De dorspkas en de dorpseigendommen
Martien van
Asseldonk
3 januari 2015
Deze gegevens mogen
gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk,
www.oudzijtaart.nl
Met dorpseigendommen bedoelen we de zaken die door het dorp
beheerd en onderhouden werden.
vanaf 1379 werden er voor het beheer van de gemeint
gezworenen aangesteld, die ook een administratie moesten bij houden van
hun inkomsten en uitgaven en die jaarlijks moesten verantwoorden.
Daarnaast werden er in de veertiende eeuw incidenteel beden geïnd.
Daarvoor werden zetters en collecteurs aangesteld. Door de toename van
het aantal beden kregen die geleidelijke en jaarlijks karakter. Verder
waren er nog de rekeningen van de kerk en van de armentafel. Dit waren
allemaal afzonderlijke rekeningen.
Tussen 1575 en 1579 werden de dorpsfinanciën
gereorganiseerd. De gezworenen werden voortaan borgemeesters genoemd, de
rekeningen van de gemeint werden voortaan dorpsrekeningen. De rekeningen
van de bede gingen daarin op. Men gebruikte het maatboek gebruikt voor
de omslag van de bede voortaan ook om andere algemene inkomsten voor het
dorp op te halen, met name om de oorlogslasten te betalen. De rekeningen
van de kerk en van de armentafel bleven wel apart bestaan.
We zullen nu kijken hoe de financiele administratie van de
eigendommen van het dorp in deze ontwikkeling past. In hoeverre waren
algemene dorpsuitgaven rond 1575 al opgenomen in de rekening van de
gemeint (gemene gronden), en in hoeverre gebeurde dat pas later?
De gemeenschappelijke eigendommen
De g
emeint
Gemeintes waren delen van de
wildernis die gezamenlijk werden beheerd door een aantal lieden die
daarin gebruiksrechten hadden. Er is betoogd dat ze ontstonden tijdens
de laatmiddeleeuwse transitie (circa 1175-1225) toen de horigen vrij
kwamen, het aantal vrije boeren sterk toenamen en de druk op het gebruik
van de wildernis toenam vanwege een toenemende bevolking. De grens van
de gemeint van Veghel met die van Dinther al in 1233 genoemd. De groep
personen die de Veghelse gemeint beheerden kwam overeen met de
parochianen die in Veghel ter kerke gingen.
Vanaf rond 1190 werden percelen
van de gemeint verkocht tegen betaling van een cijns aan de landsheer
(dat was de graaf van Gelre en na 1231 de hertog van Brabant). Uit de
cijnsboeken is te berekenen dat in Veghel tussen 1190 en 1314 ongeveer
250 bunder wildernis verkocht werd aan particulieren. Uit bronnen uit
latere perioden weten we dat de opbrengst van die verkochte percelen
toen voor het dorp was, en vermoedelijk was dat ook tussen 1190 en 1314
al zo. Daarnaast kan er incidenteel ook al vroeg turf en heivlaggen
verkocht zijn, iets wat in de zeventiende eeuw zeker gebeurde.
Wat de gezworenen met die
inkomsten deden is niet bekend. Naast het fonds of kas voor de gemeint
was er, zoals gezegd, een aparte fonds voor de kerk, vanaf 1369 een
apart fonds voor de Armen, en incidentele geldstromen voor de beden.
Omdat het bij deze fondsen steeds om dezelfde groep mensen ging,
namelijk de parochianen van Veghel, kan met de opbrengst van de gemeint
incidenteel best een van die andere kassen ondersteunt zijn.
Daarnaast waren er ook uitgaven
voor de gemeint, met name diende er een schutskooi gebouwd en
onderhouden worden. In die kooi sloot men de beesten van
niet-gerechtigden, die betrapt waren op onrechtmatig gebruik van de
gemeint, op, totdat een boete betaald was .
In de gemeintbrief die de
parochianen van Veghel op 5 augustus 1310 van de hertog van Brabant
kregen de parochianen ook het volgende recht (vertaald):
Als in de toekomst
schapen of vee van anderen of van een andere parochie op genoemde
gemeint aangetroffen worden, mag men deze arresteren en vasthouden en de
overtreders met 5 schellingen beboeten.
Dit betekent dat er in Veghel minstens in 1310 al een schutskooi geweest
zal zijn.
In de bronnen wordt de Veghelse schutskooi overigens pas in 1623 voor
het eerst vermeld.
In Veghel was in de
zeventiende eeuw het dorpsbestuur verantwoordelijk voor de schutskooi.
Op 3 mei 1664 werd door de regenten van Veghel besloten de bouw van een
nieuwe schutskooi openbaar aan te besteden. Toen waren de rekeningen van
de gemeint in Veghel al opgegaan in de rekeningen van het dorp, en het
beheer van de gemeint een van de taken van het dorpsbestuur.
Hekken
Ieder was verplicht
zijn grond te omheinen, zodat het op de gemeint lopende vee de
particuliere gronden niet kon binnendringen. In Veghel was in de
zestiende en achttiende eeuw het onderhoud van de ‘hecken’ verbonden aan
het eigendom van nabijgelegen huizen of percelen.
Daarnaast waren er in de vijftiende eeuw en waarschijnlijk ook al eerder
hekken op slagbomen op de vier plaats waar de wegen bj het centrum
kwamen: op de weg naar Erp, waarschijnlijk een op de weg naar Uden, een
op de weg naar Dinther en op het Hoogeinde. In de achttiende eeuw
bestind hiervan alleen het hek op de weg naar Erp nog. Dat hek werd door
de belendende percelen onderhouden, en dat zal dan wel het geval geweest
zijn met al deze hekken.
