De dorspkas en de dorpseigendommen

Martien van Asseldonk

3 januari 2015

Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl

 

 

 

Met dorpseigendommen bedoelen we de zaken die door het dorp beheerd en onderhouden werden.

 

vanaf 1379 werden er voor het beheer van de gemeint gezworenen aangesteld, die ook een administratie moesten bij houden van hun inkomsten en uitgaven en die jaarlijks moesten verantwoorden. Daarnaast werden er in de veertiende eeuw incidenteel beden geïnd. Daarvoor werden zetters en collecteurs aangesteld. Door de toename van het aantal beden kregen die geleidelijke en jaarlijks karakter. Verder waren er nog de rekeningen van de kerk en van de armentafel. Dit waren allemaal afzonderlijke rekeningen.

 

Tussen 1575 en 1579 werden de dorpsfinanciën gereorganiseerd. De gezworenen werden voortaan borgemeesters genoemd, de rekeningen van de gemeint werden voortaan dorpsrekeningen. De rekeningen van de bede gingen daarin op. Men gebruikte het maatboek gebruikt voor de omslag van de bede voortaan ook om andere algemene inkomsten voor het dorp op te halen, met name om de oorlogslasten te betalen. De rekeningen van de kerk en van de armentafel bleven wel apart bestaan.

 

We zullen nu kijken hoe de financiele administratie van de eigendommen van het dorp in deze ontwikkeling past. In hoeverre waren algemene dorpsuitgaven rond 1575 al opgenomen in de rekening van de gemeint (gemene gronden), en in hoeverre gebeurde dat pas later?

 

 

De gemeenschappelijke eigendommen

 

De g emeint

 

Gemeintes waren delen van de wildernis die gezamenlijk werden beheerd door een aantal lieden die daarin gebruiksrechten hadden. Er is betoogd dat ze ontstonden tijdens de laatmiddeleeuwse transitie (circa 1175-1225) toen de horigen vrij kwamen, het aantal vrije boeren sterk toenamen en de druk op het gebruik van de wildernis toenam vanwege een toenemende bevolking. De grens van de gemeint van Veghel met die van Dinther al in 1233 genoemd. De groep personen die de Veghelse gemeint beheerden kwam overeen met de parochianen die in Veghel ter kerke gingen.

 

Vanaf rond 1190 werden percelen van de gemeint verkocht tegen betaling van een cijns aan de landsheer (dat was de graaf van Gelre en na 1231 de hertog van Brabant). Uit de cijnsboeken is te berekenen dat in Veghel tussen 1190 en 1314 ongeveer 250 bunder wildernis verkocht werd aan particulieren. Uit bronnen uit latere perioden weten we dat de opbrengst van die verkochte percelen toen voor het dorp was, en vermoedelijk was dat ook tussen 1190 en 1314 al zo. Daarnaast kan er incidenteel ook al vroeg turf en heivlaggen verkocht zijn, iets wat in de zeventiende eeuw zeker gebeurde.

 

Wat de gezworenen met die inkomsten deden is niet bekend. Naast het fonds of kas voor de gemeint was er, zoals gezegd, een aparte fonds voor de kerk, vanaf 1369 een apart fonds voor de Armen, en incidentele geldstromen voor de beden. Omdat het bij deze fondsen steeds om dezelfde groep mensen ging, namelijk de parochianen van Veghel, kan met de opbrengst van de gemeint incidenteel best een van die andere kassen ondersteunt zijn.

 

Daarnaast waren er ook uitgaven voor de gemeint, met name diende er een schutskooi gebouwd en onderhouden worden. In die kooi sloot men de beesten van niet-gerechtigden, die betrapt waren op onrechtmatig gebruik van de gemeint, op, totdat een boete betaald was . In de gemeintbrief die de parochianen van Veghel op 5 augustus 1310 van de hertog van Brabant kregen de parochianen ook het volgende recht (vertaald):

 

Als in de toekomst schapen of vee van anderen of van een andere parochie op genoemde gemeint aangetroffen worden, mag men deze arresteren en vasthouden en de overtreders met 5 schellingen beboeten.

 

Dit betekent dat er in Veghel minstens in 1310 al een schutskooi geweest zal zijn.

 

In de bronnen wordt de Veghelse schutskooi overigens pas in 1623 voor het eerst vermeld. In Veghel was in de zeventiende eeuw het dorpsbestuur verantwoordelijk voor de schutskooi. Op 3 mei 1664 werd door de regenten van Veghel besloten de bouw van een nieuwe schutskooi openbaar aan te besteden. Toen waren de rekeningen van de gemeint in Veghel al opgegaan in de rekeningen van het dorp, en het beheer van de gemeint een van de taken van het dorpsbestuur.

 

 

Hekken

 

Ieder was verplicht zijn grond te omheinen, zodat het op de gemeint lopende vee de particuliere gronden niet kon binnendringen. In Veghel was in de zestiende en achttiende eeuw het onderhoud van de ‘hecken’ verbonden aan het eigendom van nabijgelegen huizen of percelen.

 

Daarnaast waren er in de vijftiende eeuw en waarschijnlijk ook al eerder hekken op slagbomen op de vier plaats waar de wegen bj het centrum kwamen: op de weg naar Erp, waarschijnlijk een op de weg naar Uden, een op de weg naar Dinther en op het Hoogeinde. In de achttiende eeuw bestind hiervan alleen het hek op de weg naar Erp nog. Dat hek werd door de belendende percelen onderhouden, en dat zal dan wel het geval geweest zijn met al deze hekken.

 

Er stonden ook een aantal hekken op de plaats waar wegen de grens van de gemeint passeerden. Waar die wegen door de wildernis liepen, waren er geen belendende percelen, en in dat geval werd het onderhoud van dat hek door et dorp betaald. De oudste vermeldingen van die hekken zijn.

 

 

 

Hek

Jaar van plaatsing

Onderhoud

Schijndels gat

1447 of 1485

Gezamenlijk door Veghel en Schijndel, kosten voor onderhoud vermeld vanaf 1629-1630

Leinse boom

Ws. 1635

Kosten vermeld vanaf 1652-1653

Op de grens met Uden

Voor 1787

Kosten vermeld vanaf 1787-1788

Haselbergs hekken

Voor 1774

Onderhouden door Nistelrode

Op de grens met Erp

In 1793

Onderhouden door Erp

 

 

 

De wegen

 

Lange tijd waren de meeste wegen onverhard. De wegen en waterlopen waren net als de gemeint gemeenschappelijk eigendom van het dorp. Het onderhoud gebeurde aanvankelijk zonder dat het dorp daarvoor kosten maakte:

 

-        Eigenaren van belendende percelen waren meestal verantwoordelijk voor het onderhoud van de weg of waterloop naast hun particuliere erven

-        Het onderhoud van de kerkdijk in het centrum was tot in de zestiende eeuw omgeslagen over een aantal huizen

-        Aanvankelijk werden de wegen en voetpaden door de wildernis niet onderhouden.

