De heerlijkheid Erp en Veghel

Martien van Asseldonk, 8 oktober 2014

Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl

 

 

De heerlijkheden in de Meierij van 's-Hertogenbosch

 

Een heerlijkheid wordt gedefinieerd als het gebied of het ressort waarbinnen een heer gezag en rechten uitoefende over grond en mensen. Het kenmerkende van een gerechtsheerlijkheid is de openbare rechtsmacht over alle personen, die in de heerlijkheid woonden, voor zover die niet onder het gezag van een andere heer ressorteerden. Een gerechtsheer had delen van het overheidsgezag in een bepaalde plaats. Dat gezag kon verworven zijn op eigen titel, door delegatie van gezeg door de koning (veelal door belening of verpanding) of door usurpatie. Tot de belangrijke koninklijke rechten (regalia) hoorden het recht van mobilisatie (de klokslag) en de rechtspraak ‘aan lijf en leden’ (de hoge justitie). Andere koninklijke rechten waren het recht van tol, markt, muntslag, gruit, bede, het toezicht op maten en gewichten, het geleiderecht en het gezag over alle gronden die niet voor privé-gebruik door plaatselijke boeren of grootgrondbezitters in bezit waren genomen of waren uitgegeven.

 

Plaatselijke heren die een gerechtsheerlijkheid bezaten noemden zich (vanaf het einde van de twaalfde eeuw) ‘heer van’ een bepaalde plaats, maar – nogmaals – het omgekeerde is niet altijd waar. Enkele vroege voorbeelden van vermeldingen van ‘heer/vrouwe van’ uit de Meierij zijn: domina Didradis de Ricstel (1140-1179), dominus T(heodericus) de Herlarh (1140-1179), domina Gela de Hapert (1140-1179), Giselbertus dominus de Tilburch (1192), Herbertus dominus de Hese (1197), Balduinus (..) dominus de Lisoth (1199) en Balduinus dominus de Vucthe (1219).

 

De meeste aan de hertog van Brabant leenroerige heerlijkheden waarvan in de Meierij vóór omstreeks 1350 sprake is, werden vermoedelijk leengoederen van de hertog doordat heren goederen en/of rechten aan de hertog opdroegen en hierna met dit goed en de heerlijkheid beleend werden. In hoeverre deze heren daarvóór al openbare rechtsmacht bezaten of pretendeerden is niet met zekerheid te zeggen. Het is aannemelijk dat er in een aantal gevallen in de dertiende eeuw afspraken gemaakt werden en dat de heren na de opdracht van eigen goederen aan de hertog deze als leengoed terugkregen, vermeerderd met de openbare rechtspraak. Dit kan het geval geweest zijn in Sint-Michielsgestel, Maarheeze, Deurne, Heeze, Moergestel en Mierlo. In enkele gevallen lijkt er omstreeks 1312-1320 slechts sprake van een landgoed dat in leen werd gehouden van de hertog van Brabant en is later sprake van een heerlijkheid met openbare rechtsmacht. Dat is het geval in Gansoijen, Hagoort en Eckart.

 

De heerlijkheden die de hertog ná circa 1350 verwierf, zijn steeds uitgekristalliseerde heerlijkheden waar de plaatselijke heer voordat de heerlijkheid onder het gezag van de hertog van Brabant kwam, al openbare rechtspraak over zijn onderdanen uitoefende. Het waren Asten (1362 en 1366), half Eindhoven (1368), Budel (1421), Heeswijk en half Dinther (1428), Boxtel (1439), Aalst, Waalre en Valkenswaard (1442) en half Oirschot (1449). Niet alle heerlijkheden in het studiegebied zijn overigens onder de suzereiniteit van de hertog van Brabant gekomen.