Er stonden ook een aantal hekken
op de plaats waar wegen de grens van de gemeint passeerden. Waar die
wegen door de wildernis liepen, waren er geen belendende percelen, en in
dat geval werd het onderhoud van dat hek door et dorp betaald. De oudste
vermeldingen van die hekken zijn.
De wegen
Lange tijd waren de
meeste wegen onverhard.
De wegen en waterlopen waren net als de gemeint gemeenschappelijk
eigendom van het dorp. Het onderhoud gebeurde aanvankelijk zonder dat
het dorp daarvoor kosten maakte:
-
Eigenaren van belendende percelen waren
meestal verantwoordelijk voor het onderhoud van de weg of waterloop
naast hun particuliere erven
-
Het onderhoud van de kerkdijk in het
centrum was tot in de zestiende eeuw omgeslagen over een aantal huizen
-
Aanvankelijk werden de wegen en voetpaden
door de wildernis niet onderhouden.
-
Aan het einde van de zestiende eeuw werd
Veghel opgedeeld in een aantal rotmeesters, voor de verdediging en
bewaking van het dorp. Vanaf 1662 werden deze rotten ook ingeschakeld
voor het onderhoud van de voetpaden door de wildernis en wat later ook
voor de aanleg van nieuwe dijken ofwel verhoogde wegen door de
wildernis.
-
Vanaf 1758 zijn er berichten dat ook de
gemeente soms uit de dorpskas bijdroeg aan het onderhoud en de aanleg
van wegen.
Op 9 juli 1760 ordonneerden de Raad van State dat kosten voor de reparatie van
wegen niet in de dorpsrekening mochten worden gebracht. In Veghel
werden de rotgezellen vanaf 1777 na de gedane arbeid wel op kosten van
het dorp op jenever getracteerd.
-
Vanaf 1802 wordt het onderhoud en de
aanleg van wegen steeds of meestal door de gemeente betaald.
De conclusie is dat er vóórdat Veghel een dorpskas had er waarschijnlijk
geen uitgaven namens het dorp gedaan werden voor het onderhoud en de
aanleg van wegen.
Bomen
Al in de Middeleeuwen worden in
Veghel bomen en bossen van particulieren vermeld. In de vijftiende eeuw
kregen de inwoners van Veghel het recht om een strook van 40 voet naast
hun particuliere gronden met bomen te beplanten. Van de wilgen naast de
Kerkdijk mocht iedereen hout halen. De keuren van 1559 bevat de
bepaling:
-
een jgelick sal mogen affhouwen alsoo
veel houts van den willigen staende tegen den Kerkdyck als men daer
behoeven sal, ende een jegelick sal syn pant maecken op den Kerckdyck
dat men daer wel drooch gaen ende vaeren mach.
Pas in de zeventiende eeuw worden
bomen die eigendom waren van het dorp vermeld. Dat begon met de bomen
bij de kapellen. Die kapellen waren in 1648 door het land met alle
andere kerkelijke bezittingen genaast. De inwoners van Veghel
argumenteerden echter dat de bomen die ze bij de kapellen geplant hadden
van hen waren. Toen in 1656 de brug over de Aa gerepareerd moest worden,
werd daarvoor dan ook hout gebruikt van de bomen bij de kapellen.
Dorpsrekening 1669-1670:
-
betaelt aen Jan Gerits van houtt te houwen aen de
Kerckdyck, dry ende eenen halven dach, comptt van ider dagh thien
stuyvers
In 1696 vaardigde de overheid een
plakat uit waarin de aanleg van verhoogde wegen (dijken) en de aanplant
van bomen werd voorgeschreven. Toen werden er ook in Veghel enkele
dijken aangelegd. Daarna werden er in Veghel door het dorp in toenemende
mate bomen aangeplant en wat later ook verkocht. De eerste vermelding in
de dorpsrekening:
-
1702-1703: De rendanten hebben betaalt voor willige en
populiere pooten langs den dijck na Schijndel 39-2-0
In 1753 werd er in Veghel een gemeentelijke boomkwekerij vermeld, de
ekelkamp genoemd.
De
landweer op de grens met Erp
Het onderhoud van de landweer op het Ham was tot in de zestiende eeuw
omgeslagen over een aantal huizen.
Uit het
schouwverbaal van juni 1650 blijkt dat er toen een wal op het Ham
onderhouden moest worden:
Jan Antonis Jacops een foult aen den wal op Ham, moet op gebrocht worden
met sant
Omdat
prive-wallen niet geschouwd werden, zal dit om de landweer gaan. Na 1650
houden de berichten over het onderhoud van de landweer op en de wal zal
hierna snel afgesleten zijn en de sloot grotendeels opgevuld.
De
waterlopen en de Aa
Het was voor de boeren van groot
belang dat het water vlot door de Aa afvloeide, zodat hun hooilanden en
laaggelegen akkers zo min mogelijk onder water kwamen te staan.
Dat was een zaak van bovenplaatselijk
belang, en op 1535 werd door een aantal dorpen langs de Aa de minimale
breedte van de rivier vastgesteld en werd het gebruik van visgeweren die
het water opstopten aan banden gelegd. Als men de rivier verbreedte en
men verloor daardoor wat van zijn grond, dan diende die schade mede
gedragen te worden door 'die gene die achterliggen'.
De Veghelse keuren van 1559 verbieden het zetten
van 'schutselen' in de Aa, het gooien van dode beesten in de Aa en ook
mocht er geen vlas in geroot worden.
In de
keuren van Veghel van 1559 werd over het vegen van de Aa bepaald:
dat een jgelick syn pandt aen die
Aa soo vegen, wyen, diepen ende graven sal naer de ordonnantie begrepen
by onsen genadigen here ende der stadt van Den Bossche, dat die nabuiren
van den anderen panden daer egenen schade by en lyden op den breuck in
der selver ordonnantie begrepen soo verre als dat pandt egeen
sonderlinge steenrootsen en heeft.
