De Veghelse borgemeesters van 1700
tot 1810
Martien van Asseldonk
Deze gegevens mogen
gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk,
www.oudzijtaart.nl
Indeling
in borgemeestershoeken
In de dorpsrekening van 1613-1614
worden aparte inkomsten van de omslagen gegeven voor het gebied
ten oosten van de Aa en voor het gebied ten westen van de Aa. In
1614-1615 zien we dezelde tweedeling voor de inkomsten uit de verkoping
van nieuwe erven. Het is moeilijk voorstelbaar dat ook de groep
borgemeesters al verdeeld was over deze twee gebieden, want er waren er
drie, en die kun je niet in twee gelijke delen verdelen, zonder dat er
een dode valt, zeg maar.
Vanaf de rekening van 1634-1635 worden
inkomsten vermeldt van de twee borgemeesters aan de ene kant van de Aa
en van de twee aan de andere kant van de Aa. Die tweedeling zal bestaan
hebben vanaf (waarschijnlijk) 1620 of 1621 toen het aantal borgemeesters
van 3 naar 4 gebracht werd.
Deze tweedeling bleef bestaan tot 1672
toen men overstapte naar een vierdeling. Elke borgemeester had voortaam
een eigen hoek. De hoeken heetten Heij, Havelt, Dorshout en Zontvelt.
Tot 1698 worden in de dorpsrekeningen aparte inkomsten van die vier
hoeken vermeld. Daarna worden alleen totale inkomsten van de vier
borgemeesters samen vermeld. Wel blijkt uit de bewaard gebleven
belastingregisters dat de indeling in vier borgemeestershoeken ook in de
achttiende eeuw bleef bestaan.
De aanstellingen van de borgemeesters
zoals genotuleerd in de resolutieboeken (en voor de periode 1774-1791 in
een apart register geven) weer een tweedeling (oost en westkant van
deAa) voor de perioden van 1725-1726 tot en met 1729-1730 en vanaf
1752-1753 tot en met 1791.
Voor de tussenliggende perioden ontbreken gegevens.
Deze tweedeling in de bronnen was een
gevolg van de procedure voor het kiezen van nieuwe borgemeesters. Voor
een groot aantal jaren is precies overgeleverd hoe men te werk ging. Er
werden drie viertallen genomineerd door de aftredende borgemeesters, de
schepenen en de acht- of twaalfmannen, en daaruit koos men eerst een
borgemeester aan deze kant van de Aa, dan aan de andere kant van de Aa,
dan weer aan deze kant van de Aa, en ten slotte de laatste weer aan de
andere kant van de Aa.
De vier borgemeesters bleven daarbij
ieder wel verantwoordelijk voor het ophalen van de omslagen in hun eigen
borgemeestershoek. Dit blijkt uit een verklaring van 8 juli 1762 van Jan
Aalbers Verhoeven die verklaarde dat hij in 1761 borgemeester was van ‘de hertgang ’t Zontfelt’.
De persoonlijke verantwoordelijkheid en het sluiten van de
rekeningen
Als een inwoner van Veghel aangesteld werd als borgemeester,
dan kreeg hij daarvoor volgens het bestuurlijk reglement van 1662 een
beurloon van 5 % van het opgehaalde bedrag. Daar stond tegenover dat als
hij er niet inslaagde om het gehele bedrag bijeen te brengen hij
persoonlijk verantwoordelijk gesteld kon worden voor het tekort. Die
soep werd niet zo heet gegeten als hij opgediend werd, want dergelijke
tekorten mochten over het algemeen wel verrekend worden. Het corpus
moest bij het sluiten van de rekeningen daar toestemming voor geven.
Het slot van de rekening van 1638-1639 geeft bijvoorbeeld de
volgende informatie: als ze alles opgehaald hebben, dan hebben de
borgemeesters 761 gulden, 7 stuivers en 1 oort meer ontvangen dan
uitgegeven. Hiervan krijgen de borgemeesters 656 gulden beurloon. Dus
heeft het dorp nog 86 gulden, 7 stuivers en 1 oort van hen tegoed. Als
de borgemeesters er niet in geslaagd zijn om alles op te halen, dan
mogen ze het verschil in mindering brengen. Ook mogen vergissingen nog
gecorrigeerd worden.
