De schepenbank van Veghel

Martien van Asseldonk, 20 augustus 2014

Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl

 

De schepenen

De schepenbank van Veghel wordt in 1347 voor het eerst genoemd. In 1231 had Veghel nog geen schepenbank. Veghel hoorde toen nog onder het graafschap Rode, dat bestuurd werd vanuit Sint-Oerdenrode. Nadat de hertog van Brabant in 1231 het graafschap kocht van de graaf van Gelre kregen een aantal plaatsen in het graafschap hun eigen schepenbank. In Veghel gebeurde dat op een onbekend moment in de periode 1231-1347. Omdat de schepenbank na 1347 elke tien jaar wel een of meerdere malen genoemd wordt in oude oorkonden zal de schepenbank niet heel lang voor 1347 gesticht zijn, waarschijnlijk na 1300.

 

Voor zover we de schepenen kennen zijn er altijd zeven schepenen aan de schepenbank verbonden geweest. Toch waren het er wel eens meer. Dat komt doordat tot ongeveer 1585 schepenen veelal tot aan dood in functie bleven. Op hun oude dag kregen schepenen dan som s wel een vervanger, maar formeel bleven ze zelf dan ook tot aan hun dood schepen. Na 1585 ging er een andere wind waaien en werden schepenen vaak al tijdens hun leven vervangen. Daardoor ging de gemiddelde zittingsduur van de schepenen omlaag van ongeveer 15 jaren naar ongeveer 5 jaren.

 

 

Betalingen aan schepenen

 

Oorspronkelijk was het schepenambt een onbezoldigde functie. Uit betaalaantekeningen in de marge van de 'civiele dingrollen' van de Veghelse schepenbank uit de zeventiende eeuw blijkt dat mensen die een proces aanspanden voor de schepenbank daarvoor wel een bepaald bedrag schuldig waren aan de schepenen. Ook kregen de schepenen een vergoeding als ze voor de schepenbank of het dorp op reis gingen, en tijdens bijeenkomsten van schepenen werd er op kosten van het dorp ook wele ens wat gegeten en gedronken. De overheid probeerde daar paal en perk aan te stellen. In het bestuurlijk reglement van 1662 werd de betalingen aan de schepenen geregeld.

 

-        Item en sullen egeene vereeringe ofte verteeringe by schepenen, borgemeesteren ofte anderen tot laste van het corpus mogen werden gedaen als mede strijdende tegens ’t voorscreve placcaat.

-        Item dat de schepenen hen genegt ende gereghtsagen sullen besitten ende bedienen sonder last der gemeente op henne wedde ende profyten van de processen ende acten vallens, sonder tot last van de voorschreve gemeente eenige verteeringe daer op te doen.

-        Dat egeene bijeeencomsten nog vergaderingen by schouth, schepenen off andere in gemeene saeken besogneren sullen mogen werden gedaen in herbergen om oncosten te schouwen, maar sullen deselve byeencomsten geschieden in de raadtcamer daer toe geordineert, ende dat sonder oncosten tot laste van de gemeente te doen anders als dat des winterdaghs noodelijk vier en light sal worden gemaakte ende gestookt, sonder ietwes meer.

-        Dat oyck niemant buijtens dorps  met behoorlyk commissie vaceerende voor syn vacatie ende verlet op syn eygen cost meer sal mogen eijschen ofte pretendeeren dan eenen gulden voor ieder dagh.

-        Ende voor iemandt die naar den Haghe mogte worden gecommitteert sal daeghs voor syn vacatie op sijn eijgen cost niet meer moghen eijschen als enen gulden thien stuijvers met dien verstande dat hem zijn schuijtvragt apart sal worden betaelt.

-        De magistraats persoonen ons op wettige saeken de gemeente raekende besoigneerende geconvoceert weesende, sullen dan voor insgelijk tot laste van de gemeente egeene verteeringe mogen doen, maar in plaatse van den selve ende voor vacatie ende verlet genieten ieder int jaer eens de somma van ses gulden sonder meer.

 

Voorteen kregen de schepenen ieder een jaarlijks tractament van zes gulden per jaar. In de dorpsrekeningen worden deze uitgaven elk jaar vermeld, voor zeven schepenen 42 gulden. Alleen in 1748-1749 kregen ze negen per persoon extra vanwege extra werk gedaan in verband met de oorlog.

 

Ook na 1795, toen de schepenen voortaan door de bevolking gekozen werden, bleef het tractament jaarlijks betaald. Hieraan kwam in 1803 verandering. Op 22 maart 1803 werd door de vaststelling van het ‘Reglement en Bepaaling op het Justitiewezen in het Departement Braband’ de criminele rechtspraak aan de schepenbanken ontrokken. Veghel kreeg toen een civiele rechtbank. Onduidelijk was hoe het nu met de betaling zat. De dorpsrekening van 1803 vernmeldt:

 

-        Betaald aan de afgegane scheepenen hun tractament van primo january tot den 18 april 1803, zynde de dag op welke deselve ingevolge de resolutie van ’t Departementaal Bestuur van Braband van de 7e dito honorable ontslagen zijn en door eene constitutioneele rechtbank vervangen, bedragende ’t zelve tractament van zeven schepenen tegen ses gulden sjaars de somme van 12-9-0

 

Volgens een resolutie van het departementaal bestuur van Braband dato 8 februarij 1805 werd het tractament van de schepenen toen met terugwerkende kracht verhoogd tot 20 gulden per jaar.