Ook in latere bronnen tot rond
1800 is geregeld vermelding van de plicht
van de eigenaren van de belendende percelen en soms alle inwoners
om de Aa te onderhouden.
Volgens de
dorpsrekeningen van 1651-1652 nam ook het dorp in dat jaar
verantwoordelijkheid voor het vegen van de Aa:
-
gegeven aen Willem Jan Aelbers om dat hij het zant vuijtt
die Aa hadde gevoert 10 stuyvers
-
gegeven aen Dierck Jansen om dat hij het zant vuijtt die
Aa hadde gevoert 10 stuyvers
-
gegeven aen Gerijt Coenen om dat hij inde Aa hadde
gegraven 10 stuyvers
Dat is de oudste vermelding van het
verdiepen of verbeden van de Aa op kosten van de gemeente.
Ook de beekgraaf en de waterlopen dienden vanouds door de eigenaren van
de belendende percelen geveegd worden.
Het was gebruikelijk dat de eigenaren van nieuwe erven, de nodige sloten en
wegen groeven. Ze waren verantwoordelijk voor de hele sloot of weg als
hun grond aan de gemeint rgensde, en voor de halve sloot of weg als er
aan de andere kant van de sloot of weg een perceel van een andere
eigenaar lag.
Vanaf 1741 vermelden de dorpsrekeningen uitgaven voor het onderhoud van
sloten in het centrum, bijvoorbeeld:
-
1741-1742: betaalt aan Jan
Eijmbers voort opgraaven van den sloot agter de pastorije 0-12-0
-
1745-1746: betaalt aan Jan
Eijmberts voor ’t opgraaven van den sloot langs de kerckemuur 0-12-0
Tot 1786 zijn er verder nauwelijks uitgaven door de gemeente
voor het onderhoud van waterlopen buiten het centrum. Een zeldzame
vermelding:
-
1703-1704: Ariaan Peter
Teunissen int Dorhout voor reparatie aan de loop 0-10-0
Vanaf 1786 vinden we geleidelijk meer uitgaven in de dorpsrekeningen
voor het graven en onderhoud van waterlopen buiten het centrum van
Veghel, bijvoorbeeld.
-
1793-1794: betaalt aan Lambert
en Hendrik Clerx voor 28 dagen arbeytsloon int opgraven van den loop
door het broek van den ekelscamp na den Schyndelse dijk, te samen 14-0-0
-
1798: betaalt aan Hendrik van
Heeswijk en Joseph Vermeulen voort vegen van den gemeentens loop op het
Rybroek en wagt houden op de gemeente voort steeken van turff 3-10-0
De
lopen langs de dijken werden vermoedelijk met de dijken door de rotten
onderhouden, en de sloten langs de velden door de eigenaren van de
percelen. Men bemoeide zich niet met de door de wildernis slingerende
waterlopen. In 1802 werd door de Dubbelen een nieuw loop gegraven.
De voorden en bruggen
De wegen kruisten waterlopen en rivieren op doorwaadbare
plaatsen, de voorden. De meeste voorden kennen we omdat ze als veldnaam
bewaard zijn gebleven. Op den duur werden ze vervangen door schoren,
vonders en bruggen.
Er waren in Veghel twee bruggen over de Aa, een op de Leest
en in het centrum. De brug op de Leest werd in 1400 de Oude Brug
genoemd, die was ouder dan de brug in het centrum. De brug in het
centrum is mogelijk in de veertiende eeuw aangelegd. Een brug was
onderhoudsgevoelig. bovendien werd de brug tijdens oorlogen, zoals in
1511 en 1543 afgebroken en later weer opgebouwd. Vanaf de oudste bewaard
gebleven dorpsrekeningen van 1604-1605 worden uitgaven vermeld voor het
onderhoud en weer opbiuwen van de brug in het centrum. Er zijn geen
aanwijzingen dat de inwoners of rotten daarvoor verantwoordelijk waren.
Het had er ook een timmerman voor nodig, het was geen wat we nu
'ongeschoolde arbeid' noemen, zoals het egaliseren van wegen.
De brug op de Leest lijkt in de tweede helft van de
zestiende eeuw verdwenen te zijn. In 1707 werd hier een 'hoge vonder'
aangelgd, die in 1799 werd op kosten van een aantal belanghebbenden
vervangen door een mestbrug. We vinden de uitgaven van het onderhoud van
de hoge vonder en de mestbrug niet terug in de dorpsrekeningen.
Kennelijk zijn deze door belanghebbende inwoners onderhouden geweest.
Het dorpsbestuur was verantwoordelijk voor het onderhoud
van de schoren, vonders en bruggen op de gemeint of wildernis.
We vinden uitgaven voor dat doel door de gemeenten vanaf
1655-1656 vermeld.
De eigenaren van de aangrenzende percelen waren
verantwoordelijk voor het onderhoud van de schoren en vonders naast hun
erven. Aanvankelijk waren schoren gemaakt van graszoden ('russen') en/of
rijshout. In het schouwverbaal van 1649 wordt voorgeschreven dat ze
voortaan van planken gemaakt dienen te worden. In de achttiende eeuw
adviseerde de overheid om de schoren van steen te maken. Maar afgezien
van een schoor op de weg naar Erp, vond deze nieuwigheid in de
achttiende nog geen brede toepassing.
De conclusie is dat voordat Veghel een dorpskas had er
namens het dorp geregeld uigaven gedaan zullen zijn voor het onderhoud
van de brug in het centrum. Ook deze uitgaven zullen opgenomen zijn
geweest in de rekeningen van de gemene gronden die door de gezworenen
bijgehouden werden.
