De vroedvrouw en vroedmeester van Veghel (1678-1810)

Martien van Asseldonk

7 mei 2014

(Onder embargo. Dit is een voorstudie voor een boek over Veghel. Verboden te gebruiken zonder toestemming van de autheur.)

 

Vroedvrouwen kregen op een gegeven moment naast hun hulp bij bevallingen ook de taak om bastaarden ofwel buitenechtelijke kinderen aan te geven. Volgens het middeleeuwse recht vielen alle bezittingen van een bastaard na zijn of haar dood toe aan de landsheer. Wel kon een bastaard in de late Middeleeuwen vergunning krijgen om bij testament over zijn goederen te beschikken. Een bastaard kon zelf wel erven van zijn moeder, maar niet van zijn vader. In de Blijde Inkomste van Maria van Bourgondië (1477) werd bepaald dat bastaarden voortaan zonder speciale vergunning hun testament mochten opmaken. In 1494 werd dit voorrecht weer ingetrokken. De nazaten van een overleden bastaard konden met de Domeinen over de erfenis van de bastaard onderhandelen. In het echtreglement voor de Generaliteitslanden van 1656 werd de regenten opgedragen om vroedvrouwen te beëdigen om bastaarden en ontucht te melden indien zij deze bij het uitvoeren van hun taak gewaar werden.

 

 

Namen van vroedvrouwen en vroedmeesters in Veghel

 

De volgende personen zijn vroedvrouw of vroedmeester geweest in Veghel:

 

 

Vermeld in:

Namen van vroedvrouwen en vroedmeesters:

 

1616

 

Catalijna, vrouw van meester Gerden

 

1678

Willemke Costers

 

1695/7

Willemke en Jenneke Custers

 

1699-1707/9

Jenneke, vrouw van Jacobs van Geelkercken

 

1690-1701

Willemken Anthonis Gijsberts, weduwe van Cornelis Janssen van Geelkercken

 

1715-1718

Jenneken Cornelissen van Geelkercken (ofwel Jen Neelen), vrouw van Nicolaes Smits alias Switsers

 

1718-1724

 

Geen vroedvrouw of vroedmeester in dienst geweest

 

1724-1729

 

Catalijn, vrouw van Willem Hendrik Tyssen

 

1729-1731

Geen vroedvrouw of vroedmeester in dienst geweest

 

1731

Jenneken, vrouw Tonis Hermens uyt ’t Cattenhool onder Uden

 

1733-1736

 

Geen vroedvrouw of vroedmeester in dienst geweest

 

1736

Marianna Cluijtmans

 

1736-1741

 

Geen vroedvrouw of vroedmeester in dienst geweest

 

1741-1751

Elisabeth Janse, vrouw van Geerit Roeloffs van Kilsdonk

 

1750-1774

Pieter Schippers

 

1775-1780

 

Goyardiena Tony Verhoeven

1780

 

Goyardiena, vrouw van Gerrit van Lieshout

(mogelijk identiek met Goyardiena Tony Verhoeven)

 

1781

Cathariena Peters, vrouw van Cornelis Vissers

 

1782-1798

 

Geen vroedvrouw of vroedmeester in dienst geweest

 

1798-1810

Hendrikus Schippers

 

 

 

 

Catalijn, vrouw van meester Gerden

 

Op 2 december 1616 verklaarde ‘Cathalyna de huysvrouwe van meester Gerden, schoelmester alhier deser heerlyckheyt als wesende een vroeyvrouwe’ op verzoek van Jan Gerlincx dat ‘dat sy ten versuecken van den voirscreven Jan Gerlinckx is gecompareert tot zynen huysen by Margrieten zyn huysvrouwe die welcke was bevrucht met een kynde hebbende die selve in haren noet bygestaen ende geassisteert. Alsoe dat de voirscreven Margriet in toedoen van Godt almachtich ende Maria syn gebenedeyde moeder op deser werelt heeft gebrocht eenen jongen soon genampt Willem, die welcke den voirscreven Jan Gerlinckx ende Margriet zyn huysvrouwe in echten staedt tsamen hebben gewonnen ende alhier beyde geboren binnen deser heerlyckheyt van Vechel, welck voirscreven kynt genompt Willem op dese werelt heeft gebrocht maer een oor te weeten de slinker oor ende hem missende ende falerende de rechter oor.’