-        Aan het einde van de zestiende eeuw werd Veghel opgedeeld in een aantal rotmeesters, voor de verdediging en bewaking van het dorp. Vanaf 1662 werden deze rotten ook ingeschakeld voor het onderhoud van de voetpaden door de wildernis en wat later ook voor de aanleg van nieuwe dijken ofwel verhoogde wegen door de wildernis.

-        Vanaf 1758 zijn er berichten dat ook de gemeente soms uit de dorpskas bijdroeg aan het onderhoud en de aanleg van wegen. Op 9 juli 1760 ordonneerden de Raad van State dat kosten voor de reparatie van wegen niet in de dorpsrekening mochten worden gebracht. In Veghel werden de rotgezellen vanaf 1777 na de gedane arbeid wel op kosten van het dorp op jenever getracteerd.

-        Vanaf 1802 wordt het onderhoud en de aanleg van wegen steeds of meestal door de gemeente betaald.

 

De conclusie is dat er vóórdat Veghel een dorpskas had er waarschijnlijk geen uitgaven namens het dorp gedaan werden voor het onderhoud en de aanleg van wegen.

 

 

Bomen

 

Al in de Middeleeuwen worden in Veghel bomen en bossen van particulieren vermeld. In de vijftiende eeuw kregen de inwoners van Veghel het recht om een strook van 40 voet naast hun particuliere gronden met bomen te beplanten. Van de wilgen naast de Kerkdijk mocht iedereen hout halen. De keuren van 1559 bevat de bepaling:

 

-        een jgelick sal mogen affhouwen alsoo veel houts van den willigen staende tegen den Kerkdyck als men daer behoeven sal, ende een jegelick sal syn pant maecken op den Kerckdyck dat men daer wel drooch gaen ende vaeren mach.

 

Pas in de zeventiende eeuw worden bomen die eigendom waren van het dorp vermeld. Dat begon met de bomen bij de kapellen. Die kapellen waren in 1648 door het land met alle andere kerkelijke bezittingen genaast. De inwoners van Veghel argumenteerden echter dat de bomen die ze bij de kapellen geplant hadden van hen waren. Toen in 1656 de brug over de Aa gerepareerd moest worden, werd daarvoor dan ook hout gebruikt van de bomen bij de kapellen.

 

Dorpsrekening 1669-1670:

 

-        betaelt aen Jan Gerits van houtt te houwen aen de Kerckdyck, dry ende eenen halven dach, comptt van ider dagh thien stuyvers

 

In 1696 vaardigde de overheid een plakat uit waarin de aanleg van verhoogde wegen (dijken) en de aanplant van bomen werd voorgeschreven. Toen werden er ook in Veghel enkele dijken aangelegd. Daarna werden er in Veghel door het dorp in toenemende mate bomen aangeplant en wat later ook verkocht. De eerste vermelding in de dorpsrekening:

 

-        1702-1703: De rendanten hebben betaalt voor willige en populiere pooten langs den dijck na Schijndel 39-2-0

 

In 1753 werd er in Veghel een gemeentelijke boomkwekerij vermeld, de ekelkamp genoemd.

 

 

De landweer op de grens met Erp

 

Het onderhoud van de landweer op het Ham was tot in de zestiende eeuw omgeslagen over een aantal huizen. Uit het schouwverbaal van juni 1650 blijkt dat er toen een wal op het Ham onderhouden moest worden:

 

       Jan Antonis Jacops een foult aen den wal op Ham, moet op gebrocht worden met sant

 

Omdat prive-wallen niet geschouwd werden, zal dit om de landweer gaan. Na 1650 houden de berichten over het onderhoud van de landweer op en de wal zal hierna snel afgesleten zijn en de sloot grotendeels opgevuld.

 

 

De waterlopen en de Aa

 

Het was voor de boeren van groot belang dat het water vlot door de Aa afvloeide, zodat hun hooilanden en laaggelegen akkers zo min mogelijk onder water kwamen te staan. Dat was een zaak van bovenplaatselijk belang, en op 1535 werd door een aantal dorpen langs de Aa de minimale breedte van de rivier vastgesteld en werd het gebruik van visgeweren die het water opstopten aan banden gelegd. Als men de rivier verbreedte en men verloor daardoor wat van zijn grond, dan diende die schade mede gedragen te worden door 'die gene die achterliggen'. De Veghelse keuren van 1559 verbieden het zetten van 'schutselen' in de Aa, het gooien van dode beesten in de Aa en ook mocht er geen vlas in geroot worden.

 

In de keuren van Veghel van 1559 werd over het vegen van de Aa bepaald:

 

dat een jgelick syn pandt aen die Aa soo vegen, wyen, diepen ende graven sal naer de ordonnantie begrepen by onsen genadigen here ende der stadt van Den Bossche, dat die nabuiren van den anderen panden daer egenen schade by en lyden op den breuck in der selver ordonnantie begrepen soo verre als dat pandt egeen sonderlinge steenrootsen en heeft.

 

Ook in latere bronnen tot rond 1800 is geregeld vermelding van de plicht  van de eigenaren van de belendende percelen en soms alle inwoners om de Aa te onderhouden.

 

Volgens de dorpsrekeningen van 1651-1652 nam ook het dorp in dat jaar verantwoordelijkheid voor het vegen van de Aa:

-        gegeven aen Willem Jan Aelbers om dat hij het zant vuijtt die Aa hadde gevoert 10 stuyvers

-        gegeven aen Dierck Jansen om dat hij het zant vuijtt die Aa hadde gevoert 10 stuyvers

-        gegeven aen Gerijt Coenen om dat hij inde Aa hadde gegraven 10 stuyvers

 

Dat is de oudste vermelding van het verdiepen of verbeden van de Aa op kosten van de gemeente.

 

 

Ook de beekgraaf en de waterlopen dienden vanouds door de eigenaren van de belendende percelen geveegd worden. Het was gebruikelijk dat de eigenaren van nieuwe erven, de nodige sloten en wegen groeven. Ze waren verantwoordelijk voor de hele sloot of weg als hun grond aan de gemeint rgensde, en voor de halve sloot of weg als er aan de andere kant van de sloot of weg een perceel van een andere eigenaar lag.

