De Veghelse schutter en
ondervorster (ca. 1310-1752)
Martien van Asseldonk
Deze gegevens mogen
gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk,
www.oudzijtaart.nl
Een persoon met twee functies in de zeventiende en achttiende
eeuw
In de zeventiende en achttiende eeuw werden de termen
‘ondervorster’ en ‘schutter’ naast elkaar gebruikt om dezelfde persoon
aan te duiden. Enkele voorbeelden:
Gecombineerde aanduidingen komen ook voor:
-
23-3-1669:
beëdiging van Cornelis Jansse van
Geelkercken als ondervorster en schutter
-
13-3-1677:
Jacob Jansz van Geelkercken
beëdigd als ondervorster en schutter
-
1687-1688: Jacob van Geelkercken,
schutter ende ondervorster
-
5-7-1718: Jan Eymbers van de Groenendael, geswoore schutter ende
ondervorster alhier
-
Op 31-1-1720 heeft Jacobus van Orthen de eed afgelegd als
ondervorster en schutter
-
18-7-1723: door den schutter en ondervorster deses dorps van
Veghel geschut sijnde geweest seecker swart aftants merrij peerdt
-
24-9-1754:
Martinus Tielemans, ondervorster en schutter alhier
In onderstaande tabel zijn de door ons gevonden
vermeldingen van de verschillende termen per periode samengevat.
Er is een trend waarneembaar in het gebruik van de
aanduidingen ‘schutter’ en ‘ondervorster’ in de zeventiende en
achttiende eeuw. In de eerste helft van de zeventiende eeuw werden beide
aanduidingen naast en door elkaar heen elkaar gebruikt om dezelfde
personen aan te duiden, met een lichte voorkeur voor ‘schutter’. In het
bestuurlijk reglement van 1662 wordt bijvoorbeeld de term‘schutter’
gebruikt.
Item dat den vorster
off schutter egeen nieuwigheden sullen mogen inbrengen off pretenderen,
maar sullen hen te vreeden moeten houden met sodaenige exemptie en
salaris als van outs tot deselve ampten hebben gestaen sonder meer te
mogen eijschen.
Daarna neemt het gebruik van de aanduiding ‘schutter’ snel
af, en vinden we voornamelijk nog de term ‘ondervorster’.
In de lijst van ambtenaren die het dorpsbestuur van Veghel op 15
december 1695 opstelde, worden bijvoorbeeld genoemd:
-
Harmen Bijmans, vorster
-
Jacob van Geelkercken, ondervorster
Tussen het ongeveer het midden van de zeventiende en
ongeveer het midden van de achttiende eeuw
komt ook de combinatie ‘ondervorster en schutter’ of ‘schutter en
ondervorster’ sporadisch voor. Daarna komt alleen nog de term
ondervorster voor.
Zijn de functies schutter en ondervorster altijd
gecombineerd geweest, of waren het eerst twee aparte functies, die op
een gegeven moment gecombineerd werden? We bespreken eerst beide
functies afzonderlijk, en trekken daar vervolgens conclusies uit.
De schutter in de veertiende en vijftiende eeuw
De gemeintbrief van 1310
Door het uiteenvallen van het Veghelse domein rond
1190-1230 nam het aantal vrije boeren in Veghel sterk toe. Het was een
periode van bevolkingsgroei en een toenemend gebruik van de wildernis.
Door deze ontwikkelingen begonnen de parochianen van Veghel het gebruik
op een bepaald gebied van de wildernis te claimen, waarbij de grenzen
met de wildernis van belendende plaatsen pas geleidelijk duidelijk
werden. Een belangrijke stap in dit proces was de gemeintbrief die de
parochianen van Veghel op 5 augustus 1310 van de hertog van Brabant
kregen. Hierin werden die grenzen formeel beschreven. In die brief
kregen de parochianen ook het volgende recht (vertaald):
We verlenen dat als
in de toekomst schapen of vee van anderen of van een andere parochie op
genoemde gemeint aangetroffen worden, men deze mag arresteren en
vasthouden en de overtreders met 5 schellingen mag beboeten.
Dit arresteren en vasthouden van vee heette het schutten.
De vraag is wie dat vee schutte en of er al een speciale functionaris,
de schutter, voor dat doel aangesteld was. Ik vermoed van wel omdat in
de gemeintbrieven van andere plaatsen, zoals in de brieven die
Sint-Oedenrode en Schijndel in 1309 kregen, de nederduitse termen
‘scutten’ en ‘scutter’ vermeld worden in verder in Latijn gestelde
uitgiftebrieven. Het is goed moegelijk dat er in de parochie Veghel al
een schutter werkzaam was, voordat Veghel een eigen schepenbank kreeg en
en daarmee een bestuurlijk dorp werd.
Het privilege van 1379
Zekerheid krijgen we in 1379. Het privilege dat de inwoners
van Veghel op 20 november 1379 kregen bepaalt onder andere:
-
De schepenen mogen met de meerderheid van de geburen van Veghel elk jaar op
Lichtmis, of acht dagen ervoor dan wel erna, drie gezworenen aanstellen,
die de gemeint zullen doen ‘vrijen’ en voor dat jaar keuren en breuken
mogen vaststellen. ‘Vrijen’ betekent hier vrij houden van inbreuk op de
rechten.
-
De schout van Peelland of de vorster van Vechel zal de gemeint vrij houden
van inbreuk op de rechten zo vaak als nodig is op verzoek van de
gezworenen.
-
‘Ende hiertoe soelen die gezwoorens oock eenen schutter kiesen’, die de
hoofdschout in Den Bosch of de kwartierschout van Peelland zal eden.
-
De schutter zal de boeten, zoals die in de keuren en breuken vastgesteld
worden, innen, en indien nodig goed van wanbetalers uitpanden (in beslag
nemen). Hiervoor krijgt hij een beurloon van 12 penningen.
-
Als in de toekomst de schout door de gezworenen verzocht wordt de schutter
te eden, en hij weigert dat, en hij weigert dat nog steeds als hem dat
door twee schepenen of twee hertogelijke leenmannen van Veghel verzocht
wordt, dan mogen de gezworenen de schutter eden. Ook dan heeft de
schutter het recht om op verzoek van de gezworenen goed uit te panden,
als de vorster dat weigert.
De aandacht voor wat te doen als de hertogelijke schout
weigert de schutter te eden, of als de vorster weigert goed uit te
panden, wijst er op dat er op dit vlak problemen waren geweest die men
met deze regeling op wilde lossen. Dat wijst er weer op dat er in Veghel
al vóór 20 november 1379 een schutter was.
De schoutsrekening van 1394-1395 geeft onder Veghel een
boete van 4 gulden voor Marie Kegensoen ‘omdat
si den scutter sijn scot weder nam’.
