De vroedvrouw en vroedmeester van Veghel (1678-1810)
Martien van Asseldonk
7 mei 2014
(Onder embargo. Dit is een voorstudie voor een boek
over Veghel. Verboden te gebruiken zonder toestemming van de autheur.)
Vroedvrouwen kregen op een gegeven moment naast hun hulp
bij bevallingen ook de taak om bastaarden
ofwel buitenechtelijke kinderen aan
te geven. Volgens het middeleeuwse recht vielen alle bezittingen van een bastaard
na zijn of haar dood toe aan de landsheer. Wel kon een bastaard in de
late Middeleeuwen vergunning krijgen om bij testament over zijn goederen
te beschikken. Een bastaard kon zelf wel erven van zijn moeder, maar
niet van zijn vader. In de Blijde Inkomste van Maria van Bourgondië
(1477) werd bepaald dat bastaarden voortaan zonder speciale vergunning
hun testament mochten opmaken. In 1494 werd dit voorrecht weer
ingetrokken. De nazaten van een overleden bastaard konden met de
Domeinen over de erfenis van de bastaard onderhandelen. In het echtreglement
voor de Generaliteitslanden van 1656 werd de regenten opgedragen om
vroedvrouwen te beëdigen om bastaarden en ontucht te melden indien zij
deze bij het uitvoeren van hun taak gewaar werden.
Namen van vroedvrouwen en
vroedmeesters in Veghel
De volgende personen zijn vroedvrouw of vroedmeester
geweest in Veghel:
Catalijn, vrouw van meester Gerden
Op 2 december 1616 verklaarde ‘Cathalyna de huysvrouwe van meester Gerden,
schoelmester alhier deser heerlyckheyt als wesende een vroeyvrouwe’ op
verzoek van Jan Gerlincx dat ‘dat sy ten versuecken van den voirscreven
Jan Gerlinckx is gecompareert tot zynen huysen by Margrieten zyn
huysvrouwe die welcke was bevrucht met een kynde hebbende die selve in
haren noet bygestaen ende geassisteert. Alsoe dat de voirscreven
Margriet in toedoen van Godt almachtich ende Maria syn gebenedeyde
moeder op deser werelt heeft gebrocht eenen jongen soon genampt Willem,
die welcke den voirscreven Jan Gerlinckx ende Margriet zyn huysvrouwe in
echten staedt tsamen hebben gewonnen ende alhier beyde geboren binnen
deser heerlyckheyt van Vechel, welck voirscreven kynt genompt Willem op
dese werelt heeft gebrocht maer een oor te weeten de slinker oor ende
hem missende ende falerende de rechter oor.’
Onbekende vroedvrouw in 1659
Op 18 maart 1659 verklaarde Goortken, dochter van Henrick
Ariens van Oirt dat ze op 16 februari 1659 bevallen was van een dochter
‘sonder datter eenige vroijvrouwe door de subite haesticheyt haer
overvallende bij ofte ontrent te hebben connen sijn geweest, ende
verclaert egeenen anderen vader van den selven kijnde noch int baren,
noch naer ’t baeren te kennen, noch gekent te hebben dan Jan Baltussen,
jongman alhier.’ Of deze vroedvrouw al beëdigd was en een aanstelling
had van het dorp is niet bekend. Ze kreeg in elk geval nog niets van het
dorp en werd door haar klanten betaald.
Willemke Costers
Op 12 februari 1678 werd in Veghel Willemke Costers als
vroedvrouw beëdigd. Het resolutieboek schrijft dat dit gebeurde, omdat ‘bij het egtreglement alle magistraeten ende
wethouderen belast ende aanbevoolen woert dat zij tot ontdecking van
alle bastarden ende ontuchtigheden ende omme die tegen te gaen ende te
straffen, de vroedtvrouwen haarder plaatsen sullen doen beedigen van
binnen vier ende twintg uuren naar de geboorte van eenige bastaard
kinderen de selve aan haar aan te brengen.’