 

Vóór circa 1350 werden door de hertogen van Brabant in de Meierij van 's-Hertogenbosch zelden heerlijkheden verpand of in leen uitgegeven in de gebieden waar hun gezag reeds geruime tijd gevestigd was. Er zijn enkele uitzonderingen. Loon op Zand kwam vermoedelijk in 1232 in handen van de hertog en werd in 1269 met de hoge en lage rechtsmacht in leen uitgegeven. De hertog verwierf Kessel in 1288, welke plaats vóór 1312-1320 in leen uitgegeven werd. Helmond kwam in de jaren rond 1220-1222 onder het gezag van de hertog en in 1314 werd er de lage heerlijkheid in leen uitgegeven.

 

Ná omstreeks 1350 vielen de uitgiften van heerlijkheden door de hertog grotendeels in enkele perioden. De eerste periode viel samen met de regeerperiode van Johanna, hertogin van Brabant, die begon in 1355. De financiële moeilijkheden ontstaan door de verloren Brabantse successieoorlog (1356-1357) en de rampzalige slag bij Baesweiler (1371) werden ten dele opgevangen door het verpanden van heerlijkheden. Vóór 1360 verpandde hertogin Johanna tevens het kwartier Oisterwijk aan haar zuster Maria van Brabant. In 1364 werd Waalwijk in leen uitgegeven. Tussen 1386 en 1398 volgde de verpanding van een aantal heerlijkheden, steeds met de hoge justitie: Kessel (1386), Drunen, Tilburg en Goirle (1387), Helmond (1388), Liempde (1391), Moergestel (1391), Aarle, Rixtel en Beek met Stiphout (1392), Deurne (1397), Mierlo (1397) en Schijndel (1398). In het eerste decennium van de vijftiende eeuw was druk van de Staten van Brabant om delen van het vervreemde domein terug te verwerven. Vanwege geldgebrek kwam er van het aflossen van verpande heerlijkheden niets.

 

De tweede golf verpandingen volgde in 1505. In dat jaar werden door Filips de Schone de volgende plaatsen verpand (steeds met de hoge justitie): Bakel, Deurne, Gestel, Strijp en Stratum, Berlicum en Middelrode, half Geffen, Schijndel, Vlierden, Rosmalen en Vught.De meeste van deze verpande heerlijkheden werden kort hierna weer afgelost.

 

In 1557 kreeg hertog Filips II van de Staten van Brabant opnieuw toestemming delen van zijn domein te verpanden. In 1558 werden Bakel, Lierop en Vlierden verpand en gezamenlijk Nuenen, Gerwen, Opwetten, Nederwetten en Tongelre. In 1559 volgden Berlicum met Middelrode, Blaarthem, Deurne, Erp met Veghel, Esch, Gestel, half Hilvarenbeek, Meerveldhoven, half Oirschot, Schijndel, Stratum, Strijp en tot slot Zeelst. In 1560 volgden Helvoirt, Moergestel en Veldhoven en in 1561 Dommelen, Geffen en Oerle. Ten slotte werden in de periode 1612-1660 veel verpandingen verlengd of omgezet in erfelijke lenen. De laatste uitgifte van een heerlijkheid in de Meierij betreft Liessel, dat in 1668 als grondheerlijkheid met hoge en lage rechtsmacht als erfelijk leen uitgegeven werd.

 

 

De heerlijkheid Erp en Veghel

 

De heren en vrouwen

 

De hoge, middelbare en lage justitie van Erp werd samen met die van Veghel op 4 mei 1559 verpand aan jonker Walraven van Erp de Oude voor 2.704 pond. De verpanding van Veghel en Erp met ‘alle de profffyten baten ende vervallen van die voirs(creve) dorpen’ werd pas op 4 november 1566 geëffectueerd mogelijk wegens verlate betaling van de pandsom.

 

Op 27 oktober 1566 werd de verpanding in de kerk van Veghel afgekondigd (R28, fol. 290).

