De Veghelse schutter en ondervorster (ca. 1310-1752)

Martien van Asseldonk

Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl

 

Een persoon met twee functies in de zeventiende en achttiende eeuw

 

In de zeventiende en achttiende eeuw werden de termen ‘ondervorster’ en ‘schutter’ naast elkaar gebruikt om dezelfde persoon aan te duiden. Enkele voorbeelden:

 

Jaar

Schutter

Jaar

Ondervorster

 

1614-1615

Jan van Gestel, schutter

1613-1614

Jan van Gestel, ondervorster

1629-1640

Gerit Roeffen, de schutter

1628-1637

Gerit Roeffen, ondervorster

1642-1643

Aert Jacobs, den schutter

1644-1645

Aert Jacops, onsen ondervorster

1662-1663

Ariaen, den Schutter

1657-1658

Ariaen, de ondervorster

1707

Jan Eijmberts, schutter

1711-1712

Jan Eijmberts, ondervorster

16-3-1737

Jacobus van Orten,  schutter

 

1724-1725

Jacobus van Orten, beëdigde ondervorster

 

 

Gecombineerde aanduidingen komen ook voor:

 

-        23-3-1669: beëdiging van Cornelis Jansse van Geelkercken als ondervorster en schutter

-        13-3-1677: Jacob Jansz van Geelkercken beëdigd als ondervorster en schutter

-        1687-1688: Jacob van Geelkercken, schutter ende ondervorster

-        5-7-1718: Jan Eymbers van de Groenendael, geswoore schutter ende ondervorster alhier

-        Op 31-1-1720 heeft Jacobus van Orthen de eed afgelegd als ondervorster en schutter

-        18-7-1723: door den schutter en ondervorster deses dorps van Veghel geschut sijnde geweest seecker swart aftants merrij peerdt

-        24-9-1754: Martinus Tielemans, ondervorster en schutter alhier

 

In onderstaande tabel zijn de door ons gevonden vermeldingen van de verschillende termen per periode samengevat.

 

Perioden

Schutter

 

Schutter en ondervorster

Ondervorster

1610-1619

1

-

1

1620-1629

9

-

-

1630-1639

4

-

4

1640-1649

3

-

5

1650-1659

5

-

7

1660-1669

6

1

2

1670-1679

2

1

4

1680-1689

-

1

13

1690-1699

-

-

13

1700-1709

4

-

8

1710-1719

-

1

18

1720-1729

-

1

12

1730-1739

1

-

4

1740-1749

-

-

11

1750-1759

-

1

10

1760-1769

-

-

11

1770-1779

-

-

12

1780-1789

-

-

10

1790-1799

-

-

12

 

 

Er is een trend waarneembaar in het gebruik van de aanduidingen ‘schutter’ en ‘ondervorster’ in de zeventiende en achttiende eeuw. In de eerste helft van de zeventiende eeuw werden beide aanduidingen naast en door elkaar heen elkaar gebruikt om dezelfde personen aan te duiden, met een lichte voorkeur voor ‘schutter’. In het bestuurlijk reglement van 1662 wordt bijvoorbeeld de term‘schutter’ gebruikt.

 

Item dat den vorster off schutter egeen nieuwigheden sullen mogen inbrengen off pretenderen, maar sullen hen te vreeden moeten houden met sodaenige exemptie en salaris als van outs tot deselve ampten hebben gestaen sonder meer te mogen eijschen.

 

Daarna neemt het gebruik van de aanduiding ‘schutter’ snel af, en vinden we voornamelijk nog de term ‘ondervorster’.  In de lijst van ambtenaren die het dorpsbestuur van Veghel op 15 december 1695 opstelde, worden bijvoorbeeld genoemd:

 

-        Harmen Bijmans, vorster

-        Jacob van Geelkercken, ondervorster

 

Tussen het ongeveer het midden van de zeventiende en ongeveer het midden van de achttiende eeuw  komt ook de combinatie ‘ondervorster en schutter’ of ‘schutter en ondervorster’ sporadisch voor. Daarna komt alleen nog de term ondervorster voor.

 

Zijn de functies schutter en ondervorster altijd gecombineerd geweest, of waren het eerst twee aparte functies, die op een gegeven moment gecombineerd werden? We bespreken eerst beide functies afzonderlijk, en trekken daar vervolgens conclusies uit.

 

 

De schutter in de veertiende en vijftiende eeuw

 

De gemeintbrief van 1310

 

Door het uiteenvallen van het Veghelse domein rond 1190-1230 nam het aantal vrije boeren in Veghel sterk toe. Het was een periode van bevolkingsgroei en een toenemend gebruik van de wildernis. Door deze ontwikkelingen begonnen de parochianen van Veghel het gebruik op een bepaald gebied van de wildernis te claimen, waarbij de grenzen met de wildernis van belendende plaatsen pas geleidelijk duidelijk werden. Een belangrijke stap in dit proces was de gemeintbrief die de parochianen van Veghel op 5 augustus 1310 van de hertog van Brabant kregen. Hierin werden die grenzen formeel beschreven. In die brief kregen de parochianen ook het volgende recht (vertaald):

 

We verlenen dat als in de toekomst schapen of vee van anderen of van een andere parochie op genoemde gemeint aangetroffen worden, men deze mag arresteren en vasthouden en de overtreders met 5 schellingen mag beboeten.

 

Dit arresteren en vasthouden van vee heette het schutten. De vraag is wie dat vee schutte en of er al een speciale functionaris, de schutter, voor dat doel aangesteld was. Ik vermoed van wel omdat in de gemeintbrieven van andere plaatsen, zoals in de brieven die Sint-Oedenrode en Schijndel in 1309 kregen, de nederduitse termen ‘scutten’ en ‘scutter’ vermeld worden in verder in Latijn gestelde uitgiftebrieven. Het is goed moegelijk dat er in de parochie Veghel al een schutter werkzaam was, voordat Veghel een eigen schepenbank kreeg en en daarmee een bestuurlijk dorp werd.

 

 

Het privilege van 1379

 

Zekerheid krijgen we in 1379. Het privilege dat de inwoners van Veghel op 20 november 1379 kregen bepaalt onder andere:

-        De schepenen mogen met de meerderheid van de geburen van Veghel elk jaar op Lichtmis, of acht dagen ervoor dan wel erna, drie gezworenen aanstellen, die de gemeint zullen doen ‘vrijen’ en voor dat jaar keuren en breuken mogen vaststellen. ‘Vrijen’ betekent hier vrij houden van inbreuk op de rechten.

-        De schout van Peelland of de vorster van Vechel zal de gemeint vrij houden van inbreuk op de rechten zo vaak als nodig is op verzoek van de gezworenen.

-        ‘Ende hiertoe soelen die gezwoorens oock eenen schutter kiesen’, die de hoofdschout in Den Bosch of de kwartierschout van Peelland zal eden.

-        De schutter zal de boeten, zoals die in de keuren en breuken vastgesteld worden, innen, en indien nodig goed van wanbetalers uitpanden (in beslag nemen). Hiervoor krijgt hij een beurloon van 12 penningen.