Willemke werd opgedragen om buitenechtelijke kinderen
binnen 24 uren na de geboorte aan te brengen bij het dorpsbestuur ‘met
verklaringe van de naem ende de wooninge des moeders ende wie dat de
selve van soodanig kint ofte kinderen in barens noodt tot vader
genomineerd ende gemerckt heeft.’
‘Ende sal het selve mede plaatse grijpen ontrent de
vrouwen in het kinderbed komende van welcken notoirlijck consteerd ende
blijckt dat se van hare mans sijn gedefloreerd ende beswangert geweest
eer dat se in ondertrou aangeteeckent ofte getrouwt sijn geworden,
ingevolger van den 48 artikel desselven reglements.’ Dit ging dus over
de zogenaamde ‘moetjes’.
In de dorpsrekeningen worden in deze periode nog
geen uitgaven voor de vroedvrouw genoemd. Ze zal wel door haar klanten
voor haar diensten betaald zijn geweest.
Willemke en Jenneke Custers
De armenrekening van 1695-1697 vermeldt:
-
Willemken en Jenneken Custers,
vroetvrouwen, voor gedaene diensten 1-16-0
Jenneke Jacobs van Geelkercken
Op 1 mei 1699 verklaarde Jenneke Jacobs van Geelkercken,
‘vroetmoeder deser plaetse’, Margriet Willem Jacob Gielens op 1 april
1699 bijgestaan te hebben bij een bevalling, ‘ende dat daermaels de
selve Margriet in den grooten noot tot vader van haer kint heeft
genommeert Matthijs Niekens, soone van David Niekens, drossart der
grontheerlijckheijt van Heeswijck ende Dinter etcetera. En dat de selve
Margriet in de uijtersten noot voornoemt verklarende dat Godt mogte aan
haer mirakel doen, soo sij imant hadde die met haer mogte te doen gehadt
hebben, als alleen de voornoemde Matthijs Niekens en die voor vader
kende en ander egeen.’
De armenrekeningen vermelden:
-
1699-1701: Jenneken, huijsvrou van Jacob
van Geelkercken, als vroemoeder voor gedaene dienste aan arme persoonen,
2-8-0
-
1701-1703: Jenneken Jacobs van
Geelkercken, vroemoeder, volgens specificatie, 2-8-0
-
1703-1705: Jenneken weduwe Jacob van
Geelkercken, vroevrouwe voor assistentie aan twee persoonen in haar
kraemen, 1-4-0
-
1707-1709: Aen Jenneken Jacobs van
Geelkercken, vroedvrou, 5-0-0
Willemken Anthonis Gijsberts, weduwe van Cornelis Janssen
van Geelkercken
Op 12 januari 1690 wordt Willemke, weduwe van Cornelis van
Geelkercken, ‘geswooren vroemoeder’ in de civiele dingrollen van Veghel
genoemd in een rechtzaak die zij aangespannen had teggen Jan, zoon van
Jan Josephs
De schepenen van Veghel verklaarden op 26 oktober 1701
‘dat Willemken Anthonis Gijsberts, weduwe van Cornelis Janssen van
Geelkercken, sijnde vroedmoeder’ vanaf 1699 nog steeds niet voor vast in
Veghel is komen wonen. Wel staat ze vanaf 1700 op de hoofdlijst van
Veghel aangestekend. Als er een vrouw in barensnood was, dan werd ze van
te voren opgehaald, en dan woonde ze enige tijd bij die zwangere vrouw
in. Het was een arme vrouw ‘van de armmetaeffel ter plaetse haerder
geboorte onderhouden soude moeten worden’. Zo woonde ze de afgelopen
jaren voornamelijk in Erp, Boekel, Veghel, Sint-Michielsgestel en nog in
andere dorpen.