 

 

De taken van de schepenen

 

Tijdens het Ancien Régime bestond een onderscheid tussen de vrijwillige rechtspraak, de civiele rechtspraak en de criminele rechtspraak. Bij de vrijwillige rechtspraak traden meestal twee schepenen op als betrouwbare getuigen ter bekrachtiging van de overdracht of het bezwaren van goederen. Aanvankelijk kende men geen schriftelijke bewijsstukken, maar geschiedde het bewijs door middel van formele handelingen in het bijzijn van een aantal getuigen. In de dertiende eeuw en later liet men steeds vaker authentieke akten als bewijsstuk opmaken bij personen of colleges die een zegel voerden. Verplicht was dit niet en bovendien kostte het geld. Een taak die op het platteland van de Meierij vanwege een ordonnantie van Karel V vaak aan enkele schepenen werd toevertrouwd, was de oppervoogdij over weduwen en wezen en personen die niet over al hun geestesvermogens beschikten. Zij benoemden voogden, die over het beheer van de goederen financiële verantwoording aflegden tegenover drossaard of schout en schepenen.

De civiele en criminele rechtspraak was de eigenlijke rechtspraak waarbij een voor partijen bindende uitspraak werd gedaan door het voltallige schepencollege. De civiele rechtspraak kon gaan over conflicten tussen personen over achterstallige betalingen of eigendommen en lichte vergrijpen tussen personen onderling, over vechtpartijen, overtredingen van plaatselijke keuren en dergelijke. In criminele processen werd recht gesproken over zware vergrijpen waarop verminking of de doodstraf stond, zoals moord en soms diefstal. De schepenbank 's-Hertogenbosch behandelde de criminele justitie in de hele Meierij, behalve in de heerlijkheden met hoge jurisdictie. Daar was dit recht in handen van de heer.

 

De hoge, middelbare en lage justitie van Erp werd samen met die van Veghel op 4 mei 1559 verpand aan jonker Walraven van Erp de Oude voor 2.704 pond. De verpanding van Veghel en Erp met ‘alle de profffyten baten ende vervallen van die voirscreve dorpen’ werd pas op 4 november 1566 geëffectueerd mogelijk wegens verlate betaling van de pandsom. De heer bewoonde het huis Frisselstein te Veghel. Op 7 november 1612 werd Walraven, een kleinzoon van Walraven van Erp de Oude, als heer gehuldigd, nadat hij de voorwaarden die de ingezetenen van Erp en Veghel hem stelden, bezworen had. Tussen 1612 en 1621 werd de heerlijkheid afgelost. Op 29 februari 1621 werd de pandheerlijkheid Veghel en Erp voor 18 jaar opnieuw verpand. In 1639 werd de heerlijkheid Veghel en Erp weer gelost. In 1642 werden de heerlijkheden Erp en Veghel afzonderlijk verpand aan respectievelijk Johan van Broekhoven en Christiaan van Broekhoven. Hun rechten gingen over op Rogier van Broekhoven. In de zomer van 1648 liet Rogier van Broekhoven weten dat hij bezit kwam nemen van de heerlijkheden Veghel en Erp, maar de Staten-Generaal en de regenten van Veghel en van Erp erkenden zijn aanspraken niet. In de jaren dat de heerlijkheid Erp en Veghel verpand is geweest had de heer dus de hoge ofwel criminele rechtspraak.

 

In beperkte mate hadden de schepenen ook bestuurlijke taken. Enkele voorbeelden.

-        Volgens het privilege van 20 november 1379 mochten de schepenen met de meerderheid van de geburen elk jaar gezworenen kiezen voor het beheer van de gemeint.

-        De meerderheid van de schepenen en geburen mochten volgens datzelfde privilege toestemming geven delen van de gemeint te verkopen.

-        Volgens de keuren van 1559 mochten de schepenen samen met de gezworenen en geburen iemand gebruikrechten in de gemeint geven.

-        Ook hielden ze volgens dezelfde keuren toezicht tijdens de jaarlijkse turrfdagen op de gemeint.

 

In de middeleeuwen werd het dorpsbestuur op het platteland, en dus ook in Veghel, gevormd door de algemene corporele vergadering van de inwoners van Veghel. Vanaf rond 1600 werd het bestuur gedelegeerd aan een kleiner college vertegenwoordigers, de regenten of de magistraat. De schepenen domineerden in de magistraat wat onder historicie tot het misverstand heeft geleid dat de schepenen op het platteland altijd het dorpsbestuur gevormd hebben.