Het schutreglement van 1559
Een aantal artikelen in het schutreglement van 1559
vemelden wie er vee mochten of moesten schutten:
71. Als de schutter of gezworen op de
gemeint ‘vrembde beesten’ aantreffen, dan moeten zij die ‘schutten ende
vander gemeynte te dryven in die schutskoij’
76. De gesworen mogen een ‘schutskoij’
zetten ‘daer ‘t hen belieft ende des gelycken sal die schutter oick
mogen doen’
29. Twee gezworenen, of een van hen ‘sullen mogen schutten
gelyck die schuttere’.
42. Als de gezworenen of schutter een paard of ander beest
willen schutten en ze krijgen het niet te pakken, dan wordt dat beest
toch als geschut beschouwd
52. Der gezworenen mogen ‘vremde schapen’ schutten
59. De gezworenen mogen ‘die Eerdtsche beesten’ schutten.
64. De vorster van Vechel ‘sal mogen
arresteren alle beesten van andere parochien’,
‘wanneer hy daertoe versocht
wordt van twee nagebueren van Vechel.’
69. De vorster ‘sal mogen schutten gelyck
die schutter soo verre die gesworen dat aen hen versuecken’.
24. Iedereen mag op het eigen erf beesten van anderen
schutten en die beesten dan aan de officier overgeven.
54. Iedereen mag schutten ‘int gemeyn velt off in die
gemeine bunders ende beempden soo verre hy daer geerft is’
65. ‘Item dat nyemant by nacht off by
dage op onser gemeynte van Vechel enige beesten en sal houden, hoedanich
die wesen mochten, contrarie onser chaerten ende vonnissen op enen
Philippus gulden, daer aff een jegelyck sal mogen beceuren off
aanbrengen, waer aff die aenbrenger sal hebben dat een derdendeel, die
gesworen van Vechel dat ander derden deel, ende die here dat derde
derdendeel.;
111. ‘Item dat alleman sal schutten op sijns selffs erff
als verckens syn op vyff stuyvers soo wel als die gesworen’.
Kort samengevat:
-
Zowel de schutter als gezworenen,
mochten, en waren uit hoofde van hun functie ook verplicht, om ‘vreemde
beesten’ te schutten en op te sluiten in een schutskooi. Zowel de
gezworene als schutter mochten een schutskooi (laten) bouwen.
-
Iedereen mocht beesten schutten als die
op eigen grond komen. Artikel 65 gaat een stap verder en zegt dat
iedereen lieden die illegaal vee laten weiden op de Veghelse gemeint mag
‘beceuren off aanbrengen’. Zowel de aanbrenger als de gezworenen krijgen
dan een deel van de boeten.
-
De vorster mocht alleen schutten als hij
daartoe verzocht wordt door de gezworenen of twee inwoners van Veghel.
Het schutreglement van 1559 bevat twee artikelen over de omgangen:
-
72. Item dat die schutter geen omvaert en
sal hebben, nog oigsbroot off boterweggen ofte andere giften haelen off
begeren en sal, ende sal die schutter schuldich wesen ten heyligen te
sweren dat hy dat alsoo doen sal.
-
106. Item dat nyemant die omgangers die
de nabuiren affhaelen eyer, vlasgelt ende andere waere, huysen, hoven,
bier off cost vercopen en sal.
Artikel 72 verbiedt de schutter omgangen te houden, terwijl in artikel 106
verboden wordt om de ‘omgangers’ (dat waren de vorster met de
ondervorster en de schoolmeester) te ‘huysen en hoven’ (dat wil zeggen
te huisvesten, of drank en eten te verkopen.
Aanstelling en eed
De eed van de ondervorster, ofwel
schutter, kwam in 1699 overeen met die van de vorster:
-
dat ik de Heeren Staeten Generael van de Geunieerde
Provintien, sijnde en blijvende bij de ware Christelijke Gereformeerde
religie, gehouw ende getrouw sullen wesen;
-
dat ik deselve Heeren Staeten Generael, onse Souverain
Overigheyt, in haren bevelen sullen respecteeren ende gehoorsamen naar
behooren;
-
dat ik alle ende een igelijk ingesetenen voor soo veel in mij
is behulpig sal wesen;
-
dat ik allen saecken die mij worden toevertrouwt en
aanbevoolen om secreet te houden, bij mij sal behouden, ter tijt en
wijlen toe deselve sullen mogen werden geopenbaart;
-
dat ik mij sal informeren ende naukeurigh ondersoecken doen
naer alle feyten, moetwil en voorvallende boeten ende amenden, ende
deselve den heeren officiers aenbrengen ende bekent maecken na inhoude
van de placaten sonder eenige oogluijkinge, dissimulatie, verdragh ofte
clandestine compositie met imant te houden, directelijk ofte
indirectelijk
-
dat ik den heere officier ende scheepenen en andere regenten
in haare beveelen sal onderdanigh ende gehoorsaem wesen ende die ten
allen tijden ten dienste staan
-
Voorts dat ik van alle dagementen, insinuatien en generalijk
alle exploiden goede opregte ende waeragtige relacen sal geven, ende
daer van behoorlyk notitie houden, omme een ider sulx aengaande daer van
in tijden en wijlen te konnen dienen
-
Ende voorts alles sal doen gelijk een getrouw vorster
schuldigh is ende behoort te doen
Op 14 juli 1707 legde Jan Eijmerts
deze eed bijvoorbeeld af als ‘schutter ‘ en Jacobus van Orthen
deed dat op 31 januari 1720 als ‘ondervorster en schutter’. De
ondervorster werd, net als de vorster aangesteld door de kwartierschout
of diens vertegenwoordiger. In de tijd dat de heerlijkheid Erp en Veghel
verpand was (1566-1639)
gebeurde dat door de schout van de heer.
Uit de eed blijkt dat de
ondervorster behalve aan zijn baas de vorster en aan de schout ook
gehoorzaamheid verschuldigd was aan de schepenen en andere regenten.
Taken
De taken van de schutter in de veertiende tot en met de
zestiende eeuw zijn hiervoor al besproken. De ondervorster was naast
schutter ook de assistent van de vorster. Hij had dezelfde taken als de
vorster, zij het dat hij die taken onder toezicht en op authorisatie van
de vorster uitvoerde.
Voor de ondervorster vonden we in de bronnen voorbeelden van
de volgende taken.
-
Toezicht op de openbare orde en het naleven van regels
-
Toezicht op de gemeint
-
De ‘dagementen’ ofwel ‘citaties’
-
Het innen van boeten
-
Andere
diensten aan het dorp of dorpsbestuur
Openbare orde
Enkele voorbeelden van de taak van de ondervorster om
toezicht te houden op het naleven van regels en het bevorderen van de
openbare orde.
De ondervorster vergezelde de vorster soms om oculaire
inspectie te doen naar lichamen van personen die op verdachte wijze
waren overleden. Zo ging hij op
3 april 1682
met een schepen en de vorster naar de Sluijsbeemt aan de grens met
Dinther. Daar vonden ze een ‘jong gebooren kint’, een meisje in het
water liggen. Dintherse kinderen hadden het bijna geheel verrotte lijkje
gevonden toen ze daar eieren aan het zoeken waren. Het hoofd van het
kind was ingeduwd geweest.