Ook zij kreeg niets van het dorpsbestuur van Veghel, en
zal door haar klanten betaald en voor kost en inwoning onderhouden zijn
geweest. Ze werd opgevolgd door haar dochter, die haar moeder vanaf een
bepaald moment vergezeld zal hebben om zo de kneepjes van het vak te
leren.
Jenneken Cornelissen van Geelkercken, vrouw van Nicolaes
Smits
Jenneken Cornelissen van Geelkercken, vrouw van Nicolaes
Smits, ‘vroedtvrouwe’, en wonende te Veghel, legde op 30 oktober 1715
voor de schepenen van Veghel een verklaring af op verzoek van Maria
Gerrit Schepers, laatst weduwe was van Daniel van de Laer, die ongeveer
vijf maanden geleden overleden is. Over de weduwe werd geroddeld. Ze zou
zwanger zijn. De vroedvrouw verklaarde dat ze Maria ‘heeft gevisiteert
ende alles nauwkeurigh ondersocht, maer niet konnen bevinden dat sij
requirante soude bezwangert zijn met kindt, maer in tegendeel dat sy
niet bezwangert en is.’ Maria zelf verklaart onder ede ‘dat zedert
haeren voorscreven man Van de Laer doot is geweest noijt ofte oijt
twijffel van bevrucht te syn heeft gehadt.’
Op 1 april 1718 verschenen twee schepenen van Veghel voor
officier stadhouder Gualtherie.
Jenneke van Geelkercken, huijsvrouwe van Nicolaes
Smits, inwoonster van Veghel, heeft het ‘vroetmoeders plight’ enkele
jaren met goed succes uitgeoefend. De officier en schepenen besluiten
dat ze voortaan van het dorp een jaarlijks tractament van 30 gulden zal
krijgen.
Dat onder voorwaarde dat een eed zal afleggen ‘dat
deselve alle bastaerden, soo binnen desen dorpe als de dorpen
resorterende onder het quartier van Peellandt, eer de handen daer aen
comt te steecken sal affvragen naer den vader van het kindt, als nog van
die geene die intijdigh in de craem bevallen, volgens het echt reglement
en sulcx aen den heer officier bekent maecken, sonder eenige
dissimulatie, ooghluijkinge, ofte verdragh. Dat ook geene andere
soodanige bastaerden ofte die te vroegh ofte ontijdigh in de craem
bevallende sal mogen behulpsaem zijn, ofte sal die tot haere kennisse
komende mede aen het officie bekent maeken.’ Jenneke legde vervolgens
die eed af.
De dorpsrekening van 1718-1719 vermeldt een betaling aan ‘Niclaes Smits wiens vrou met name Jen Neelen alhier
vroutvrouw is, en sulx voor haar tractement vervallen Ligmis’ 15 gulden.
Omdat Jenneke 30 gulden per jaar kreeg, is ze maar ongeveer een half
jaar, dus tot rond begin oktober 1718 in dienst geweest. Het halve
jaartractament werd op Lichtmis (2 februari) 1719 uitbetaald aan haar
man Nicolaes Smits.
De armrekeningen vermelden:
-
1717-1719: Gegeven aen Jenneken Claes
Switsers als vroetvrou op haar accoort, 23-9-12 (Switsers was een alias
van Smits)
-
1719-1721: Den rendant (armmeester) heeft
aen Matijs Boermans geresiitueert de 2-10-0 die hij aen Jenneken Nelen
gewesene vroutvrou had verschoten
Catalijn, vrouw van Willem Hendrik Tyssen
Nadat Jenneken, vrouw van Nicolaes Smits vanaf eind 1718
gestopt was als vroedvrouw, werd niet direct een opvolgster gevonden en
aangesteld. Pas in de dorpsrekening van 1724-1725 wordt het tractament
voor de vroedvrouw weer vermeld. Catalijn, vrouw van Willem Hendrik
Tijssen, kreeg in 1724-1725 en in 1725-1726 8 gulden per jaar, en daarna
tot en met 1728-1729 7 gulden en 10 stuivers per jaar.