 

 

Beperkingen

 

De competentie van de schepenbank was beperkt. De kerkelijke overheid kende een eigen rechtspraak over de parochianen in de vorm van de synodes, de jaarlijkse parochiale rechtszittingen van de aartsdiaken of deken om te oordelen over inbreuken op goddelijke of kerkelijke geboden. De competentie van de synodes betrof seksuele delicten, huwelijkszaken, schending van zondagsrust, godslastering, woeker, toverij, geweld tegen ouders en geestelijken, ketterij en dergelijke. In de Meierij werden dergelijke synodes in de vijftiende en zestiende eeuw nog gehouden.

               Boeten vanwege het niet betalen van hertogelijke cijnzen werden door de hertogelijke rentmeester voor de stad en meierij van 's-Hertogenbosch of door een van de onderrentmeesters opgelegd en geïnd. De rentmeester inde in het begin van de vijftiende eeuw soms ook boeten die met het gebruik van de gemene gronden te maken hadden. Tevens werden dergelijke boeten ook wel door schepenen opgelegd en in de schoutsrekeningen verantwoord. De rentmeester voor de stad en meierij van 's-Hertogenbosch inde in 1409-1410 ook boeten vanwege het niet betalen van de houtschat. De inkomsten van de houtschat, waaronder ook de boeten voor overtredingen werden in het begin van de vijftiende eeuw verpacht. De pachter van de houtschat mocht bekeuren zonder dat hij de medewerking van de plaatselijke schepenen nodig had. De eventuele veroordeling diende vervolgens door schepenen te geschieden. De pachter van de houtschat inde de opbrengst van boeten of van composities (bedragen die beschuldigden betaalden om een rechtszaak af te kopen). Soms werd het gebruik om buiten de schepenen of regenten om te bekeuren aan banden gelegd. Zo werd bij de aanbesteding van de collecte van imposten van de dranken, hoorngeld, bezaaid en geslacht in Veghel in 1709 bepaald dat de aannemers alleen met nadrukkelijke toestemming van de regenten mochten bekeuren.

               De bevoegdheden van de schepenen waren verder beperkt door de status van de betrokken personen, de plaats van de overtreding of de woonplaats van de betrokkenen, en de aard van de zaak. De hoge jurisdictie over de clerus lag uitsluitend bij de kerkelijke dingbanken. De rechtspraak over de adel lag bij het hof van de hertog wegens het principe van ebenbürtige behandeling. In civiele zaken deed de sociale status er minder toe. De schepenbanken waren bevoegd recht te spreken in hun ressort. Verder waren de plaatselijke schepenbanken niet bevoegd voor alle zaken die de vorst voor zichzelf had voorbehouden, zoals valsmunterij, majesteitsschennis en rebellie. In zaken met betrekking tot de hertogelijke domeinen waren de Tolkamers bevoegd. Leenzaken waren voorbehouden aan de curia ducis, later het Leenhof van Brabant, en aan de plaatselijke leenhoven. De Bossche schepenbank kon optreden bij een zaak waarbij personae miserabiles, zoals weduwen, wezen en armen, uit de Meierij waren betrokken, om hen aan een snelle uitspraak te helpen. Bezwaren tegen beden, tollen en andere fiscale heffingen in stad en meierij en belastingfraude stonden eveneens ter beoordeling van de schepenbank van 's-Hertogenbosch.

 

 

De rechtsregels

 

Bij het vormen van een vonnis dienden de schepenen zich te laten leiden door het plaatselijke gewoonterecht. Zo betaalde in 1392-1393 in Lommel een zekere Moerken een boete omdat hij ‘des dorps costume niet en hielt’. De oudste optekening van het gewoonterecht in de Meierij is de te vinden in de oorkonde van het Bossche stads- en gewoonterecht van circa 1195. In Veghel werden eigen keuren gemaakt. Daar is een exemplaar uit 1559 van bewaard gebleven. Verder waren in Veghel de costuijmen van Rode geldig. Een deel van die rechtsregels, zoals het leenrecht, gaat mogelijk terug tot de tijd van de heren van Rode rond 1100. Daarboven stonden weer de 'landelijke' wetten.

Dit stelsel van rechtsregels was niet de enige bepalende factor voor het bepalen van de strafmaat bij overtredingen en misdrijven. Vóór 1648 hadden heren met hoge jurisdictie de macht om genade voor recht te doen gelden, het recht van pardon of remissie. Verder waren er ruime mogelijkheden voor ‘parate executie’. In het geval van parate executie werden bezittingen van wanbetalers in beslag genomen en openbaar verkocht.

In geval van doodslag bestond in de late Middeleeuwen de plicht om zich met de betrokken familie te verzoenen, met het oogmerk een vete te voorkomen. Aan verzoening ging een van hogerhand geboden vrede tussen partijen vooraf. Het verbreken van deze vrede werd zwaar bestraft. Bij een verzoening waren allerlei bepalingen mogelijk: zoengeld, een opgelegde bedevaart, (tijdelijke) verbanning, voorschriften om contact met de andere partij te vermijden in kerk, herberg en op de weg. De schout beurde daarbij een zeker bedrag als compositie. De hoogte van dat bedrag was afhankelijk van de ernst van de zaak en de welstand van de dader. Er zijn in de Veghelse archieven een aantal van dergelijke 'zoenen' bewaard gebleven. We geven éen voorbeeld, en wel de laatste van 19 mei 1626. Deze wijkt niet wezenlijk af van eerdere verzoeningen.