De comme
De archiefkist ofwel 'comme' van Veghel wordt vanaf 1623 in
de bronnen vermeld. Gezien de bewaard gebleven stukken in het Veghelse
archief mogen we aannemen dat deze kist in de veertiende eeuw werd
aangeschaft. Dat zal op kosten van het dorp gebeurd zijn, evenals het
incidentele onderhoud.
De school
In Veghel werd in 1597 voor het eerst een school gebouwd op
een terrein dat eigendom was van de kerk. Wat de bouwkosten betreft
schrijft een oude akte: 'ende ’t gelt daer men die dach hueren ende wercluijden met
betaelt heeft, is genomen, met d’ selvere naburen consent, wten
gemeijnen buijdel.'
Met die 'gemeijnen buijdel' werd de dorpskas bedoeld.
Er werd al wel
eerder les gegeven. Dat kan gebeurd zijn in de kerk, het huis van de
koster en deels ook buiten. De school die in 1597 gebouwd werd, werd
onderhouden op kosten van het dorp.
Het raadhuis
In 1654 werd in Veghel voor het
eerst een raadhuis of raadkamer gebouwd, waar de regenten vergaderden.
Die oude raadkamer van Veghel stond
op het kerkhof ten noorden van de kerktoren.
In 1720 werd een Veghel een
boterhuis of waaggebouw gebouwd. De eerste verdieping van dat gebouw
ging dienst doen als raadhuis. De oude raadkamer bleef in gebruik als
wachthuisje.
In 1781 werd het boterhuis vervangen door een nieuw
raadhuis, met daarin een geschikt vertrek voor de dorpswaag. Dit gebouw
aan de markt staat er nog. Er is nu onder andere de bibliotheek in
gevestigd.
De kerk
De plaatselijke kerk was zelf verantwoordelijk voor een
ciborie voor het bewaren van het Heilig Sacrament (gangbaar vanaf de
15de eeuw), vaatwerk voor het bewaren van de andere sacramenten, de
doopvont en boeken nodig voor de doop en het toedienen van het Heilig
Oliesel, een kleed om over de baar te leggen, sloten op het koor en nog
enkele benodigdheden zoals een stoel, bellen, een wierookvat, kaarsen en
dergelijke. Als de inkomsten van de kerkfabriek onvoldoende waren, dan
dienden de parochianen de extra kosten te dragen.
Volgens een synodaal besluit van het bisdom Luik dat op 5
september 1307 te Susteren genomen werd, moesten de bezitters van de
korentiende zorgen het onderhoud van het schip van de kerk. In 1648
werden de tienden door het land geconfisqueerd, en daarmee werd het land
verantwoordelijk voor het onderhoud van de kerk. Over het algemeen liet
het onderhoud van de kerken door het land te wensen over. Het kostte
over het algemeen nogal wat moeite om dat geld los te krijgen.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat we in de Veghelse
kerkrekeningen uitgaven voor het onderhoud van de kerk aantreffen. In de
kerkrekening van Veghel van 1655-1656 worden uitgaven vermeld voor het
vegen van de kerk, het repareren van de ruiten, het planten van bomen op
het kerkhof, het loon van de leidekker, voor kalk om de kerk te witten,
de koster voor het stellen van het uurwerk, smeerolie voor het uurwerk,
metselwerk op het kerkhof, olie, spijkers en touwen en het schuren van
de kroon.
Hoewel het kerkgebouw door de tiendheffers en het het kerkbestuur
onderhouden diende te worden, sprong het dorp af en toe bij, getuige de
volgende vermeldingen in de dorpsrekeningen:
-
1614-1615: Aen Arien Willems van dat hy
opten huys van den coster had gedeckt ende aen de cerck getimmert samen
by quitantie van 3 octobris, 1-18-0
-
1641-1642: opden 19en julij aenden
schalidecker voor sijn verdienst vande kercke naer vermelden van acoort
met den heeren schepenen ende borgemeesters ingegaen, gegeven 52-10-0
-
1669-1670: betaelt aen Hendrick Dierckx
Schreijnwercker om den tuijn in de kerck te versetten ende de vunt te
macken 1-5-0
-
1670-1671: Betaelt aen Hendrick Dirckxs
Schreijnwercker voor het maecken der bancken in de kerck 0-10-0
-
1776-1777: Volgens ordonantie en
quitantie betaelt aan G. v. Roij voor leverantie van banken, ribben en
clenieren gebruykt tot nog eenige banken en beschot in de kerk welke
buyten het bestecq was gebleven 36-19-0
De
kerktoren
Volgens het synodebesluit van 1307 lag de verantwoordelijkheid voor het
onderhoud van de de toren, als de toren op een zelfstandig fundament
stond, bij de parochianen. Dat was ook in Veghel het geval.
In 1307 beheerden de parochianen van Veghel door middel van de kerkmeesters
hun kerk en door middel van de gezworenen hun gemene gronden. Er was
toen waarschijnlijk nog geen schepenbank en al helemaal geen dorpskas.
Hoe de parochianen de bouw en het onderhoud van de toren georganiseerd
hebben, is onduidelijk. Het is ook goed mogelijk dat de kerkfabriek
voorlopig die verantwoordelijkheid op zich nam, want
in 1462 gaf de bisschop van Luik in 1461 verlof aan de kerkfabriek van
Veghel om een rente van 4 rijnsguldens te verkopen voor de bouw van een
nieuwe toren, die reeds voor een gedeelte was opgetrokken. Hier nam de
kerkdabriek dus verantwoordelijkheid voor de toren, niet de parochianen.
Op een gegeven moment - ergens tussen 1462 en 1635 - is het dorpsbestuur
verantwoordelijkheid gaan dragen voor het onderhoud van de toren.