Het moge duidelijk zijn dat het ophalen van de laatste
penningen en de finale afrekening zich soms maandenlang of jarenlang
voortsleepte. Men maakte daarom meestal eerst een tussentijdse
afrekening op en later nog eens de uiteindelijke afrekening. Zo werd de
rekening van 1636-1637 gesloten op 22 mei 1637 en 17 november 1637. De
rekening van 1637-1638 op 15 november 1638 en 25 maart 1639, en de
rekening van 1638-1639 op 3 november 1639 en 12 december 1639. Ook na de
laatste afrekening worden er soms nog zaken die men vergeten was eerder
in te brengen verrekend.
In het bestuurlijk reglement van 1662
probeerde men orde op zaken te stellen: Het reglement schreef voor:
De rekening van het afgelopen jaar
moet elk jaar in mei na 3 zondaagse proclamaties worden gehoord en
gesloten. Dat zal op maandagmorgen 8 uur na ‘clockenslag’ beginnen en
alle inwoners die willen mogen daar bij zijn. Men hoeft niet op
afwezigen of laatkomers te wachten. Als er verschil van mening is over
bepaalde posten zal daar over gestemd worden.
We onderzochten in hoeverre men
er in slaagde om de rekeningen die tot 2 februari liepen ook
daadwerkelijk in mei van dat jaar te sluiten.
Tot en met de dorpsrekening van 1726-1727 bleven eventuele
vertragingen beperkt tot een paar maanden. Daarna waren er grotere
vertragingen van meer dan een jaar of enkele jaren.
Uitbestedingen
De borgemeesters konden het ophalen van de omslagen
uitbesteden. Ze kregen een beurloon van 5 %. Ze hielden daar dan een
deel van en besteedden de collecte tegen een lager bedrag weer uit. Op
die manier wordt het borgemeesterschap een aantrekkelijk baantje. In de
resolutieboeken vonden we twee aantekeningen die op deze praktijk
wijzen.
Op 8 juli 1762
verklaarde Jan Aalbers Verhoeven op verzoek van Jan, meerderjarige zoon
van Jacomijne, weduwe van Willem Frans Doornleijers, “dat hij over den
gepasseerder jare 1761 is geweest borgemeester van de hertgang ’t
Zontfelt. Dat hy zyn borgemeesters boeck om op te haalen mondeling heeft
aanbesteed aan Martinus Heynsbergen, vorster alhier. Dat den selven Van
Heijnsbergen gepasseerden sijnsdag den 6 deser, smorgens tussen agt en 9
uren by hem is gecomen ten huyse van Peter Voogts, staande alhier aan de
roomse keck, vertoonende een brieffje, vragende:
“Wilt gij dat wel teeckenen?”
Dat hij dat brieffje ter goeder trouwe en sonder voorlesinge ofte weeten
watter in stont met syn mark heeft getekent. Dat hij comparant tot syn
leetwesen nu heeft vernomen dat den selven Van Heijnsbergen des
requirante moeder voor de weijnige borgemeesters lasten anno voorscreven
heeft gesommeert om binnen een maant te voldoen, waer toe den comparant
geene de minste ordre aan hem, tzy als vorster off deurwaarder heeft
gegeven, als zynde namelyx het jaar geëxpireert, tzij dat het selve
buyten syn weeten int brieffje stont.”
Dergelijke aanbestedingen werden vanaf 1767 door de Raad
van State gereguleerd.
Op 25 augustus 1772
stuurde Jacob Kien, stadhouder van Peelland, een brief aan de regenten
van Veghel. Volgens resoluties van de Raad van State van 16 januari
1767 en 29 april 1772 was het verboden ‘dat geen regenten
secretaris, substitut secretaris, gesworen klerk, schoolmeester en
vorster of clerq der secretarij niet beëdigt sijnde sullen mogen
aannemen off eenig prijs daarop stellen off eenig part off deel hebben
in eenige collectens van 's lands off dorps Lasten, off eenige
gedeeltens van dien overneemen’. Dus genoemde ambtenaren mochten geen
lands- of dorpslasten ophalen. Kien wilde weten hoe dat in Veghel zat.