 

Jan Lambert Janssen, 'jongeselle', 'was seer miserabelijck van levenden lijve ter doot gebrocht' door Jan Jan Peters. De vader van de dader had samen met de pastoor de moeder van het slachtoffer, Meriken, weduwe van Lambert Jan Daendels, moeder van vier kinderen, benaderd, om tot een verzoening te komen. Na lang praten stemde ze daarin toe onder de volgende voorwaarden:

 

-        Soe heeft ten iersten den delinquant gelooft ten daege zijns levens te bidden insonder des sondaechs ende heijlegendaechs, soe hij schuldich is te doen voor des afflivinghe siele.

-        Item noch sal ten insiene des deli]ts de misdadiger schuldich zijn te doen eenen solemnelen voetvall, drijemael denotelijck vallende op syn bloote knijen, ende dat comende van den vuijtganck tot den grave toe alwaer den gedooden bij hem gedoyt is begraven, sijnde in syne witte lijnen cleederen, bloots hoofts, ende int berwe voeten, gevouwen handen ende de dorde reijse met syn bloote knijen by den grave soe lange te blijven sitten, totdat Mariken, weduwe Lambert Janss zijne afflijvige moeder ende haere kijnderen tot hennen gelieven sullen den misdadiger doen ende consenteren opte staen off opgeheffen te worden, soo hen des gelieft, ende van den beginne aff van desen voetvall in syn handen dragen een wasschen kersse van drije vierdel pondts swaer, t synen costen, ende deselve ten eijnde van den voetvall te offeren voor den hoochwerdighe heijligen sacrament in der kercke van Vechel, ende sal den voetvall geschieden nae voorgaende proclamatie des heeren pastoirs opten stoel nae de predicatie, den dach van den voetvall welcke wesen sal op dincxdach voor Sincxten dach als de hoochmisse sal geeijnt wesen, wesende den XIIen meije anno 1626,

-        ende sal oijck hij delinquant gehouden wesen te doen stellen een houte cruijs teijnen het graff van den afflijvigen synde negen voeten lanck, ende drije voeten breet, met inscriptie van den naem ende toenaem, dach, maent, jaer van den afflyvinghen doot, alles t synen coste, ende dat voor den dach van den voetvall, ende dal cruijs wesen van goeden oprechten eijcken hout van kerre hout, sonder enich vouwe oft quaet hout daer in te wesen.

-        Item dal den delinquant drije vrijdagen schuldich syn te doen bevaert voor t heijlich bloet van Boecxtel binnen twee maenden nae den gedaen voetvall, ende daer aff doen blijcken behoijrlijck gedaen te syn, ende eens te offeren een kersse van een halff pont.

-        Item een bevaert tot Scherpenhovel in Onser Liever Vrouwen dach in den oecxt nu ierstcomende ten waer enich pregnant beledt die den tijt waer prolongerende, ende aldaer oijck schuldich syn te offeren een kersse van een halff pondt in wassche, ende oijck schuldich aen den pastoir alhier te brengen thoon ende bewys dat de bevaert ende d’ offeren van de kersse syn voldaen.

-        Item noch een bevaert tot Aerle voor Onser Liever Vrouwen altaer in de capelle ende dat nu op Onser Liever Vrouwen Vistationis off ten lancxten Onser Liever Vrouwen dach daernae halff oicxt, met oijck offerende een kersse van een halff pondt, thonende oyck blijck.

-        Item sal schuldich sijn te doen celebreren vijff zielsmissen bij eenen godtvruchtigen priester ende deselve te doen bestellen by den heer pastoir.

-        Item sal de delinquant aen de moeder van den afflijvigen Mariken, weduwe Lambert Janssen schuldich syn te voldoen ses gulden eens permissie gelt, enda dat ten respecte van de beluchtinge kercken rechten by haer verschoten.

-        Item sal de voirscreven delinquant wel ende stoutelijck gehouden zijn vier continuelycke jaeren te blijven buijten den dorps jurisdictie ende lemieten van Vechel, daer aff d’ ierste jaer sal beginnen nu den XVIIIen aprilis anno 1626, ende soo volgende, behoudelijck sal alst hoochnoot is sal tsavonts incomen ende des tsmorgens wederom vuijtgaen int heijmelijck sonder hem te verthoonen off bij hij bij denotie begeerden binnen de vier jaeren eens te comen op paesschen te ontfangen hoochwerdig heijlich sacrament, biechten ende beteren, sal hij delinquant mogen comen secretelijck, ende daer blijven XXIIIItich uren, sonder langer, ten waere ten gelieven van den voorscreven Mariken ende haerre kijnderen. Ende nae den tijt van vier jaeren synde geexpireert, soe sal de delinquant syn residentie binnen Veghel mogen houden, maer in der kercken dragen ende nemen syne sleede van de sidtplaets bij oft ontrent der vunte ende nyet en mogen hem begeven ofte comen over den dwersganck neffen den thooren, veel min attenteren te comen sitten onder ‘t gesicht van de moeder, broeders ende susters van den afflijvigen.