Op 19
october 1698 inspecteerde hij met een schepen op verzoek van de pachter
van de tienden het huis van
Aert Daandels van Kilsdonck. Daar troffen ze buiten aan het
huis onder het dak tegen de muur 44 floddderbonen aan die niet opgegeven
waren voor de tienden.
Op 8 oktober 1711 bevalen de
regenten van Veghel dat er ’s nachts wacht gelopen moest worden. ‘Ende
wert Jan Eijmberts, ondervorster, ende Adriaen Dielissen van Gooren
geauthoriseert om alle de rotthen te visiteren, ofte sulcke wacht
compleet is.’
In 1719 was er een besmettelijke ziekte onder het vee.
Volgens de nog maar pas aangestelde Veghelse secretaris Gerardus de Jong
werd ‘door onse dagelycxe sonde ende overtreedinge den toorn Godts
nog onsteecken ende sijn slaende hant over het sterven vant runtvee
merckelyck is grasserende, jaa, soodanig dat hier alsmede zoo tot Empel
op den Coorenwaert den Maescant en over de Peel selffs is ingecomen en
alle veele daer van door, ’t geene waerlyck ermbermelyck voor de leeden
en inwoonders zijn biddende God, dat hij ons en der selver inwoondeen en
nagebueren van sulke plagen wil bevryden, en onse sonde welcke allen
daer van de oorsaeck is, aff weeren.’ Naast dat bidden werd ook verboden
om beesten van andere plaatsen in te voeren. De vorster en ondervorster
werden op 19 augustius 1719 gelast daar goed op te letten.
In april 1720
werd er voor de eerste keer een jaarmarkt gehouden in Veghel. ‘Voor het stellen van goede ordre
op de eerste marktdag de vorster, ondervorster en bedelvoogden en twee
gezworens, en vier bekwame mansperonen van de oude schut gelast om ieder
met een snaphaan om 8 uur 'sochtends op de markt te zijn bij het huis
van de secretaris om daar de orders van de officier en schepenen te
ontvangen inzake het toewijzen van plaatsen aan de veehandelaren.’
In 1768 was er in Veghel een dolle hand gezien, die al
andere honden had gebeten. De regenten bevalen dat zes weken lang alle
honden vastgelegd moesten worden. Los lopende honden mochten worden
‘dootgeschote off geslage,
werdende den vorster, schutters en bedeljager daer toe wel speciael
gelast om daer op nauwkeurig agt te geve.’
Toezicht op de gemeint
Inwoners van Veghel
die hooi hadden in de Heijse Bunders klaagden dat ze veel schade
ondervonden, ndat er hekken werden afgebroken en de beesten vrij toegang
hadden tot hun hooi. De regenten ordonneerden dat de hekken tot 25 juli
moesten blijven staan. Tegen die
tijd was het hooi van het land. ‘Ende wordt de geswoorens wel districktelijck belast met den
schutter om aldaer goet regaert op te nemen, omme al wat bevonden wort
van peerd, beesten ofte diergelijcken in de voorschreven buenders de
selve op te haelen ende te schutten.’
Op 14 juli 1723 was ‘door den
schutter en ondervorster deses dorps van Veghel’ een ‘swart aftants
merrij peerdt’ in de schutskpoi opgesloten. Hoewel dat bekend gemaakt
was, kwam niemand het paard – na betaling van de boete – terughalen. Het
paard werd voor de kost aangenomen door Gijsbert Rademakers, waar de
eigenaar het paard na betaling van de kosten terug zou kunnen gaan
halen. Toen er na zes dagen nog niemand was komen opdagen werd het paard
door Gijsbert gekocht.
In oktober 1797 hadden enkele
Zondveldse boeren illegaal gemoert op Krijtenburg.
Ze waren gestopt met moeren nadat hen dat
door de ondervorster was verboden.
Dagementen
De ondervorster daagde lieden om voor schepenen of de
schepenbank te verschijnen, bijvoorbeeld om een verklaring af te leggen.
Vermeldingen daarvan dateren bijvoorbeeld van 2 april 1565,
14 mei 1569, 26 februari 1654, 25 januari 1687 en 30
november 1701.
Hij
deed ook gerechtelijke mededelingen, of bracht bevelen van de schepenen
over.
-
Op 23
november 1543 maande hij bijvoorbeeld op
verzoek van de vorster de kwartierschout een schuld te betalen. Tussen
1546 en 1555 deelde hij Loenis, zoon van wijlen Loenis Delissoen mee dat
Lyss Fransen, die zwanger was, van plan was om hem als vader aan te
wijzen.
-
Op 25 november 1679 ordonneerden de schepenen ‘dat alle de gene die voortaan door
de vorster of ondervorster gerechtelijk worden aangezegd om met hun
wagens, karren of paarden voor het dorp of om diensten te doen, dat die
direct gereed moeten wezen.
-
In een
concept reglement
uit 1724 taat: ‘alle lieden van het dorp die in eed van de gemeente staan, en
door vorster of ondervorster geciteerd worden te compareren op
gemeentens vergadering’ moeten ook verschijnen.
-
Op 16 oktober
1795 moest er gewaakt worden. ‘En sal den vorster en ondervorster dit
heden aan de rotmeesters van ieder tot aanseggen ten eynde die sulx had
verder aan syne onderhorige manschappen sou bekent maken.’
Het innen van boeten en het uitpanden en executeren
Op 13 november 1698 verklaarden de gezworenen dat zij die
voormiddag rond 10 uur op het Havelt waren, op de hoeve van
de Heer Advocaat van der Santvoort, bewoond door Hendrik
Jan Putten. Daar troffen ze Jacob van Geelkerken aan, die als
geauthoriseerde van vorster Harmen Bijmans bezig was met het in beslag
nemen (‘afpanden’) van een koe van Hendrik Jan Putten, vanwege een boete
die Hendrik opgelopen had vanwege het illegaal opladen en wegvoeren van
groesturf in de buurt van het huis van Gijsbert Hendrik Breijers. Toen
de ondervorster ofwel schutter de koe aan het losmaken was, viel Marie,
de vrouw van Hendrik Jan Putten hem aan met een riek, ‘stootende hem
daarmeede door zijn bovenrok, daer bij seggende:
“Soo gij mijn koe niet en laat
staan, soo sal ik u daer mede (denoterende den gemelte riek) door de
darmen stooten.” Ontnemende daermede de gemelte schutter de koe en
die wederom vast maekende.’ Jacob probeerde daarna nog twee de koe los
te maken. Toen sprong Hendrik Jan Putten toe met een riek in zijn hand,
zeggende: “Gij, vlughhondt, laet
de koe staan off ik stoot u door de darmen,” daar toe gebruijckende
nogh verscheijde scheltwoorden sulks dat hij genootsaekt was zijne
executie te staken.’
