Vagebonden
Martien van Asseldonk
12 januari 2014
Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar:
Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl
In de veertiende en vijftiende eeuw verslechterde in grote delen van
Europa de sociaal-economische situatie door oorlogen en epidemië, Mede
hierdoor onstonden er in de Nederlanden groepjes rondtrekkende bedelaars
die - behalve met bedelen - de kost verdienden met seizoenarbeid en met
handwerk, zoals ketels lappen, messen slijpen, stoelen matten en zo
meer. Maar ook gaven velen van hen zich met regelmaat over aan diefstal
en inbraak en afpersing van de plattelandsbevolking. Tevens verschenen
vanaf de eerste helft van de vijftiende eeuw de eerste groepen zigeuners
in de Nederlanden en ook deze 'Eygyptenaren' of 'heidenen' zoals ze
werden genoemd, maakten zich schuldig aan het plegen van allerhande
strafbare feiten, zoals oplichting, zakkenrollerij en diefstal.
Halverwege de vijftiende eeuw verschenen de eerste verordeningen te
bestrijding van bedelarij en landloperij. Uit een daarvan, een
ordnnantie van karel V van 28 september 1529, blijkt dat vooral Brabant
veel te lijden had van de kwalijke praktijken van grote troepen
'rabbauwen ende andere vagebunde ende ledige persoenen, mans ende
vrouwen, van diverse nacien, nyet hebbende om op te levene, nochtans wel
gestelt van lichaemer nyet willende wercken noch arbeyten om huere broot
te winnen'.
Landloperij werd verboden en bestreft met geseling, brandmerking en
levenslange verbanning uit Brabant. Hadden zij zich overgegeven aan
gewelddadigheden of hadden zij dreigementen daartoe geuit, dan kwamen
zij aan de galg.
In de zeventiende en achttiende eeuw was de situatie verder
verslechterd. Het gebied van het huidige Noord-Brabant kreeg te maken
met criminele benden die zich bezig hielden met roof, inbraal en
diefstal en het afpersen van de lokale bevolking. Er waren grotere en
kleinere groepen vagebonden die over het platteland zwierven onder eeb
duidelijke organisatie. Het waren losvast gezelschappen waarvan de leden
een tijd lang met elkaar opliepen en dan bijvoorbeeld overstapten naar
een andere groep. Binnen een dergelijke bende vervuldden dikwijls
bepaalde leden een soort leidersrol, op basis van hun karakter en
reputatie. Bloed- en aanverwantschap van sommige leden, en echtelijke of
buitenectelijke relaties van anderen, zorgden voor enige samenhang
binnen de groep.
Daarnaast waren er benden actief waarvan de kern bestond uit één of meer
Brabantse families die in de marge van de samenleving leefden. De leden
van deze families en hun handlangers opereerden weliswaar vanuit een
vaste thuisbasis, maar veel van hen leidden deels een zwervend bestaan
als handwerksman of seizoenarbeider. Deze families hadden doorgaans een
hechtere samenhang dan de eerder genoemde benden vagebonden.
Dan waren en nog de miliaire benden, die grotendeels bestonden uit
ontslagen of gedeseteerde soldaten of gewezen huurlingen. Deze benden
hadden merendeels een vastinlijnde organisatie en een duidelijke
hiërarchie van aanvoerders en onderaanvoerders. De activiteiten die door
deze kapiteins en luitenants werden beraamd, waren niet zelden
grootschalig van opzet; zij werden goed voorbereid en met precisie
uitgevoerd door aparte onderafdelingen van de bende.
Onder de over het platteland rondtrekkende benden bevonden zich ook
diverse zigeunerbenden. Vooral vanaf het einde van de zeventiendeeuw
werden er strafrechtelijke verordeningen tegen deze etnische groep
uitgevaardigd om hen te weren. Dit liet onverlet dat in diezelfde tijd
grote, goed georganiseerde zigeunerbenden ontstonden, doordat diverse
'families' of groepen zich aaneensloten. De families opereerden dikwijls
als afzonderlijke afdelingen van de bende en de aanvoerders van deze
subgroepen waren door huwelijk of bloedverwantschap met elkaar
verbonden.