-        Item sal de delinquent voldoen de theer costen voor ende nae gedaen, ende ten tijde van den voetvall XXXII ofte ten hoochsten XXXIII persoonen ende egeen meer t synen coste henne consumptien drije uren te voldoen sonder schade van des afflivingen moeder, broeders ende susters ende vrienden,

-        met noch vijff gulden eens tot behoeff van den geenen die den dooden hadden gehanteert ende syn door lichaem chiraet ende eere hadden aengedaen, voor het luijen als anderssins.

-        Item ten tijde van de voetvall te doen geven vijff soenpenningen t stuck XXIIII st(uijvers) aen de moeder van den afflijvighen, ende dat ten coste van den delinquant.

-        Item voor Bamis ierstcomende sal schuldich zijn te leveren een malder roggen, Vechelsche maete, ende die te spynden daer de moeder ende broeders, susters van den afflivigen sal oijerbaer ende goetduncken om godts wille te geven ende vuijt te reijcken, ende sal den heer pastoir sondaechs t selve vercondighen als men des vrijdachs sal spijnden ende vuijtgereyck te worden, ende sullen de gheene die d’ aelmouisse genieten schuldich syn een geheel misse te hooren des vrijdachs.

-        Item sal de delinquant alle plaetsschen in der kercken, buijten ende binnen straeten ende steegen schouwen ende blijven soo verre als hem mogelijck is, ende in de herberge alwae eenighe van des afflivighen vrienden, moeder, broeder, susters sijn, daerinne nijet te mogen comen, ten waere hij daer ierst innen waere, sal moghen blijven onbecroont.

 

Gelovende de voorscreven delinquant met syne voorgenoemde borge Marten Donckers dese geprestuleerde poincten datelyck te voldoenj op verbyntenisse van dese zoene ende infractie van dijen. Insgelycx hebben de voirscreven Mariken met Gijsbert haeren soon, soo voor hem als voor henne mede broeders ende susters ende vrienden sterck maeckende, altijt oijck vast ende stedich te houden, ende oijck te onderhouden. Remitterende den delinquant synen geperpeteerden dootslach.

 

 

Een andere manier om een geschil zonder vonnis van de schepenen om op te lossen was een tweekamp. De achterliggende gedachte was dat Gods oordeel de uitslag van de strijd zou bepalen. Zo verloor in de veertiende eeuw Eeussken van Eerde zijn hertogelijk leen te Eerde ‘mit kamprecht tot Ludic’. Henric Wautghers streed in dezelfde eeuw in Leuven met als inzet het hertogelijk leengoed in Son ‘de Borchmolen’, waarna hij ‘int crijt doet bleef’. Het oudste Bossche stadsrecht van circa 1195 bepaalt in artikel 3, dat ‘nyemant van buten oft hoere gebuer, noch ridder, noch ennich ander, ennige man van Ordune oft vanden Bossche in eneghen redenen te campe sal moighen heyschen, noch der een poirtere den anderen’.

Gods oordeel werd ook doorslaggevend geacht in de beruchte Meierijse heksenprocessen. Het begon allemaal in Casteren in 1580. Een ziekelijke boer had van iemand te horen gekregen dat degene die hem betoverd had, hem de volgende dag in zijn huis zou opzoeken om iets te vragen. Toen er inderdaad een oude vrouw met een verzoek aan de deur kwam, werd zij gevangen genomen. Men goot koeienpis in haar keel en toen de oude vrouw hierna een hostie niet kon doorslikken, gold dat als bewijs van haar schuld. Ze werd doodgemarteld. In 1595 namen de heksenprocessen epidemische vormen aan. De schepenen van Heeze en Leende informeerden begin september 1595 de heer van Mierlo dat een gearresteerde tovenares vrouwen uit Mierlo als medeplichtigen had genoemd. Al gauw werden vijf vrouwen in Mierlo gearresteerd en later nog drie. In het bijzijn van schepenen werden ze gemarteld, waarna bekentenissen volgden. Ze zouden met de duivel geslapen hebben, op het kerkhof hebben gedanst en vee betoverd hebben zodat het stierf. De gemartelde vrouwen noemden op hun beurt weer andere namen. Hierop werden in Lierop acht vrouwen gevangen genomen. Enkele van deze vrouwen werden bij de Stipdonkse watermolen in het water gegooid voor de waterproef. Dat zij niet naar beneden zonken, gold als voldoende bewijs voor hun schuld. Door de schepenen van Lierop werden alle acht vrouwen tot de brandstapel veroordeeld, na eerst uit genade gewurgd te zijn. Tijdens de martelingen noemden deze vrouwen weer namen van andere vrouwen en enkele mannen uit Geldrop, Helmond, Lierop, Asten en Cranendonk. Wat later greep de overheid in kwam er een einde aan de heksenjacht.

