk vooruijt
siet, en zijn huijsgesin bij ieder daar voor bekent stond en ook toonde
door het dragen der groote en buijtengewoonen versierselen van orangie
cocardes en lijsten tot kort voor de omwenteling toe. En verklaart
afsonderlijk den eersten comparant (Dries van de Vleut) dat op zeekeren
avond tijden dat er Hanoverse troupes binnen deese plaets waaren
gekoomen welke na d’ armee moesten, zig onder off bij de troupes op de
Straat voegde de vrouw Van Eijmeren en aan deselve zeijde, dat zij
blijde was dat zij haar quaamen verlossen, want dat het hier alle
patriotten waaren, uijtgenome vier huijshoudens, en dat 19 lieden daar
zo van geplaagt wierden. En dat hij comparant met meer andere toen zeer
bevreest waaren, dat er geplundert zou hebben geworden. Dat naderhand
ook is vertelt dat de officieren zelvs zoude hebben gezegt, dat zij haar
best moesten doen uijt hoofden van die gesegdens haar volk in order te
houden.
En verklaaren de tweede en derde comparanten (Rut
Pijnappels en Peeter Craanen) afsonderlijk dat sij verscheyde malen
hadde hooren zeggen dat zij en het huijsgesin bij Van Eijmeren hadde
gemaakt een lijst van al die geene die den eersten vryheidboom had
geplant. En verklaart den 2e comparant (Rut Pijnappels)
afzonderlijk dat de huijsvrouw Van Eijmeren zelvs aan zijn comparants
vrouw zou hebben gezegt, dat zij een galg moesten timmeren om die daar
aan te hangen die de vrijheidsboon had geplant. Verders verklaart den 2
en 4 comparant (Rut Pijnappels en Goort Vervoort) dat gem(elde)
huijsvrouw van Van Eijmeren aan den huijsvrouw van Gerrit van den Heuvel
zou hebben gesegt dat er wel diende een galg gemaakt te worden van hier
na Erp om al de Veghelsche patriotten aan op te hangen.”
Voor “leden van de municipaliteyt
Veghel” verscheen op 15-4-1796 Theodora Gerbrandts, wonende in Veghel,
die op verzoek van Johan Boellaard, “tans gelicentieerd commies
collecteur der convoijen en licenten alhier” om een verklaring af te
leggen. Zij verklaart dat
“tans collecteur der convoijen en licenten alhier Van
Eijmeren over circa 2 à drie jaaren, niet vast te weeten hoe lang sulx
geleeden was, op een morgen vroeg in haar woonhuysinge was gekomen, dat
men sprak over de omstandigheiden van het land en over het inrukken der
France troupes hier int land, dat men int generaal daar bang voor begon
te worden. Dat denselve Van Eijmeeren toen seijde dat men daar niet bang
voor moest zijn, dat die luyden die geen God off Godsdienst hadden de
overhand zouden houden, dat men dan voor een oogenblik moest stellen dat
God dan onregtvaardig was.”
|