 

Vanaf 1741 vermelden de dorpsrekeningen uitgaven voor het onderhoud van sloten in het centrum, bijvoorbeeld:

 

-        1741-1742: betaalt aan Jan Eijmbers voort opgraaven van den sloot agter de pastorije 0-12-0

-        1745-1746: betaalt aan Jan Eijmberts voor ’t opgraaven van den sloot langs de kerckemuur 0-12-0

 

Tot 1786 zijn er verder nauwelijks uitgaven door de gemeente voor het onderhoud van waterlopen buiten het centrum. Een zeldzame vermelding:

 

-        1703-1704: Ariaan Peter Teunissen int Dorhout voor reparatie aan de loop 0-10-0

 

Vanaf 1786 vinden we geleidelijk meer uitgaven in de dorpsrekeningen voor het graven en onderhoud van waterlopen buiten het centrum van Veghel, bijvoorbeeld.

 

-        1793-1794: betaalt aan Lambert en Hendrik Clerx voor 28 dagen arbeytsloon int opgraven van den loop door het broek van den ekelscamp na den Schyndelse dijk, te samen 14-0-0

-        1798: betaalt aan Hendrik van Heeswijk en Joseph Vermeulen voort vegen van den gemeentens loop op het Rybroek en wagt houden op de gemeente voort steeken van turff 3-10-0

 

De lopen langs de dijken werden vermoedelijk met de dijken door de rotten onderhouden, en de sloten langs de velden door de eigenaren van de percelen. Men bemoeide zich niet met de door de wildernis slingerende waterlopen. In 1802 werd door de Dubbelen een nieuw loop gegraven.

 

 

De voorden en bruggen

 

De wegen kruisten waterlopen en rivieren op doorwaadbare plaatsen, de voorden. De meeste voorden kennen we omdat ze als veldnaam bewaard zijn gebleven. Op den duur werden ze vervangen door schoren, vonders en bruggen.

 

Er waren in Veghel twee bruggen over de Aa, een op de Leest en in het centrum. De brug op de Leest werd in 1400 de Oude Brug genoemd, die was ouder dan de brug in het centrum. De brug in het centrum is mogelijk in de veertiende eeuw aangelegd. Een brug was onderhoudsgevoelig. bovendien werd de brug tijdens oorlogen, zoals in 1511 en 1543 afgebroken en later weer opgebouwd. Vanaf de oudste bewaard gebleven dorpsrekeningen van 1604-1605 worden uitgaven vermeld voor het onderhoud en weer opbiuwen van de brug in het centrum. Er zijn geen aanwijzingen dat de inwoners of rotten daarvoor verantwoordelijk waren. Het had er ook een timmerman voor nodig, het was geen wat we nu 'ongeschoolde arbeid' noemen, zoals het egaliseren van wegen.

 

De brug op de Leest lijkt in de tweede helft van de zestiende eeuw verdwenen te zijn. In 1707 werd hier een 'hoge vonder' aangelgd, die in 1799 werd op kosten van een aantal belanghebbenden vervangen door een mestbrug. We vinden de uitgaven van het onderhoud van de hoge vonder en de mestbrug niet terug in de dorpsrekeningen. Kennelijk zijn deze door belanghebbende inwoners onderhouden geweest.

 

Het dorpsbestuur was verantwoordelijk voor het onderhoud van de schoren, vonders en bruggen op de gemeint of wildernis.  We vinden uitgaven voor dat doel door de gemeenten vanaf 1655-1656 vermeld.

 

De eigenaren van de aangrenzende percelen waren verantwoordelijk voor het onderhoud van de schoren en vonders naast hun erven. Aanvankelijk waren schoren gemaakt van graszoden ('russen') en/of rijshout. In het schouwverbaal van 1649 wordt voorgeschreven dat ze voortaan van planken gemaakt dienen te worden. In de achttiende eeuw adviseerde de overheid om de schoren van steen te maken. Maar afgezien van een schoor op de weg naar Erp, vond deze nieuwigheid in de achttiende nog geen brede toepassing.

 

De conclusie is dat voordat Veghel een dorpskas had er namens het dorp geregeld uigaven gedaan zullen zijn voor het onderhoud van de brug in het centrum. Ook deze uitgaven zullen opgenomen zijn geweest in de rekeningen van de gemene gronden die door de gezworenen bijgehouden werden.

 

 

De comme

 

De archiefkist ofwel 'comme' van Veghel wordt vanaf 1623 in de bronnen vermeld. Gezien de bewaard gebleven stukken in het Veghelse archief mogen we aannemen dat deze kist in de veertiende eeuw werd aangeschaft. Dat zal op kosten van het dorp gebeurd zijn, evenals het incidentele onderhoud.

 

 

De school

 

In Veghel werd in 1597 voor het eerst een school gebouwd op een terrein dat eigendom was van de kerk. Wat de bouwkosten betreft schrijft een oude akte: 'ende ’t gelt daer men die dach hueren ende wercluijden met betaelt heeft, is genomen, met d’ selvere naburen consent, wten gemeijnen buijdel.' Met die 'gemeijnen buijdel' werd de dorpskas bedoeld.

 

 Er werd al wel eerder les gegeven. Dat kan gebeurd zijn in de kerk, het huis van de koster en deels ook buiten. De school die in 1597 gebouwd werd, werd onderhouden op kosten van het dorp.

 

 

Het raadhuis

 

In 1654 werd in Veghel voor het eerst een raadhuis of raadkamer gebouwd, waar de regenten vergaderden. Die oude raadkamer van Veghel stond op het kerkhof ten noorden van de kerktoren.

 

In 1720 werd een Veghel een boterhuis of waaggebouw gebouwd. De eerste verdieping van dat gebouw ging dienst doen als raadhuis. De oude raadkamer bleef in gebruik als wachthuisje.

 

In 1781 werd het boterhuis vervangen door een nieuw raadhuis, met daarin een geschikt vertrek voor de dorpswaag. Dit gebouw aan de markt staat er nog. Er is nu onder andere de bibliotheek in gevestigd.

 

 

De kerk

 

De plaatselijke kerk was zelf verantwoordelijk voor een ciborie voor het bewaren van het Heilig Sacrament (gangbaar vanaf de 15de eeuw), vaatwerk voor het bewaren van de andere sacramenten, de doopvont en boeken nodig voor de doop en het toedienen van het Heilig Oliesel, een kleed om over de baar te leggen, sloten op het koor en nog enkele benodigdheden zoals een stoel, bellen, een wierookvat, kaarsen en dergelijke. Als de inkomsten van de kerkfabriek onvoldoende waren, dan dienden de parochianen de extra kosten te dragen.