Andere diensten aan het dorp
De dorpsrekeningen vermelden diverse betalingen aan de
schutter en ondervorster voor diensten aan het dorp, bijvoorbeeld:
-
Op 30 maart
1629 aan Gerit Roeffen de schutter gegeven toen hij naar mijnheer Van
Erp was gestuurd
-
1629:
aan
Gerit Roeffen de schutter gegeven toen hij naar Breda was gestuurd om de
‘vrijheijt van de sauvegarde te vercrijgen’
-
Op 31 mei 1629
aan Lenaert Meliss gegeven wat hij te Breda had voorgeschoten voor Gerit
den schutter toen die naar Breda was gestuurd om by den gouverneur een
sauvegarde te regelen
-
Op 5 juni 1629
gegeven aan Jan Philipss te Schijndel, omdat hij te Breda voor Gerit de
Schutter diens verteringen had voorgeschoten
-
Opten 16
februari 1629 betaald aan Lenaert ‘den schutter jongen’ (dus zoon van de
schutter), omdat hij iemand van Grevecuer naar Erp leidde
-
Ook is de
schutter in 1629 naar Uden geweest om naar de ruiters te infromeren en
heeft toen wat gedronken.
-
Eveneens is
hij in dat jaar naar Sint-Oedenrode geweest om te informeren naar de
geuzen te Eindhoven, en hij heeft toen wat gedronken
-
Op een van
zijnr eizen voor het dorp in 1629 werd de schutter van zijn ‘lijffrock’
beroofd. Het dorp gaf hem toen een nieuwe.
-
In 1634 was
Gerit den schutter naar Nistelrode geweest om wat naar de ruiters te
brengen, hij werd vergoed voor zijn verteringen
-
In 1639 en
1639 werd
Gerart Roeffen, ondervorster, vergoed voor verteringen die
in zijn huis gedaan waren, en voor zijn ‘gaen ende staen voor ons dorpe’
-
In 1642 werd Aert Jacobs, de schutter,
betaald omdat hij de wacht op de Boschweg op- en afleidde op bevel van
de schepenen en borgemeesters
-
In 1655 kreeg de schutter een vergoeding
voor het aanvoeren van het stookmateriaal naar de raadkamer
-
Op 21 februari 1656 werd aan de
ondervorster 25 stuivers betaald voor het kisten, begraven en overluiden
van een dode die gevonden was in Veghel in de Hey.
Beloning
De inkomsten van de
ondervorster bestond uit dezelfde elementen als die van de vorster.
Betalingen per dienst, omgangen en betalingen uit de dorpskas.
Betalingen per
dienst
Volgens een verklaring van 1
februari 1777 eiste vorster van Heynsbergen van de schoolmeester voor
twee dagementen twaalf stuivers, terwijl de ondervorster voor het
dagvaarden van de schoolmeester zes stuivers diende te krijgen.
Omgangen
Op 20 april 1720 verschenen voor schepenen in Veghel
Bastiaen van de Werck, vorster, en Jacobus van Orten, ondervorster, te
Veghel. Zij verklaarden dat zij op 18 maart jongstleden “omgaande tot
insamelinge zijnder eerste comparant ordinaire paaseijseren, en comende
ontrent de huijsinge van Jan Rutten Cluijtmans alhier, dat den tweeden
deponent tegens den 1 deponent zeijde:
“Wij sullen bij Jan Rutten eens
drincken.” Dat daar op hij eerste deponent zeijde:
“Men tapt off houdt hier immers
geen herberge.” Waarop hij tweede deponent replicerende zeijde:
“Jaa, toch, want ik heb onlangs
selffs twee luijden, zijnde van de Maascant, hooren verhalen, dat zij
snagts aldaar hadde gelogeert en naar gedagte meer aen verteering moeten
betalen als zij wel verteert hadde.” De comparanten all pratende
comende bij opgemelte Cluijtmans, vraagende naar de paaseijsere, die ook
door de huijsvrouwe van den selven Cluijtmans in den corff is geleegt.
Dit zijnde vraagde den tweeden deponent, off zij hem wel eens wilde
beschencken. Waar op geantwoort woert:
“Wij schencken hier niet, maar tappen voor gelt.” Seggende den 2e
deponent: “Comt schenckt mij dan een roomerke,” ’t geene gedaen wiert, bij
haar ook gedroncken en door den tweeden deponent ook is betaalt.”
In bovenstaande verklaring assisteerde de ondervorster de
vorster met zijn omgang om paaseieren. Hij zal daar wel een deel van de
eieren voor gekregen hebben. In volgende verklaring wordt deze omgang
beschreven alsof het hun gezamenlijke omgang was.
Op 16 november 1720 verklaarden vorster Bastiaen van de Werck, en de
onlangs afgetreden ondervorster Jan Eijmberts “dat zij ieder in hare
respectieve qualiteijte soo om haren nieuwen jaar als paeseijeren niet
alleen de geheele dorpe door, maar selffs jaarlijx ende van tijt tot
tijt in de huijse staende int Eerde en speciael bij de kinder van Jan
Mijsen ter plaetse op Crijtenborch, gehoorende onder de parochie van St.
Udenrode, egter binnen dese palen gelegen, hebben omgegaan, ende de
insameling gedaen ende oock bij derselver bewoonders gecontribueert, als
soo wel als in alle andere huyse alhier.”
Betalingen door het dorp
In de
dorpsrekeningen van 1613-1614 staat een uitgave vermeld van 1 gulden en
17 stuivers cvoor een paar schoenen voor de ondervorster. Aanvankelijk
varieerde het bedrag rond de twee gulden, vanaf 1644 werd elk jaar een
vast bedrag van twee gulden betaald.
De dorpsrekening
van 1645-1646 schrijft dat de ondervorster een paar schoenen of twee
gulden kreeg voor zijn diensten voor het dorp, waar de borgemeesters hem
voor ‘emploijeren’. In de volgende rekening staat dat hij de schoenen
kreeg omdat hij ‘den dorpe is dienende’. Volgens de rekening van 1658-1659
waren de schoenen voor ‘gaen ende staen in onsen dorpe’. De rekening van
1659-1660 vermeldt dat de schoenen gegeven werden ‘van oudts gebruyck’.
Soms werd het bedrag niet aan de ondervorster betaald, maar aan een
schoenmaker. Dan kreeg de ondervorster dus geen geld, maar de schoenen.
In de rekening van 1802 worden deze uitgaven voor het laatst vermeld,
vermoedelijk omdat de vorster vanaf 1801 een vast salaris had gekregen.
De omgang van de
vorster werd in 1756 vervangen door een vast salaris. Daarna bleef de
ondervorster nog wel zijn omgang houden. Pas op 4 januari 1801 werd
besloten om ondervorster Johan George Zeits in plaats van zijn
jaarlijkse ophaling van koren een jaarlijks tractament van 25 gulden te
geven.
Betalingen door de armentafel
Vanaf de rekening van 1655-1657 worden jaarlijkse uitgaven
vermeld voor schoenen voor de vorster en voor de ondervorster.