-        Als in de toekomst de schout door de gezworenen verzocht wordt de schutter te eden, en hij weigert dat, en hij weigert dat nog steeds als hem dat door twee schepenen of twee hertogelijke leenmannen van Veghel verzocht wordt, dan mogen de gezworenen de schutter eden. Ook dan heeft de schutter het recht om op verzoek van de gezworenen goed uit te panden, als de vorster dat weigert.

 

De aandacht voor wat te doen als de hertogelijke schout weigert de schutter te eden, of als de vorster weigert goed uit te panden, wijst er op dat er op dit vlak problemen waren geweest die men met deze regeling op wilde lossen. Dat wijst er weer op dat er in Veghel al vóór 20 november 1379 een schutter was.

 

De schoutsrekening van 1394-1395 geeft onder Veghel een boete van 4 gulden voor Marie Kegensoen ‘omdat si den scutter sijn scot weder nam’.

 

 

Het schutreglement van 1559

 

Een aantal artikelen in het schutreglement van 1559 vemelden wie er vee mochten of moesten schutten:

71. Als de schutter of gezworen op de gemeint ‘vrembde beesten’ aantreffen, dan moeten zij die ‘schutten ende vander gemeynte te dryven in die schutskoij’

76. De gesworen mogen een ‘schutskoij’ zetten ‘daer ‘t hen belieft ende des gelycken sal die schutter oick mogen doen’

29. Twee gezworenen, of een van hen ‘sullen mogen schutten gelyck die schuttere’.

42. Als de gezworenen of schutter een paard of ander beest willen schutten en ze krijgen het niet te pakken, dan wordt dat beest toch als geschut beschouwd

52. Der gezworenen mogen ‘vremde schapen’ schutten

59. De gezworenen mogen ‘die Eerdtsche beesten’ schutten.

 

64. De vorster van Vechel ‘sal mogen arresteren alle beesten van andere parochien’,  ‘wanneer hy daertoe versocht wordt van twee nagebueren van Vechel.’

69. De vorster ‘sal mogen schutten gelyck die schutter soo verre die gesworen dat aen hen versuecken’.

 

24. Iedereen mag op het eigen erf beesten van anderen schutten en die beesten dan aan de officier overgeven.

54. Iedereen mag schutten ‘int gemeyn velt off in die gemeine bunders ende beempden soo verre hy daer geerft is’

65. ‘Item dat nyemant by nacht off by dage op onser gemeynte van Vechel enige beesten en sal houden, hoedanich die wesen mochten, contrarie onser chaerten ende vonnissen op enen Philippus gulden, daer aff een jegelyck sal mogen beceuren off aanbrengen, waer aff die aenbrenger sal hebben dat een derdendeel, die gesworen van Vechel dat ander derden deel, ende die here dat derde derdendeel.;

111. ‘Item dat alleman sal schutten op sijns selffs erff als verckens syn op vyff stuyvers soo wel als die gesworen’.

 

Kort samengevat:

-        Zowel de schutter als gezworenen, mochten, en waren uit hoofde van hun functie ook verplicht, om ‘vreemde beesten’ te schutten en op te sluiten in een schutskooi. Zowel de gezworene als schutter mochten een schutskooi (laten) bouwen.

-        Iedereen mocht beesten schutten als die op eigen grond komen. Artikel 65 gaat een stap verder en zegt dat iedereen lieden die illegaal vee laten weiden op de Veghelse gemeint mag ‘beceuren off aanbrengen’. Zowel de aanbrenger als de gezworenen krijgen dan een deel van de boeten.

-        De vorster mocht alleen schutten als hij daartoe verzocht wordt door de gezworenen of twee inwoners van Veghel.

 

 

Het schutreglement van 1559 bevat twee artikelen over de omgangen:

-        72. Item dat die schutter geen omvaert en sal hebben, nog oigsbroot off boterweggen ofte andere giften haelen off begeren en sal, ende sal die schutter schuldich wesen ten heyligen te sweren dat hy dat alsoo doen sal.

-        106. Item dat nyemant die omgangers die de nabuiren affhaelen eyer, vlasgelt ende andere waere, huysen, hoven, bier off cost vercopen en sal.

 

Artikel 72 verbiedt de schutter omgangen te houden, terwijl in artikel 106 verboden wordt om de ‘omgangers’ (dat waren de vorster met de ondervorster en de schoolmeester) te ‘huysen en hoven’ (dat wil zeggen te huisvesten, of drank en eten te verkopen.

 

 

Aanstelling en eed

 

De eed van de ondervorster, ofwel schutter, kwam in 1699 overeen met die van de vorster:

-        dat ik de Heeren Staeten Generael van de Geunieerde Provintien, sijnde en blijvende bij de ware Christelijke Gereformeerde religie, gehouw ende getrouw sullen wesen;

-        dat ik deselve Heeren Staeten Generael, onse Souverain Overigheyt, in haren bevelen sullen respecteeren ende gehoorsamen naar behooren;

-        dat ik alle ende een igelijk ingesetenen voor soo veel in mij is behulpig sal wesen;

-        dat ik allen saecken die mij worden toevertrouwt en aanbevoolen om secreet te houden, bij mij sal behouden, ter tijt en wijlen toe deselve sullen mogen werden geopenbaart;

-        dat ik mij sal informeren ende naukeurigh ondersoecken doen naer alle feyten, moetwil en voorvallende boeten ende amenden, ende deselve den heeren officiers aenbrengen ende bekent maecken na inhoude van de placaten sonder eenige oogluijkinge, dissimulatie, verdragh ofte clandestine compositie met imant te houden, directelijk ofte indirectelijk

-        dat ik den heere officier ende scheepenen en andere regenten in haare beveelen sal onderdanigh ende gehoorsaem wesen ende die ten allen tijden ten dienste staan

-        Voorts dat ik van alle dagementen, insinuatien en generalijk alle exploiden goede opregte ende waeragtige relacen sal geven, ende daer van behoorlyk notitie houden, omme een ider sulx aengaande daer van in tijden en wijlen te konnen dienen

-        Ende voorts alles sal doen gelijk een getrouw vorster schuldigh is ende behoort te doen

 

Op 14 juli 1707 legde Jan Eijmerts  deze eed bijvoorbeeld af als ‘schutter ‘ en Jacobus van Orthen deed dat op 31 januari 1720 als ‘ondervorster en schutter’. De ondervorster werd, net als de vorster aangesteld door de kwartierschout of diens vertegenwoordiger. In de tijd dat de heerlijkheid Erp en Veghel verpand was (1566-1639)  gebeurde dat door de schout van de heer.

 

Uit de eed blijkt dat de ondervorster behalve aan zijn baas de vorster en aan de schout ook gehoorzaamheid verschuldigd was aan de schepenen en andere regenten.

 

 

Taken

 

De taken van de schutter in de veertiende tot en met de zestiende eeuw zijn hiervoor al besproken. De ondervorster was naast schutter ook de assistent van de vorster. Hij had dezelfde taken als de vorster, zij het dat hij die taken onder toezicht en op authorisatie van de vorster uitvoerde.

 

Voor de ondervorster vonden we in de bronnen voorbeelden van de volgende taken.