In Veghel worden zigeuners vermeld in de dorpsrekening van 1699-1670:
-
betaelt aen Jan Cluijtmans voor dat hij
hadde gewacht in het raethuijs door ordere van schepenen eenen naght
doen de heijdens tot Veghel lagen 0-10-0
-
Alnoch voor een karre torff voor de heydenen 1-8-0
De gebrekkige aanpak van rondtrekkend geboefte heeft de overheid op een
tweetal wijzen willen verbeteren. Vagebonden konden door middel van
snelrecht worden berecht. Ze konden zonder vorm van proces terecht
staan. Vagebonden konden zonder enig beletsel op de pijnbank worden
gelegd om hen tot bekentenissen te dwingen. De rechter mocht zich in
zijn vonnis ook laten leiden door strafbare feiten die elders gepleegd
waren.
Aan mensen die mochten gaan bedelen omdat zij door ziekte, gebrek of
ouderom niet in staat waren te werken weden bedelpenningen verstrekt.
De notulen van het dorpsbestuur van Veghel van 7
september 1775 vermelden bijvoorbeeld:
Wert tot
wederseggen toe aen Tuniske Adriaen van den Berg, weduwe Adriaen Maasch,
vermits haeren armoedige toestant en veelheydt van kinderen, aen Jan
Antony Leunisse, vermits sijnen armoedige toestant en veelheyt van
kinderen, aen Dirk Dirx van Boerdonk vermits synen armoedige toestant en
niet konnende werken, aen Jan Gommers vanwege zijn droevig toeval van
vallende siekte en andere lichamelijke gebreken toegestaan te bedelen.
Dit ingevolge het 11e artikel van het renovatieplakkaat van de Staen
Generaal van 14 juli 1775. De bedelaars krijgen een koperen penning ten
teken, waarop staat gegraveerd ‘Veghel Bedelaer’ dat ze tijdens het
bedelen, dat ze alleen op dinsdags en zaterdags mogen doen, op de borst
moeten dragen.
In de Veghelse dorpsrekening van 1775-1776 staat vermeld:
-
betaelt aen Hubertus Winters,
koperslager, voort maken van tien kopere platen waer op stont 'Arme van
Veghel' om te geven aen arme personen tot een teken om te gaen bedelen,
ingevolge placaet 2-0-0
Verder werd bevolen dat er door de ambtenaren van justitie geregeld
klopjachten moesten worden gehouden, waarbij er tussen de diverse
jurisdicties moest worden overlegd en samengewerkt. Om de samenwerking
te vergemakkelijken werden er ook opsporingslijsten opgesteld waarop de
persoonsgegevens en onderlinge relaties van zulke vagebonden waren
opgenomen. Telkens wanneer een persoon zonder vaste woon- of
verblijfplaars was gearresteerd, kon hem een derlijke lijst worden
voorgelegd en worden gevraagd of hij daarvan personen kenden. Aan de
hand van deze ondervragingen kon men meer te weten komen over deze
personen. Ook kon de lijst worden aangevuld met nieuwe namen.
In het dorpsarchief van Veghel vonden we zo'n lijst (BHIC toegang 7697
inv.nr. 5231). De ondervraging was door de schepenen van Deurne gedaan,
maar de partner van een van de ondervraagden had ook in Veghel het een
en ander op hun kerfstok. Dat zal wel de reden zijn dat onderstaande
verklaring in het Veghelse dorpsarchief terecht gekomen is. De
betreffende personen werden in Deurne opgehangen.
De ondervragingen waren te Deurne gedaan op 20
december 1743 door twee schepenen van Deurne. Ondervraagd werden Jan
Rutten uit Boxmeer, 26 jaar, met Agnees Jansen zijn bijzit en Meggel
Straatmans de gewezen bijzit van Hendrik Naats. Deze gevangenen zullen
morgen moeten sterven vanwege verrichtten wandaden. Werden daarvoor
ondervraagt en beschreven diverse personen waarmee ze waren omgegaan.
Jan Rutten redelijk lang van postuur, smal van
aangezicht en had zwart sluik haar. Droeg doorgaans een bruine rok en
camisool met een blauwe kiel. Was geboren in de stad Weert of
Nederweert. Had eerder rond gelopen met bijzit Annamie of Marie welke
wat vetter van aangezicht was dan Agnees nu de bijzit van Jan Rutten.
Agnees Jansen had een swarte sak aan en een rode
rok. Was heel rood van gezicht en had ordinair een mes opzij hangen.
Vertoefde vaak te Bleijenbeek onder Afferden gelegen over de Maas ook
genoemd Nieuwe erve of hoeve van Blintbeek, samen met Arike van
Thurnhout. (Wordt verderop besproken.)