Omdat ze het hele tractament over 1724-1725 kreeg zal ze vanaf ongeveer het
begin van dat financiële jaar, Lichtmis 1724, in dienst zijn geweest. In
1728-1729 kreeg ze nog het volledige salaris betaald. De daarop volgende
dorpsrekening van 1729-1730 vermeld: ‘de vroetvrou overleden wesende
zijnde vooralsnog geen ander.’ Omdat Catalijn een tractament voor het
hele financiële jaar 1729-1730 kreeg, zal ze ongeveer dat hele
financiele jaar, dus tot aan begin 1729 in dienst zijn geweest.
De armrekeningen vermelden:
-
1725-1727: betaelt aen Catalijn,
huysvrouw Willem Hendrik Tyssen, ageerende voor ordinare vroetvrou,
jaarlycx 7-10-0, dus 2 jaren 15-0-0
-
1727-1729: Willem Hendrik Tijssen betaelt
de twee jaren tractament, zijn vrouw als vroetvrou int bedienen van de
arme vrouwen toegesegt, 15-0-0 In marge: zijnde het laatste jaar
Jenneken, vrouw Tonis Hermens
Het viel kennelijk niet altijd mee om een geschikte
vroedvrouw te vinden. Ook de rekening van 1730-1731 vermeldt: ‘ook geen vroetvrou vooralsnog aengenomen.’ In de
tussentijd bleven er toch kinderen komen en het gebrek aan bekwame hulp
werd als een gemis ervaren. Op 21 augustus 1731 staat in het
resolutieboek genotuleerd:
‘dewijle door ’t overlijden van de huijsvrouw Willem Hendrik Tijssen, de
ordinare vroedtvrouws plaatse alhier is comen te vaceeren, ende
dienthalve nootdaakelijk dat ’t selve van een ander bequaam
vrouwspersoon wert voorsien, te meer om de meenigvuldige clagten der
ingesetenen aen regenten gedaen over de onbequaamheijt van andere
vrouwen welcke de bediening ondernoomen hadde, ende waar van all
bedroeffde voorvallen geweest sijn. ‘
Daarom werd een nieuwe
vroedvrouw aangesteld:
‘Soo is het dat mijn heereen den gecommitteerde officier, schepenen,
borgemeesters, armmeesters met kennisse van den heer predicant deser
gemeente op het goet rapport aen haer gedaan van den persoon van
Jenneken, huijsvrouw Tonis Hermens uyt ’t Cattenhool onder Uden, welcke
veele jaren met succes de exercitie alomme ende selffs meenigmaal binnen
desen dorpe heeft waargenoomen, tot ordinaere vroedt vrouw alhier hebben
aengenoomen.’
Jenneken kreeg een jaarlijks
tractament van 40 gulden. Te betalen voor 2/3 door de gemeente en 1/3
uit de armenkas. De vrouwen die door de armenkas onderhouden werden,
moest zij dan gratis assisteren bij bevallingen. Voorts diende ze wel
van Uden naar de Straat van Veghel te verhuizen:
‘Ende wyders dat zij binnen desen dorpe ontrent de kercke sal moeten woonen,
ook niet buyten de plaats gaan als met kennis ende voor all seggen waar
zy te vinden sal wesen, om in tijt van noot te connen haalen, ende dan
aenstonts moeten overcoomen. Ook sullen de ingesetenen eenigsints ver
aff gelegen verpligt sijn dese vroedt vrouw voornamentlijk bij avont off
ontijde met een kar te laten affhalen ende wederbrengen.’
Jenneken diende ver de eed af
te leggen ‘dat zij een ider getrouwelijk sal assisteeren ende bedienen
moeten affleggen ende allen bastaert kinderen binnen vierentwintig uuren
aen de regenten off heer officier moeten aengeven met de naam van vader
ende moeder.’ Jenneken legt op 21 augustus 1731 deze eed af.