 

 

Onbekende vroedvrouw in 1659

 

Op 18 maart 1659 verklaarde Goortken, dochter van Henrick Ariens van Oirt dat ze op 16 februari 1659 bevallen was van een dochter ‘sonder datter eenige vroijvrouwe door de subite haesticheyt haer overvallende bij ofte ontrent te hebben connen sijn geweest, ende verclaert egeenen anderen vader van den selven kijnde noch int baren, noch naer ’t baeren te kennen, noch gekent te hebben dan Jan Baltussen, jongman alhier.’ Of deze vroedvrouw al beëdigd was en een aanstelling had van het dorp is niet bekend. Ze kreeg in elk geval nog niets van het dorp en werd door haar klanten betaald.

 

 

Willemke Costers

 

Op 12 februari 1678 werd in Veghel Willemke Costers als vroedvrouw beëdigd. Het resolutieboek schrijft dat dit gebeurde, omdat ‘bij het egtreglement alle magistraeten ende wethouderen belast ende aanbevoolen woert dat zij tot ontdecking van alle bastarden ende ontuchtigheden ende omme die tegen te gaen ende te straffen, de vroedtvrouwen haarder plaatsen sullen doen beedigen van binnen vier ende twintg uuren naar de geboorte van eenige bastaard kinderen de selve aan haar aan te brengen.’

 

Willemke werd opgedragen om buitenechtelijke kinderen binnen 24 uren na de geboorte aan te brengen bij het dorpsbestuur ‘met verklaringe van de naem ende de wooninge des moeders ende wie dat de selve van soodanig kint ofte kinderen in barens noodt tot vader genomineerd ende gemerckt heeft.’

 

‘Ende sal het selve mede plaatse grijpen ontrent de vrouwen in het kinderbed komende van welcken notoirlijck consteerd ende blijckt dat se van hare mans sijn gedefloreerd ende beswangert geweest eer dat se in ondertrou aangeteeckent ofte getrouwt sijn geworden, ingevolger van den 48 artikel desselven reglements.’ Dit ging dus over de zogenaamde ‘moetjes’.

 

In de dorpsrekeningen worden in deze periode nog geen uitgaven voor de vroedvrouw genoemd. Ze zal wel door haar klanten voor haar diensten betaald zijn geweest.

 

 

Willemke en Jenneke Custers

 

De armenrekening van 1695-1697 vermeldt:

-        Willemken en Jenneken Custers, vroetvrouwen, voor gedaene diensten 1-16-0

 

 

Jenneke Jacobs van Geelkercken

 

Op 1 mei 1699 verklaarde Jenneke Jacobs van Geelkercken, ‘vroetmoeder deser plaetse’, Margriet Willem Jacob Gielens op 1 april 1699 bijgestaan te hebben bij een bevalling, ‘ende dat daermaels de selve Margriet in den grooten noot tot vader van haer kint heeft genommeert Matthijs Niekens, soone van David Niekens, drossart der grontheerlijckheijt van Heeswijck ende Dinter etcetera. En dat de selve Margriet in de uijtersten noot voornoemt verklarende dat Godt mogte aan haer mirakel doen, soo sij imant hadde die met haer mogte te doen gehadt hebben, als alleen de voornoemde Matthijs Niekens en die voor vader kende en ander egeen.’