-        Toezicht op de openbare orde en het naleven van regels

-        Toezicht op de gemeint

-        De ‘dagementen’ ofwel ‘citaties’

-        Het innen van boeten

-        Andere diensten aan het dorp of dorpsbestuur

 

 

Openbare orde

 

Enkele voorbeelden van de taak van de ondervorster om toezicht te houden op het naleven van regels en het bevorderen van de openbare orde.

 

De ondervorster vergezelde de vorster soms om oculaire inspectie te doen naar lichamen van personen die op verdachte wijze waren overleden. Zo ging hij op 3 april 1682 met een schepen en de vorster naar de Sluijsbeemt aan de grens met Dinther. Daar vonden ze een ‘jong gebooren kint’, een meisje in het water liggen. Dintherse kinderen hadden het bijna geheel verrotte lijkje gevonden toen ze daar eieren aan het zoeken waren. Het hoofd van het kind was ingeduwd geweest.

 

Op 19 october 1698 inspecteerde hij met een schepen op verzoek van de pachter van de tienden het huis van Aert Daandels van Kilsdonck. Daar troffen ze buiten aan het huis onder het dak tegen de muur 44 floddderbonen aan die niet opgegeven waren voor de tienden.

 

Op 8 oktober 1711 bevalen de regenten van Veghel dat er ’s nachts wacht gelopen moest worden. ‘Ende wert Jan Eijmberts, ondervorster, ende Adriaen Dielissen van Gooren geauthoriseert om alle de rotthen te visiteren, ofte sulcke wacht compleet is.’

 

In 1719 was er een besmettelijke ziekte onder het vee. Volgens de nog maar pas aangestelde Veghelse secretaris Gerardus de Jong werd ‘door onse dagelycxe sonde ende overtreedinge den toorn Godts nog onsteecken ende sijn slaende hant over het sterven vant runtvee merckelyck is grasserende, jaa, soodanig dat hier alsmede zoo tot Empel op den Coorenwaert den Maescant en over de Peel selffs is ingecomen en alle veele daer van door, ’t geene waerlyck ermbermelyck voor de leeden en inwoonders zijn biddende God, dat hij ons en der selver inwoondeen en nagebueren van sulke plagen wil bevryden, en onse sonde welcke allen daer van de oorsaeck is, aff weeren.’ Naast dat bidden werd ook verboden om beesten van andere plaatsen in te voeren. De vorster en ondervorster werden op 19 augustius 1719 gelast daar goed op te letten.

 

In april 1720 werd er voor de eerste keer een jaarmarkt gehouden in Veghel. ‘Voor het stellen van goede ordre op de eerste marktdag de vorster, ondervorster en bedelvoogden en twee gezworens, en vier bekwame mansperonen van de oude schut gelast om ieder met een snaphaan om 8 uur 'sochtends op de markt te zijn bij het huis van de secretaris om daar de orders van de officier en schepenen te ontvangen inzake het toewijzen van plaatsen aan de veehandelaren.’

 

In 1768 was er in Veghel een dolle hand gezien, die al andere honden had gebeten. De regenten bevalen dat zes weken lang alle honden vastgelegd moesten worden. Los lopende honden mochten worden ‘dootgeschote off geslage, werdende den vorster, schutters en bedeljager daer toe wel speciael gelast om daer op nauwkeurig agt te geve.’

 

 

Toezicht op de gemeint

 

Inwoners van Veghel die hooi hadden in de Heijse Bunders klaagden dat ze veel schade ondervonden, ndat er hekken werden afgebroken en de beesten vrij toegang hadden tot hun hooi. De regenten ordonneerden dat de hekken tot 25 juli moesten blijven staan.  Tegen die tijd was het hooi van het land. ‘Ende wordt de geswoorens wel districktelijck belast met den schutter om aldaer goet regaert op te nemen, omme al wat bevonden wort van peerd, beesten ofte diergelijcken in de voorschreven buenders de selve op te haelen ende te schutten.’

 

Op 14 juli 1723 was ‘door den schutter en ondervorster deses dorps van Veghel’ een ‘swart aftants merrij peerdt’ in de schutskpoi opgesloten. Hoewel dat bekend gemaakt was, kwam niemand het paard – na betaling van de boete – terughalen. Het paard werd voor de kost aangenomen door Gijsbert Rademakers, waar de eigenaar het paard na betaling van de kosten terug zou kunnen gaan halen. Toen er na zes dagen nog niemand was komen opdagen werd het paard door Gijsbert gekocht.

 

In oktober 1797 hadden enkele Zondveldse boeren illegaal gemoert op Krijtenburg. Ze waren gestopt met moeren nadat hen dat door de ondervorster was verboden.

 

 

Dagementen

 

De ondervorster daagde lieden om voor schepenen of de schepenbank te verschijnen, bijvoorbeeld om een verklaring af te leggen. Vermeldingen daarvan dateren bijvoorbeeld van 2 april 1565, 14 mei 1569, 26 februari 1654, 25 januari 1687 en 30 november 1701.

 

Hij deed ook gerechtelijke mededelingen, of bracht bevelen van de schepenen over.

-        Op 23 november 1543 maande hij bijvoorbeeld op verzoek van de vorster de kwartierschout een schuld te betalen. Tussen 1546 en 1555 deelde hij Loenis, zoon van wijlen Loenis Delissoen mee dat Lyss Fransen, die zwanger was, van plan was om hem als vader aan te wijzen.

-        Op 25 november 1679 ordonneerden de schepenen ‘dat alle de gene die voortaan door de vorster of ondervorster gerechtelijk worden aangezegd om met hun wagens, karren of paarden voor het dorp of om diensten te doen, dat die direct gereed moeten wezen.

-        In een concept reglement uit 1724 taat: ‘alle lieden van het dorp die in eed van de gemeente staan, en door vorster of ondervorster geciteerd worden te compareren op gemeentens vergadering’ moeten ook verschijnen.

-        Op 16 oktober 1795 moest er gewaakt worden. ‘En sal den vorster en ondervorster dit heden aan de rotmeesters van ieder tot aanseggen ten eynde die sulx had verder aan syne onderhorige manschappen sou bekent maken.’

 

 

Het innen van boeten en het uitpanden en executeren

 

Op 13 november 1698 verklaarden de gezworenen dat zij die voormiddag rond 10 uur op het Havelt waren, op de hoeve van de Heer Advocaat van der Santvoort, bewoond door Hendrik Jan Putten. Daar troffen ze Jacob van Geelkerken aan, die als geauthoriseerde van vorster Harmen Bijmans bezig was met het in beslag nemen (‘afpanden’) van een koe van Hendrik Jan Putten, vanwege een boete die Hendrik opgelopen had vanwege het illegaal opladen en wegvoeren van groesturf in de buurt van het huis van Gijsbert Hendrik Breijers. Toen de ondervorster ofwel schutter de koe aan het losmaken was, viel Marie, de vrouw van Hendrik Jan Putten hem aan met een riek, ‘stootende hem daarmeede door zijn bovenrok, daer bij seggende: “Soo gij mijn koe niet en laat staan, soo sal ik u daer mede (denoterende den gemelte riek) door de darmen stooten.” Ontnemende daermede de gemelte schutter de koe en die wederom vast maekende.’ Jacob probeerde daarna nog twee de koe los te maken. Toen sprong Hendrik Jan Putten toe met een riek in zijn hand, zeggende: “Gij, vlughhondt, laet de koe staan off ik stoot u door de darmen,” daar toe gebruijckende nogh verscheijde scheltwoorden sulks dat hij genootsaekt was zijne executie te staken.’