 

De schepenen des dorps van Vechel doen condt allen ende eenen yegelycken, tuygen ende certificerende voer die oprechte waerheyt hoe dat heer Willem Aerntss van Beeck, pastoer in de prochien van Vechel op huyden date van desen, nae dyen hy dat heilige evangelie vuytgeleet ende gepredict hadde, oepenlycken ten aenhoren van allen menschen daer tegenwordich wesende een cedulle vuytgesonde (alst scheen) van de heren commissarissen gedeputeert totten vercoop ende beleeninge partyen van den domeynen in Brabant ende Ovemaze ter presentien van twee heeren van den Cameren van Rekeninge in Brabant etc. inhoudende in effecte dat geboden ende gepresenteert is die somme van twee duysent ende soevenhondert rynsguldens eens voer die beleeninge van de dorpen ende heerlicheyden van Erp ende Vechel, mit alderhande juresdictie onsen heer der coninck als hertoge van Brabant competerende, metten rechte van houtscatten ende warande van den selver plaetsen, vuytgenomen ende gereserveert ‘tsgeens in de voirscreven cedullen begrepen staet, ende zoe verre daer niemant waer die voer der voerscreven beleeninge meer begeerde te geven, [gelezen heeft].

 

 

De betreffende heer was Walraven III van Erp, die in 1528 was geboren en op kasteel Frisselstein te Veghel woonde. Hij was getrouwd met Catharina van Brecht en overleed op 6 november 1611 op 83 jarige leeftijd. Zijn kinderen waren:

-        Walraven IV

-        Jan, kanunnik van de Luikse kathedraal, overleden op 20 december 1640

-        Godefridus, getrouwd met Maria van Eyck uit Duyssel.

 

Walraven IV van Erp (overleden in 1627) was getrouwd met Johanna van Holtmeulen (overleden in 1636). Zijn kin­deren waren:

-        Jan (gesneuveld in de strijd om Leuven in 1635), getrouwd met Maria van Vladeracken. Maria werd vrouwe van Erp en Veghel na het overlijden van haar schoonmoeder in 1636)

-        Walraven, kapitein der cavalerie, ge­trouwd met Johanna van Malzen

-        Agnes, overleden op 2 juli 1676, vrouw van Ulric-Wilhelm van Hundt zum Busch

-        Assuera-Madeleina, getrouwd met Jan-Willem van Metternich, overle­den op 15 april 1662

-        Catherina, op 24 augustus 1636 getrouwd met Jacobus van Locuenghien

 

 

Volgens een hertogelijk leenboek werd het leen in 1587 opnieuw verheven:

 

Walraven van Erp den Ouden, den 22 septembris 1587, mits koope bij hem gedaen tegens onse aldergenadigsten heere den coninck, hout ende verhief in leene de dorpen ende heerlicheyden van Erp ende vechel met al hunder jursdictie, geegen in den quartiere van 's-Hertoenbosche, sulcke als sijne mat. aldaer voor date van dese beleeninge plag ende gewoonlic was te hebbene, zoo verre, wijdt ende breedt als heur de liniten der voerscreven heelicheden streckende ende extenderende zijn metten rechte.

Later in hetzelfde leenboek:

 

Jonker Walraven van Erp de Jonge, sterfman cum suis, overmits devolutie door scheijden van de bedde bij dode wijlen Catharine van den Brecht, hun moeder, ende Walraven van Erp hun vader onderscreven

 

Op 7 november 1612 werd Walraven IV van Erp, als heer gehuldigd, nadat hij de voorwaarden die de ingezetenen van Erp en Veghel hem stelden, bezworen had. De nieuwe heer beloofde :

 

1.      dat hij de inwoners van Veghel en Erp sal laeten in alles inne henne oude gerichtigheyt, privilegien, oude statuyten, gebruycken ende usantien, ende alle henne cueren ende bruecken by hen geordoneert ende geobserveert;

2.      dat hen ook sal laten inne alle vryheden ende gerichtigheden by henne landtcharten hen gegeven ende verleent;

3.      dat hij, noch syne officyers, voirster, ofte ondervoirster, oft ymant van syne dyenaers, sy guede ofte onguede persoonen, hen buyten de oude statuyten ende landtcharten sullen plegen eenige Aa schouwynge te doen;

4.      dat deze geen keuren en breuken zullen exploiteren zonder consent oft authoriteyt van den gesworenen, schepenen, en evenmin in dier heyde ten gestelde torffdaegen iemand zullen verbaliseren zonder die opdracht;

5.      dat dezelfden bij exploiten en pandingen niet meer salaris in rekening zullen brengen dan de landcharters veroorloven; en

6.      dat de inwoners, indien nodig geacht, hun keuren en breuken mogen aanpassen en boeten mogen verhogen.