 

Volgens een synodaal besluit van het bisdom Luik dat op 5 september 1307 te Susteren genomen werd, moesten de bezitters van de korentiende zorgen het onderhoud van het schip van de kerk. In 1648 werden de tienden door het land geconfisqueerd, en daarmee werd het land verantwoordelijk voor het onderhoud van de kerk. Over het algemeen liet het onderhoud van de kerken door het land te wensen over. Het kostte over het algemeen nogal wat moeite om dat geld los te krijgen.

 

Het is dan ook niet verwonderlijk dat we in de Veghelse kerkrekeningen uitgaven voor het onderhoud van de kerk aantreffen. In de kerkrekening van Veghel van 1655-1656 worden uitgaven vermeld voor het vegen van de kerk, het repareren van de ruiten, het planten van bomen op het kerkhof, het loon van de leidekker, voor kalk om de kerk te witten, de koster voor het stellen van het uurwerk, smeerolie voor het uurwerk, metselwerk op het kerkhof, olie, spijkers en touwen en het schuren van de kroon.

 

Hoewel het kerkgebouw door de tiendheffers en het het kerkbestuur onderhouden diende te worden, sprong het dorp af en toe bij, getuige de volgende vermeldingen in de dorpsrekeningen:

 

-        1614-1615: Aen Arien Willems van dat hy opten huys van den coster had gedeckt ende aen de cerck getimmert samen by quitantie van 3 octobris, 1-18-0

-        1641-1642: opden 19en julij aenden schalidecker voor sijn verdienst vande kercke naer vermelden van acoort met den heeren schepenen ende borgemeesters ingegaen, gegeven 52-10-0

-        1669-1670: betaelt aen Hendrick Dierckx Schreijnwercker om den tuijn in de kerck te versetten ende de vunt te macken 1-5-0

-        1670-1671: Betaelt aen Hendrick Dirckxs Schreijnwercker voor het maecken der bancken in de kerck 0-10-0

-        1776-1777: Volgens ordonantie en quitantie betaelt aan G. v. Roij voor leverantie van banken, ribben en clenieren gebruykt tot nog eenige banken en beschot in de kerk welke buyten het bestecq was gebleven 36-19-0

 

 

De kerktoren

 

Volgens het synodebesluit van 1307 lag de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van de de toren, als de toren op een zelfstandig fundament stond, bij de parochianen. Dat was ook in Veghel het geval.

 

In 1307 beheerden de parochianen van Veghel door middel van de kerkmeesters hun kerk en door middel van de gezworenen hun gemene gronden. Er was toen waarschijnlijk nog geen schepenbank en al helemaal geen dorpskas. Hoe de parochianen de bouw en het onderhoud van de toren georganiseerd hebben, is onduidelijk. Het is ook goed mogelijk dat de kerkfabriek voorlopig die verantwoordelijkheid op zich nam, want in 1462 gaf de bisschop van Luik in 1461 verlof aan de kerkfabriek van Veghel om een rente van 4 rijnsguldens te verkopen voor de bouw van een nieuwe toren, die reeds voor een gedeelte was opgetrokken. Hier nam de kerkdabriek dus verantwoordelijkheid voor de toren, niet de parochianen.

 

Op een gegeven moment - ergens tussen 1462 en 1635 - is het dorpsbestuur verantwoordelijkheid gaan dragen voor het onderhoud van de toren.

 

In de dorpsrekeningen van 1635-1636 worden inkomsten en uitgaven door het dorp vermeld met betrekking tot een zolder in de toren:

 

Inkomsten:

-        1635-1636: alnoch stellen de selve voor ontfanck als dat sij hebben ontfangen vande sulsders (= zolders) die sy verpacht hebben inden tooren, belopen int tgheel ter somme van 20-6-0

 

Uitgaven:

-        1635-1636: betaelt aen Willem Janss Smidt (..) vanden sulder open te doen inden tooren

 

De spits van de toren was bedekt met leien en dit deel van de toren was onderhoudsgevoelig. De dorpsrekeningen vanaf 1635-1636 vermelden frequent uitgaven voor het onderhoud van het leiendak van de toren. Op 7 juni 1664 sloten de regeerders van Veghel een overeenkomst met met Jasper Sijmons, 'leijdecker', voor de reparatie van de toren voor de duur van zes jaren.

 

Toen de kerktoren van Veghel op 14 februari 1757 na blikseminslag afbrandde, werden de kosten voor de reparatie wel door het dorpsbestuur gedragen.

 

In 1778 weigerde het dorp nog langer bij te dragen voor het onderhoud van de kerktoren omdat volgens een plakkaat van de Staten Generaal van 16-1-1778 de heffers van de geestelijke tienden daarvoor verwantwoordelijk waren. Toen de kerk en toren van Veghel in 1780 gerepareerd moesten worden stelde de staat ook de eigenaar van de particuliere tienden verantwoordelijk , onder verwijzing naar het plaaat van 16 januari 1778.

 

Omdat dat nogal wat voeten in aarde had, betaalde kerk van Veghel, die toen nog in handen was van de protestanten vanaf  1779 het onderhoud zelf. Enkele voorbeelden uit de kerkrekeningen:

 

-        1779-1782: Voort maken van een sleutel aen de torendeur aen de klok klepel verdient, hengen en nagel aen de toorndeur te samen, 4-12-0

-        1779-1782: Voort maken van een nieuwe thoorndeur, 2-8-0

-        1782-1785: Voor leverantie van latten etcetera tot het belatten van de galmgaten voert invliegen van de duyven, vast stellen vant belfort, verven van de peer op de thoorn, 48-13-0

-        1797-1800: Aan Antonij van Wijk, meester Leydekker voor een jaar onderhoud der kerk en toorn, alhier in 1797, 33-6-11

-        1803-1805: Aan Marcelis van Wijk, meester leijdekker, in voldoening van zijn arbeidsloon wegens repareren en verwen met verschot van verw, oly aan den toorn en vergulden van den haan of appel op denzelven, 84-7-0

 

 

 

De klokken en de 'klokkenberg'

 

De verantwoordelijkheid voor het onderhoud van de de klokken zal wel samengehangen hebben met het onderhoud van de toren.