In de dorpsrekeningen van 1635-1636 worden inkomsten en uitgaven door het
dorp vermeld met betrekking tot een zolder in de toren:
Inkomsten:
-
1635-1636: alnoch stellen de selve voor ontfanck als dat sij hebben
ontfangen vande sulsders (= zolders) die sy verpacht hebben inden
tooren, belopen int tgheel ter somme van 20-6-0
Uitgaven:
-
1635-1636: betaelt aen Willem Janss Smidt (..) vanden sulder open te doen
inden tooren
De spits van de toren was bedekt met leien en dit deel van de toren was
onderhoudsgevoelig. De dorpsrekeningen vanaf 1635-1636 vermelden
frequent uitgaven voor het onderhoud van het leiendak van de toren.
Op 7 juni 1664
sloten de regeerders van Veghel een overeenkomst met met Jasper Sijmons,
'leijdecker', voor de reparatie van de toren voor de duur van zes jaren.
Toen de kerktoren van Veghel op 14 februari 1757 na
blikseminslag afbrandde, werden de kosten voor de reparatie wel door het
dorpsbestuur gedragen.
In 1778 weigerde het dorp nog
langer bij te dragen voor het onderhoud van de kerktoren omdat volgens
een plakkaat van de Staten Generaal van 16-1-1778 de heffers van de
geestelijke tienden daarvoor verwantwoordelijk waren.
Toen de kerk en toren van Veghel in 1780 gerepareerd moesten worden stelde
de staat ook de eigenaar van de particuliere tienden verantwoordelijk ,
onder verwijzing naar het plaaat van 16 januari 1778.
Omdat dat nogal wat voeten in
aarde had, betaalde kerk van Veghel, die toen nog in handen was van de
protestanten vanaf 1779 het
onderhoud zelf. Enkele voorbeelden uit de kerkrekeningen:
-
1779-1782: Voort maken van een sleutel aen de
torendeur aen de klok klepel verdient, hengen en nagel aen de toorndeur
te samen, 4-12-0
-
1779-1782: Voort maken van een nieuwe thoorndeur, 2-8-0
-
1782-1785: Voor leverantie van latten etcetera tot het
belatten van de galmgaten voert invliegen van de duyven, vast stellen
vant belfort, verven van de peer op de thoorn, 48-13-0
-
1797-1800: Aan Antonij van Wijk, meester Leydekker voor een
jaar onderhoud der kerk en toorn, alhier in 1797, 33-6-11
-
1803-1805: Aan Marcelis van Wijk, meester leijdekker, in
voldoening van zijn arbeidsloon wegens repareren en verwen met verschot
van verw, oly aan den toorn en vergulden van den haan of appel op
denzelven, 84-7-0
De klokken en de 'klokkenberg'
De verantwoordelijkheid voor het
onderhoud van de de klokken zal wel samengehangen hebben met het
onderhoud van de toren.
In de dorpsrekeningen worden vanaf 1651 uitgaven voor het
onderhoud van de klokken vermeld. Enkele voorbeelden:
Vermeldingen van de grote klok:
-
1651-1652:
o
vuijtgegeven aen Ariaen Willems van waelre van Walre van sijnne gedane
vocatie innen seven daghen int opweijnen vanden clocken op sijn eygen
coosten, dat het belopt ter somma van 8 gulden (opwinden betekent hier
omhaag takelen)
o
gegeven aen Willem Janssen den smit van maecken de panne daer die groote
clocke in hanght met de gehenghen daer aen te maecken de somma 8 gulden
-
1743-1744: wegens het maken ende repareeren van de pan en eijserwerck van de
groote clock 6-0-0
-
1783-1784: betaelt aen Hendricus Petit, meester clokgieter, voor het
verhangen en verstellen van de klok in den thoorn, omdat deselve niet
meerder konde geluydt worde 24-0-0
Vermeldingen van de tweede klok:
-
1785-1786: Klepel van twede klok van de gemeente 7-1-0
-
1796: betaalt aan Johannis Craanen cum suis aangenomen hebbende volgens
publique besteeding het luyden der klokke voor de diensten begonnen en
hebben sulx vier maanden gecontinueert tot sulx werd afgeschaft, waar
voor de somme van 8-13-0
Vermeldingen van de kleine klok:
-
1659-1660: betaelt aen Lendert den Greelmaker voor den bandtt van de cleyn
clock, ad 1gulden
-
1753-1754: Verdienste aan de cleijne klok
-
1786-1787: Voor eyser en arbeytsloon tot het maken van een geheel nieuw
belfort waer in de gemeentens kleyne nieuwe klok is gehange
Het bestek
voor het van 'het maaken van een gedeelte der nieuwen clockenberg off
cruijswerck op den tooren alhier', welk werk op 16 januari 1721 openbaar
werd aanbesteed, is bewaard gebleven.
Het uurwerk
De eerste torenuurwerken, eind dertiende eeuw, gaven slechts een signaal
op gezette tijden. In het midden van de vijftiende eeuw verschenen de
eerste torenuurwerken met wijzerplaat. Het
onderhoud zal wel samengehangen hebben met dat van de toren en de
klokken.
Een van de taken van de Veghelse
koster-schoolmeester was in de zeventiende eeuw: 'het uurwerk en het
horologe te stellen, te smeren, op te winden ende wat tot allent selve
behoort'.
In de dorpsrekeningen van Veghel worden onkosten en 'orlogiemaeckers'
vermeld.
-
1656-1657: betaelt aen Willem den Smit voort stellen ende maken vant
uuergewerck 4 gulden
-
1656-1657: betaelt aen den orlogiemaker woonende tot Os vant maken ende
repareren der orlogie, bedracht ter somme van 37 gulden
-
1683-1684: betaelt aan Dominius Sondag voor ’t maecken vant horloge de somme
van 50-0-0
Hierna werd het onderhoud van het uurwerk op de Veghelse kerktoren voor 6
gulden per jaar uitbesteed. In 1691-1692 werd het bedrag betaald voor
'een jaar tractement'. De dorpsrekeningen vermelden dat bedrag al in
1685 en ook nog in 1810.