 

De armenrekeningen vermelden:

-        1699-1701: Jenneken, huijsvrou van Jacob van Geelkercken, als vroemoeder voor gedaene dienste aan arme persoonen, 2-8-0

-        1701-1703: Jenneken Jacobs van Geelkercken, vroemoeder, volgens specificatie, 2-8-0

-        1703-1705: Jenneken weduwe Jacob van Geelkercken, vroevrouwe voor assistentie aan twee persoonen in haar kraemen, 1-4-0

-        1707-1709: Aen Jenneken Jacobs van Geelkercken, vroedvrou, 5-0-0

 

 

Willemken Anthonis Gijsberts, weduwe van Cornelis Janssen van Geelkercken

 

Op 12 januari 1690 wordt Willemke, weduwe van Cornelis van Geelkercken, ‘geswooren vroemoeder’ in de civiele dingrollen van Veghel genoemd in een rechtzaak die zij aangespannen had teggen Jan, zoon van Jan Josephs

 

De schepenen van Veghel verklaarden op 26 oktober 1701 ‘dat Willemken Anthonis Gijsberts, weduwe van Cornelis Janssen van Geelkercken, sijnde vroedmoeder’ vanaf 1699 nog steeds niet voor vast in Veghel is komen wonen. Wel staat ze vanaf 1700 op de hoofdlijst van Veghel aangestekend. Als er een vrouw in barensnood was, dan werd ze van te voren opgehaald, en dan woonde ze enige tijd bij die zwangere vrouw in. Het was een arme vrouw ‘van de armmetaeffel ter plaetse haerder geboorte onderhouden soude moeten worden’. Zo woonde ze de afgelopen jaren voornamelijk in Erp, Boekel, Veghel, Sint-Michielsgestel en nog in andere dorpen.

 

Ook zij kreeg niets van het dorpsbestuur van Veghel, en zal door haar klanten betaald en voor kost en inwoning onderhouden zijn geweest. Ze werd opgevolgd door haar dochter, die haar moeder vanaf een bepaald moment vergezeld zal hebben om zo de kneepjes van het vak te leren.

 

 

Jenneken Cornelissen van Geelkercken, vrouw van Nicolaes Smits

 

Jenneken Cornelissen van Geelkercken, vrouw van Nicolaes Smits, ‘vroedtvrouwe’, en wonende te Veghel, legde op 30 oktober 1715 voor de schepenen van Veghel een verklaring af op verzoek van Maria Gerrit Schepers, laatst weduwe was van Daniel van de Laer, die ongeveer vijf maanden geleden overleden is. Over de weduwe werd geroddeld. Ze zou zwanger zijn. De vroedvrouw verklaarde dat ze Maria ‘heeft gevisiteert ende alles nauwkeurigh ondersocht, maer niet konnen bevinden dat sij requirante soude bezwangert zijn met kindt, maer in tegendeel dat sy niet bezwangert en is.’ Maria zelf verklaart onder ede ‘dat zedert haeren voorscreven man Van de Laer doot is geweest noijt ofte oijt twijffel van bevrucht te syn heeft gehadt.’

 

Op 1 april 1718 verschenen twee schepenen van Veghel voor officier stadhouder Gualtherie. Jenneke van Geelkercken, huijsvrouwe van Nicolaes Smits, inwoonster van Veghel, heeft het ‘vroetmoeders plight’ enkele jaren met goed succes uitgeoefend. De officier en schepenen besluiten dat ze voortaan van het dorp een jaarlijks tractament van 30 gulden zal krijgen.

 

Dat onder voorwaarde dat een eed zal afleggen ‘dat deselve alle bastaerden, soo binnen desen dorpe als de dorpen resorterende onder het quartier van Peellandt, eer de handen daer aen comt te steecken sal affvragen naer den vader van het kindt, als nog van die geene die intijdigh in de craem bevallen, volgens het echt reglement en sulcx aen den heer officier bekent maecken, sonder eenige dissimulatie, ooghluijkinge, ofte verdragh. Dat ook geene andere soodanige bastaerden ofte die te vroegh ofte ontijdigh in de craem bevallende sal mogen behulpsaem zijn, ofte sal die tot haere kennisse komende mede aen het officie bekent maeken.’ Jenneke legde vervolgens die eed af.

 

De dorpsrekening van 1718-1719 vermeldt een betaling aan ‘Niclaes Smits wiens vrou met name Jen Neelen alhier vroutvrouw is, en sulx voor haar tractement vervallen Ligmis’ 15 gulden. Omdat Jenneke 30 gulden per jaar kreeg, is ze maar ongeveer een half jaar, dus tot rond begin oktober 1718 in dienst geweest. Het halve jaartractament werd op Lichtmis (2 februari) 1719 uitbetaald aan haar man Nicolaes Smits.