 

In de dorpsrekeningen worden vanaf 1651 uitgaven voor het onderhoud van de klokken vermeld. Enkele voorbeelden:

 

Vermeldingen van de grote klok:

-        1651-1652:

o   vuijtgegeven aen Ariaen Willems van waelre van Walre van sijnne gedane vocatie innen seven daghen int opweijnen vanden clocken op sijn eygen coosten, dat het belopt ter somma van 8 gulden (opwinden betekent hier omhaag takelen)

o   gegeven aen Willem Janssen den smit van maecken de panne daer die groote clocke in hanght met de gehenghen daer aen te maecken de somma 8 gulden

-        1743-1744: wegens het maken ende repareeren van de pan en eijserwerck van de groote clock 6-0-0

-        1783-1784: betaelt aen Hendricus Petit, meester clokgieter, voor het verhangen en verstellen van de klok in den thoorn, omdat deselve niet meerder konde geluydt worde 24-0-0

 

Vermeldingen van de tweede klok:

-        1785-1786: Klepel van twede klok van de gemeente 7-1-0

-        1796: betaalt aan Johannis Craanen cum suis aangenomen hebbende volgens publique besteeding het luyden der klokke voor de diensten begonnen en hebben sulx vier maanden gecontinueert tot sulx werd afgeschaft, waar voor de somme van 8-13-0

 

 

Vermeldingen van de kleine klok:

-        1659-1660: betaelt aen Lendert den Greelmaker voor den bandtt van de cleyn clock, ad 1gulden

-        1753-1754: Verdienste aan de cleijne klok

-        1786-1787: Voor eyser en arbeytsloon tot het maken van een geheel nieuw belfort waer in de gemeentens kleyne nieuwe klok is gehange

 

Het bestek voor het van 'het maaken van een gedeelte der nieuwen clockenberg off cruijswerck op den tooren alhier', welk werk op 16 januari 1721 openbaar werd aanbesteed, is bewaard gebleven.

 

 

Het uurwerk

 

De eerste torenuurwerken, eind dertiende eeuw, gaven slechts een signaal op gezette tijden. In het midden van de vijftiende eeuw verschenen de eerste torenuurwerken met wijzerplaat. Het onderhoud zal wel samengehangen hebben met dat van de toren en de klokken.

 

Een van de taken van de Veghelse koster-schoolmeester was in de zeventiende eeuw: 'het uurwerk en het horologe te stellen, te smeren, op te winden ende wat tot allent selve behoort'.

 

In de dorpsrekeningen van Veghel worden onkosten en 'orlogiemaeckers' vermeld.

 

-        1656-1657: betaelt aen Willem den Smit voort stellen ende maken vant uuergewerck 4 gulden

-        1656-1657: betaelt aen den orlogiemaker woonende tot Os vant maken ende repareren der orlogie, bedracht ter somme van 37 gulden

-        1683-1684: betaelt aan Dominius Sondag voor ’t maecken vant horloge de somme van 50-0-0

 

Hierna werd het onderhoud van het uurwerk op de Veghelse kerktoren voor 6 gulden per jaar uitbesteed. In 1691-1692 werd het bedrag betaald voor 'een jaar tractement'. De dorpsrekeningen vermelden dat bedrag al in 1685 en ook nog in 1810.

 

 

Het knekelhuisje op het kerkhof

 

In de kerkrekeningen van 1660-1713 worden uitgaven vermeld voor het onderhoud van het knekelhuisje op het kerkhof. In 1771-1772 werd het gebouwtje herbouwd op kosten van het dorpsbestuur en toen nam het dorpsbestuur ook de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van het kenkelhuisje van de kerk over.

 

 

De muur om het kerkterrein

 

De kerkmuur wordt in de bewaard gebleven bronnen voor het eerst vermeld op 4 februari 1534. Het onderhoud van de kerkmuur wordt vermeld in de kerkrekeningen:

-        1667-1669: Betaelt aen Vreyns den metselaer in drij dagen aen den kerckhoff te metsen, 1-10-0

-        1678-1681: Aan Hendrick ende Aart de metselaers tot Erp voor het opmaecken van de meur vant kerckhoff, 2-11-0

 

Op een gegeven moment nam het dorp het onderhoud van deze muur over. Uit de dorpsrekeningen:

-        1719-1720: betaelt aen steen en kalck gebruijckt tot de kercke meur 8-1-0

-        1740-1741: Voor een mand kalck gebruijckt tot de meur van de kerckhoff

-        1758-1759: betaalt aan Jan Baltussen, meester metselaar, wegens gedane arbeyt aan den schoolhuyse en kerkmuur, loopende om de kerkhoff 2-5-8

-        1768-1769: voort afwassen van de mest en vuijligheyt van de kerckmuur, loopende om de kerckhoff, betaalt 1-10-0

 

 

Om dieren van het kerkhof te weren beschikte men behalve over een muur en hekken ook over andere voorzieningen zoals een kerkhofrooster.  Daarvoor was in de opening in de kerkmuur een ondiepe put gegraven waarover een ijzeren rooster werd geplaatst; daarvan lagen de stangen zover van elkaar dat mensen er wel, maar dieren er niet overheen konden lopen. Deze roosters worden genoemd in de kerkrekening vanaf 1657-1660:

-        1657-1660: den timmerman voor het setten van de leemen in de roosters en het hecken aen ’t kerckhof te maeken, 5-0-0

-        1715-1717: Betaelt aen Gijsbert van der Linden, smit, wegens gelevert ende gemaeckt ijserwerck aen de poorten van den kerckhof, 18-0-0

 

Uit de dorpsrekeningen:

-        1729-1730: Hendrik van Deuren meester smit over ’t maken van ijserwerck tot huijsinge, brugge, poorten op den kerckhoff, 4-15-0

-        1729-1730: Jan van Santvoort voor verdienste van ’t hecken aen de kerckhoff 0-8-0

-        1742-1743: Item betaalt aan Antonij Hoosten, meester timmerman soo voort maaken van de poort aan de kerkhoff, ’t rad aan de clock als andersints 11-0-8

-        1761-1762: 18 juny aan de selven op ordonantie en quitantie betaalt de somme van drije gulden voor ’t maaken van een nieuw hekketje aan de kerkhoff 3-0-0

-        1769-1770: meetser verwer voor leverantie van olie, verff, als mede van arbeytsloon vant raadthuys en poort aen den gemeentens kerkhoff te verwe, samen 18-10-0

 

Het dorpsbestuur nam tussen 1717 en 1719 de verantwoordelijkheid voor de kerkhofmuur en de daarbij horende hekken van de kerk over.