 

 

Tussen 1612 en 1621, waarschijnlijk in 1621, werd de heerlijkheid afgelost

 

Uit het hertogelijk leenboek:

 

Johanna van Holtmolen, naergelatene weduwe van wijlen Walraven van Erp, in zijn leven heere van Erp ende Vechel, heeft op den 15den januarij 1634 te leene verheven beijde de heerlijckheden van Vechel ende Erp, bij den voornoemde Walraven van Erp op den 30den februarij 1621 in pandtschap van den hertoge van Brabant vercregen voor den tijdt vende termijn van achtien jaeren, ende dat voor de somme van vierhondert ponden te XI grooten 't pondt eens. Item den houtschat aldaer voor de somme van vierentwintich gulden jaerlijx voor den tijdt ende termijn als vooren.

               Nota: deze heerlicjheijden zijn gelost

 

In 1639 werd de heerlijkheid Veghel en Erp afgelost.

 

In 1642 werden de heerlijkheden Erp en Veghel afzonderlijk verpand aan respectievelijk Johan van Broekhoven en Christiaan van Broekhoven. Hun rechten gingen over op Rogier van Broekhoven. In de zomer van 1648 liet Rogier van Broekhoven weten dat hij bezit kwam nemen van de heerlijkheden Veghel en Erp, maar de Staten-Generaal en de regenten van Veghel en van Erp erkenden zijn aanspraken niet.

 

Brief van de kwartierschout van Peelland aan de Staten Generaal op 15 juni 1648

 

Doorluchtige Hoog Mogende Heeren, Mijn Heeren,

 

(.) Voorts dient tot bericht aen u Hoog Mogenden dat in den dorpen van Erp ende Vechel, sijnde twee van de grootste dorpen van Peelandt, is gecomen eenen Rogier van Broechoven, gewesenen drost van Rumpst, een geheel hart gespanguoliseert papist, de welcke door de vorsters aldaer opden elfden juny een schriftelijcke acten heeft doen voorhouden aen de schepenen ende regeerders als blijckt bij copije hier neffens van de dorpen mij behandicht sub no.1 ten eijnde hem t’obedieren als Heer van die plaetsen, daer bij doende dat hij overlange in possessie aldaer soude hebben geweest, twelck notoir onwaerachtich is, als blijkt bij contrarie attestatie van de schepenen respective der dorpen voorscreven hier neffens sub nomb.2 om sijne leugens claer te bethoonen, want hij Broechoven noyt heeft derven verclaren dat hij de heerlicheden van den Coninck van Spangien in prejuditie van u Hoog Mogende souverainiteijt ende hoocheijt hadde beleent, (om niet achtervolgens u Hoog Mogende placcaet op d’overtreders vandien geëmaneert gestraft te worden).

 

Want u Hoog Mogende verclaren alsulcke persoonen die sulcx souden doen pertubateurs van haeren staet ende begaen te hebben daerinne ende dat sij van goeden prinse souden sijn als men die selve cost achterhalen ende haer goederen souden blijven geconfisqueert ende voorts gestraft worden etc. ende nu brengt het desen persoon selfs uytgelijck u Hoog Mogende sullen connen sien, dat hij den persoon is die gepecceert heeft tegen u Hoog Mogende bevelen ende openbaire placcaten ende heeft hem noch verstout sonder eenige de minste acte te toonen, van u Hoog Mogende de schepenen, borgemeesters, secretarissen, vorsters als oock alle die in eedt sijn, de bevelen die den schout van Peelandt ende volgens die van de dorpen naer souden doen niet te obedieren, gelijck u Hoog Mogende sullen connen sien uyt de acte hier voor vermelt, int welck ick mijn bedunckens doch (onder u Hoog Mogende correctie) een point is daer de hoocheijt ende souverainiteijt van u Hoog Mogende ten eenen maele ende ten hoochsten bij is geledeert ende daermede hij sich bethoont te sijn een perturbateur van de gemeijne ruste, gelijck hij sijn selven logenachtich maeckt van dat de possessie al van over vele jaren aldaer soude hebben genoten, twelck contrarie is blijckende bij de attestatie der schepenen sub no.2 als oock bij de attestatie van mijnen stadthouder in mijn absentie op de meergemelte dorpen van Erp ende Vechel.