Bijvoorbeeld:
In 1721-1723 werden voor door de armentafel de laatste keer schoenen aan
de ondervorster gegeven werd. In de marge van die rekening staat
geschreven: ‘sonder consequensie, dog in toecomende niet meer’. Hierna
houdt het geven van schoenen aan de ondervorster op (met uitzondering
van de jaren 1729-1733). De vorster bleef tot en met 1756 nog wel
jaarlijks een bedrag van 2 gulden voor nieuwe schoenen ontvangen.
Namen van schutters vóór 1581
De eerste
naam van een schutter vinden we in de verklaringen tegen vorster Goert
Jan Willem Goerts.
De schutter onderhandelde in deze
akte met Ariaen Boegaerts namens de vorster over het afkopen van een
boete.
Op 10 juni 1543 verklaarde Ariaen:
‘dat
by hem comen is Roeloff Hanricxs, scutter, ende seyde tot hem Ariaen,
“En wildys ow nyet aff
maecken, ghy syt die leste,” dat Ariaen seyde,
“Als ghy omvaert sal ick doen als
die ander,” en ter selver tyt als sy omvoeren, dat Ariaen nyet thuys
en was dat dat wyff hem doen gaff in enen corff wat rogs, een halff vaet
off daer omtrent.’
Een andere vermelding komt uit de rekening van de
hoogschout van Den Bosch die loopt van 25-12-1539 tot 25-12-1540
(regesten gemaakt door Henk Beijers):
-
Janne Stoets wonende te Veghel heeft zitten drinken ten huize van de
vorster waar op hetzelfde moment ook een zekere Loenis Gheritssoen,
schutter en bewaarder, present was en aldaar een persoon vanwege zijn
schulden werd gearresteerd en in de boeien werd geslagen. Jan heeft toen
de gevangene geholpen te ontkomen, voor welke daad hem een boete van 11
karolus gulden werd opgelegd.
Namen van ondervorsters vóór 1581
Op 23 november 1543 werden verklaringen ten gunste van vorster Goerts soene
Jan Willems afgelegd.
Peter Hanrick Peterssoen, ‘des vorsters knaep’, verklaarde
toen dat de vorster hem opdracht gaf kwartierschout Danelt of diens
vrouw te manen dat hij de Veghelse vorster nog drie mauwer haver en vier
schapen schuldig was. De schout en zijn vrouw hadden toen geantwoord:
“Seegt Goyarden owen meester dat
hy boert tot Vechel ende tot Erpe soe voel broecken dat hy betaelt sy”.
Peter was knaap, ofwel knecht van de vorster. Hij maande de
kwartierschout, hij trad formeel namens de vorster op. Hij was dus wat
later ‘ondervorster’ zou worden genoemd, en niet een gewone
dienstknecht.
Op 5 mei 1556 verschenen
Goert Jan Willem Goertssoen, oud
ongeveer 40 jaren, ‘vorster in synre tyt tot Vechel’, en Jan Roeloff
Hanricxs, oud ongeveer 38 jaren, ‘ondervorster in synre tyt tot Vechel’,
gedaagd door Jan Jan Maessoen, ‘vorster tot Vechel’ om een verklaring af
te leggen. Jan verklaarde toen destijds een bevel van vorster Goerden
Jansen opgevolgd te hebben.
Jan Roeloff Hanricx was dus
ondervorster geweest in een periode toen Goert Jan Willem Goerttsoen
vorster was. Dat was in 1535-1543 en 1546-1555. Omdat Jan toen
meerderjarig (24 jaar) moet zijn geweest, was hij waarschijnlijk
ondervorster ergens in de periode 1546-1555. Jan was denkelijk een zoon
van de in 1543 vermeldde schutter Roeloff Hanricx.
Ariaen
Blaffarts die jonge, ‘ondervorster ‘ wordt genoemd in een niet
gepasseerde akte, die in het schepenprotocol tussen akten van 10 juli
1556 en 4 augustus 1556 staat. Hij wordt ook nog genoemd in een akte van
2 april 1565. Hij had toen getuigen van een vechtpartij gedaagd om
verklaringen af te leggen.
Ondervorster Lambert Goertss wordt
genoemd op 28 maart 1569, op 14 mei 1569 en op 20 oktober 1571. In deze
akten had hij lieden gedaagd om een verklaring af te leggen.
Op 3 en 31 januari 1573, 29
december 1573 en 19 november 1575 wordt Lambert
Jan Ariaenssen Blaffarts, 'ondervorster
tot Vechel' vermeld, ook als hij lieden voor het gerecht gedaagd.
Aanvankelijk twee afzonderlijke functies
We zullen dadelijk aannemelijk maken dat minstens vanaf 1581 de functies
van schutter en ondervorster in één persoon verenigd waren. Om te
bepalen sinds wanneer dat het geval was, keken we naar wat de bronnen
ons over die functies afzonderlijk te vertellen hebben. De belangrijkste
bevindingen zijn:
De ouderdom van deze functies:
-
De Veghelse schutter was er al vóór 1379 en vermoedelijk ook al in of vóór
1310.
-
De oudste vermelding van de ondervorster dateert uit 1543. Hij wordt dan
‘des vorsters knaep’ genoemd. In de andere vermeldingen vanaf 1556 wordt
hij aangeduid als ‘ondervorster’. Dit wijst er mogelijk op dat de
functie in 1543 nog relatief nieuw was. De vorster van Veghel was er al
sinds de instelling van de schepenbank tussen 1231 en 1347. Het ligt in
de rede dat hij pas later een assistent, zijn ‘knaep’ of ondervorster,
kreeg. De functie van ondervorster dateert mogelijk pas uit de eerste
decennia van de zestiende eeuw.
Er zijn twee aanwijzingen dat in het midden van de
zestiende eeuw de functies van schutter en ondervorster nog niet in één
persoon verenigd waren.
Op 10 juni 1543 wordt Roelof Hanricx als Veghelse schutter
vermeld en op 23
november 1543
Peter Hanrick
Peterssoen als ‘des vorsters knaep’, ofwel ondervorster. Dat is zo kort
bij elkaar dat het waarschijnlijk is dat zij gelijktijdig in functie
waren.
Een tweede aanwijzing komt uit de keuren en breuken van
1559. Enerzijds wordt het de schutter verboden omgangen te houden,
anderzijds worden de omgangen van de functionarissen die wel een omgang
hielden (dat waren de vorster met de ondervorster en de schoolmeester)
gereguleerd. Ook dat wijst er op dat de functies van schutter en
ondervorster bij het instellen van die regel nog gescheiden waren. Als
die functies toen al gecombineerd waren in één persoon had het weinig
zin om de schutter te verbieden omgangen te houden, omdat hij dat dan
toch zou mogen doen uit hoofde van zijn functie als ondervorster. Er is
dus een tijd geweest in of vóór 1559 dat de functies gescheiden waren.