 

 

De schuilkerk en schuurkerk

 

Na de val van Den Bosch in 1629 werd de uitoefening van het katholieke geloof verboden. In Veghel werd dat verbod aanvankelijk genegeerd en dat leidde in 1635 tot problemen. De inwoners van Veghel werden gedwongen om een zware boete van 300 gulden te betalen, omdat ze de kerk waren blijven gebruiken. Het jaar erop werd nog met de hoogschout gesproken om te proberen te kerk toch nog te mogen blijven gebruiken.Toen dat niets uithaalde werd besloten een schuilkerk net over de grens met Udens te beginnen in het huis van Peter Roelofs. Uden behoorde tot het Land van Ravenstein en daar mocht het katholieke geloof wel uitgeoefend worden. In 1638 werden daarvoor de eerste uitgaven gedaan. De dorpsrekenignen vermelden tot en met 1648 uitgaven gedaan voor deze schuilkerk.

 

Hierna houden die uitgaven door het dorp voor de schuilkerk op. Die uitgaven waren niet langer toegestaan, want in 1648 werd de uitoefening van de katholieke godsdienst verboden. In dat jaar werden alle inkomsten van de Veghelse kerk in de straat geconfisceerd. De schuilkerk zat nu zonder inkomsten. Op 31 december 1649 machtigde pastoor Johannes Houbraken Jan Ariaens van Schijndel om namens hem voor de schuilkerk te gaan collecteren ‘binnen s’ Hertogenbossche ende andere steeden off dorpen’. Wat betreft het onderhoud van de schuilkerk kan men verder denken aan vrijwillige offergaven en collecten.

 

In 1672 stelde de eigenaar van kasteel Frisselstein in Veghel grond beschikbaar voor de bouw van een schuurkerk in het centrum van Veghel. Er is een oud kasboekje van de parochie uit de periode 1774-1775. Het jaarlijkse inkomen van de schuurkerk bedroegen toen in totaal ongeveer 500 gulden. Dat geld kwam van de schaalcollecte, giften, de verhuur van ‘het kerkeland te Uden’ en een huisje, en de verhuur van 76 stoelen in de kerk. De jaarlijkse uitgaven bedroegen gemiddeld 300 gulden. Ze werden voornamelijk gedaan voor het onderhoud van de schuurkerk, zoals het dakstro, plavuizen, het schoonhouden van de beelden en ook wordt het aanschaffen van twee bloempotten vermeld. Daarnaast werd er jaarlijks 75 gulden aan recognitiegelden aan de staat betaald. Dat was voor de gegeven toestemming om de schuurkerk te mogen gebruiken.

 

Uit de dorpskas werden alleen in de periode 1638-1648 uitgaven gedaan voor de schuilkerk. Daarna werd dat verboden.

 

De pastorie

 

De oudste pastorie stond op het Hezelaar, en werd ook wel het Slotje  genoemd. Aanvankelijk was dat huis particulier eigendom. Op een gegeven moment kwam dit huis in bezit van Heer Wilhelmus van Erp, priester en pastoor van de parochiekerk van Vechel (vermeld in 1465-1498). Hij wordt in de aartsdiakonale inkomstenregisters in 1485 als pastoor te Veghel vermeld. Hij wordt als eigenaar van dit huis opgevolgd door zijn kinderen meester Adam en Wilhelmus. Deze Adam van Erp was een geestelijke. In 1497 was hij rector van het HH. Maria en Barbera altaar in Veghel. Hierna vermeldt het cijnsregister van Helmond als gebruikers van dit huis een reeks Veghelse pastoors, te beginnen met Jan Coex die Willem van Erp als pastoor opvolgde. Dit betekent dat Adam en Wilhelmus van Erp hun huis, dat onder hun vader al pastoorswoning was, aan de kerk van Veghel geschonken hebben om als pastorie te dienen, of dat de kerk het huis voor dat doel van Adam en Willem gehocht heeft.

 

De laatste katholieke pastoor die op deze pastorie gewoond heeft was Joannes Houbraken. In 1637, nadat de uitoefening van het rooms katholieke geloof al enige tijd verboden was, vluchtte de pastoor, waarna er net over de grens met Uden een schuilkerk gebouwd werd, met een woning voor de pastoor. Vanaf 1648 betrokken de gereformeerde dominees de voormalige pastoorswoning.  Op 4 november 1686 werd de oude pastorie verkocht aan Hubertus Moons uit Sint-Oedenrode. Waar de dominee daarna woonde is onduidelijk.

 

Toen Cornelis Craijenhof in 1700 naar Veghel kwam, nam hij geen genoegen met het huis waar zijn voorganger Henricus Schaerdenburch gewoond had. Hij huurde op 4-12-1700 een huis naast de kerk. In 1702 besloten de Raad van Staten dat de dorpen in de kwartieren Peelland en Kempenland een goede woning voor de predikant beschikbaar diende te stellen, waarvoor ze 60 gulden per jaar als huur zouden krijgen. Die regenten wezen daarna het kasteeltje op het Middegaal als woning voor de dominee aan. Daar werden op kosten van het dorp in 1703 wat reparaties verricht.

 

Begin 1722 kwam het dominee Craijenhof ter ore dat er huizen in de straat verkocht zouden worden. Dominee Craijenhoff zette het dorpsbestuur onder druk om hem van een behoorlijke woning in de straat te voorzien. Het dorp kocht dit huis toen aan om als pastorie te dienen. Het kraag daarvoor de jaarlijkse huur van 60 gulden en bekostigde het onderhoud.

 

Het dorp nam dus vanaf 1703 verantwoordelijkheid voor de pastorie.

 

 

Materialen voor brandbestrijding en de opslag van die spullen

 

In 1658 werden twee brandhaken aangeschaft, in 1699 twee dozijn leren brandemmers, in 1700 brandladders en in 1780 brandzeilen. In  respectievelijk 1774 en 1786 schaftte de gemeente twee brandspuiten aan. Vanaf de aanschaf dienden die materialen ook onderhouden te worden.

 

Volgens een verklaring van 1739 werd het een en ander toen deels in de kerk en deels onder het raadhuis bewaard. De kerk was maar voor een klein deel in gebruik door de gereformeerden. Het was een geschikte ruimte om met name de lange ladders en haken op te slaan, zoals vermeld wordt in het brandreglement van 1744. Ook de brandspuiten stonden in de kerk. De brandemmers werden volgens dat reglement in het raadhuis bewaard. Op 26 februari 1822 besloot de gemeenteraad van Veghel om een brandspuithuisje te bouwen,  omdat de kerk teruggeven werd aan de Katholieken en voortaan geheel voor de eredienst gebruikt zou gaan worden.

 

 

Handwijzers en aanplakborden

 

Een sauvegarde was een vrijgeleide of de afkoop van overlast door bepaalde troepen. Die sauvegarde werd in de regel vastgelegd in een brief. In de dorpsrekening van 1635-1636 is sprake van geschilderde sauvegarden.