 

 

Andere diensten aan het dorp

 

De dorpsrekeningen vermelden diverse betalingen aan de schutter en ondervorster voor diensten aan het dorp, bijvoorbeeld:

-        Op 30 maart 1629 aan Gerit Roeffen de schutter gegeven toen hij naar mijnheer Van Erp was gestuurd

-        1629: aan Gerit Roeffen de schutter gegeven toen hij naar Breda was gestuurd om de ‘vrijheijt van de sauvegarde te vercrijgen’

-        Op 31 mei 1629 aan Lenaert Meliss gegeven wat hij te Breda had voorgeschoten voor Gerit den schutter toen die naar Breda was gestuurd om by den gouverneur een sauvegarde te regelen

-        Op 5 juni 1629 gegeven aan Jan Philipss te Schijndel, omdat hij te Breda voor Gerit de Schutter diens verteringen had voorgeschoten

-        Opten 16 februari 1629 betaald aan Lenaert ‘den schutter jongen’ (dus zoon van de schutter), omdat hij iemand van Grevecuer naar Erp leidde

-        Ook is de schutter in 1629 naar Uden geweest om naar de ruiters te infromeren en heeft toen wat gedronken.

-        Eveneens is hij in dat jaar naar Sint-Oedenrode geweest om te informeren naar de geuzen te Eindhoven, en hij heeft toen wat gedronken

-        Op een van zijnr eizen voor het dorp in 1629 werd de schutter van zijn ‘lijffrock’ beroofd. Het dorp gaf hem toen een nieuwe.

-        In 1634 was Gerit den schutter naar Nistelrode geweest om wat naar de ruiters te brengen, hij werd vergoed voor zijn verteringen

-        In 1639 en 1639 werd Gerart Roeffen, ondervorster, vergoed voor verteringen die in zijn huis gedaan waren, en voor zijn ‘gaen ende staen voor ons dorpe’

-        In 1642 werd Aert Jacobs, de schutter, betaald omdat hij de wacht op de Boschweg op- en afleidde op bevel van de schepenen en borgemeesters

-        In 1655 kreeg de schutter een vergoeding voor het aanvoeren van het stookmateriaal naar de raadkamer

-        Op 21 februari 1656 werd aan de ondervorster 25 stuivers betaald voor het kisten, begraven en overluiden van een dode die gevonden was in Veghel in de Hey.

 

 

Beloning

 

De inkomsten van de ondervorster bestond uit dezelfde elementen als die van de vorster. Betalingen per dienst, omgangen en betalingen uit de dorpskas.

 

 

Betalingen per dienst

 

Volgens een verklaring van 1 februari 1777 eiste vorster van Heynsbergen van de schoolmeester voor twee dagementen twaalf stuivers, terwijl de ondervorster voor het dagvaarden van de schoolmeester zes stuivers diende te krijgen.

 

 

Omgangen

 

Op 20 april 1720 verschenen voor schepenen in Veghel Bastiaen van de Werck, vorster, en Jacobus van Orten, ondervorster, te Veghel. Zij verklaarden dat zij op 18 maart jongstleden “omgaande tot insamelinge zijnder eerste comparant ordinaire paaseijseren, en comende ontrent de huijsinge van Jan Rutten Cluijtmans alhier, dat den tweeden deponent tegens den 1 deponent zeijde: “Wij sullen bij Jan Rutten eens drincken.” Dat daar op hij eerste deponent zeijde: “Men tapt off houdt hier immers geen herberge.” Waarop hij tweede deponent replicerende zeijde: “Jaa, toch, want ik heb onlangs selffs twee luijden, zijnde van de Maascant, hooren verhalen, dat zij snagts aldaar hadde gelogeert en naar gedagte meer aen verteering moeten betalen als zij wel verteert hadde.” De comparanten all pratende comende bij opgemelte Cluijtmans, vraagende naar de paaseijsere, die ook door de huijsvrouwe van den selven Cluijtmans in den corff is geleegt. Dit zijnde vraagde den tweeden deponent, off zij hem wel eens wilde beschencken. Waar op geantwoort woert: “Wij schencken hier niet, maar tappen voor gelt.” Seggende den 2e deponent: “Comt schenckt mij dan een roomerke,” ’t geene gedaen wiert, bij haar ook gedroncken en door den tweeden deponent ook is betaalt.”

 

In bovenstaande verklaring assisteerde de ondervorster de vorster met zijn omgang om paaseieren. Hij zal daar wel een deel van de eieren voor gekregen hebben. In volgende verklaring wordt deze omgang beschreven alsof het hun gezamenlijke omgang was.

 

Op 16 november 1720 verklaarden vorster Bastiaen van de Werck, en de onlangs afgetreden ondervorster Jan Eijmberts “dat zij ieder in hare respectieve qualiteijte soo om haren nieuwen jaar als paeseijeren niet alleen de geheele dorpe door, maar selffs jaarlijx ende van tijt tot tijt in de huijse staende int Eerde en speciael bij de kinder van Jan Mijsen ter plaetse op Crijtenborch, gehoorende onder de parochie van St. Udenrode, egter binnen dese palen gelegen, hebben omgegaan, ende de insameling gedaen ende oock bij derselver bewoonders gecontribueert, als soo wel als in alle andere huyse alhier.”

 

 

Betalingen door het dorp

 

In de dorpsrekeningen van 1613-1614 staat een uitgave vermeld van 1 gulden en 17 stuivers cvoor een paar schoenen voor de ondervorster. Aanvankelijk varieerde het bedrag rond de twee gulden, vanaf 1644 werd elk jaar een vast bedrag van twee gulden betaald.

 

De dorpsrekening van 1645-1646 schrijft dat de ondervorster een paar schoenen of twee gulden kreeg voor zijn diensten voor het dorp, waar de borgemeesters hem voor ‘emploijeren’. In de volgende rekening staat dat hij de schoenen kreeg omdat hij ‘den dorpe is dienende’. Volgens de rekening van 1658-1659 waren de schoenen voor ‘gaen ende staen in onsen dorpe’. De rekening van 1659-1660 vermeldt dat de schoenen gegeven werden ‘van oudts gebruyck’. Soms werd het bedrag niet aan de ondervorster betaald, maar aan een schoenmaker. Dan kreeg de ondervorster dus geen geld, maar de schoenen. In de rekening van 1802 worden deze uitgaven voor het laatst vermeld, vermoedelijk omdat de vorster vanaf 1801 een vast salaris had gekregen.

 

De omgang van de vorster werd in 1756 vervangen door een vast salaris. Daarna bleef de ondervorster nog wel zijn omgang houden. Pas op 4 januari 1801 werd besloten om ondervorster Johan George Zeits in plaats van zijn jaarlijkse ophaling van koren een jaarlijks tractament van 25 gulden te geven.