 

De armrekeningen vermelden:

-        1717-1719: Gegeven aen Jenneken Claes Switsers als vroetvrou op haar accoort, 23-9-12 (Switsers was een alias van Smits)

-        1719-1721: Den rendant (armmeester) heeft aen Matijs Boermans geresiitueert de 2-10-0 die hij aen Jenneken Nelen gewesene vroutvrou had verschoten

 

Catalijn, vrouw van Willem Hendrik Tyssen

 

Nadat Jenneken, vrouw van Nicolaes Smits vanaf eind 1718 gestopt was als vroedvrouw, werd niet direct een opvolgster gevonden en aangesteld. Pas in de dorpsrekening van 1724-1725 wordt het tractament voor de vroedvrouw weer vermeld. Catalijn, vrouw van Willem Hendrik Tijssen, kreeg in 1724-1725 en in 1725-1726 8 gulden per jaar, en daarna tot en met 1728-1729 7 gulden en 10 stuivers per jaar.

 

Omdat ze het hele tractament over 1724-1725 kreeg zal ze vanaf ongeveer het begin van dat financiële jaar, Lichtmis 1724, in dienst zijn geweest. In 1728-1729 kreeg ze nog het volledige salaris betaald. De daarop volgende dorpsrekening van 1729-1730 vermeld: ‘de vroetvrou overleden wesende zijnde vooralsnog geen ander.’ Omdat Catalijn een tractament voor het hele financiële jaar 1729-1730 kreeg, zal ze ongeveer dat hele financiele jaar, dus tot aan begin 1729 in dienst zijn geweest.

De armrekeningen vermelden:

-        1725-1727: betaelt aen Catalijn, huysvrouw Willem Hendrik Tyssen, ageerende voor ordinare vroetvrou, jaarlycx 7-10-0, dus 2 jaren 15-0-0

-        1727-1729: Willem Hendrik Tijssen betaelt de twee jaren tractament, zijn vrouw als vroetvrou int bedienen van de arme vrouwen toegesegt, 15-0-0 In marge: zijnde het laatste jaar

 

Jenneken, vrouw Tonis Hermens

 

Het viel kennelijk niet altijd mee om een geschikte vroedvrouw te vinden. Ook de rekening van 1730-1731 vermeldt: ‘ook geen vroetvrou vooralsnog aengenomen.’ In de tussentijd bleven er toch kinderen komen en het gebrek aan bekwame hulp werd als een gemis ervaren. Op 21 augustus 1731 staat in het resolutieboek genotuleerd:

 

‘dewijle door ’t overlijden van de huijsvrouw Willem Hendrik Tijssen, de ordinare vroedtvrouws plaatse alhier is comen te vaceeren, ende dienthalve nootdaakelijk dat ’t selve van een ander bequaam vrouwspersoon wert voorsien, te meer om de meenigvuldige clagten der ingesetenen aen regenten gedaen over de onbequaamheijt van andere vrouwen welcke de bediening ondernoomen hadde, ende waar van all bedroeffde voorvallen geweest sijn. ‘

 

Daarom werd een nieuwe vroedvrouw aangesteld:

 

‘Soo is het dat mijn heereen den gecommitteerde officier, schepenen, borgemeesters, armmeesters met kennisse van den heer predicant deser gemeente op het goet rapport aen haer gedaan van den persoon van Jenneken, huijsvrouw Tonis Hermens uyt ’t Cattenhool onder Uden, welcke veele jaren met succes de exercitie alomme ende selffs meenigmaal binnen desen dorpe heeft waargenoomen, tot ordinaere vroedt vrouw alhier hebben aengenoomen.’