 

In de dorpsrekeningen vanaf 1694-1695 komen ook uitgaven voor een aanplakbord voor. En vanaf 1750-1751 worden uitgaven vermeld voor handwijzers. In 1750-1751 werden ook twee geselboren aangeschaft om boomschenders af te schrikken.

 

 

De huisnummers


De oudste aanwijzing voor huisnummers in veghel komt uit de dorpsrekening van 1798:

-        Volgens ordonantie en quitantie betaalt aan Jan van Beers, meester verwer, voort verwen van  de nommers op alle de huijsen met leverantie van olij en verff tot hetselve 23-6-0

 

 

De kalkkuil

 

In de dorpsrekeningen van Veghel wordt vanaf 1728-1719 een kalkkuil vermeld. Waarschijnlijk werd hier de kalk bewaard die gebruikt werd voor het onderhoud van de gemeentegebouwen (kerk, school, pastorie), zoals metselwerk, en het witten van de muren.Waar de kalkkuil zich bevond is niet bekend. De meest voor de hand liggende plaats is het terrein om de kerk.

 

De lantaarns

 

In het najaar van 1778 werden de eerste straatlantaarns in Veghel neergezet. De schepenen besloten verder 'tot het aansteken en schoonmaken van dien aan te stellen Gysbert Smits, woonende alhier'.

 

 

De dorpspomp

 

Op 12 augustus 1780 werd in een vergadering van officier en schepenen voorgesteld 'om teynden in de straat by off ontrent Peter van de Leemput off elders een put met pomp liet maken om water te kunnen hebben wanneer ongelukke moge komen in cas van brant dewyl daar ontrent geen water te vinden is'. De vergadering besloot om zo snel mogelijk een nieuwe put met pomp te laten maken. Op 19 september 1780 keurden de Raad en Rentmeester Generaal der Domeinen en de Leen en Tolkamer de aanleg van een pomp goed. De pomp moet aangelegd worden naast het huis van president Gerbrandts in de straat tegenover de Boschstraat. In de dorpsrekening van 1780-1781 worden de uutgaven voor de nieuwe pomp vermeldt

 

 

Putten en brandkuilen

 

Op 5 januari 1736 wordt de 'Cappelcuijl', gelegen ongeveer ter plaatse waar nu de haven is, voor het eerst vermeld.Twee schepenen van Veghel verklaren dat zij op die dag om 4 uur ’s middags gegaan waren 'Over de Brugge, aen den Cappelcuijl en aldaar in den selven cuijl int water gevonden het lighaamke van een arm kint genaamt Ludovicus soone Jan Denissen alhier, out ontrent vijff jaren.

Een akte van 14 januari 1740 vermeldt: 'een huijske met de grond waar het huis op staat en de rechten van den cuijl daar achter aangelegen, gelegen rondom in de straete en gemeente over de Brugge, genaamd aan den Cappelcuijl'. Een perceel grensde op 22 oktober 1793 aan de oostzijde aan de Cappelcuijl, en
een ander perceel aldaar op 14 juni 1809 aan 'een gemeentens kuil'. Uit de laatste vermelding blijkt dat de kuil bezit was van de gemeente.

 

Mogelijk werd de kuil in het begin van de achtiende eeuw aangelegd om in geval van brand te kunnen beschikken over voldoende bluswater. Het eerst formele voorschrift om poelen te graven om over bluswater ter beschikking te hebben dateert overigens pas uit 1751. Ook zal de kuil voor andere doeleinden gebruikt zijn, bijvoorbeeld als drenkplaats voor het vee.

Het brandregelement van 1751 schrijft voor:

 

-        En op dat in dusdanige gevallen geen water soude manqueeren sullen de respective rotmeester door haere rotgesellen doen graeven waterpoelen daer den officier en regenten haer ordineren sullen.

-        Ook sal om deselve reden tot ieder coppel huijsen in aen off ontrent de straet alhier staende daer nog geen put en is er een worden gegraeven ten coste van de eijgenaers dierselver huijsen binnen den tyt van agt maenden nae publictie deses.

 

 

De asschuur

 

Om de landbouw en aanvoer van meststoffen te stimuleren bouwde de gemeente in 1804 een asschuur nabij de brug ove de Aa. In de periode 1804-1807 heeft de gemeente in as gehandeld. Daarna liet men dat over aan particuliere handelaren.

 

 

Samenvatting

 

Aan het einde van de twaalfde eeuw kregen de parochianen het beheer van de Veghelse kerk. Deze groep parochianen ging tussen rond 1190 en 1230 ook de gemeint (gemene gronden) beheren. In 1369 werd er in Veghel ook een armentafel opgericht. Voor deze drie instellingen kerk, gemeint en armentafel waren er op den duur afzonderlijke beheerders. Voor de gemeint waren dat de gezworenen, die vanaf 1379 aangesteld werden en jaarlijks rekeningen dienden te overleggen.

 

Inkomsten van de gemeint kunnen gekomen zijn van incidenteel verkochte percelen, turf en heivlaggen. Een deel van de opbrengst van boeten was voor de kerk. Daarnaast waren er ook uitgaven verbonden aan het beheer van de gemeint. Met name was er een schutskooi gebouwd en onderhouden.  Er zal in Veghel al in 1310 een schutskooi zijn geweest.

 

Er waren dus al incidentele inkomsten en uitgaven verbonden aan de gemeint voordat daar beheerders of rekeningen voor waren. Waarschijnlijk werd daar op een ad-hoc manier mee omgegaan. Met de opbrengst van de gemeint kan bijvoorbeeld eventueel incidenteel de kas van de kerk of armentafel ondersteunt zijn.

 

 

 

Beheer van eigendommen opgenomen in de rekeningen van de gemeint (vóór rond 1575)

 

Er zijn een enkele dorps eigendommen geweest, waarvan aangenomen mag worden dat de daaraan verbonden uitgaven opgenomen werden in de rekeningen van de gemeint. Hoewel de rekeningen van de gemeint in principe alleen voor de gemeint waren, kregen deze rekeningen hierdoor al in een vroeg stadium ook een beetje het karakter van dorpsrekeningen. Het gaat om de volgende uitgaven.

 

 

Eigendommen:

Opgenomen in de rekening van de gemeint sinds:

Toelchting:

Het hek aan het Schijndels gat

1447 of 1485

Later betaalde het dorp ook het onderhoud van het hek aan de Leinse boom (vermeld vanaf 1652-1653 en het hek op de grens met Uden (vermeld vanaf  1787-1788)

 

De brug over de Aa in het centrum

Vermoedelijk veertiende eeuw

 

Incidentele uitgaven, wel redelijk frequent en redelijk duur. Men had er een timmerman voor nodig.