Het knekelhuisje op het kerkhof
In de kerkrekeningen van 1660-1713 worden
uitgaven vermeld voor het onderhoud van het knekelhuisje op het kerkhof.
In 1771-1772
werd het gebouwtje herbouwd op kosten van het dorpsbestuur en toen nam
het dorpsbestuur ook de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van het
kenkelhuisje van de kerk over.
De muur om het kerkterrein
De kerkmuur wordt in de bewaard gebleven bronnen voor het eerst vermeld op 4
februari 1534. Het onderhoud van de kerkmuur wordt vermeld in de
kerkrekeningen:
-
1667-1669:
Betaelt aen Vreyns den metselaer in drij dagen aen den
kerckhoff te metsen, 1-10-0
-
1678-1681:
Aan Hendrick ende Aart de metselaers tot Erp voor het
opmaecken van de meur vant kerckhoff, 2-11-0
Op een gegeven moment nam het dorp het onderhoud van deze muur over. Uit de
dorpsrekeningen:
-
1719-1720:
betaelt aen steen en kalck gebruijckt tot de kercke meur
8-1-0
-
1740-1741: Voor een mand kalck gebruijckt
tot de meur van de kerckhoff
-
1758-1759: betaalt aan Jan Baltussen,
meester metselaar, wegens gedane arbeyt aan den schoolhuyse en kerkmuur,
loopende om de kerkhoff 2-5-8
-
1768-1769: voort afwassen van de mest en
vuijligheyt van de kerckmuur, loopende om de kerckhoff, betaalt 1-10-0
Om dieren van het kerkhof te weren beschikte men behalve over een muur en
hekken ook over andere voorzieningen zoals een kerkhofrooster.
Daarvoor was in de opening in de kerkmuur een ondiepe put
gegraven waarover een ijzeren rooster werd geplaatst; daarvan lagen de
stangen zover van elkaar dat mensen er wel, maar dieren er niet overheen
konden lopen. Deze roosters worden genoemd in de kerkrekening vanaf
1657-1660:
-
1657-1660: den timmerman voor het setten van de leemen in de roosters
en het hecken aen ’t kerckhof te maeken, 5-0-0
-
1715-1717: Betaelt aen Gijsbert van der
Linden, smit, wegens gelevert ende gemaeckt ijserwerck aen de poorten
van den kerckhof, 18-0-0
Uit de dorpsrekeningen:
-
1729-1730: Hendrik van Deuren meester
smit over ’t maken van ijserwerck tot huijsinge, brugge, poorten op den
kerckhoff, 4-15-0
-
1729-1730: Jan van Santvoort voor
verdienste van ’t hecken aen de kerckhoff 0-8-0
-
1742-1743: Item betaalt aan Antonij
Hoosten, meester timmerman soo voort maaken van de poort aan de
kerkhoff, ’t rad aan de clock als andersints 11-0-8
-
1761-1762: 18 juny aan de selven op
ordonantie en quitantie betaalt de somme van drije gulden voor ’t maaken
van een nieuw hekketje aan de kerkhoff 3-0-0
-
1769-1770: meetser verwer voor leverantie
van olie, verff, als mede van arbeytsloon vant raadthuys en poort aen
den gemeentens kerkhoff te verwe, samen 18-10-0
Het dorpsbestuur nam tussen 1717 en 1719
de verantwoordelijkheid voor de kerkhofmuur en de daarbij horende hekken
van de kerk over.
De schuilkerk en schuurkerk
Na de val van Den Bosch in 1629 werd de uitoefening van het
katholieke geloof verboden. In Veghel werd dat verbod aanvankelijk
genegeerd en dat leidde in 1635 tot problemen. De inwoners van Veghel
werden gedwongen om een zware boete van 300 gulden te betalen, omdat ze
de kerk waren blijven gebruiken. Het jaar erop werd nog met de
hoogschout gesproken om te proberen te kerk toch nog te mogen blijven
gebruiken.Toen dat niets uithaalde werd besloten een schuilkerk net over
de grens met Udens te beginnen in het huis van Peter Roelofs. Uden
behoorde tot het Land van Ravenstein en daar mocht het katholieke geloof
wel uitgeoefend worden. In 1638 werden daarvoor de eerste uitgaven
gedaan. De dorpsrekenignen vermelden tot en met 1648 uitgaven gedaan
voor deze schuilkerk.
Hierna houden die uitgaven door het dorp voor de
schuilkerk op. Die uitgaven waren niet langer toegestaan, want in 1648
werd de uitoefening van de katholieke godsdienst verboden.
In dat jaar werden alle inkomsten van de
Veghelse kerk in de straat geconfisceerd. De schuilkerk zat nu zonder
inkomsten. Op 31 december 1649 machtigde pastoor Johannes Houbraken Jan
Ariaens van Schijndel om namens hem voor de schuilkerk te gaan
collecteren
‘binnen s’ Hertogenbossche ende andere steeden off dorpen’. Wat betreft
het onderhoud van de schuilkerk kan men verder denken aan vrijwillige
offergaven en collecten.
In 1672 stelde de eigenaar van kasteel Frisselstein in
Veghel grond beschikbaar voor de bouw van een schuurkerk in het centrum
van Veghel. Er is een oud
kasboekje van de parochie uit de periode 1774-1775.
Het jaarlijkse inkomen van de schuurkerk bedroegen toen in totaal
ongeveer 500 gulden. Dat geld kwam van de schaalcollecte, giften, de
verhuur van ‘het kerkeland te Uden’ en een huisje, en de verhuur van 76
stoelen in de kerk. De jaarlijkse uitgaven bedroegen gemiddeld 300
gulden. Ze werden voornamelijk gedaan voor het onderhoud van de
schuurkerk, zoals het dakstro, plavuizen, het schoonhouden van de
beelden en ook wordt het aanschaffen van twee bloempotten vermeld.