In de dorpsrekening van
1731-1732 staat: betaald ‘aen Jenneken Teunis Hermens voor een halff jaar tractament als geswoore
vroetvrou’, 13 gulden en 10 stuivers. Het tractament van het dorp was
2/3 van 40 gulden. Jenneke kreeg daarvan de helft voor het half jaar dat
ze vanaf haar aanstelling in dienst was. Dat was dus tot ongeveer
februari 1732.
Daarna hield haar dienstverband op, want de
dorpsrekening van 1732-1733 vermeld: ‘zijnde geen ordinaire vroetvrouw
desen jare geweest’. Ook in de navolgende jaren was er geen vroedvrouw.
De Leen en Tolkamer, die de dorpsrekeningen controleerde, schreef in de
marge van de rekeining van 1736-1737: ‘behoorende egter een vroetvrou te
weezen, een bequame en voor geringe prijs so als voor wel een werden
aangestelt’.
De armenrekeningen vermelden:
-
1719-1721: Aen Jacobus van Orten
voort tweemaal gaan hale der vroetvrou int Cattenhool, 1-0-0
-
1731-1733: Aen Jenneken Tonis
Hermens als gewesene vroutvrou int bediene van arme
Enkele verklaringen:
Op 36 februari 1732 legden Marianna, vrouw van Andries Cluijtmans, Maria
Tonis van Uden, en Maria, vrouw van Frans Jans, alle wonende te Veghel,
op verzoek van Alegonda Jans van Lieshout, een verklaring af. Zij
verklaren dat ze op 14 augustus 1730 bij ‘het baaren ende verlossen van
Alegonda’ zijn geweest. Alegonda had toen ‘in baarensnoot’ verklaard dat
Willem Lambers van Hagen, inwoonder tot Schijndel, vader was van het
kind.
Op 2 april 1733 werd op verzoek van Elisabeth, dochter van Willem Hendrik
Tijssen het volgende verklaard door Berent Huijsmen en zijn vrouw Anna.
In februari en maart 1727 had Elisabet in hun huis vaak ’s avonds laat
met Jacobus Donckers gezeten. Elisabeth raakte zwanger van Jacobus. Die
wilde dat Elisabeth dat stil hield en het kind ook niet naar hem zou
vernoemen. Uiteindelijk werd overeengekomen dat Donckers het kind voor
kleding zou blijven onderhouden en hij gaf een schuldbekentenis van 100
gulden.
Marianna Cluijtmans
Op 3 juli 1736
legde Marianna Cluijtmans heer eed af als ‘vroetvrou naer gevolge den 88
articul van het egtreglement.’
Ze moet maar heel kort in dienst geweest zijn, want
in de dorpsrekening staat geen uitgave voor haar tractament vermeld. In
plaats daarvan staat er:
‘zynde geen
ordinaer vroetvrouw desen jare geweest.’ En de Leen en Tolkamer weer:
‘behoorende egter een vroetvrou te weezen, een bequame en voor geringe
prijs so als voor wel een werden aangestelt’.
In de daaropvolgende jaren was
er nog steeds geen vroedvrouw. De Leen en Tolkamer schreef bij de
rekening van 1738-1739 weer een aanmaning: ‘indien den ocasie voorkomt moeten de regenten op een convenabel tractement
zien een vroetvrou aan te stellen’.
Elisabeth, vrouw Geerit
Roeloffs van Kilsdonk
Op 10 mei 1741 legde
Elisabeth, vrouw Geerit Roeloffs van Kilsdonk haar eed af als
vroedvrouw. Ze kreeg een tractament van 15 gulden per jaar. In de
dorpsrekening van 1741-1742 staat de uitbetaling van dat tractament aan
haar ook vermeld.