 

 

De civiele rechtspraak in Veghel

 

We onderzochten wat de bronnen ons vertellen over de ciciele rechtspraak in Veghel. De belangrijkste bron zijn de verslagen van de rechtszittingen, de zogenoemde ‘civiele dingrollen’, vonnissen en processtukken die te vonden zijn onder inventaris nummers 1 tot en met 22 van het rechterlijk archief. De bewaard gebleven civiele dingrollen lopen volgens de inventaris van 1662 tot 1811. Ons onderzoek had een kleine verrassing in petto. Inventarisnummer 33 uit het rechterlijk archief staat in de inventaris beschreven als ‘algemeen schepenprotocol voor de vrijwillige rechtspraak’ over de periode 1569-1573. Bij nadere inspectie bleek het echter om de oudst bewaard gebleven civiele dingrol te gaan.

 

 

Hoe vaak werd er recht gesproken?

 

In principe kwam de schepenbank elke twee weken bij elkaar. Tussen eind juli en begin augustus werd er geen recht gesproken, iedereen was in die periode druk met de oogst. De civile dingrol vermeldt bijvoorbeeld in het jaar 1716:

 

-        ordinaris genecht volgens het oude gebruijck soo den vorster verclaerde, alhewel de groot vacantie niet uijt sijnde voor de Edele heer van Hollandt als den 6e september, gehouden den 4e dito.

 

Zonder deze grote vakantie zouden de schepenen 23 keer per jaar recht moeten spreken. In de periode 1570-1572 was dat ook bijna het geval. Gemiddeld stonden er toen elke rechtzitting zo'n 3 tot 5 zaken op de rol. Veel zaken bleven lang op de rol staan, zonder dat er veel schot in de zaak kwam, of zonder dat er iemand kwam opdagen. Deze zaken zijn meegeteld.

 

 

Jaar

Gemiddeld aantal zittingen per jaar

Gemiddeld aantal zaken per jaar

Gemiddeld aantal zaken per zitting

1570

25

129

5.2

1571

20

68

3.4

1572

22

107

4.9

 

 

We onderzochten voor de poeriode tot en met 1811 hoe vaak de schepenen bij elkaar kwamen, hoeveel zaken er op de rol stonden en het gemiddeld aantal zaken per zitting.

 

 

Periode

Gemiddeld aantal zittingen per jaar

Gemiddeld aantal zaken per jaar

Gemiddeld aantal zaken per zitting

1570-1572

22.3

101.3

4.5

1662-1669

17.8

106.8

6.0

1670-1679

16.4

91.4

5.6

1680-1689

18.1

160.2

8.9

1690-1699

13.9

81.6

5.9

1700-1709

12.2

51.7

4.2

1710-1719

18.1

69.6

3.8

1720-1729

18.5

126.9

6.9

1730-1739

16.4

59.6

3.6

1740-1749

9.8

44.4

3.5

1750-1759

11.5

29.8

1.3

1760-1769

11.3

19.5

1.7

1770-1779

14.3

16.8

1.2

1780-1789

15.7

13.6

0.9

1790-1799

13.2

5.2

0.4

1800-1809

12.6

8.7

0.7

1810-1811

13.0

7.0

0.5

 

 

 

 

 




Het is opmerkelijk dat rond 1730 het aantal door de Veghelse schepenbank behandelde zaken scherp terugviel. De oorzaak daarvan is niet bekend. Het lag niet aan de schepenen, die bleven hun rechtszittingen houden, ook al kwam er niemand opdagen. De frequentie van eens per twee weken werd niet gehaald, maar gemiddeld kwam men over de hele periode tussen de 10 en 18 keer per jaar bij elkaar om recht te spreken. Het aantal zaken per zitting nam bijgevolg ook af.

 

 

Op welke dag werd er recht gesproken?

 

Dat zaterdag de gebruikelijk gedingdag was blijkt uit enkele vermeldingen van dingdagen in de schepenprotocollen voor de vrijwillige rechtspraak:

 

-        9-2-1538             zaterdag

-        14-3-1545           zaterdag

-        19-11-1552        zaterdag

-        21-6-1567           zaterdag

-        9-8-1567             zaterdag

-        29-5-1568           zaterdag

 

Uit de civiele dingrol van 1569-1573 blijkt dat ook in die periode de schepenbank steeds op zaterdag bijeenkwam, op die dag werd, zo schrijven de bronnen, ‘de vierschaar gespannen’, of was er ‘een dingdag’, dan wel ‘geregtsdag’, ofwel 'genechtdag'.

 

De zaterdag wordt ook later vermeld, getuige de volgende vondsten van gedingen in de algemene schepenprotocollen.