Daarnaast werd er jaarlijks 75 gulden aan recognitiegelden aan de staat
betaald. Dat was voor de gegeven toestemming om de schuurkerk te mogen
gebruiken.
Uit de dorpskas werden alleen in de periode 1638-1648 uitgaven gedaan voor
de schuilkerk. Daarna werd dat verboden.
De pastorie
De oudste pastorie stond op het Hezelaar,
en werd ook wel het Slotje
genoemd. Aanvankelijk was dat huis particulier eigendom. Op een gegeven
moment kwam dit huis in bezit van
Heer Wilhelmus
van Erp, priester en pastoor van de parochiekerk van Vechel (vermeld in
1465-1498). Hij wordt in de aartsdiakonale inkomstenregisters in 1485
als pastoor te Veghel vermeld. Hij wordt als eigenaar van dit huis
opgevolgd door zijn kinderen meester Adam en Wilhelmus. Deze Adam van
Erp was een geestelijke. In 1497 was hij rector van het HH. Maria en
Barbera altaar in Veghel.
Hierna vermeldt het cijnsregister
van Helmond als gebruikers van dit huis een reeks Veghelse pastoors, te
beginnen met Jan Coex die Willem van Erp als pastoor opvolgde. Dit
betekent dat Adam en Wilhelmus van Erp hun huis, dat onder hun vader al
pastoorswoning was, aan de kerk van Veghel geschonken hebben om als
pastorie te dienen, of dat de kerk het huis voor dat doel van Adam en
Willem gehocht heeft.
De laatste
katholieke pastoor die op deze pastorie gewoond heeft was Joannes
Houbraken. In 1637, nadat de uitoefening van het rooms katholieke geloof
al enige tijd verboden was, vluchtte de pastoor, waarna er net over de
grens met Uden een schuilkerk gebouwd werd, met een woning voor de
pastoor. Vanaf 1648 betrokken de gereformeerde dominees de voormalige
pastoorswoning. Op 4 november 1686 werd de oude pastorie verkocht
aan Hubertus Moons uit Sint-Oedenrode. Waar de dominee daarna woonde is
onduidelijk.
Toen Cornelis Craijenhof in 1700
naar Veghel kwam, nam hij geen genoegen met het huis waar zijn
voorganger Henricus Schaerdenburch gewoond had. Hij huurde op 4-12-1700
een huis naast de kerk. In 1702 besloten de Raad van Staten dat de
dorpen in de
kwartieren Peelland en Kempenland een goede woning voor de
predikant beschikbaar diende te stellen, waarvoor ze 60 gulden per jaar
als huur zouden krijgen. Die regenten wezen daarna het kasteeltje op het
Middegaal als woning voor de dominee aan.
Daar werden op kosten van het dorp in 1703 wat
reparaties verricht.
Begin 1722 kwam het dominee Craijenhof ter ore dat er huizen in de straat
verkocht zouden worden. Dominee Craijenhoff zette het dorpsbestuur onder
druk om hem van een behoorlijke woning in de straat te voorzien. Het
dorp kocht dit huis toen aan om als pastorie te dienen. Het kraag
daarvoor de jaarlijkse huur van 60 gulden en bekostigde het onderhoud.
Het dorp nam dus vanaf 1703 verantwoordelijkheid voor de pastorie.
Materialen voor brandbestrijding en de opslag van die spullen
In 1658 werden twee brandhaken aangeschaft, in 1699 twee
dozijn leren brandemmers, in 1700 brandladders en in 1780 brandzeilen.
In respectievelijk 1774 en
1786 schaftte de gemeente twee brandspuiten aan. Vanaf de aanschaf
dienden die materialen ook onderhouden te worden.
Volgens een verklaring van 1739 werd het een en ander toen
deels in de kerk en deels onder het raadhuis bewaard.
De kerk
was maar voor een klein deel in gebruik door de gereformeerden. Het was
een geschikte ruimte om met name de lange ladders en haken op te slaan,
zoals vermeld wordt in het brandreglement van 1744. Ook de brandspuiten
stonden in de kerk. De brandemmers werden
volgens dat reglement in het raadhuis bewaard.
Op 26 februari 1822
besloot de gemeenteraad van Veghel om een brandspuithuisje te bouwen,
omdat de kerk teruggeven werd aan de Katholieken en voortaan
geheel voor de eredienst gebruikt zou gaan worden.
Handwijzers en aanplakborden
Een sauvegarde was een vrijgeleide of de afkoop van
overlast door bepaalde troepen. Die sauvegarde werd in de regel
vastgelegd in een brief. In de dorpsrekening van 1635-1636 is sprake van
geschilderde sauvegarden.
In de dorpsrekeningen vanaf
1694-1695 komen ook uitgaven voor een aanplakbord voor. En vanaf
1750-1751 worden uitgaven vermeld voor handwijzers. In 1750-1751 werden
ook twee geselboren aangeschaft om boomschenders af te schrikken.
De
huisnummers
-
Volgens ordonantie en quitantie betaalt aan Jan van Beers,
meester verwer, voort verwen van
de nommers op alle de huijsen met leverantie van olij en verff
tot hetselve 23-6-0
De kalkkuil
In de dorpsrekeningen van Veghel wordt vanaf 1728-1719 een kalkkuil vermeld.
Waarschijnlijk werd hier de kalk bewaard die gebruikt werd voor het
onderhoud van de gemeentegebouwen (kerk, school, pastorie), zoals
metselwerk, en het witten van de muren.Waar de kalkkuil zich bevond is
niet bekend. De meest voor de hand liggende plaats is het terrein om de
kerk.