Ze werd al veel eerder door de
armentafel betaald voor haar diensten aan de armen, en ook nog nadat het
dorpsbestuur Pieter Schippers als haar opvolger aanstelde. De
armenrekeningen vermelden:
-
1733-1736: Den vroetvrou Lijsbet
huijsvrouw Geerit Roeloffs voor haar assistente in de qualiteyt van te
helpen verligten de huijsvrou van Hendrik Wijnen, item de huysvrouw van
Jan Willem Panhuysen, item de vrou van Willem Hendrix, en van Adriaen
Versteegden, van ider 8 stuyvers, samen 1-12-0
-
1739-1742: Aen Leijs Geerit Roelofs,
vroetvrouw, dat bij verscheyde vrouwe die in baerensnoot waere is
geweest gegeven 3-12-0
-
1751-1754: Aan Elisabeth huysvrouw Gerit
Roeloffs als ordinare vroedt vrouw jaarlycx 15 gulden, samen 45-0-0
-
1754-1757: Aan Elisabeth huysvrouw Gerit
Roeloffs als ordinare vroedt vrouw jaarlycx 15 gulden, samen 45-0-0
-
1757-1760: Aan Elisabeth huysvrouw Gerit
Roeloffs als ordinare vroedt vrouw jaarlycx 15 gulden, 1758-60, samen
45-0-0
-
1760-1763: Aan Elisabeth weduwe van Gerit
Roeloffs als ordinare vroedt vrouw, het eerste jaar 12-0-0. Sijnde comen
te overlyden en tot nog geen andere aangenomen
Tijdens haar dienstperiode
vond er in Veghel een vreemde geboorte plaats. Een aantal inwoners,
waaronder ‘Elisabeth Janse, huijsvrouwe Gerit van Kilsdonk,
geswoore vroetvrouw deser plaetse’ legden op 23 december 1752 de
volgende verklaring af:
Op 15 december 1752 geraakte
Hendrina van Laarschot, vrouw van Pieter Jacobs van
Doorn, die in de Straat bij de kerk woonde, ‘in baerensnoot’. De
vroedvrouw, drie buurvrouwen, haar moeder en haar schoonmoeder kwamen
assisteren.
‘Dat deselve na ontrent drie uren in arbeijdt
gezeeten te hebben, en na veele pijn en smerten so als men uyt het
volgende kan opmaeken uijtgestaan te hebben, egter met de hulpe des
alderhoogsten, heeft ter weerelt gebragt twee aen malcanderen gewasse
kinderen, hebbende twee regtschaepe hoofden, ieder twee armen en handen,
egter maer twee voeten, dan nog een been ter zijde uijtgewassen, waer
aen is gelijk twee voeten met neegen teenen en naegelen met midden de
grooten teen aen malcanderen.’
‘Ende compareert alhier mede seigneur Pieter
Schippers, meester chirurgijn en inwoonder alhier, verclaart dat hy dit
prodigieuse schepsel off misboorte, off wat naem men tselve soude moogen
geeven, is versogt voor eenige puterfactie te preeserveeren, soo en
gelijk na zijn beste kennis en weetenschap te hebben gedaen, en bij
observatie bevonden, naementlijk dit boovenstaende schepsel met twee
hoofden, vier handen, vier armen, twee borsten, eenen buijk en drie
beenen, waer van het eene been is voortcomende agter uijt de lendenen,
hebbende de gedaente van twee voeten aen malcanderen, waer aen zyn
neegen teenen, en na de hooftjens geopent te hebbende, bijde zoo
natuurlijk interieur en volmaakt bevonden, als off ieder een volcomen
lichaemtje was, als mede bijde de borsten tot het diaphragma, ieder een
bovenbuijk met haere organike deelen, als cos palmo etcetera, als mede
de spina dorsi dewelke sig vereenigen tussenbij de de aparte
diaphragmas, welke diaphragmas zijn sienende tot separatie van den
onderbuijk, in welke bevonden worden de organike deelen en niet anders
dan van een corpus.’