De regel dat de schutter geen omgang mag houden kan wel
ouder zijn dan 1559. Oudere regels werden in de regel overgenomen in de
keuren en breuken van het volgend jaar, zodat op den duur een
lappendeken van regels ontstond, waarin nagenoeg hetzelfde verboden in
verschillende regels in andere bewoordingen geformuleerd zijn. Regels
werden zelden overbodig. Als dat wel het geval was, verdwenen ze niet
noodzakelijk ook uit de keuren en breuken.
In grote lijnen kunnen we dus de volgende ontwikkeling
schetsen:
-
De functie van schutter bestond vermoedelijk al in of voor 1310, in elk
geval al voor 1379. Een ondervorster kwam er pas later, mogelijk pas in
de eerste decennia van de zestiende eeuw.
-
In 1543 waren deze twee functies nog gescheiden, ze werden door twee
verschillende personen waargenomen.
-
Vanaf een onbekend moment tussen 1543 en 1581 werden de functies van
schutter en ondervorster door een en dezelfde persoon waargenomen.
Overeenkomsten en verschillen:
Die combinatie van de functies van schutter en gezworenen
vanaf een onbekend moment tussen 1543 en 1581 is begrijpelijk. Het was
de taak van de schutter om toe te zien op de naleving van de regels voor
het gebruik van de gemeint. De ondervorster was de knecht van de
vorster, en als zodanig zag hij toe op de naleving van de regels van het
dorp. In 1599, en ongetwijfeld al eerder, was er maar één gecombineerd
stel regels, de keuren en breuken. Die bestonden voor 91 % uit regels
die het gebruik van de gemeint en andere gemeenschappelijke eigendommen
regelden, en voor 9 % uit andere algemene regels voor het bevorderen van
de openbare orde in Veghel. De schutter en ondervorster zagen dus
allebei toe op de naleving van grotendeels dezelfde regels. Een andere
overeenkomst is dat volgens het privilege van 1379 de schutter boeten
mocht innen, dat was ook een bevoegdheid van de ondervorster.
Twee functionarissen met deels dezelfde taak, dat is vragen
om problemen. Zeker als er een beloning per dienst was, zoals met het
uitpanden het geval was. Al rond 1379 lijken er al problemen zijn
geweest tussen de schutter en de vorster. Een ander probleem was dat de
ondervorster (samen met de vorster) wel omgangen had en de schutter
niet. Kennelijk vond de schutter dat onrechtvaardig en ging hij op een
gegeven moment ook omgangen houden, reden dat dit in het schutreglement
van 1559 expliciet verboden wordt. Door het combineren van beide
functies in één persoon werden dergelijke problemen uit de weg geholpen.
Er waren ook verschillen. Zo mocht de vorster (en in zijn
verlengde de ondervorster) in 1559 alleen beesten schutten op verzoek
van de gezworenen of twee inwoners van Veghel. De schutter had die
toestemming niet nodig. De ondervorster had verder nog andere taken,
zoals het dagen van personen voor de schepenen of de dingbank, een taak
die de schutter niet had.
Wat na combinatie van de functies ontstond was een functie
die nog het meest leek op die van de ondervorster, zei het dat die
voortaan in zijn functie als schutter eventueel beesten mocht schutten
zonder daarvoor toestemming van de gezworenen of twee inwoners nodig te
hebben. De gecombineerde
functie werd in de zeventiende eeuw nog wel enige tijd ook’schutter’
genoemd, maar dat sloot minder goed aan bij de werkelijkheid, omdat een
schutter niet iemand kon dagen om voor de schepenen te verschijnen, wat
de ondervorstel wel deed. Uiteindelijk prevaleerde daarom de aanduiding
ondervorster, en verdwijnt de aanduiding schutter uit de bronnen.
Wie waren schutter en ondervorster in Veghel tussen 1581 en
1752?
In 1752 vond er opnieuw een herschikking van functies in
Veghel plaats. De functie van ondervorster werd toen gecombineerd met
die van de al bestaande functie van bedelvoogd. We zullen die
ontwikkeling apart beschrijven. Hier beperken we ons tot de
gecombineerde functie van schutter en ondervorster tussen 1613 en 1752.
Veghel R59
fol. 277
Akte 310
Belofte
30-01-1665
Adriaen Aelbers van Oosterwijck, 'ondervorster tot Vechel',
verklaart 50 gulden schuldig te zijn aan en ontvangen te hebben van
Adriaen Jan Coppens, 'mulder op de Coevering tot St. Oeden roij'.
Pauwels Corstiaenssoen
R34, fol. 128(29-06-1581): Jan Jan Alarts, vorster tot
Vechel, heeft namens zichzelf en in tegenwoordigheid van alle schepenen
en gezworenen 'Pauwels Korstiaenss den eedt affgenoemen om schutter te
syn. Soe heeft die heere dair ban ende vrede geleet dat hem nyemant en
sal moegen smyten off stooten syne officum aengaende op enen peen van
vyff ende twyntich Carolus gulden'.
Op 26-05-1584, op 11-05-1585 en op
31-10-1587 daagde Pauwels Corstiaenssoen, 'ondervorster tot Vechel'
personen voor het gerecht.
R32, fol. 72 (01-04-1597): Voor Jan Aelaerts, 'vorster in
Vechel', is verschenen Huybert Willem Jans, 'scepen en president tot
Vechel', die heeft op verzoek van de weduwe van Laureyns Goort Peters
met haar kinderen verklaard 'dat hij eertyts over de jaren vyff of ses
met een van de erfgenaemen, ende oock met hem nemende door des vorsters
bevele Paulus Corstiaens, onder vorster, geweest is ten huyse van Jan
Jan Vredrix.
Hieruit blijkt dat Paulus Corstiaens in
1591 nog ondervorster was.
Gerit Janssen
R32, fol. 440 (22-12-1603): Geert Janssen, 'als
ondervorster tot Vechel' heeft Meriken weduwe van Peter Ariens 'als
laetser ende gebruyckers der voorschreven heelder hoeven het affgebot
gedaen van d'een helft, de voorschreven hoeven om die nyet te
gebruycken, noch oock egeen schult te betaelen aen ymanden anders dan
aen de voorschreven gecommitteerden oft hennen consertnant op poene van
L Carolus gulden'.
R35,
fol. 161
(02-06-1610): een erfcijns van 17 stuivers die wordt betaald door de
erfgenamen van Roeff Coops uit het goed van Gerit den Schutter aen den
Biesen.
Mogelijk is hij de
Gerit Jan Gerits die
25-01-1612 in Veghel overleed,
R36,
fol. 26 (20-12-1612):
een rente van 3 1/2 gulden wordt betaald uit het goed van Gerit den
Schutter. Het is mogelijk dat Gerit toen al overleden was, en dat de
beschrijving een oudere situatie aangeeft. Met andere woorden mogelijk
had er bijvoorbeeld moeten staan 'uit het goed van de erfgenamen van
Gerit den Schutter'.