 

 

Betalingen door de armentafel

 

Vanaf de rekening van 1655-1657 worden jaarlijkse uitgaven vermeld voor schoenen voor de vorster en voor de ondervorster. Bijvoorbeeld: In 1721-1723 werden voor door de armentafel de laatste keer schoenen aan de ondervorster gegeven werd. In de marge van die rekening staat geschreven: ‘sonder consequensie, dog in toecomende niet meer’. Hierna houdt het geven van schoenen aan de ondervorster op (met uitzondering van de jaren 1729-1733). De vorster bleef tot en met 1756 nog wel jaarlijks een bedrag van 2 gulden voor nieuwe schoenen ontvangen.

 

 

Namen van schutters vóór 1581

 

 

Periode:

Naam:

 

1540

 

Loenis Geritssoen

 

10 juni 1543

Roelof Hanricx

 

 

 

De eerste naam van een schutter vinden we in de verklaringen tegen vorster Goert Jan Willem Goerts. De schutter onderhandelde in deze akte met Ariaen Boegaerts namens de vorster over het afkopen van een boete. Op 10 juni 1543 verklaarde Ariaen:

 

dat by hem comen is Roeloff Hanricxs, scutter, ende seyde tot hem Ariaen, “En wildys ow nyet aff  maecken, ghy syt die leste,” dat Ariaen seyde, “Als ghy omvaert sal ick doen als die ander,” en ter selver tyt als sy omvoeren, dat Ariaen nyet thuys en was dat dat wyff hem doen gaff in enen corff wat rogs, een halff vaet off daer omtrent.’

 

Een andere vermelding komt uit de rekening van de hoogschout van Den Bosch die loopt van 25-12-1539 tot 25-12-1540 (regesten gemaakt door Henk Beijers):

 

-        Janne Stoets wonende te Veghel heeft zitten drinken ten huize van de vorster waar op hetzelfde moment ook een zekere Loenis Gheritssoen, schutter en bewaarder, present was en aldaar een persoon vanwege zijn schulden werd gearresteerd en in de boeien werd geslagen. Jan heeft toen de gevangene geholpen te ontkomen, voor welke daad hem een boete van 11 karolus gulden werd opgelegd.

 

 

 

Namen van ondervorsters vóór 1581

 

 

Periode:

 

Namen:

23-11-1543

Peter Hanrick Peterssoen

 

Deel van 1546-1555

Jan Roeloff Hanricxs

 

1556-1565

Jannen soene wylen Ariaen Blaffarts die Jonge

 

1569-1571

 

Lambert Goertss

1573-1575

Lambert Jan Ariaenssen Blaffarts

 


 

Op 23 november 1543 werden verklaringen ten gunste van vorster Goerts soene Jan Willems afgelegd. Peter Hanrick Peterssoen, ‘des vorsters knaep’, verklaarde toen dat de vorster hem opdracht gaf kwartierschout Danelt of diens vrouw te manen dat hij de Veghelse vorster nog drie mauwer haver en vier schapen schuldig was. De schout en zijn vrouw hadden toen geantwoord: “Seegt Goyarden owen meester dat hy boert tot Vechel ende tot Erpe soe voel broecken dat hy betaelt sy”.

 

Peter was knaap, ofwel knecht van de vorster. Hij maande de kwartierschout, hij trad formeel namens de vorster op. Hij was dus wat later ‘ondervorster’ zou worden genoemd, en niet een gewone dienstknecht.

 

Op 5 mei 1556 verschenen Goert Jan Willem Goertssoen, oud ongeveer 40 jaren, ‘vorster in synre tyt tot Vechel’, en Jan Roeloff Hanricxs, oud ongeveer 38 jaren, ‘ondervorster in synre tyt tot Vechel’, gedaagd door Jan Jan Maessoen, ‘vorster tot Vechel’ om een verklaring af te leggen. Jan verklaarde toen destijds een bevel van vorster Goerden Jansen opgevolgd te hebben.

 

Jan Roeloff Hanricx was dus ondervorster geweest in een periode toen Goert Jan Willem Goerttsoen vorster was. Dat was in 1535-1543 en 1546-1555. Omdat Jan toen meerderjarig (24 jaar) moet zijn geweest, was hij waarschijnlijk ondervorster ergens in de periode 1546-1555. Jan was denkelijk een zoon van de in 1543 vermeldde schutter Roeloff Hanricx.

 

Ariaen Blaffarts die jonge, ‘ondervorster ‘ wordt genoemd in een niet gepasseerde akte, die in het schepenprotocol tussen akten van 10 juli 1556 en 4 augustus 1556 staat. Hij wordt ook nog genoemd in een akte van 2 april 1565. Hij had toen getuigen van een vechtpartij gedaagd om verklaringen af te leggen.

 

 

Ondervorster Lambert Goertss wordt genoemd op 28 maart 1569, op 14 mei 1569 en op 20 oktober 1571. In deze akten had hij lieden gedaagd om een verklaring af te leggen.

 

Op 3 en 31 januari 1573, 29 december 1573 en 19 november 1575 wordt Lambert Jan Ariaenssen Blaffarts, 'ondervorster tot Vechel' vermeld, ook als hij lieden voor het gerecht gedaagd.

 

 

Aanvankelijk twee afzonderlijke functies

 

We zullen dadelijk aannemelijk maken dat minstens vanaf 1581 de functies van schutter en ondervorster in één persoon verenigd waren. Om te bepalen sinds wanneer dat het geval was, keken we naar wat de bronnen ons over die functies afzonderlijk te vertellen hebben. De belangrijkste bevindingen zijn:

 

De ouderdom van deze functies:

 

-        De Veghelse schutter was er al vóór 1379 en vermoedelijk ook al in of vóór 1310.

-        De oudste vermelding van de ondervorster dateert uit 1543. Hij wordt dan ‘des vorsters knaep’ genoemd. In de andere vermeldingen vanaf 1556 wordt hij aangeduid als ‘ondervorster’. Dit wijst er mogelijk op dat de functie in 1543 nog relatief nieuw was. De vorster van Veghel was er al sinds de instelling van de schepenbank tussen 1231 en 1347. Het ligt in de rede dat hij pas later een assistent, zijn ‘knaep’ of ondervorster, kreeg. De functie van ondervorster dateert mogelijk pas uit de eerste decennia van de zestiende eeuw.

 

Er zijn twee aanwijzingen dat in het midden van de zestiende eeuw de functies van schutter en ondervorster nog niet in één persoon verenigd waren.

 

Op 10 juni 1543 wordt Roelof Hanricx als Veghelse schutter vermeld en op 23 november 1543 Peter Hanrick Peterssoen als ‘des vorsters knaep’, ofwel ondervorster. Dat is zo kort bij elkaar dat het waarschijnlijk is dat zij gelijktijdig in functie waren.

 

Een tweede aanwijzing komt uit de keuren en breuken van 1559. Enerzijds wordt het de schutter verboden omgangen te houden, anderzijds worden de omgangen van de functionarissen die wel een omgang hielden (dat waren de vorster met de ondervorster en de schoolmeester) gereguleerd. Ook dat wijst er op dat de functies van schutter en ondervorster bij het instellen van die regel nog gescheiden waren. Als die functies toen al gecombineerd waren in één persoon had het weinig zin om de schutter te verbieden omgangen te houden, omdat hij dat dan toch zou mogen doen uit hoofde van zijn functie als ondervorster. Er is dus een tijd geweest in of vóór 1559 dat de functies gescheiden waren.