Volgens deze verklaring was ze op 15 december 1752 nog in dienst. Volgens de
dorpsrekening werd in 1749-1750 het tractament voor het laatst aan haar
betaald. Het jaar daarop werd de 15 gulden betaald aan haar opvolger.
Pieter Schippers
De dorpsrekening van 1750-1751 vermeld: ‘betaalt aan P. Schippers als
aangestelde vroedtmeester in plaats van de vroedvrou. 15 gulden. Dit
jaarlijks tractament werd tot aan 1774-1775 aan hem betaald. Op 10 mei
1770, 16 mei 1771 en 18 juni 1772 werd zijn aanstelling telkens met een
jaar verlengd.
Pieter Schippers was vanaf 1742 tot aan zijn overlijden in 1774 ook ‘dorps
chirurgijn’ in Veghel.
Goyardiena Tony Verhoeven
In 1775 werd 5 gulden betaald aan ‘de heer van Baer, medicine doctor, voort
examinere van een vroedtvrouw voor deese plaats’.
Hierna werd Goyardiena Tony Verhoeven als vroedvrouw aangesteld voor een
tractament van 20 gulden per jaar. Althans dat is wat in de
dorpsrekeningen als tractament genoemd wordt. Misschien kreeg ze ook nog
een tractament uit de armenkas.
Dit tractament werd tot en met 1779-1780 aan haar betaald. In 1780-1781 werd
het betaald aan Goyardiena, vrouw van Gerrit van Lieshout, identiek aan
Goyardiena Tony Verhoeven.
De armenrekeningen vermelden:
-
1775-1778: betaelt aen Goyardiena
huysvrouw Gerrit van Lieshout als aengestelde vroedtvrouw vervalle 21
july 1776, 77 en 1778 jaers tien gulden is in de 3 jaeren 30 gulden
-
1778-1781: betaelt aen Goyardiena,
huysvrouw Gerrit van Lieshout als aengestelde vroedtvrouw, jaerlycx tien
gulden, is voor 1779 en 21 juli 1780 en nog een half jaar van 1781, als
synde doen bedangt, 25-0-0
Cathariena Peters, vrouw van Cornelis Vissers
De dorpsrekening van 1781-1782 vermeldt: ‘betaelt aen Cathariena Peters,
huysvrouw Cornelis Vissers, als by resolutie van regenten aengestelt als
vroedtrvrouw deeser gemeente, haer tractament tot een somme van 75
gulden, synde haer drie vierendeel jaers tractament vervallen op 1
november 1781.’
Het jaar daarop ontbreekt haar salaris. De leen en Tolkamer vroeg via een
apostille (aantekening in de marge van de rekening) om opheldering. Het
dorpsbestuur antwoordde in de rekening van 1783-1784: ‘de vroedtvrouw
was met de drie vierde jaeren van hier vertrocken, dus geen meerder
tractament konde genieten’. Catharina was dus slechts negen maanden, tot
1 november 1781, in dienst geweest. Hiena duurde het tot 1798 voordat er
weer iemand aangesteld werd.
Op 14 juni 1793 verklaarden Anneke Gerrit Zegers, vrouw van Adriaen Hendrik
Raymakers, en Josiena Jan van Hout, weduwe van Arnoldus van de Velde,
inwoners van Veghel, die op verzoek van hun buren Antony Cornelis van
Cleeff, getrouwd met Annemie Jan van Lankvelt, en Antony Lambert van de
Ven, getrouwd met Josiena Jan van Lankvelt een verklaring afleggen. Zij
verklaren dat zij ‘op dijnsdag zynde geweest den elfde deeser maendt
juny deses jaers tegen den avondt hebben geassisteert by de bevalling
van Maria Janse van Lankvelt, zynde stom en dooff en wonende ten huyse
van den requirant Antony Lambers van de Ven alhier, als wanneer deselve
is bevallen van eenen zoon.’ Wie de vader was kon zij natuurlijk niet
zeggen.