 

Jenneken kreeg een jaarlijks tractament van 40 gulden. Te betalen voor 2/3 door de gemeente en 1/3 uit de armenkas. De vrouwen die door de armenkas onderhouden werden, moest zij dan gratis assisteren bij bevallingen. Voorts diende ze wel van Uden naar de Straat van Veghel te verhuizen:

 

‘Ende wyders dat zij binnen desen dorpe ontrent de kercke sal moeten woonen, ook niet buyten de plaats gaan als met kennis ende voor all seggen waar zy te vinden sal wesen, om in tijt van noot te connen haalen, ende dan aenstonts moeten overcoomen. Ook sullen de ingesetenen eenigsints ver aff gelegen verpligt sijn dese vroedt vrouw voornamentlijk bij avont off ontijde met een kar te laten affhalen ende wederbrengen.’

 

Jenneken diende ver de eed af te leggen ‘dat zij een ider getrouwelijk sal assisteeren ende bedienen moeten affleggen ende allen bastaert kinderen binnen vierentwintig uuren aen de regenten off heer officier moeten aengeven met de naam van vader ende moeder.’ Jenneken legt op 21 augustus 1731 deze eed af.

 

In de dorpsrekening van 1731-1732 staat: betaald ‘aen Jenneken Teunis Hermens voor een halff jaar tractament als geswoore vroetvrou’, 13 gulden en 10 stuivers. Het tractament van het dorp was 2/3 van 40 gulden. Jenneke kreeg daarvan de helft voor het half jaar dat ze vanaf haar aanstelling in dienst was. Dat was dus tot ongeveer februari 1732.

 

Daarna hield haar dienstverband op, want de dorpsrekening van 1732-1733 vermeld: ‘zijnde geen ordinaire vroetvrouw desen jare geweest’. Ook in de navolgende jaren was er geen vroedvrouw. De Leen en Tolkamer, die de dorpsrekeningen controleerde, schreef in de marge van de rekeining van 1736-1737: ‘behoorende egter een vroetvrou te weezen, een bequame en voor geringe prijs so als voor wel een werden aangestelt’.

 

De armenrekeningen vermelden:

-  1719-1721: Aen Jacobus van Orten voort tweemaal gaan hale der vroetvrou int Cattenhool, 1-0-0

-  1731-1733: Aen Jenneken Tonis Hermens als gewesene vroutvrou int bediene van arme

 

Enkele verklaringen:

Op 36 februari 1732 legden Marianna, vrouw van Andries Cluijtmans, Maria Tonis van Uden, en Maria, vrouw van Frans Jans, alle wonende te Veghel, op verzoek van Alegonda Jans van Lieshout, een verklaring af. Zij verklaren dat ze op 14 augustus 1730 bij ‘het baaren ende verlossen van Alegonda’ zijn geweest. Alegonda had toen ‘in baarensnoot’ verklaard dat Willem Lambers van Hagen, inwoonder tot Schijndel, vader was van het kind.

 

Op 2 april 1733 werd op verzoek van Elisabeth, dochter van Willem Hendrik Tijssen het volgende verklaard door Berent Huijsmen en zijn vrouw Anna. In februari en maart 1727 had Elisabet in hun huis vaak ’s avonds laat met Jacobus Donckers gezeten. Elisabeth raakte zwanger van Jacobus. Die wilde dat Elisabeth dat stil hield en het kind ook niet naar hem zou vernoemen. Uiteindelijk werd overeengekomen dat Donckers het kind voor kleding zou blijven onderhouden en hij gaf een schuldbekentenis van 100 gulden.

 

 

Marianna Cluijtmans

 

Op 3 juli 1736 legde Marianna Cluijtmans heer eed af als ‘vroetvrou naer gevolge den 88 articul van het egtreglement.’

 

Ze moet maar heel kort in dienst geweest zijn, want in de dorpsrekening staat geen uitgave voor haar tractament vermeld. In plaats daarvan staat er: ‘zynde geen ordinaer vroetvrouw desen jare geweest.’ En de Leen en Tolkamer weer: ‘behoorende egter een vroetvrou te weezen, een bequame en voor geringe prijs so als voor wel een werden aangestelt’.