 

De comme

Vermoedelijk veertiende eeuw

 

Incidentele uitgave, niet zo duur

De kerktoren met de klokken en het uurwerk

 

Tussen 1461 en 1635

De verwantwoordelijkheid voor het onderhoud lag vanaf 1307 formeel bij de parochianen, wat in Veghel wat later overeekomt met het bestuurlijk dorp. In 1461 doet de kerkfabriek uitgaven en in 1635 het dorp.

 

 

 

Er waren dus drie of vier zaken waarvoor incidenteel uitgaven voor het onderhoud in de rekeningen van de gemeint opgenomen kunnen zijn geweest: het hek op de grens met Veghel, de brug over de Aa in het centrum, de comme en misschien de kerktoren met de klokken en het uurwerk.

 

Daarnaast werd veel onderhoud pro deo gedaan door de inwoners, zoals het onderhoud van wegen, waterlopen, schoren, vonders en de landweer.

 

 

 

Beheer van eigendommen in de dorpsrekeningen (ná rond 1575)

 

Tussen 1575 en 1579 werden de dorpsfinanciën gereorganiseerd. De gezworenen werden voortaan borgemeesters genoemd, de rekeningen van de gemeint werden voortaan dorpsrekeningen. De rekeningen van de bede gingen daarin op. Na het ontstaan van de dorpskas werden de aanschaf en het onderhoud van steeds meer eigendommen door de dorpskas gefinancieerd.

 

 

Eigendommen:

Opgenomen in de rekening van de gemeint sinds:

Toelchting:

Het schoolgebouw

1597

In 1597 gebouwd en daarna onderhouden op kosten van de dorp.

 

De kerk

 

1614

Hoewel het kerkgebouw door de tiendheffers en het het kerkbestuur onderhouden diende te worden, sprong het dorp minstens vanaf 1614-16115 af en toe bij.

 

Sauvegarde-borden

 

1635

In de dorpsrekening van 1635-1636 is sprake van geschilderde sauvegarden.

 

De schuilkerk

1638

 

Gebouwd in 1638. Na 1648 werd ondersteuning door het dorp verboden.

 

De Aa

1651

Het vegen van de Aa was de verantwoordelijkheid van de inwoners. Volgens de dorpsrekeningen van 1651-1652 nam ook het dorp in dat jaar verantwoordeijkheid voor het vegen van de Aa

 

Raadhuis

 

1654

In 1654 werd in Veghel voor het eerst een raadhuis of raadkamer gebouwd, waar de regenten vergaderden.

 

Schoren, vonders en bruggen

1655

Het dorpsbestuur was verantwoordelijk voor het onderhoud van de schoren, vonders en bruggen op de gemeint of wildernis.  We vinden uitgaven voor dat doel door de gemeenten vanaf 1655-1656 vermeld.

 

Bomen

1656

Toen in 1656 de brug over de Aa gerepareerd moest worden, werd daarvoor dan ook hout gebruikt van de bomen bij de kapellen. Vanaf 1702 werden uitgaven gedaam voor het planten van bomen langs de dijken.

 

Brandbestrijding

1658

 

In 1658 werden twee brandhaken aangeschaft, in 1699 twee dozijn leren brandemmers, in 1700 brandladders en in 1780 brandzeilen. Vanaf de aanschaf dienden die materialen ook onderhouden te worden.

 

Aanplakbord

 

1694

In de dorpsrekeningen vanaf 1694-1695 komen uitgaven voor een aanplakbord voor.

 

Sloten en lopen

1703

De eerst gevonden uitgave van dit dorp voor dit doel dateert uit 1703. Vanaf 1741 vermelden de dorpsrekeningen frequent uitgaven voor het onderhoud van sloten in het centrum en vanaf 1786 ook elders in Veghel.

 

Pastorie

 

1703

 

Het dorp nam dus vanaf 1703 verantwoordelijkheid voor de pastorie.

 

Kerhofmuur met hekken

 

1717-1719

 

Het dorpsbestuur nam tussen 1717 en 1719 de verantwoordelijkheid voor de kerkhofmuur en de daarbij horende hekken van de kerk over.

 

Kalkkuil

 

1728

 

In de dorpsrekeningen van Veghel wordt vanaf 1728-1719 een kalkkuil vermeld.

 

Brandkuilen

 

1736

 

In 1736 werd de kapelkuil bij de Dorshoutse kapel vermeld.

 

Handwijzers

 

1750

Vanaf 1750-1751 worden uitgaven vermeld voor handwijzers.

 

Geselborden

 

1750

 

In 1750-1751 werden ook twee geselboren aangeschaft om boomschenders af te schrikken.

 

Boomkwekerij

1753

In 1753 werd er in Veghel een gemeentelijke boomkwekerij vermeld, de ekelkamp genoemd.

 

Wegen

1758

Vanaf 1758 zijn er berichten dat ook de gemeente soms uit de dorpskas bijdroeg aan het onderhoud en de aanleg van wegen. In Veghel werden de rotgezellen vanaf 1777 na de gedane arbeid op kosten van het dorp op jenever getracteerd. Vanaf 1802 wordt het onderhoud en de aanleg van wegen steeds of meestal door de gemeente betaald.

 

Knekelhuisje

1771

Aanvankelijk onderhouden door de kerk. In 1771-1772 werd het gebouwtje herbouwd op kosten van het dorpsbestuur en toen nam het dorpsbestuur ook de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van het kenkelhuisje van de kerk over.

 

Brandspuiten

 

1774

 

In  respectievelijk 1774 en 1786 schaftte de gemeente twee brandspuiten aan.

 

Lantaarns

 

1778

In het najaar van 1778 werden de eerste straatlantaarns in Veghel neergezet.

 

Dorpspomp

 

1780

 

In 1780 werd er een dorpspomp geplaatst.

 

Huisnummers

 

1798

De oudste aanwijzing voor huisnummers in veghel komt uit de dorpsrekening van 1798.

 

Asschuur

 

1804

 

Om de landbouw en aanvoer van meststoffen te stimuleren bouwde de gemeente in 1804 een asschuur nabij de brug over de Aa.

 

Brandspuithuisje

 

1822

 

Op 26 februari 1822 besloot de gemeenteraad van Veghel om een brandspuithuisje te bouwen,  omdat de kerk teruggeven werd aan de Katholieken en voortaan geheel voor de eredienst gebruikt zou gaan worden.

 

 

 

We zien dus dat het aantal eigendommen die werden aangeschaft dan wel onderhouden door het dorp na afloop van de Tachtigjarige Oorlog (1648) sterk noenam.