De lantaarns
In het najaar van 1778 werden de
eerste straatlantaarns in Veghel neergezet. De schepenen besloten verder
'tot het aansteken en schoonmaken van dien aan te stellen Gysbert Smits,
woonende alhier'.
De dorpspomp
Op 12 augustus 1780 werd in een
vergadering van officier en schepenen voorgesteld 'om teynden in de
straat by off ontrent Peter van de Leemput off elders een put met pomp
liet maken om water te kunnen hebben wanneer ongelukke moge komen in cas
van brant dewyl daar ontrent geen water te vinden is'. De vergadering
besloot om zo snel mogelijk een nieuwe put met pomp te laten maken. Op
19 september 1780 keurden de Raad en Rentmeester Generaal der Domeinen
en de Leen en Tolkamer de aanleg van een pomp goed. De pomp moet
aangelegd worden naast het huis van president Gerbrandts in de straat
tegenover de Boschstraat. In de dorpsrekening van 1780-1781 worden de
uutgaven voor de nieuwe pomp vermeldt
Putten en brandkuilen
Op 5 januari 1736 wordt de 'Cappelcuijl', gelegen ongeveer
ter plaatse waar nu de haven is, voor het eerst vermeld.Twee schepenen van Veghel verklaren dat zij op die dag om 4 uur ’s middags
gegaan waren 'Over de Brugge, aen den Cappelcuijl en aldaar in den
selven cuijl int water gevonden het lighaamke van een arm kint genaamt
Ludovicus soone Jan Denissen alhier, out ontrent vijff jaren.
Mogelijk werd
de kuil in het begin van de achtiende eeuw aangelegd om in geval van
brand te kunnen beschikken over voldoende bluswater. Het eerst formele
voorschrift om poelen te graven om over bluswater ter beschikking te
hebben dateert overigens pas uit 1751. Ook zal de kuil voor andere
doeleinden gebruikt zijn, bijvoorbeeld als drenkplaats voor het vee.
-
En op dat in
dusdanige gevallen geen water soude manqueeren sullen de respective
rotmeester door haere rotgesellen doen graeven waterpoelen daer den
officier en regenten haer ordineren sullen.
-
Ook sal om deselve
reden tot ieder coppel huijsen in aen off ontrent de straet alhier
staende daer nog geen put en is er een worden gegraeven ten coste van de
eijgenaers dierselver huijsen binnen den tyt van agt maenden nae
publictie deses.
De asschuur
Om de landbouw en aanvoer van meststoffen te stimuleren
bouwde de gemeente in 1804 een asschuur nabij de brug ove de Aa. In de
periode 1804-1807 heeft de gemeente in as gehandeld. Daarna liet men dat
over aan particuliere handelaren.
Samenvatting
Aan het einde van de twaalfde eeuw kregen de parochianen het
beheer van de Veghelse kerk. Deze groep parochianen ging tussen rond
1190 en 1230 ook de gemeint (gemene gronden) beheren. In 1369 werd er in
Veghel ook een armentafel opgericht. Voor deze drie instellingen kerk,
gemeint en armentafel waren er op den duur afzonderlijke beheerders.
Voor de gemeint waren dat de gezworenen, die vanaf 1379 aangesteld
werden en jaarlijks rekeningen dienden te overleggen.
Inkomsten van de gemeint kunnen gekomen zijn van incidenteel
verkochte percelen, turf en heivlaggen. Een deel van de opbrengst van
boeten was voor de kerk. Daarnaast waren er ook uitgaven verbonden aan
het beheer van de gemeint. Met name was er een schutskooi gebouwd en
onderhouden. Er zal in Veghel al
in 1310 een schutskooi zijn geweest.
Er waren dus al incidentele inkomsten en uitgaven verbonden
aan de gemeint voordat daar beheerders of rekeningen voor waren.
Waarschijnlijk werd daar op een ad-hoc manier mee omgegaan. Met de
opbrengst van de gemeint kan bijvoorbeeld eventueel incidenteel de kas
van de kerk of armentafel ondersteunt zijn.
Beheer van eigendommen opgenomen in de rekeningen van de
gemeint (vóór rond 1575)
Er zijn een enkele dorps
eigendommen geweest, waarvan aangenomen mag worden dat de daaraan
verbonden uitgaven opgenomen werden in de rekeningen van de gemeint.
Hoewel de rekeningen van de gemeint in principe alleen voor de gemeint
waren, kregen deze rekeningen hierdoor al in een vroeg stadium ook een
beetje het karakter van dorpsrekeningen. Het gaat om de volgende
uitgaven.
Er waren dus drie of vier zaken waarvoor incidenteel
uitgaven voor het onderhoud in de rekeningen van de gemeint opgenomen
kunnen zijn geweest: het hek op de grens met Veghel, de brug over de Aa
in het centrum, de comme en misschien de kerktoren met de klokken en het
uurwerk.
Daarnaast werd veel onderhoud pro deo gedaan door de
inwoners, zoals het onderhoud van wegen, waterlopen, schoren, vonders en
de landweer.
Beheer van eigendommen in de dorpsrekeningen (ná rond 1575)
Tussen 1575 en 1579 werden de dorpsfinanciën
gereorganiseerd. De gezworenen werden voortaan borgemeesters genoemd, de
rekeningen van de gemeint werden voortaan dorpsrekeningen. De rekeningen
van de bede gingen daarin op. Na het ontstaan van de dorpskas werden de
aanschaf en het onderhoud van steeds meer eigendommen door de dorpskas
gefinancieerd.
We zien dus dat het aantal eigendommen die werden
aangeschaft dan wel onderhouden door het dorp na afloop van de
Tachtigjarige Oorlog (1648) sterk noenam.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||