 

De regel dat de schutter geen omgang mag houden kan wel ouder zijn dan 1559. Oudere regels werden in de regel overgenomen in de keuren en breuken van het volgend jaar, zodat op den duur een lappendeken van regels ontstond, waarin nagenoeg hetzelfde verboden in verschillende regels in andere bewoordingen geformuleerd zijn. Regels werden zelden overbodig. Als dat wel het geval was, verdwenen ze niet noodzakelijk ook uit de keuren en breuken.

 

In grote lijnen kunnen we dus de volgende ontwikkeling schetsen:

-        De functie van schutter bestond vermoedelijk al in of voor 1310, in elk geval al voor 1379. Een ondervorster kwam er pas later, mogelijk pas in de eerste decennia van de zestiende eeuw.

-        In 1543 waren deze twee functies nog gescheiden, ze werden door twee verschillende personen waargenomen.

-        Vanaf een onbekend moment tussen 1543 en 1581 werden de functies van schutter en ondervorster door een en dezelfde persoon waargenomen.

 

 

Overeenkomsten en verschillen:

 

Die combinatie van de functies van schutter en gezworenen vanaf een onbekend moment tussen 1543 en 1581 is begrijpelijk. Het was de taak van de schutter om toe te zien op de naleving van de regels voor het gebruik van de gemeint. De ondervorster was de knecht van de vorster, en als zodanig zag hij toe op de naleving van de regels van het dorp. In 1599, en ongetwijfeld al eerder, was er maar één gecombineerd stel regels, de keuren en breuken. Die bestonden voor 91 % uit regels die het gebruik van de gemeint en andere gemeenschappelijke eigendommen regelden, en voor 9 % uit andere algemene regels voor het bevorderen van de openbare orde in Veghel. De schutter en ondervorster zagen dus allebei toe op de naleving van grotendeels dezelfde regels. Een andere overeenkomst is dat volgens het privilege van 1379 de schutter boeten mocht innen, dat was ook een bevoegdheid van de ondervorster.

 

Twee functionarissen met deels dezelfde taak, dat is vragen om problemen. Zeker als er een beloning per dienst was, zoals met het uitpanden het geval was. Al rond 1379 lijken er al problemen zijn geweest tussen de schutter en de vorster. Een ander probleem was dat de ondervorster (samen met de vorster) wel omgangen had en de schutter niet. Kennelijk vond de schutter dat onrechtvaardig en ging hij op een gegeven moment ook omgangen houden, reden dat dit in het schutreglement van 1559 expliciet verboden wordt. Door het combineren van beide functies in één persoon werden dergelijke problemen uit de weg geholpen.

 

Er waren ook verschillen. Zo mocht de vorster (en in zijn verlengde de ondervorster) in 1559 alleen beesten schutten op verzoek van de gezworenen of twee inwoners van Veghel. De schutter had die toestemming niet nodig. De ondervorster had verder nog andere taken, zoals het dagen van personen voor de schepenen of de dingbank, een taak die de schutter niet had.

 

Wat na combinatie van de functies ontstond was een functie die nog het meest leek op die van de ondervorster, zei het dat die voortaan in zijn functie als schutter eventueel beesten mocht schutten zonder daarvoor toestemming van de gezworenen of twee inwoners nodig te hebben.  De gecombineerde functie werd in de zeventiende eeuw nog wel enige tijd ook’schutter’ genoemd, maar dat sloot minder goed aan bij de werkelijkheid, omdat een schutter niet iemand kon dagen om voor de schepenen te verschijnen, wat de ondervorstel wel deed. Uiteindelijk prevaleerde daarom de aanduiding ondervorster, en verdwijnt de aanduiding schutter uit de bronnen.

 

 

Wie waren schutter en ondervorster in Veghel tussen 1581 en 1752?

 

In 1752 vond er opnieuw een herschikking van functies in Veghel plaats. De functie van ondervorster werd toen gecombineerd met die van de al bestaande functie van bedelvoogd. We zullen die ontwikkeling apart beschrijven. Hier beperken we ons tot de gecombineerde functie van schutter en ondervorster tussen 1613 en 1752.

 

Veghel R59         fol. 277                Akte 310             Belofte                               30-01-1665

Adriaen Aelbers van Oosterwijck, 'ondervorster tot Vechel', verklaart 50 gulden schuldig te zijn aan en ontvangen te hebben van Adriaen Jan Coppens, 'mulder op de Coevering tot St. Oeden roij'.

 

 

Periode:

Namen:

 

1581-1591

Pauwels Corstiaenssoen

 

1603-1612

 

Gerit Janssen

 

1613-1615

Jan van Gestel

 

1628-1641

 

Geraert Roeffen

 

1642-1649

 

Aert Jacobs

 

1651-1665 (1669)

Adriaen Aelberts van Oosterwijck

 

1669- 1677

Cornelis Jansse van Geelkercken

 

1677-1702

 

Jacob Jansse van Geelkercken

 

1702-1706 (1707)

 

Antonij van Geelkercken

 

1707-1720

 

Jan Eymbers van de Groenendael

 

1720 -1747 (1752)

Jacobus van Orten

 

 

 

Pauwels Corstiaenssoen

 

R34, fol. 128(29-06-1581): Jan Jan Alarts, vorster tot Vechel, heeft namens zichzelf en in tegenwoordigheid van alle schepenen en gezworenen 'Pauwels Korstiaenss den eedt affgenoemen om schutter te syn. Soe heeft die heere dair ban ende vrede geleet dat hem nyemant en sal moegen smyten off stooten syne officum aengaende op enen peen van vyff ende twyntich Carolus gulden'.

 

Op 26-05-1584, op 11-05-1585 en op 31-10-1587 daagde Pauwels Corstiaenssoen, 'ondervorster tot Vechel' personen voor het gerecht.

 

R32, fol. 72 (01-04-1597): Voor Jan Aelaerts, 'vorster in Vechel', is verschenen Huybert Willem Jans, 'scepen en president tot Vechel', die heeft op verzoek van de weduwe van Laureyns Goort Peters met haar kinderen verklaard 'dat hij eertyts over de jaren vyff of ses met een van de erfgenaemen, ende oock met hem nemende door des vorsters bevele Paulus Corstiaens, onder vorster, geweest is ten huyse van Jan Jan Vredrix.

 

Hieruit blijkt dat Paulus Corstiaens in 1591 nog ondervorster was.

 

 

Gerit Janssen

 

R32, fol. 440 (22-12-1603): Geert Janssen, 'als ondervorster tot Vechel' heeft Meriken weduwe van Peter Ariens 'als laetser ende gebruyckers der voorschreven heelder hoeven het affgebot gedaen van d'een helft, de voorschreven hoeven om die nyet te gebruycken, noch oock egeen schult te betaelen aen ymanden anders dan aen de voorschreven gecommitteerden oft hennen consertnant op poene van L Carolus gulden'.

 

R35, fol. 161 (02-06-1610): een erfcijns van 17 stuivers die wordt betaald door de erfgenamen van Roeff Coops uit het goed van Gerit den Schutter aen den Biesen.