Jan van Gestel
Ondervorster Jan van Gestel wordt genoemd in de
dorpsrekeningen van 1613-1614 en 1614-1615.
-
1613-1614: betaald aan Jan van Gestel, ondervorster, voor een paar schoenen
op bevel van schepenen, 1 gulden en 17 stuivers
-
Op 11 mei 1614 op bevalen schepenen om aan Jan van Gestel, schutter, voor
een paar schoenen betaald 1 gulden en 15 stuivers te betalen
-
Op 2 oktober 1614 is Jan van
Gestel naar Heel gestuurd naar mijnheer Van Erp om hem te vragen of hij
naar Fierlans wilde gaan. Aan hem is toen voor teergeld 11 stuivers en 8
penningen gegeven.
-
Op 12 oktober 1614 werd 1 gulden en 16 tuivers betaald aan Jan van Gestel
op bevel van schepenen om aan Gerit Hogars Smits te betalen voor de vaan
op de kerk
-
Op 2 februari 1615 werd aan Jan van Gestel, schutter 2 gulden en 6 stuivers
gegeven voor zijn ‘vacatien’ (reizen voor het dorp)
Gerit Roeffen
R39, fol. 142 (03-08-1628): Corsteaen Gerits van Schijndel
heeft 'aen mijnen heren schepenen dach met recht versocht tegens
alsulcken arreste als Gerit Roeffen, ondervorster alhier, aen hem hadde
doen doen, om te voldoen alsulcken vonnisse als den voirschreven Gerit
opten iersten april lestleden hadde geobtineert voor heeren schepenen in
Vechel. Mijne heeren schepenen voirschreven hebben de voirschreven
Corsteaen Gerits dach met recht gestelt ten naesten genecht daege soe
veerne als recht is'.
Gerit Roeffen, schutter, wordt ook vermeld in de
dorpsrekening van 1629. De dorpsrekeningen tussen 1615 en 1629 zijn
verloren gegaan en we weten niet wanneer hij Jan van Gestel opvolgde.
Ook hij trad herhaaldelijk ten dienste voor het dorp op, zoals eerder in
dit betoog al besproken is.
R45, fol. 465 (14-03-1637): Peter Arienssen heeft 'int
overstaen van den ondervorster Gerit Roeffen, geauthoriseert van den
scholtes, ende ten overstaen van twee schepenen' goed vernaarderd.
De laatste vermelding van Gerrit Roeffen komt uit de
dorpsrekening van 1640-1641, waar een uitgave van 2 gulden en 5 stuivers
wordt verantwoord voor nieuwe schoenen voor Gerart den schutter.
R46, fol. 365 (14-11-1644): Geerardt Roeff Jorissen,
'affgegaen ondervorster ende schutter binnen Vechel', heeft verklaard
eertijds betaald te zijn geweest door wijlen Peeter Thonissen van een
erfcijns van 3 gulden. Geerardt verklaart dit, omdat de betreffende
stukken onvindbaar zijn.
Hij overleed op 13 augustus 1660.
Aert Jacobs
Schutter en ondervorster Aert Jacobs wordt voor het eerst
vermeld in de dorpsrekening van 1642-1643:
-
‘Ten daege als
men de schutter aennaemp om naer de wacht te sien’, verteert 16 stuivers
-
Betaald aan ‘Aert Jacobs den schutter
gegeven om dat hyde wacht opten Boschwech op ende affleyden door
ordonnantie van schepenen ende ons borgemeesteren,’ 5 gulden
Daarna wordt hij in de rekeningen
nog enkele keren vermeld vanwege het jaarlijkse paar schoenen dat hij
krijgt voor zijn verdiensten voor het dorp. In 1645-1646 kreeg hij van
iedere omslag van het maatboek 6 stuivers. Er waren 14 omslagen, dus in
totaal kreeg hij 4 gulden en 4 stuivers. Kennelijk assisteerde hij bij
het ophalen van de dorpslasten.
De laatste vermelding komt uit de
rekening van 1648-1649. Aan Aert Jacobs, ondervorster, wordt dan 5
gulden betaald voor gemaakte onkosten.
In 1649 werd de ondervorster dood gestoken. Het volgende
komt uit 'dataschurk' uit het Stadsarchief van Den Bosch:
Dossiernummer:
096-06 Jaar: 1649
Recordnummer:
1671
Verdachte:
Dirks, Bartholomeus Aert
Woonplaats:
Erp
Geslacht:
man
Misdrijven:
doden - steken
Plaats misdrijf:
Veghel
Slachtoffer:
Aert Jacobs
Eis:
doodstraf
Opmerkingen:
Slachtoffer is onder vorster van Veghel
Misdaad overig:
Voortvluchtig
Arien Aelberts van Oosterwijck
In het doopboek van de gereformeerde gemeenschap van
Veghel-Erp staat aangetekend
-
7-4-1651, Jan, zoon van Adriaen
Aelberts, ondervorster tot Vechel, en Engeltje
-
13-6-1655, Theunisken, dochter van
Adriaen Aelbers den schutter en Engelken
-
14-9-1659, Joostjen, dochter van Adriaen Aelbertsen, schutter, en Engelken
Adriaen Aelberts was dus gereformeerd.
In 1653-1654 werd 4 gulden en 16 stuivers betaald aan Arien
Aelberts, ondervorster, omdat hij de ‘bedelaers wacht’ had gehouden. Op
26 februari 1654 verscheen Adriaen Aelberts, ondervorster, oud ongeveer
40 jaren, voor schepenen om op zijn eed in de aanvang van zijn ambt
gedaan een verklaring af te leggen.
R59, fol. 277 (30-1-1665): Adriaen Aelbers van Oosterwijck,
'ondervorster tot Vechel', verklaart 50 gulden schuldig te zijn aan en
ontvangen te hebben van Adriaen Jan Coppens, 'mulder op de Coevering tot
St. Oeden roij'.
Het verpondingsboek van 1657 noemt ‘Arien den ondervorster,
woonende in de capelle’. Dit was de Dorshoutse kapel.
Een beschrijving van de kapel
van Dorshout uit juni 1658 schrijft: "Tot Vechel in de straet staet een
cappel genaemt St. Anthonij, is groot 28 en 14 voet met een goet
leijdack, toorntgen daer op een clockjen daerin, alles massieff en
sterck, ende is jegenwoordich bewoont bij den ondervorster, staet aende
wech en om deselve staen 4 a 5 eijckeboomen."
Op 17 september 1659 kocht Arien Aelberts, ‘ondervorster
tot Vechel’ van Jacob Janssen van der Hagen ‘een seecker huijs, hoff
ende aengelegen landerijen, groes ende nieu aangecochte gemeyntte,
rontsomme aent huijs gelegen, groot ontrent tsamen 4 lopens, gelegen int
voorste Dorshout’. In de reconstructie van Veghel is die deel Doorn,
deel van perceel nr. 8. Lang heeft Arien Aelberts er niet van kunnen
genieten, want op 14 januari 1659 werd het goed vernaarderd door
Engelken, dochter van Arien Willems van Waelre, vrouw van Peter Thonis
Arienssen.