Jan Rutten had te Gennip een blinde mansvrouw
genaamd de Blinden Peer met
hete tangen geknepen en haar handen op de rug gebonden om geld te
vinden. Bijzit Annamie of Marie had bij haar, een man uit Breda, genaamd
Kootje. Deze was lang van postuur
met kromme benen naar buiten gekeerd en had zwart gekruld haar. Jan
Rutten meent dat deze man door een bedeljager was dood geschoten te
Kalker en eerder samen met hem Jan Rutten aldaar gegeseld.
Agnees heeft ook ooit gehoord van een Jan van
Santen die 50 jaar oud was. Deze ging met de duivel om en kon deze
duivel veranderen in een boom en struik. Agnees wist ook te vertellen
dat Jan van Santen ongeveer 15 jaar geleden, in het land van Ravenstein
een huis in de brand had gestoken. Jan van Santen had een rond gezicht,
een witte pruik en een wit kleed en droeg opzij een degen. Was redelijk
lang van postuur en had haar verkracht in het land van Cleef. Agnees had
van hem vernomen dat hij kapitein was van wel 100 gauwdieven.
Agnees van Wetten was een vrouw uit de omgeving van
Kevelaar, was bijzit van Hendrik Mergelberg smal van gezicht, kort
postuur en omtrent 20 jaar. Had een broer Dirk van 18 jaar, die bruin
slijkachtig haar had met kwade ogen en hij was een aardschelm.
Jan Melsen van Volkert onder Uden. Zijn vader had
aldaar een herberg. Jan was weg gelopen van zijn ouders. Was kort van
postuur en verbleef vaak in Cleef. Had een 14 dagen met Meggel
Straatmans rond gezworven. Zo kwam het dat Meggel een kind van hem kreeg
genaamd Arike (dat bleek Arike van Thurnhout te zijn). Jan Melsen was
kort van postuur, kroeshaar en had een weinig pokdalig gezicht. Gekleed
in een blauwe kiel met daaronder bruine kleren. Was een grote gauwdief
samen met bovengenoemde Johanneske (Jan Rutten). Zwierf tussen Bree en
Helden en ook Bleerik. Ze waren vaak met een vrouw genaamd Potte
Peterken en ook dikwijls kwamen ze bij Toon aan het Kaske onder Gemert,
gelegen nabij de molen.
Jan zegt ook van Mieke Herentals gehoord te hebben,
die deze gauwdieven beter kende.
De gauwdieven slapen vaak te Nijbroek onder Bree in
een klein huiske. Dat had Jan Rutten gehoord van Marie Jansen Herentals.
Deze bijzit was kort van postuur, smal gezicht, mager met een gele kwade
sak en roode rok aan. Jan Rutten dacht dat Arike van Turnhout en
Johanneske van Weert deze zomer een huis in brand hadden gestoken.Agnees
wist dat Hendrik Mergelberg te Meijl in een klein huisje verbleef,
staande als men van Helden door de Peel aan komt. Bezat twee pistolen.
Ariken van Thurnhout was ook ooit bij iemand uit
Helden, die bij de kapel van Meijel woonde richting Roggel. Meggel zei
dat een grote gauwdief in de wandeling de Mulder werd genoemd. Was lang
van postuur, blauwe rok en was een Pruisische deserteur. Had een ronde
tronie, stompe neus en bruin gekruld haar. Kwam hij in de buurt van
mensen trok hij met zijn been, had een zoon van 13 of 14 jaar die als
wees zat op de citadel.
Heeft nog een zoon die in dienst was. Had ooit een moord gepleegd en had
als bijzit Catarien, een dikke vrouw die gebrandmerkt was en ooit als
wees op de citadel had gezeten. Bezat een ronde kop, rood gezicht en een
lange neus. Had een blauwe rok aan.
Claas, alias Claas Tabak was een bang persoon. Liep
in oude kleren en was een bejaard persoon. Rond gezicht met rood-zwart
sluik haar en een grijze baard. was een grote gauwdief. had te Velden
bij Lottum de kerk bestolen. Jan Rutten vertelde dat hij de gestolen
spullen te Nijmegen had verkocht en dat zijn zoon, te Lenten bij Venlo,
in Duitse dienst was gegaan. Zijn zoon Cornelis of Kees genaamd was een
lang smal persoon. Rond en fris gezicht en zijn vrouw kwam uit Oirschot.
Johannes Gommers, alias den Leijendecker, 34 à 35
jaar oud kwam alle jaren met zijn bijzit Johanna, in de plaats Handel en
wel op Lievenvrouwendag om aldaar te stelen. Hij was net zo groot als
Jan Rutten, een dik gezicht en zwart kroeselend haar. Was wel iets
dikker en had ongeveer 25 moorden begaan. Liep altijd met een arm in een
draagband zodat het leek gebroken te zijn. Droeg een gele rok en
camisool, met een gestreepte broek. Kwam vaak in Handel en vermoorde
mensen onderweg waarmee hij het meeste geld ophaalde.