 

In de daaropvolgende jaren was er nog steeds geen vroedvrouw. De Leen en Tolkamer schreef bij de rekening van 1738-1739 weer een aanmaning: ‘indien den ocasie voorkomt moeten de regenten op een convenabel tractement zien een vroetvrou aan te stellen’.

 

 

Elisabeth, vrouw Geerit Roeloffs van Kilsdonk

 

Op 10 mei 1741 legde Elisabeth, vrouw Geerit Roeloffs van Kilsdonk haar eed af als vroedvrouw. Ze kreeg een tractament van 15 gulden per jaar. In de dorpsrekening van 1741-1742 staat de uitbetaling van dat tractament aan haar ook vermeld.

 

Ze werd al veel eerder door de armentafel betaald voor haar diensten aan de armen, en ook nog nadat het dorpsbestuur Pieter Schippers als haar opvolger aanstelde. De armenrekeningen vermelden:

 

-        1733-1736: Den vroetvrou Lijsbet huijsvrouw Geerit Roeloffs voor haar assistente in de qualiteyt van te helpen verligten de huijsvrou van Hendrik Wijnen, item de huysvrouw van Jan Willem Panhuysen, item de vrou van Willem Hendrix, en van Adriaen Versteegden, van ider 8 stuyvers, samen 1-12-0

-        1739-1742: Aen Leijs Geerit Roelofs, vroetvrouw, dat bij verscheyde vrouwe die in baerensnoot waere is geweest gegeven 3-12-0

-        1751-1754: Aan Elisabeth huysvrouw Gerit Roeloffs als ordinare vroedt vrouw jaarlycx 15 gulden, samen 45-0-0

-        1754-1757: Aan Elisabeth huysvrouw Gerit Roeloffs als ordinare vroedt vrouw jaarlycx 15 gulden, samen 45-0-0

-        1757-1760: Aan Elisabeth huysvrouw Gerit Roeloffs als ordinare vroedt vrouw jaarlycx 15 gulden, 1758-60, samen 45-0-0

-        1760-1763: Aan Elisabeth weduwe van Gerit Roeloffs als ordinare vroedt vrouw, het eerste jaar 12-0-0. Sijnde comen te overlyden en tot nog geen andere aangenomen

 

Tijdens haar dienstperiode vond er in Veghel een vreemde geboorte plaats. Een aantal inwoners, waaronder ‘Elisabeth Janse, huijsvrouwe Gerit van Kilsdonk, geswoore vroetvrouw deser plaetse’ legden op 23 december 1752 de volgende verklaring af:

 

Op 15 december 1752 geraakte Hendrina van Laarschot, vrouw van Pieter Jacobs van Doorn, die in de Straat bij de kerk woonde, ‘in baerensnoot’. De vroedvrouw, drie buurvrouwen, haar moeder en haar schoonmoeder kwamen assisteren.

 

‘Dat deselve na ontrent drie uren in arbeijdt gezeeten te hebben, en na veele pijn en smerten so als men uyt het volgende kan opmaeken uijtgestaan te hebben, egter met de hulpe des alderhoogsten, heeft ter weerelt gebragt twee aen malcanderen gewasse kinderen, hebbende twee regtschaepe hoofden, ieder twee armen en handen, egter maer twee voeten, dan nog een been ter zijde uijtgewassen, waer aen is gelijk twee voeten met neegen teenen en naegelen met midden de grooten teen aen malcanderen.’

 

‘Ende compareert alhier mede seigneur Pieter Schippers, meester chirurgijn en inwoonder alhier, verclaart dat hy dit prodigieuse schepsel off misboorte, off wat naem men tselve soude moogen geeven, is versogt voor eenige puterfactie te preeserveeren, soo en gelijk na zijn beste kennis en weetenschap te hebben gedaen, en bij observatie bevonden, naementlijk dit boovenstaende schepsel met twee hoofden, vier handen, vier armen, twee borsten, eenen buijk en drie beenen, waer van het eene been is voortcomende agter uijt de lendenen, hebbende de gedaente van twee voeten aen malcanderen, waer aen zyn neegen teenen, en na de hooftjens geopent te hebbende, bijde zoo natuurlijk interieur en volmaakt bevonden, als off ieder een volcomen lichaemtje was, als mede bijde de borsten tot het diaphragma, ieder een bovenbuijk met haere organike deelen, als cos palmo etcetera, als mede de spina dorsi dewelke sig vereenigen tussenbij de de aparte diaphragmas, welke diaphragmas zijn sienende tot separatie van den onderbuijk, in welke bevonden worden de organike deelen en niet anders dan van een corpus.’