 

Mogelijk is hij de Gerit Jan Gerits die 25-01-1612 in Veghel overleed,

 

R36, fol. 26 (20-12-1612): een rente van 3 1/2 gulden wordt betaald uit het goed van Gerit den Schutter. Het is mogelijk dat Gerit toen al overleden was, en dat de beschrijving een oudere situatie aangeeft. Met andere woorden mogelijk had er bijvoorbeeld moeten staan 'uit het goed van de erfgenamen van Gerit den Schutter'.

 

 

Jan van Gestel

 

Ondervorster Jan van Gestel wordt genoemd in de dorpsrekeningen van 1613-1614 en 1614-1615.

-        1613-1614: betaald aan Jan van Gestel, ondervorster, voor een paar schoenen op bevel van schepenen, 1 gulden en 17 stuivers

-        Op 11 mei 1614 op bevalen schepenen om aan Jan van Gestel, schutter, voor een paar schoenen betaald 1 gulden en 15 stuivers te betalen

-        Op 2 oktober  1614 is Jan van Gestel naar Heel gestuurd naar mijnheer Van Erp om hem te vragen of hij naar Fierlans wilde gaan. Aan hem is toen voor teergeld 11 stuivers en 8 penningen gegeven.

-        Op 12 oktober 1614 werd 1 gulden en 16 tuivers betaald aan Jan van Gestel op bevel van schepenen om aan Gerit Hogars Smits te betalen voor de vaan op de kerk

-        Op 2 februari 1615 werd aan Jan van Gestel, schutter 2 gulden en 6 stuivers gegeven voor zijn ‘vacatien’ (reizen voor het dorp)

 

 

Gerit Roeffen

 

R39, fol. 142 (03-08-1628): Corsteaen Gerits van Schijndel heeft 'aen mijnen heren schepenen dach met recht versocht tegens alsulcken arreste als Gerit Roeffen, ondervorster alhier, aen hem hadde doen doen, om te voldoen alsulcken vonnisse als den voirschreven Gerit opten iersten april lestleden hadde geobtineert voor heeren schepenen in Vechel. Mijne heeren schepenen voirschreven hebben de voirschreven Corsteaen Gerits dach met recht gestelt ten naesten genecht daege soe veerne als recht is'.

 

Gerit Roeffen, schutter, wordt ook vermeld in de dorpsrekening van 1629. De dorpsrekeningen tussen 1615 en 1629 zijn verloren gegaan en we weten niet wanneer hij Jan van Gestel opvolgde. Ook hij trad herhaaldelijk ten dienste voor het dorp op, zoals eerder in dit betoog al besproken is.

 

R45, fol. 465 (14-03-1637): Peter Arienssen heeft 'int overstaen van den ondervorster Gerit Roeffen, geauthoriseert van den scholtes, ende ten overstaen van twee schepenen' goed vernaarderd.

 

De laatste vermelding van Gerrit Roeffen komt uit de dorpsrekening van 1640-1641, waar een uitgave van 2 gulden en 5 stuivers wordt verantwoord voor nieuwe schoenen voor Gerart den schutter.

 

R46, fol. 365 (14-11-1644): Geerardt Roeff Jorissen, 'affgegaen ondervorster ende schutter binnen Vechel', heeft verklaard eertijds betaald te zijn geweest door wijlen Peeter Thonissen van een erfcijns van 3 gulden. Geerardt verklaart dit, omdat de betreffende stukken onvindbaar zijn.

 

Hij overleed op 13 augustus 1660.

 

 

Aert Jacobs

 

Schutter en ondervorster Aert Jacobs wordt voor het eerst vermeld in de dorpsrekening van 1642-1643:

-        ‘Ten daege als men de schutter aennaemp om naer de wacht te sien’, verteert 16 stuivers

-        Betaald aan ‘Aert Jacobs den schutter gegeven om dat hyde wacht opten Boschwech op ende affleyden door ordonnantie van schepenen ende ons borgemeesteren,’ 5 gulden

 

Daarna wordt hij in de rekeningen nog enkele keren vermeld vanwege het jaarlijkse paar schoenen dat hij krijgt voor zijn verdiensten voor het dorp. In 1645-1646 kreeg hij van iedere omslag van het maatboek 6 stuivers. Er waren 14 omslagen, dus in totaal kreeg hij 4 gulden en 4 stuivers. Kennelijk assisteerde hij bij het ophalen van de dorpslasten.

 

De laatste vermelding komt uit de rekening van 1648-1649. Aan Aert Jacobs, ondervorster, wordt dan 5 gulden betaald voor gemaakte onkosten.

 

In 1649 werd de ondervorster dood gestoken. Het volgende komt uit 'dataschurk' uit het Stadsarchief van Den Bosch:

 

Dossiernummer:             096-06 Jaar: 1649

Recordnummer:              1671

Verdachte:                        Dirks, Bartholomeus Aert

Woonplaats:                    Erp

Geslacht:                           man

Misdrijven:                       doden - steken

Plaats misdrijf:                 Veghel

Slachtoffer:                      Aert Jacobs

Eis:                                      doodstraf

Opmerkingen:                 Slachtoffer is onder vorster van Veghel

Misdaad overig:              Voortvluchtig

 

 

Arien Aelberts van Oosterwijck

 

In het doopboek van de gereformeerde gemeenschap van Veghel-Erp staat aangetekend

-         7-4-1651, Jan, zoon van Adriaen Aelberts, ondervorster tot Vechel, en Engeltje

-         13-6-1655, Theunisken, dochter van Adriaen Aelbers den schutter en Engelken

-        14-9-1659, Joostjen, dochter van Adriaen Aelbertsen, schutter, en Engelken

 

Adriaen Aelberts was dus gereformeerd.

 

In 1653-1654 werd 4 gulden en 16 stuivers betaald aan Arien Aelberts, ondervorster, omdat hij de ‘bedelaers wacht’ had gehouden. Op 26 februari 1654 verscheen Adriaen Aelberts, ondervorster, oud ongeveer 40 jaren, voor schepenen om op zijn eed in de aanvang van zijn ambt gedaan een verklaring af te leggen.

 

R59, fol. 277 (30-1-1665): Adriaen Aelbers van Oosterwijck, 'ondervorster tot Vechel', verklaart 50 gulden schuldig te zijn aan en ontvangen te hebben van Adriaen Jan Coppens, 'mulder op de Coevering tot St. Oeden roij'.

 

Het verpondingsboek van 1657 noemt ‘Arien den ondervorster, woonende in de capelle’. Dit was de Dorshoutse kapel. Een beschrijving van de kapel van Dorshout uit juni 1658 schrijft: "Tot Vechel in de straet staet een cappel genaemt St. Anthonij, is groot 28 en 14 voet met een goet leijdack, toorntgen daer op een clockjen daerin, alles massieff en sterck, ende is jegenwoordich bewoont bij den ondervorster, staet aende wech en om deselve staen 4 a 5 eijckeboomen."