Ariaen Aelbers, “ondervorster alhier”, oud ongeveer 50 jaren, legde op
15 december
1662een verklaring af voor schepenen.
Op 18-03-1664 transporteer Adriaen Aelbers, ondervorster,
goed.
Op 24 augustus 1676 overleed in Veghel:
Adrianus den ouden
schutter.
Cornelis Jansse van Geelkercken
Cornelis Jansse van Geelkercken
legde op 23 maart 1669 zijn eed af als ondervorster en schutter. Dat is
tevens de enige vermelding die we van deze ondervorster vonden.
De resolutieboeken van Veghel
werden vanaf de invoering van het bestuurlijk reglement in 1662
bijgehouden. Omdat in de periode 1662-1669 verder geen eedafleggingen
van ondervorsters of schutters geregisteerd zijn, denk ik dat Cornelis’
voorganger, Arien Aelberts’ tot 1669 in dienst is gebleven.
Dat onder enig voorbehoud, want
niet alle eedafleggingen hoeven geregistreerd te zijn.
Omdat er tussen 1669 en 1677 ook
geen eedsafleggingen in het resolutieboek vermeld is, zal Cornelis
–onder hetzelfde voorbehoud – tot aan 1677 in dienst zijn gebleven.
Op 13 februari 1677 overleed
in Veghel:
Cornelis Joannis, schutter en ondervorster
Jacob Jansse van Geelkercken
Jacob Jansse van Geelkercken legde
op 13 maart 1677 zijn eed af als ondervorster en schutter. Hij zal wel
een broer zijn geweest van zijn voorganger Cornelis Jansse van
Geelkercken.
De
dorpsrekening van 1687-1688 vermeldt de volgende uitgave: ‘soo als mede
betaalt hebben aan Gijsbert Jansen de Smit ter saecke hij gecureert
heeft het paart van Jacob van Geelkercken, schutter ende ondervorster
dese plaatse, ’t gene heijmelijck gestoocken ende gesneden was, en dat
uijt kragte van ’t placcaet,’ 7 gulden.
Jacob
werd gereformeerd. Het register van communicerende ledematen van de
gereformeerde kerk van Veghel-Erp verneldt:
-
Den 29 meert 1687 is nae gedaene belijdenis tot ledemaet aengenomen Jacob
Jan Dircks, ondervorster
In
1752 schreef pedikant Josselin aan de Staten generaal:
‘Zedert het jaer 1702 dat de
laatste gereformeerde ondervorster is overleeden, uitwijzende het kerk
of lidmaten boek’
De
laatst gevonden vermelding dateert van 15 november 1698.
Jacob van Geelkercken, ‘ondervorster, en als geaucthoriseerde in
absentie van den vorster’ legt dan een verklaring af.
Antonij van Geelkercken
Antonij van Geelkercken wordt voor het eerst als ondervorster genoemd op 21
juni 1702. Geauthoriseerd door de vorster bezocht hij op die dag met
schepenen en de chirurgijn een slachtoffer van een steekpartij.
Antonij van Geelkercken, schutter, wordt verder genoemd in de
dorpsrekeningen van 1704-1705 en 1705-1706. Hij was waarschijnlijk
verwant aan zijn twee voorgangers en zal wel in dienst zijn gebleven tot
de aanstelling van zijn opvolger in 1707.
In
1752 schreef pedikant Josselin aan de Staten generaal:
‘Zedert het jaer 1702 dat de
laatste gereformeerde ondervorster is overleeden, uitwijzende het kerk
of lidmaten boek’. In tegenstelling tot zijn voorganger was hij dus niet
gereformeerd.
Jan Eymbers van de Groenendael
Jan Eymbers van de Groenendael legde op 14 juli 1707 de eed af als
schutter. Ook hij was niet gereformeerd.
Hij wordt in de schepenprotocollen diverse keren genoemd
als hij verklaringen aflegt. Op 9 november 1716 heet hij
Jan Eijmbers van den Groenendael,
ondervorster, en op 15 juli 1718 “geswoore schutter ende ondervorster
alhier”.
Op 16 november 1720 verschenen voor schepenen van Veghel “Bastiaen van de
Werck, verscheyde jaren herwaars het vorster ampt alhier waargenomen
hebbende en alnog is waarnemende, mitsgaders Jan Eijmberts nu den tijt
van twaelff jaren het ondervorster ampt alhier bedient hebbende”, om op
verzoek van Gerardus de Jong, secretaris van Veghel, een verklaring af
te leggen. Omdat zijn opvolger op 31 januari 1720 beëdigd werd, zal
Eijmbers bij het afleggen van de verklaring niet meer in dienst zijn
geweest. Dat komt dan overeen met de mededeling dat hij twaalf jaar
ondervorster is geweest, dus van 14 juli 1707 tot een bepaald moment in
1719 of begin 1720.
Dit is de laatste keer dat Jan Eijmberts als schutter of
ondervorster in de protocollen vermeld wordt. In de dorpsrekeningen
wordt hij in 1720-1721 voor het laatst vermeld.
Jacobus van Orten
Jacobus van Orten legde op 31 januari 1720 zijn eed af als ‘ondervorster en schutter afgelegd, dog onder reserve van tot
wederopseggen toe en langer niet’. Hij was niet gereformeerd.
Hij wordt geregeld in de schepenprotocollen vermeld. Op 17 april 1725 als
“beëdigde ondervorster”, op 17 maart 1728 als
“onder
vorster”, en op 16 maart 1737 als “schutter”.
Op 3
juni 1747 legde Jacobus van Orthen opnieuw zijn eed als ondervorster af,
mogelijk omdat zijn eerdere beediging ‘onder reserve’ was gebeurd.
Samenvoeging met de functie van
bedeljager
In de loop van 1752 kwamen zowel
de plaats van ondervorster als bedeljager in Veghel vacant. De predikant
en leden van de gereformeerde gemeente van Veghel verzochten de Staten
generaal om voor beide functies de gereformeerde Johannis Kruijbuller
aan te stellen. De Staten Generaal vroegen op 31 mei en 7 augustus 1752
advies aan kwartierschout van Haaren. Ondertussen werd door de regenten
Willem Hendrik Goorts aangesteld
als bedeljager, en kennelijk werd er ook een opvolger voor de
ondervorster aangesteld. Op 13 oktober 1752 stemde de Staten Generaal
met het vezoek in ‘gemelde regenten van Veghel zal
werden aangeschreeven en gelast soo als gelast werden mits desen om den
bij hun aangestelden ondervorster en bedeljager de facto aff te setten
en in desselffs plaats aen te stellen Johannis Kruijbuller.’ Hiermee
kwam in Veghel een einde van de samengestelde functie van schutter en
ondervorster, en ontstond de functie schutter, ondervorster en
bedeljager, ook wel aangeduid als dorpsdienaar, of diender.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||