 

Volgens deze verklaring was ze op 15 december 1752 nog in dienst. Volgens de dorpsrekening werd in 1749-1750 het tractament voor het laatst aan haar betaald. Het jaar daarop werd de 15 gulden betaald aan haar opvolger.

 

 

Pieter Schippers

 

De dorpsrekening van 1750-1751 vermeld: ‘betaalt aan P. Schippers als aangestelde vroedtmeester in plaats van de vroedvrou. 15 gulden. Dit jaarlijks tractament werd tot aan 1774-1775 aan hem betaald. Op 10 mei 1770, 16 mei 1771 en 18 juni 1772 werd zijn aanstelling telkens met een jaar verlengd.

 

Pieter Schippers was vanaf 1742 tot aan zijn overlijden in 1774 ook ‘dorps chirurgijn’ in Veghel.

 

 

Goyardiena Tony Verhoeven

 

In 1775 werd 5 gulden betaald aan ‘de heer van Baer, medicine doctor, voort examinere van een vroedtvrouw voor deese plaats’.

 

Hierna werd Goyardiena Tony Verhoeven als vroedvrouw aangesteld voor een tractament van 20 gulden per jaar. Althans dat is wat in de dorpsrekeningen als tractament genoemd wordt. Misschien kreeg ze ook nog een tractament uit de armenkas.

 

Dit tractament werd tot en met 1779-1780 aan haar betaald. In 1780-1781 werd het betaald aan Goyardiena, vrouw van Gerrit van Lieshout, identiek aan Goyardiena Tony Verhoeven.

 

De armenrekeningen vermelden:

-        1775-1778: betaelt aen Goyardiena huysvrouw Gerrit van Lieshout als aengestelde vroedtvrouw vervalle 21 july 1776, 77 en 1778 jaers tien gulden is in de 3 jaeren 30 gulden

-        1778-1781: betaelt aen Goyardiena, huysvrouw Gerrit van Lieshout als aengestelde vroedtvrouw, jaerlycx tien gulden, is voor 1779 en 21 juli 1780 en nog een half jaar van 1781, als synde doen bedangt, 25-0-0

 

Cathariena Peters, vrouw van Cornelis Vissers

 

De dorpsrekening van 1781-1782 vermeldt: ‘betaelt aen Cathariena Peters, huysvrouw Cornelis Vissers, als by resolutie van regenten aengestelt als vroedtrvrouw deeser gemeente, haer tractament tot een somme van 75 gulden, synde haer drie vierendeel jaers tractament vervallen op 1 november 1781.’

 

Het jaar daarop ontbreekt haar salaris. De leen en Tolkamer vroeg via een apostille (aantekening in de marge van de rekening) om opheldering. Het dorpsbestuur antwoordde in de rekening van 1783-1784: ‘de vroedtvrouw was met de drie vierde jaeren van hier vertrocken, dus geen meerder tractament konde genieten’. Catharina was dus slechts negen maanden, tot 1 november 1781, in dienst geweest. Hiena duurde het tot 1798 voordat er weer iemand aangesteld werd.

 

Op 14 juni 1793 verklaarden Anneke Gerrit Zegers, vrouw van Adriaen Hendrik Raymakers, en Josiena Jan van Hout, weduwe van Arnoldus van de Velde, inwoners van Veghel, die op verzoek van hun buren Antony Cornelis van Cleeff, getrouwd met Annemie Jan van Lankvelt, en Antony Lambert van de Ven, getrouwd met Josiena Jan van Lankvelt een verklaring afleggen. Zij verklaren dat zij ‘op dijnsdag zynde geweest den elfde deeser maendt juny deses jaers tegen den avondt hebben geassisteert by de bevalling van Maria Janse van Lankvelt, zynde stom en dooff en wonende ten huyse van den requirant Antony Lambers van de Ven alhier, als wanneer deselve is bevallen van eenen zoon.’ Wie de vader was kon zij natuurlijk niet zeggen.