Hendricus Schippers
In 1788 was Hendricus Schippers aangesteld als ‘dorps chirurgeyn’. Vanaf 1
maart 1798 was hij tevens vroedmeester voor een jaarlijks tractament van
100 gulden. Mogelijk functioneerde hij al eerder als vroedmeester uit
hoofde van zijn functie als chirurgijn, maar dan zonder voor die extra
rol betaald te worden. In een opgave van inwoners van Veghel boven de 18
jaar van 26 maart 1797 wordt ook vermeld: Hendrickus Schippers, oud 38
jaren, gehuwd, van beroep ‘chirurgyn
en vroedmeester’.
Op 7 april 1804 vergaderde de gemeenteraad over een verzoek van Hendricus
Schippers. Hij schrijft dat hij
‘zig in den jare 1798 aan de regeering van Veghel
heeft geaddresseert met ondersteuning van een notabel getal ingezetenen
om als vroetmeester van den dorpe Veggel te worden aangestelt op een
jaarlyks tractement van 250 gulden, en wel verzoek tot aanstelling door
opgemelte regeering ook gunstig is geordonneerd, nogtans met de
verandering dat aan hem in plaats van 250 guldens alleenlyk 100 guldens
als vroetmeester zyn toegelegt.’
‘En dewyl door de ongelukkige en bittere duure tyden
de armoede dagelyks vermeerdert en dus syn last zwaarder wort tot het
bedienen van arme persoonen en hy suppliant eerbiedig vermeent zoodanig
tractament van 100 guldens niet genoegzaam te syn tot bediening
derzelver.’
Schippers vroeg om voortaan een tractement van 150 gulden te krijgen. De
gemeenteraad besloot om het tractament met ingang van 1 januari 1804,
dus met terugwerkende kracht, op 150 gulden te bepalen. Verder mocht hij
voortaan van zijn klanten tijdens de bevalling 1 gulden vragen voor de
eerste 12 uren, in plaats van voor de eerste 24 uren, zoals tot dan toe
het gebruik was. ‘Egter nog met den verandering dat den suppliant niet
buiten deeze plaats zal mogen gaan als met kennis en voorweeten van het
naast by hem woonend lid vant gemeente bestuur.’
In de dorpsrekeningen tot en met 1803 staat het tractament van 100 gulden
vermeld en in de rekeningen van 1805 tot en met 1810 wordt 150 gulden
vermeld. In 1806 moesten mensen die een bedrijf uitoefenden een patent
aanvragen. Dat gebeurde ook door H. Schippers, ‘chirurgijn en vroedmeester’.
Op 31 augustus
1809 antwoordde het gemeentebestuur op vragen van de landdrost van
Braband:
-
dat
binnen deze gemeente zyn twee medicine doctoren met name Willem Francis
Coolen en Cornelis van der Wielen, benevens een chirurgyn en
vroedmeester met name Hendricus Schippers.
-
dat
Willem Francis Coolen als
dorpsdoctor uit de plaatselyke kas jaarlyks 70-0-0, en uit de arme kasse
jaarlijks 30-0-0 geniet. Dat aan Cornelis van der Wielen geen tractament
is toegestaan. Dat Hendricus Schippers uit de plaatselyke kas geniet als
chirurgyn 30-0-0 en als vroedmeester 150-0-0
-
dat
de gemelde medicine doctor W. F. Colen en den chirurgyn vroedmeester
Hendricus Schippers daar voor verpligt zijn binnen deze gemeente te
wonen, de inwoners derzelve daar toe verzogt wordende tegens betaling en
de arme en onvermogende gratis in hunne respective qualiteyt als doctor,
chirurgyn of vroedmeester te bedienen en aan de laastgenoemde voor
rekening der arme kasse de nodige medicynen en medicamenten zoo als die
hun zelve kosten te leveren.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||