 

-        22-8-1579           zaterdag

-        11-8-1584           zaterdag

-        18-1-1586          zaterdag

-        26-6-1593           zaterdag

-        19-2-1594           zaterdag

-        5-3-1594             zaterdag

-        2-4-1594             zaterdag

 

 

In de civiele dingrollen die vanaf 1662 bewaard zijn gebleven wordt ook de zaterdag als de gebuikelijke dingdag vermeld.

 

De Veghelse resolutieboeken vermelden op 10 oktober 1680: extract uit het register van resoluties van de Staten Generaal van 19-9-1680. Naar anleiding van een bericht van Crommon, gedaan na resolutie commissoriaal van de Staten Generaal van 18-06-1680, op het request van stadhouder Boor, dat de gerechtsdagen in St. Oedenrode, Schijndel en Veghel mochten worden ‘verleyt’: Schijndel blijft als vanouds, St. Oedenrode voortaan op woensdag, die van Veghel voortaan op donderdag. Op 21 september 1680 werd nog op zaterdag recht gesproken, en op 10 oktober 1680 voor de eerste keer op donderdag. Dit bleef daarna tot 1811 de gebruikelijk gerechtsdag.

 

Samengevat:

 

Periode:

 

Gebruikelijke dingdag:

 

< 1538-1579/84

Woensdag

1579/84-1680

Zaterdag

1680-1811

Donderdag

 

 

 

De jaargedingen

 

De drie eerste zittingen van elk jaar waren de jaargedingen. We konden, behalve de aanduiding 'jaargeding' niets 1n de civiele dingrollen ontdekken wat deze rechtsdagen onderscheid van de gewone rechtszittingen. Wel werden de schepenen relatief vaak tijdens deze periode vervangen. We basseren ons op de schaarse literatuur.

 

Het jaargeding was een algemene zitting, waarbij in principe alle daartoe gekwalificeerde inwoners aanwezig dienden te zijn. Tijdens de jaargedingen werd recht gesproken en werden in principe de keuren en verordeningen voor dat jaar voorgelezen, eventueel aangepast en bevestigd. Van Zalinge-Spooren wijst erop dat de keuren ook op een andere dag dan het jaargeding vastgesteld en bevestigd konden worden. In plaatsen waar de schepenbank voortkwam uit de laatbank van een heer, kan het algemene jaargeding een voorganger gehad hebben in een jaargeding waarop de horigen van de betreffende heer bijeenkwamen.

 

De gegevens over de jaargedingen in de Meierij zijn fragmentarisch. De oudst vermelde jaargedingen in de Meierij waren waarschijnlijk van het domaniale type, dus onder het gezag van een grondheer met rechtspraak over eigen goederen en eigen mensen. Omstreeks 1100-1110 worden twee jaarlijkse jaargedingen van de abdij van Echternach in Waalre, Deurne en Diessen vermeld. Tussen 1166 en 1189 wordt een jaargeding te Woensel vermeld van de abdij van Sint-Truiden. Na het verdwijnen van de horigheid, vooral in de dertiende eeuw, en met de opkomst van de openbare schepenbanken bestonden de rechterlijke ressorten die tijdens het jaargeding bijeenkwamen uit lieden die een grote inbreng hadden in de keuren en zowel juridisch als economisch vrijer waren dan in de eeuwen daarvoor. Jaargedingen van dit type worden in de Meierij onder andere vermeld in 's-Hertogenbosch in circa 1195. In 1403 worden de drie jaargedingen in Sint-Oedenrode genoemd. Volgens de zestiende-eeuwse ‘costuijmen’ van de dingbank van Oerle en die van Bergeijk en Eersel werden ook daar jaargedingen gehouden.  

 

Iedereen er zijn:

-        In Sint-Oedenrode werden elk jaar drie waarheden gehouden ‘ende worden dan alle de vaders van de huysgesinnen voor het gerecht ontbooden ende stelt elck voor dat hy nut ende oirbaer voor het gemeyne beste meent te wesen’.

-        Er is een lijst bewaard gebleven van de namen van 33 inwoners van Zesgehuchten die de derde dag van het jaargeding van Heeze op 27 februari 1710 bijwoonden.

 

Speciale status

-        In 's-Hertogenbosch kon onroerend goed dat op een jaargeding niet betwist werd, hierna niet meer worden aangesproken.

-        Volgens het reglement van Oisterwijk uit 1721 kregen de twee vorsters op het jaargeding een maaltijd.

-        Van Oudenhoven vermeldt in 1670 het jaarlijkse jaargeding in Geldrop. De schout, als vertegenwoordiger van de heer, hield dan gedurende drie opeenvolgende dagen rechtszetting.

-        Voor boeten opgelegd tijdens een jaargeding gold in Geldrop het dubbele van het normale tarief.

 

Tijd:

-        In Nieuwkuijk werd het jaargeding jaarlijks in februari of maart gehouden. In veghel waren het, zoals gezegd de eerste drie dingdagen na 1 januari.