 

 

Hendricus Schippers

 

In 1788 was Hendricus Schippers aangesteld als ‘dorps chirurgeyn’. Vanaf 1 maart 1798 was hij tevens vroedmeester voor een jaarlijks tractament van 100 gulden. Mogelijk functioneerde hij al eerder als vroedmeester uit hoofde van zijn functie als chirurgijn, maar dan zonder voor die extra rol betaald te worden. In een opgave van inwoners van Veghel boven de 18 jaar van 26 maart 1797 wordt ook vermeld: Hendrickus Schippers, oud 38 jaren, gehuwd, van beroep ‘chirurgyn en vroedmeester’.

 

Op 7 april 1804 vergaderde de gemeenteraad over een verzoek van Hendricus Schippers. Hij schrijft dat hij

 

‘zig in den jare 1798 aan de regeering van Veghel heeft geaddresseert met ondersteuning van een notabel getal ingezetenen om als vroetmeester van den dorpe Veggel te worden aangestelt op een jaarlyks tractement van 250 gulden, en wel verzoek tot aanstelling door opgemelte regeering ook gunstig is geordonneerd, nogtans met de verandering dat aan hem in plaats van 250 guldens alleenlyk 100 guldens als vroetmeester zyn toegelegt.’

 

‘En dewyl door de ongelukkige en bittere duure tyden de armoede dagelyks vermeerdert en dus syn last zwaarder wort tot het bedienen van arme persoonen en hy suppliant eerbiedig vermeent zoodanig tractament van 100 guldens niet genoegzaam te syn tot bediening derzelver.’

 

Schippers vroeg om voortaan een tractement van 150 gulden te krijgen. De gemeenteraad besloot om het tractament met ingang van 1 januari 1804, dus met terugwerkende kracht, op 150 gulden te bepalen. Verder mocht hij voortaan van zijn klanten tijdens de bevalling 1 gulden vragen voor de eerste 12 uren, in plaats van voor de eerste 24 uren, zoals tot dan toe het gebruik was. ‘Egter nog met den verandering dat den suppliant niet buiten deeze plaats zal mogen gaan als met kennis en voorweeten van het naast by hem woonend lid vant gemeente bestuur.’

 

In de dorpsrekeningen tot en met 1803 staat het tractament van 100 gulden vermeld en in de rekeningen van 1805 tot en met 1810 wordt 150 gulden vermeld. In 1806 moesten mensen die een bedrijf uitoefenden een patent aanvragen. Dat gebeurde ook door H. Schippers, ‘chirurgijn en vroedmeester’.

 

Op 31 augustus 1809 antwoordde het gemeentebestuur op vragen van de landdrost van Braband:

-        dat binnen deze gemeente zyn twee medicine doctoren met name Willem Francis Coolen en Cornelis van der Wielen, benevens een chirurgyn en vroedmeester met name Hendricus Schippers.

-        dat Willem Francis Coolen  als dorpsdoctor uit de plaatselyke kas jaarlyks 70-0-0, en uit de arme kasse jaarlijks 30-0-0 geniet. Dat aan Cornelis van der Wielen geen tractament is toegestaan. Dat Hendricus Schippers uit de plaatselyke kas geniet als chirurgyn 30-0-0 en als vroedmeester 150-0-0

-        dat de gemelde medicine doctor W. F. Colen en den chirurgyn vroedmeester Hendricus Schippers daar voor verpligt zijn binnen deze gemeente te wonen, de inwoners derzelve daar toe verzogt wordende tegens betaling en de arme en onvermogende gratis in hunne respective qualiteyt als doctor, chirurgyn of vroedmeester te bedienen en aan de laastgenoemde voor rekening der arme kasse de nodige medicynen en medicamenten zoo als die hun zelve kosten te leveren.