Meggel kende deze Leijendecker en wist dat zijn
bijzit een lang persoon was, pokdalig met een snee in haar gezicht.
Maria Herentals ging ook wel eens met genoemde Leijendecker mee waarbij
ook een jongen van 15 a 16jaar was genaamd Pietje. Deze had bruin haar
en een lange tronie. Woonde vaak te Grevenvorst, in het vijfde huiske
nabij het kasteel aldaar.
Meggel Straatmans kende ook een Willem die lang van
postuur was, knap van lijf, rond gezicht, bruin haar en omtrent 20 jaar
oud. Had als bijzit Anneke, een kort dikke vrouwke met rond gezicht. Dan
was er nog een Dirk iemand die eruit zag als Hendrik Mergelberg, omtrent
28 jaar en zijn bijzit was kort van stuk, met een rooie kop. De vier
laatstgenoemde hadden achter Venlo een winkel leeg gestolen. Ze hielden
zich vaak op te Deekersholt onder Helden waar drie huizen staan en waar
meestal gauwdieven woonden. Ja soms wel 20 tegelijk. Ze hadden daar
goede sier en ze slachten schapen, hoenderen en eenden.
Agnees en Meggel vertelden ook nog dat Lange Nel,
te Velden bij Lottum, samen met Langen Claas van 50 jaar, die maar een
duim had, in de kerk aldaar spullen hadden gestolen.
Hiervoor waren ze te Lottum gegeseld en
gebrandmerkt. De man van Lange Nel noemde ze den Lange Engel, was 20
jaar en had lang sluik bruin haar, was ook bij die diefstal, maar was
gevlucht. De ondervraagden kenden ook een Marie, een kort persoon, rood
gezicht, pokdalig en altijd een doek om haar hoofd. Ze had twee jongens
Willem en Hendrik, heel ondeugend en ook twee dochters. Een van deze
dochters Lijsbet had een kind, maar was gestorven.
Agnees zei verder dat te Boekel in een klein huisje
bij de molen een Peter woonde die elk jaar naar Cleef ging om te
bedelen. Steelde bij mensen als deze sliepen en bij de boeren heeft hij
o.a. koren gestolen. Had in Boekel een malder rogge gestolen bij ene
Hendrik, die zes huizen van hem vandaan woonde, maar die man had zijn
zak rogge weer terug gehaald.
Paulus Casselaar van 30 jaar was een echte grote
dief en werd voor zijn wandaad in het plaatsje Twistje (Twisteden bij
Kevelaar) gegeseld en gebrandmerkt.Volgt weer zijn persoonsbeschrijving.
Hij liep rond met een vrouw uit Gemert, genaamd Hanneke.
Deze Hanneke had een zwart gezicht en kon zingen.
Was redelijk lang, fatsoenlijk dik en droeg vaak een vrouwelijfke. Ze
kon ook baarden scheren.
Meggel zei ook nog dat deze Anneke een dochter zou
zijn van Rooden Peer, en zou ongeveer 20 jaar oud geweest zijn. Zou
mogelijk geboren zijn te Swollegen en was vaak te zien in Meijel. Meggel
vertelde tenslotte dat een zekere Kobuske, een klein manneke met een
smal gezicht. Deze droeg een pruik en had een degen. Was geboren in het
land van Gulik.
Bendeleden in Deurne
veroordeeld (1743) Bron: ORA Deurne 46b en
ORA Deurne 38 Agnees Janssen
Geboren te Twisteden omtrent 1710. Huwde te Walbeck rond 1735 met
Nicolaas de Broeke (de Broos, de Brosje, de Brabander). Haar man had
bijen gestolen en werd hiervoor gestraft met de gesel en op 8 april 1739
te Kevelaar daarvoor opgehangen. Haar grootvader had de bijnaam
Leckerbeetje. Volgens Agnees kwam hij aan deze naam omdat hij tijdens
het turfsteken een stuk vlees zag liggen en riep:
"dat is een lecker beetje".Agnees
heeft ook nog een tante Mechel Schuutjes. Na de dood van haar man is
Agnees rond gaan zwerven en bijzit geworden van Jan Rutten uit Boxmeer.