De regenten van Veghel antwoordden op 6 september 1772. ‘Onses
weetens zijn door regenten, ‘t geene vertrouwen te sijn schepenen,
secretaris, noch schoolmeester in Veghel aangenomen of gecollecteerd
enige collectens . Wel haalt de vorster een deel van de
borgemeesterslasten op. Als twaalfmannen ook onder de regenten vallen,
dan moet twaalfman Dirk Vermeulen vermeld worden, die een gedeelte van
de borgmeesterslasten ophaalt.’ Daar onder stond geschreven: ‘na het
schrijven dezes heeft vorster verklaart dat hij zich van zijn
borgemeestersboek heeft ontdaan.’
De periode 1797-1810
In het najaar van 1794 kwam
Staats-Brabant in handen van Frankrijk.
In januari 1795 trokken de Fransen over de bevroren
rivieren naar het noorden. Op 18 januari 1795 vluchtte stadhouder Willem
V naar Engeland. Hiermee kwam definitief een einde aan het Ancien
Régime. Op 16 mei 1795 werd in 's-Gravenhage een verdrag getekend tussen
Frankrijk en de Republiek der Verenigde Nederlanden, die nu ‘de Bataafse
Republiek’ ging heten. Frankrijk en de Republiek sloten een offensief en
defensief verbond.
In Veghel zouden in februari 1795 nieuwe
borgemeesters moeten worden aangesteld. De borgemeesters van 1794
verklaarden dat zij ‘op speciaal verzoek en aandrang van de regering in
hun functie zijn gecontinueerd mits de troubles van oorlog.Dat zij uijt
liefde en agting voor haare plaats om alle disorders voor te komen sig
daar toe hebben laten overhaalen. ‘ De borgemeesters van 1794 bleven dus
ook in 1795 nog in dienst.
Vanaf 1796 tot en met 1803 werden elk
jaar weer nieuwe borgemeesters aangesteld. Vanaf 1804 werd slechts één
borgemeester aangesteld. Op 29 december 1803 stelde het gemeentebestuur
Jan Oppers aan als borgemeester voor 1804. Jan Oppers was in 1803 al een
van de vier borgemeesters geweest.
In plaats van 5 % wordt het beurloon op 4
½ % bepaald.
Een jaar later, op 13 december 1804
werd het collecteren van de dorpslasten over 1805 en 1806, dus voor twee
jaren, openbaar aanbesteed. Er waren twee gegadigden, Aard van de Heuvel
en Jan Oppers. Hen werd gevraagd om hun berurloon op een briefje te
schrijven, dat dicht te vouwen en aan het gemeentebestuur te
overhandigen. Ze hadden allbei 4 % op het briefje geschreven. De
vergadering besloot daarop om Jan Oppers aan te stellen. De voorwaarden
waren:
-
Hij moet de landelijke en plaatselijke
wetten, plakaten en gebruiken ten aanzien van de borgemeesters en de
collecteurs van ‘gemeentes laste’volgen
-
Hij moet zonder vertraging verzoekentot
betaling gedaan door het gemeentebestuur uitvoeren, tot een maximum van
1.000 gulden van wat er in kas is of kan zijn
-
Van verkochte nieuwe erven krijgt hij een
beurloon van 5 %, omdat dit op 10 augustus 1780 voorgeschreven was door
de voormalige Raad van State
-
Hij moet reëele lasten (over landerijen
en huizen) en personele lasten (over personen) ophalen door rond te gaan
-
Hij moet borgen stellen
Op 24 december 1806 werd na een openbare
besteding de collecte van de dorps of huishoudelijke lasten van Veghel
over 1807 voor een beurloon van tegen 3 ½ % aangenomen door Arnoldus van
Roij. Ruim een jaar later, op 30 januari 1808 neemt hij de collecte aan
voor een beurloon van 3 %.
Op 29 december 1808 wordt de collecte
over 1809 onderhands aanbesteed aan Antonij van Roij. De naam van de
collecteur ofwel borgemeester over 1810 kennen we uit de dorpsrekening
van dat jaar. Dat was Francis Manders.
De namen van de borgemeesters van 1700 tot 1810
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||