 

Aanstelling schepenen:

-        Op 29 september 1609 werd in Oisterwijk overeengekomen dat de schepenen elk jaar enkele dagen voor het jaargeding zeven personen zouden voorstellen aan de schout, die zij geschikt achtten om het volgende jaar schepen te zijn.

-        In Woensel werden in de jaren rond 1670 elk jaar na nieuwjaar drie rechtszittingen gehouden met veertien schepenen, waaruit de drossaard er zeven koos, die daarna een jaar in bediening bleven.

 

 

Ook in Veghel werden schepenen vaak in de periode van de jaargedingen vervangen. Aangenomen wordt dat dat steeds voor alle schepenen op dezelfde dag gebeurde. Soms blijkt dat ook direct uit de bronnen. De datum is daarbij bepaald op enerzijds ná de laatste vermelding van een van de afgegane schepenen en anderzijds vóór de vermelding van een van de nieuw aangestelde schepenen. De schepenen werden vervangen ter gelegenheid van het jaargeding, zo blijkt uit een een brief van stadhouder Willem Jan Gualthery aan de Veghelse secretaris Gerardus de Jong (inv. nr. 68, fol. 2, 18-1-1736):

 

Waarde swager, omdat het morgen te Veggel jaargerigt is, en dus de tijt om de wet te veranderen en ik beleth ben over te comen, soo dient dese om U Edele te versoeken voer mijn uyt de eer te ontslaan en te bedancke Roover van den Groenendaal, president, en Jan Daniels van de Creekelshoff en Willem Engelberg als schepenen; en door den vorster te laten citeeren en door Jan Ariens vise- president te laten beëdigen Marten van Kilsdonk tot president, Jan Aart Donkers ende Gerrit van der Lande als schepenen.

 

De schepenen werden vaak vervangen (de wet werd verzet) op het laatste jaargeding. In 1670 werd hiervan afgeweken en werden vier schepenen op 8 september vervangen. Daarnaast kwam het sporadisch ook voor dat een schepen op een andert tijdstip dan het jaargeding uit de bronnen verdwijnt en opgevolgd wordt. Dat was veelal het gevolg van het overlijden van een schepen.

 

-        In de periode 1600-1608 werden (in 9 jaren) 14 schepenen vervangen. Vanwege de slechte bronoverlegering zijn de marges van deze veranderingen veelal niet erg nauwkeurig te bepalen. In enkele gevallen werden schepenen in elk geval op een andere datum vervangen dan het jaargeding. In andere jaren lijkt het jaargeding weer wel de datum van de vervanging geweest te zijn.

-        Vanaf 1609 ontstond er meer regelmaat. Tussen 1609 en 1617 werden elk jaar tijdens de jaargedingen twee schepenen vervangen.

-        Tussen 1617 en 1669 werden schepenen ook steeds tijdens de jaargedingen vervangen. Sporadisch kwam wel voor dat een schepen in de tussentijd vervangen werd, vermoedelijk omdat er een schepen overleden was. Vanaf 1618 was het aantal dat vervangen werd niet langer elk jaar twee, maar varieerde dit aantal.

-        In 1670 werd gebroken met de traditie om schepenen bij de jaargedingen te vervangen.

 

 

Het einde van de civiele rechtbank

 

Proefschrift: Na de inlijving bij Frankrijk in 1810 werd een bestuurlijke indeling in kantons en arrondissementen ingevoerd. Volgens het reglement van 8 november 1810 werden de plaatselijke civiele rechtbanken opgeheven. De rechtspraak werd aan aparte colleges opgedragen. Ieder kanton kreeg een vrederechter. In het vredegerecht moest men proberen tot een minnelijke oplossing te komen. In ieder arrondissement kwam een rechtbank van eerste aanleg en in de arrondissementen Breda, 's-Hertogenbosch en Nijmegen werden rechtbanken van koophandel ingesteld. In de departementen 's-Hertogenbosch en Antwerpen werd een Hof van Assisen ingericht. Na het vertrek van de Fransen in 1813 bleef de Franse rechterlijke en bestuurlijke organisatie grotendeels gehandhaafd. De mogelijkheid om in cassatie te gaan bij het ‘Cour de Cassation’ in Parijs kwam te vervallen. In plaats daarvan werd het Hooggerechtshof te 's-Gravenhage opgericht als het hoogste Nederlandse rechtscollege.

 

De laatste civiele dingrol van Veghel vermeldt:

 

-        Vergadering van schout-civiel, schepenen en substituut secretaris van Veghel op vrijdag 28-6-1811, zynde mede present den geregtsbode dezes civiles regtbank. Ontvangen een missive van den keiserlijken procureir bij het tribunal ter eerste instantie zitting houdende te Eyndhoven van dato 17 juny 1811, luiden van woord tot woord als volgt. (Hierna volgt een franstalige brief.) Schout-civiel, schepenen en secretaris als mede de geregtsbode houden overeenkomstig bovengemelde missive hunne functien geëindigd en hunne eed in dier qualiteit gedaen ontheven, waar mede deze rolle wordt gesloten.