De belastingen en de dorpskassen in de Meierij

Martien van Asseldonk

25 december 2014

Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl

 

 

Tot 1438 werden de belastingplichtigen op het platteland in de Meierij hoofdelijk aangeslagen, waarbij plaatselijke functionarissen behulpzaam waren bij het omslaan en innen van de beden. Er is geen reden om aan te nemen dat voor 1438 plaatselijke tekorten of overschotten ontstonden bij het innen van de beden, aangezien de belastingplichtigen hoofdelijk werden aangeslagen. Het is mogelijk dat vanaf 1438 wel plaatselijke overschotten of tekorten ontstonden, omdat plaatsen voor een bepaalde quote voor de bede aangeslagen werden. Voor de tekorten waren de betreffende collecteurs waarschijnlijk (gedeeltelijk) aansprakelijk. Of de eventuele overschotten door de betreffende gemeenschappen voor andere doeleinden gebruikt werden, of deze bleven staan voor het betalen van de bede in het volgende jaar, of een meevaller waren voor de betreffende collecteur, is niet bekend. In de veertiende-eeuwse schoutsrekeningen komen verschillende lijsten voor van leveringen aan het leger in geld of natura. Over het algemeen volgen ook deze lijsten de fiscale indeling, hoewel er ook wel afwijkingen voorkomen. In de veertiende en vijftiende eeuw werd het platteland ook belast door de stad 's-Hertogenbosch voor zaken op het terrein van landsverdediging, versterking van de stad en algemene veiligheid. Hoe de plaatsen op het platteland deze bedragen genereerden, is niet bekend. Het meest aannemelijk is dat er voornamelijk sprake was van ad hoc omslagen over de inwoners.

 

Veel plaatsen op het platteland van de Meierij hadden vóór de zestiende eeuw nog geen permanente dorpskas hadden. De schulden van de dorpen op het platteland waarvan de bronnen vanaf 1483 melding maken en die in de zestiende en zeventiende eeuw hoog opliepen, hebben het ontstaan van een permanente dorpskas en een betere financiële administratie in de dorpen gestimuleerd. Door de plaatselijke en de landelijke belastingen gezamenlijk om te slaan raakten in veel plaatsen de belastingen verweven met de algemene financiële huishouding in de dorpen. Deze ontwikkeling begon in de steden. In 's-Hertogenbosch was de betaling van de beden al in de veertiende eeuw een deel van de stedelijke financiën. De stad bepaalde zelf hoe de quote voor de bede omgeslagen werd over haar inwoners. Dat gebeurde veelal door het heffen van accijnzen of een personele omslag. Hetzelfde gebeurde in de vijftiende eeuw in Eindhoven. Mogelijk was dit systeem na 1438 en voor circa 1500 behalve in de hoofdstad ook gangbaar in andere steden en vrijheden die zelfstandig plaatselijke belastingen inden, zoals de accijnzen. In veel andere plaatsen op het platteland werd in de late zestiende en in de zeventiende eeuw een vergelijkbaar systeem gebruikt. Men sloeg eigenaren en/of pachters aan naargelang de omvang of de waarde van hun grond. Uit de opbrengsten betaalde men de landslasten, terwijl een ander deel werd gebruikt voor andere plaatselijke kosten, zoals de renten voor geleende kapitalen.

 

In nagenoeg alle plaatsen op het platteland worden in de zeventiende eeuw borgemeesters genoemd, die onder andere belast waren met het innen van de plaatselijke belastingen en vaak ook de landslasten al dan niet in samenhang met de plaatselijke belastingen. De borgemeesters waren ondergeschikt aan de regenten die de hoogte van de plaatselijke belastingen – al dan niet in overleg met de gemeenschap – vaststelden. Het loon van de borgemeester bedroeg een paar procent van de ontvangsten. De borgemeester was er persoonlijk aansprakelijk voor dat de belastingen op tijd aan het kantoor van de belastingen in de hoofdstad werden betaald. In veel plaatsen was er per hoek een borgemeester. In Oirschot kozen de hoeken ieder een eigen afgevaardigde en deze kozen uit hun midden een borgemeester. Sedert 1658 moest voor de inning van de verponding een afzonderlijke collecteur worden aangesteld. De inning van de gemene middelen werd vanaf 1654 verpacht. De dorpen probeerden meestal met succes de inning zoveel mogelijk zelf te ‘in te pachten’. Vanaf het einde van de zeventiende eeuw werd de borgemeester in steeds meer plaatsen vervangen door een ontvanger die tegen betaling van een salaris in vaste dienst was.

 

 

De relatie tussen de fiscale ressorten en het algemeen bestuur

 

Nadat de hertog van Brabant de verschillende plaatsen in het gebied van de Meierij van 's-Hertogenbosch onder zijn gezag had gebracht, werden degenen die hier aan de hertog onderhorig waren verplicht bij te dragen in de hertogelijke beden. De indeling in plaatsen waar plaatselijke functionarissen de beden omsloegen, inden en vervolgens afdroegen aan de hertogelijke ontvanger, volgde aanvankelijk de openbaar rechterlijke indeling. Omstreeks 1400 blijken de fiscale indeling en de openbaar rechterlijke indeling enigszins gedivergeerd te zijn. Enkele fiscale ressorten bestonden toen uit meer dan één rechterlijk ressort, terwijl anderzijds de uitgestrekte rechterlijke ressorten van Oerle en Eersel in een aantal fiscale ressorten gesplitst waren. Hierdoor ontstond ook in plaatsen zonder een eigen openbare dingbank een organisatie voor de omslag en inning van de beden. In 1438 werden de fiscale ressorten voor een bepaalde quote aangeslagen. Het is mogelijk dat eventuele overschotten voor andere doeleinden gebruikt werden. In de schoutsrekeningen worden vanaf de laatste decennia van de veertiende eeuw enkele leveringen aan het leger genoemd, grotendeels omgeslagen volgens de fiscale indeling. Deze zaken kunnen de vorming van een dorpskas in die plaatsen bevorderd hebben. Concrete aanwijzingen hiervoor ontbreken echter. Vanaf 1483 ontstonden op het platteland schulden en plaatselijke belastingen. Het waren de fiscale ressorten die schulden kregen en daarnaast ook plaatsen die vanwege een plaatselijke omslag een eigen portie van de quote voor de beden kregen. Van deze plaatsen had lang niet iedere plaats een eigen schepenbank. In 's-Hertogenbosch vormden de beden al in de dertiende eeuw een deel van de stedelijke financiën. Vanaf 1438 was dat ook in het geval in enkele andere steden en vrijheden met een eigen algemene kas en plaatselijke belastingen als accijnzen. In veel plaatsen op het platteland vond in de zestiende eeuw een vergelijkbare ontwikkeling plaats. Vanwege de schulden ontstonden plaatselijke belastingen die vaak gecombineerd werden met de omslagen voor de landelijke belastingen.