December 1743 is Agnees te Deurne voor haar wandaden gewurgd en ten toon
opgehangen. Jan Rutten (alias lange
Jan)
Geboren te Boxmeer omtrent 1718. Was soldaat geweest bij het leger onder
kapitein Hoppenbrouwers. Later voor wandaden gevangen gezeten te Well.
Is gaan zwerven en pleegde o.a. de volgende wandaden. Bij Gerrit van
Sleeuwen, kleermaker wonende te Vorstenbosch nabij de Hoogstraat. Heeft
met ene Bernardus aldaar een inbraak heeft gepleegd. Hadden man en vrouw
geblinddoekt en vastgebonden en daarna hun geld en kleren gestolen.
Heeft ook te Erp in het Rijkerbeek of Veluwe, waar een herberg staat met
een witte gevel genaamd Koekoek, verschrikkelijk huis gehouden. Jan
heeft daar, samen met zijn bijzit Agnees, eigenares Anna weduwe van Jan
Willem Anens, 75 jaar oud en haar dochter Hendrina 41 jaar na bedelen
overvallen en bestolen. Eerst beiden vast gebonden en de dochter
Hendrina naar het achterhuis gesleept. Ja heeft o.a. een zilvere haarpen
uit haar haren gesneden en haar gouden halsketting met kruisje afgepakt.
Daarna zijn beiden overvallers naar Gemert gevlucht. Te Gemert naar Teun
Hendrik Haenderenbeek (alias Teun int Kaske) die woonde op de Lodderdijk
niet ver van de stenen molen. Verbleven daar een dag of vier en trokken
verder naar Sint Anthonis naar een schoenmaker aldaar Elbert Jorissen.
Later zijn moeder en dochter uit Erp nog naar het Neerhuis bij het
kasteel Deurne geweest om te zien dat Jan Rutten en Agnees Janssen hun
bedelaars en overvallers waren. Jan
Rutten is ook in december 1743 na geselingen opgehangen te Deurne. Hendrik Henskens (alias
Hendrik Naats en Heijntje Quant)
Gedoopt te Venray op 1 juni 1698 als zoon van Ignatius (Naats) Henskens
en Joanna Corneliisen. Deze zwerver had als bijzit Meggel Straatmans die
20 jaar jonger was. Hendrik heeft twee kinderen bij Meggel verwekt.
Werkte op diverse plaatse als schoenmakersknecht. Te Veghel bij Otto
Faas Tillij alias Otto de Lie. Bij Jan Gijsbers en Hendrik van den
Bogert, beiden ook te Veghel. Schoenmakersknecht te Gemert bij een
Andries, geboren te Rosmalen gehuwd met een Bet Wijntjes.
Schoenmakersknecht te Zeeland onder Uden bij Peter Laurens van Duuren.
Schoenmakersknecht te Helmond bij Vester van der Heijden.
Schoenmakersknecht te Geldrop bij Jacob de Wit. Zijn
wandaden: Hendrik heeft te Veghel (ca. 1734) uit het bakhuis van
Gijsbert Raijmakers, (alias den Brouwer) 51 jaar oud, een zak
boekweitmeel gestolen. Gijsbert woonde te Veghel over de brug aan het
Hoogeinde. Hendrik heeft deze zak meel later willen verkopen aan Marie
de vrouw van Daniel van Bergeijk, wonende op de Leest naast Aart Hendrik
Teunisse van 36 jaar oud. Heeft ook deze zak mee genomen naar Bakel op
Scheepstal en is aldaar gevonden. Op de zak stonden de initialen G. R.
Heeft ook nog te Veghel een zwarte schort gestolen bij Lambert Donkers.
Zei dat hij deze gekregen had en wilde deze later verkopen aan Adriaan
van den Tillaart. Hendrik Naats is begin december 1743 uit het neerhuis,
bij het kasteel van Deurne gevlucht. Was samen met een andere gevangen
geketend, maar stierf tijdens de vlucht. De overlevende trok hem als
lijk mee door de Peel en werden niet zo ver voor Venray gepakt. Op 7
december werden ze op een kar weer terug naar Deurne vervoerd en werd
Hendrik onder de galg aldaar begraven. De kinderen van de
veroordeelden moeste toezien hoe ze werden gedood en zijn nadien
verhandeld en opgevoed in andere gezinnen.
Bron: Erik-Jan Broers, 'Rabauwen, vagebonden en andere ledige personen.
Strafrechtelijke vervolging van criminele gezelschappen in de
zeventiende en achttiende eeuw' in:
Noordbrabants historisch jaarboek
30 (Tilburg 2013) 148-167. De Deurnese ondervraging werd samengevat
door Antoon Vissers.
|