 

Bij mij gestelt vermogens mijne commissie sub. no.3 oock de attestatie van den secretaris ende vorster sub no.4.

 

Jae, hij heeft oock in sebtember lestleden noch verclaert met eenen missive aen die van Erp geschreven om carren sub no.5, dat sijnen soon heer was van wegen den Coninck, welcke carren de dorpen hebben geweijgert te leveren ofte te betalen ende hem ofte sijnen soon niet willende kennen als heer, maer wel u Hoo: Mog:.

 

Ick late staen dat desen versierden leugenaer ende flatteeder in possessie soude sijn geweest.

 

Versoecke daeromme ootmoedelijcke my te willen veradverteren ofte ick hem sal aentasten volgens de placcaten ofte op wat manieren u Hoo: Mog: gelieft en sij met hem te handelen, want niet alleen u Hoo: Mog: eere met soo een persoon gecrenckt is, maer oock de gemeyne ruste.

 

Hebbe oock verstaen der hij dese acte int werck stelden dat hij langen tijt consult met den paep die weder daer is op sijn huijs gehouden hadde, u Hoo: Mog: ordre verwachtende sal eijnden metter haest ende bidde Godt Almachtich u Hoo: Mog: te willen verleenen lang leven ende gelucksalige regeringe tot Godts eere ende welstant vant vaderlandt ende blijve

 

U Hoog Mogende onderdanigen getrouwen dienaer Cornelis Proening

In de vryheijt St. Ouden Roode desen 15e juny 1648.

 

 

De heerlijke rechten

 

De heerlijke rechten waren de hoge, middelbare en lage rechtspraak en de inkomsten daaruit. De hoge rechtspraak betrof zaken waarvoor de doodstraf kon worden uitgesproken, de middelbare en lage rechtspraak zaken waarvoor een boete gegeven kon worden. Voor het uitvoerfen van de doodstraf werd op het Leins Ven, waar de gemeintes van Veghel, Erp en Lieshout samenkwamen, een galg geplaatst. Ook had de heer het recht om een schout, de vorster en schepenen aan te stellen. verder kreeg hij het deel van de keuren en breuken dat eerder de hertog toekwam, en alle andere inkomsten die de hertog in Veghel bezat. Ook had de heer de houtschat en de warande ofwel jachtrecht.

 

Dorpsrekening 1604-1605:

-        aen ons heer van Erp gegeven van de cueren ende bruecken die somma van twelf gulden

-        In de marge: Alsoe de cueren ende breucken staen te verhaelen aen de gene dye gebreuckt moge hebben tegen d’ ordinaren oft gewonen sullen de rendanten aen de defaillanten hun verhael mogen nemen ende over sulx sal dese somme op d’eynde desselfs wordden affgegeven ende verhaelt ten vordele van dorpe

 

 

De heer stelde een schout aan die optrad als officier en daarmee de stadhouder aangesteld door de kwartierschout verving. In de bronnen vonden we de volgende personen vermeld als schout van de heer.

 

Namen van de officieren te Veghel:

Status:

Periode:

Jan van Heessel

Schout van de heer

Vermeld in 1569-1571

H. van der Schoot

Schout van de heer

Vermeld in 1613-1630

Ghysbrecht vander Schaut

Schout van de heer

Vermeld in 1634-1639

 

 

Tussen 1642 en 1648 is Gerart van Heessel mogelijk enige tijd als schout van de heer opgetreden.