 

Op 17 september 1659 kocht Arien Aelberts, ‘ondervorster tot Vechel’ van Jacob Janssen van der Hagen ‘een seecker huijs, hoff ende aengelegen landerijen, groes ende nieu aangecochte gemeyntte, rontsomme aent huijs gelegen, groot ontrent tsamen 4 lopens, gelegen int voorste Dorshout’. In de reconstructie van Veghel is die deel Doorn, deel van perceel nr. 8. Lang heeft Arien Aelberts er niet van kunnen genieten, want op 14 januari 1659 werd het goed vernaarderd door Engelken, dochter van Arien Willems van Waelre, vrouw van Peter Thonis Arienssen.

 

Ariaen Aelbers, “ondervorster alhier”, oud ongeveer 50 jaren, legde op 15 december 1662een verklaring af voor schepenen.

 

Op 18-03-1664 transporteer Adriaen Aelbers, ondervorster, goed.

 

Op 24 augustus 1676 overleed in Veghel: Adrianus den ouden schutter.

 

 

Cornelis Jansse van Geelkercken

 

Cornelis Jansse van Geelkercken legde op 23 maart 1669 zijn eed af als ondervorster en schutter. Dat is tevens de enige vermelding die we van deze ondervorster vonden.

 

De resolutieboeken van Veghel werden vanaf de invoering van het bestuurlijk reglement in 1662 bijgehouden. Omdat in de periode 1662-1669 verder geen eedafleggingen van ondervorsters of schutters geregisteerd zijn, denk ik dat Cornelis’ voorganger, Arien Aelberts’ tot 1669 in dienst is gebleven.  Dat onder enig voorbehoud, want niet alle eedafleggingen hoeven geregistreerd te zijn.

 

Omdat er tussen 1669 en 1677 ook geen eedsafleggingen in het resolutieboek vermeld is, zal Cornelis –onder hetzelfde voorbehoud – tot aan 1677 in dienst zijn gebleven.

 

Op 13 februari 1677 overleed in Veghel: Cornelis Joannis, schutter en ondervorster

 

 

Jacob Jansse van Geelkercken

 

Jacob Jansse van Geelkercken legde op 13 maart 1677 zijn eed af als ondervorster en schutter. Hij zal wel een broer zijn geweest van zijn voorganger Cornelis Jansse van Geelkercken.

 

De dorpsrekening van 1687-1688 vermeldt de volgende uitgave: ‘soo als mede betaalt hebben aan Gijsbert Jansen de Smit ter saecke hij gecureert heeft het paart van Jacob van Geelkercken, schutter ende ondervorster dese plaatse, ’t gene heijmelijck gestoocken ende gesneden was, en dat uijt kragte van ’t placcaet,’ 7 gulden.

 

Jacob werd gereformeerd. Het register van communicerende ledematen van de gereformeerde kerk van Veghel-Erp verneldt:

-        Den 29 meert 1687 is nae gedaene belijdenis tot ledemaet aengenomen Jacob Jan Dircks, ondervorster

In 1752 schreef pedikant Josselin aan de Staten generaal:  ‘Zedert het jaer 1702 dat de laatste gereformeerde ondervorster is overleeden, uitwijzende het kerk of lidmaten boek’

 

De laatst gevonden vermelding dateert van 15 november 1698. Jacob van Geelkercken, ‘ondervorster, en als geaucthoriseerde in absentie van den vorster’ legt dan een verklaring af.

 

 

 

Antonij van Geelkercken

 

Antonij van Geelkercken wordt voor het eerst als ondervorster genoemd op 21 juni 1702. Geauthoriseerd door de vorster bezocht hij op die dag met schepenen en de chirurgijn een slachtoffer van een steekpartij.

 

Antonij van Geelkercken, schutter, wordt verder genoemd in de dorpsrekeningen van 1704-1705 en 1705-1706. Hij was waarschijnlijk verwant aan zijn twee voorgangers en zal wel in dienst zijn gebleven tot de aanstelling van zijn opvolger in 1707.

 

In 1752 schreef pedikant Josselin aan de Staten generaal:  ‘Zedert het jaer 1702 dat de laatste gereformeerde ondervorster is overleeden, uitwijzende het kerk of lidmaten boek’. In tegenstelling tot zijn voorganger was hij dus niet gereformeerd.

 

 

Jan Eymbers van de Groenendael

 

Jan Eymbers van de Groenendael legde op 14 juli 1707 de eed af als schutter. Ook hij was niet gereformeerd.

 

Hij wordt in de schepenprotocollen diverse keren genoemd als hij verklaringen aflegt. Op 9 november 1716 heet hij Jan Eijmbers van den Groenendael, ondervorster, en op 15 juli 1718 “geswoore schutter ende ondervorster alhier”.

Op 16 november 1720 verschenen voor schepenen van Veghel “Bastiaen van de Werck, verscheyde jaren herwaars het vorster ampt alhier waargenomen hebbende en alnog is waarnemende, mitsgaders Jan Eijmberts nu den tijt van twaelff jaren het ondervorster ampt alhier bedient hebbende”, om op verzoek van Gerardus de Jong, secretaris van Veghel, een verklaring af te leggen. Omdat zijn opvolger op 31 januari 1720 beëdigd werd, zal Eijmbers bij het afleggen van de verklaring niet meer in dienst zijn geweest. Dat komt dan overeen met de mededeling dat hij twaalf jaar ondervorster is geweest, dus van 14 juli 1707 tot een bepaald moment in 1719 of begin 1720.

 

Dit is de laatste keer dat Jan Eijmberts als schutter of ondervorster in de protocollen vermeld wordt. In de dorpsrekeningen wordt hij in 1720-1721 voor het laatst vermeld.

 

 

Jacobus van Orten

 

Jacobus van Orten legde op 31 januari 1720 zijn eed af als ‘ondervorster en schutter afgelegd, dog onder reserve van tot wederopseggen toe en langer niet’. Hij was niet gereformeerd.

 

Hij wordt geregeld in de schepenprotocollen vermeld. Op 17 april 1725 als “beëdigde ondervorster”, op 17 maart 1728 als “onder vorster”, en op 16 maart 1737 als “schutter”.

 

Op 3 juni 1747 legde Jacobus van Orthen opnieuw zijn eed als ondervorster af, mogelijk omdat zijn eerdere beediging ‘onder reserve’ was gebeurd.

 

 

Samenvoeging met de functie van bedeljager

 

In de loop van 1752 kwamen zowel de plaats van ondervorster als bedeljager in Veghel vacant. De predikant en leden van de gereformeerde gemeente van Veghel verzochten de Staten generaal om voor beide functies de gereformeerde Johannis Kruijbuller aan te stellen. De Staten Generaal vroegen op 31 mei en 7 augustus 1752 advies aan kwartierschout van Haaren. Ondertussen werd door de regenten Willem Hendrik Goorts aangesteld als bedeljager, en kennelijk werd er ook een opvolger voor de ondervorster aangesteld. Op 13 oktober 1752 stemde de Staten Generaal met het vezoek in ‘gemelde regenten van Veghel zal werden aangeschreeven en gelast soo als gelast werden mits desen om den bij hun aangestelden ondervorster en bedeljager de facto aff te setten en in desselffs plaats aen te stellen Johannis Kruijbuller.’ Hiermee kwam in Veghel een einde van de samengestelde functie van schutter en ondervorster, en ontstond de functie schutter, ondervorster en bedeljager, ook wel aangeduid als dorpsdienaar, of diender.