De
volksgezondheid in Veghel vóór 1810
Martien
van Asseldonk
10 mei 2014
(Onder embargo. Dit is een voorstudie voor een boek
over Veghel. Verboden te gebruiken zonder toestemming van de autheur.)
Pogingen tot genezing van allerlei ziekten waren en zijn met geloof en magie
verweven. Hanewinkel vermeldt in zijn
Reize door de Majorije van
's-Hertogenbosch in den jaare 1798 en 1799 hoe in Eersel de
katholieken bij een lindeboom biddend neerknielden, om de boom kropen en
spelden in de bast staken om van koorts genezen te worden. Te Alphen
werd een stroband, die eerst om de arm van de koortslijder was gebonden,
om de lindeboom gestrengeld, terwijl daarbij ook iets werd gebeden. In
Westerhoven trof dominee Hanewinkel een heilig putje aan, waarvan het
water heilzaam was tegen verschillende ziekten, met name koorts. Ook
schreef Hanewinkel over het Willibrordusputje tussen Oss en Nistelrode.
Rooms-katholieken met koorts kropen er met een rozenkrans in de hand om
een hoop stenen heen en dronken water uit de bron, waarna de koorts zou
verdwijnen.
Allerlei huismiddeltjes en kruiden waren in zwang. Aan de
keerzijde van het parochieregister van Veghel, waarin de dopen en
huwelijken uit de periode 1651-1675 opgetekend staan, schreef de
Veghelse pastoor Johannes Houbraken in 1652 een aantal recepten voor
thuis te bereiden medicijnen tegen de pest, koorts en ontstoken benen.
De ingrediënten goud, wierook en mirre in deze recepten, de offergaven
van de Drie Koningen, wijzen weer op magie.
Degenen die het konden en wilden betalen, maakten gebruik van diensten van
dokters in de medicijnen, van chirurgijns of kwakzalvers. De
gezondheidszorg speelde zich tijdens het Ancien Régime voor een groot
deel in de particuliere sfeer af. Een voorbeeld van een behandeling door
een arts:
Op 21 augustus 1753 verscheen voor schepenen van Veghel
Dielis Tonij Hoppenaars, oud-borgemeester van Veghel, en zijn vrouw
Maria, ‘te kennen gevenden dat zy voorscreven Maria op den 29 november
1700 agtenveertig heeft gebaart en ter werelt gebragt eenen soone met
een mont gelyckende na een wolffsraak. Dat zij alomme haer by
chirurgeyns hadde geïnformeert ten eynde wast mogelyk dit haar kint daar
van de laten cureeren, egter niemant daer toe genegen oft mogelyk buyten
staat zijnde gevonden dan eenen Arnoldus Aarts, operator woonende tot
Maastrigt, welcke dus haaren soone onderhanden heeft genomen, door Godts
zeegen en tot vreugde volcomentlyk van desen wolffsraak heeft genesen
binnen den tyde van ses dagen. En want den selven Arnoldus Aarts hier
van was requirerende verclaringe om hem te dienen, daar en soo het
behoort, soo hebben wij dit om der waarheyt wille niet connen off mogen
weijgeren.’
Op het platteland van de Meierij kregen in de loop van de achttiende eeuw in
steeds meer plaatsen chirurgijns en ‘medicine doctors’ een aanstelling
van het dorp en een tractament uit de dorpskas. Ook werden vroedvrouwen
in dienst genomen. Enkele aspecten van de gezondheidszorg werden een
zaak van gemeenschappelijk belang geacht. Men wist dat het gedrag van de
één de gezondheid van de ander nadelig kon beïnvloeden en nam
maatregelen op het gebied van hygiëne en ter voorkoming van verspreiding
van besmettelijke ziekten, niet alleen om mensen, maar ook om de
veestapel gezond te houden.
Epidemieën en het bevorderen van de volksgezondheid
De eerste aanwijzingen voor betrokkenheid van de plaatsen op het platteland
bij de gezondheid van de bevolking zijn te vinden in de bewaard gebleven
keuren. De jaarkeuren van Oirschot van 1619 bevatten relatief veel
bepalingen betreffende de gezondheidszorg. Vee moest vrijdags geslacht
worden, waarna het vlees op zaterdag op de weekmarkt verkocht diende te
worden. Het was verboden vlees te verkopen dat langer dan 24 uur gelegen
had. Men mocht geen afgekeurde vis in 's-Hertogenbosch opkopen en in
Oirschot verkopen. De vis moest door plaatselijke keurmeesters gekeurd
worden voordat die verkocht werd. De visverkopers moesten het visafval
begraven of buiten de vrijheid brengen. De keuren van
Veghel van 1659 schrijven voor:
-
Artikel 75. ‘Soo wie enige beesten
affsterven, dat hy die van stonden aen graven sal op datter egeen plagen
en commen onder anderluijden beesten .’
-
Artikel 77.
‘Dat nyemant egeen dode vuylicken ofte dode beesten werpen en sal, off
oick vlas roten in onser Aa op een Bosch pont, ende die se daerin
geworpen heeft sal se weer vuyt trecken opten selven dach.’
Ook de Staten-Generaal verboden op 17 februari 1745 dode
beesten in het water te werpen.
In
's-Hertogenbosch werden in 1593 maatregelen afgekondigd voor het
schoonhouden van de Dieze. In Eindhoven was in 1567 een zekere Filips in
dienst van de stad om het water in de stadsgrachten en de Gender
regelmatig te controleren, de grachten te vegen en het onkruid en vuil
van de stadsvesten te verwijderen. Reeds in de Bossche stadsrekening van
1399 komt een post voor betreffende het schoonhouden van de straten door
particuliere slijkvegers, die het werk voor een bepaald bedrag voor een
bepaalde periode aannamen. Op zaterdag – vanaf 1445 op vrijdagavond –
haalden zij het huisvuil op en maakten de straten schoon. Het slijk werd
op de stadswallen gegooid. Behalve de hygiëne dienden voornoemde
maatregelen ook de goede afvloeiing van het water en de begaanbaarheid
van de wegen.
Andere keuren hadden tot doel verspreiding van de pest te voorkomen. In
Oirschot diende men in tijden van pest de katten en honden binnen te
houden. Pesthuizen dienden een maand afgesloten te blijven. Eigenaars en
schoonmakers (‘schrobbers’) van pesthuizen mochten die in die periode
niet verlaten. Het vee uit pesthuizen moest geweid worden door de
schrobbers, die ter herkenning een wit kleed moesten dragen.
Oirschottenaren die zich in een hut op de hei hadden teruggetrokken,
moesten tot drie weken na de laatste dode in hun gezin een witte roede
dragen en mochten niet in kerk, herberg of andere vergaderlokalen
verschijnen. Schrobbers mochten zes weken niets verbranden of rook en
damp veroorzaken. Het was verboden om mensen uit plaatsen waar de pest
heerste, in de herberg te laten logeren. Men mocht geen waren kopen in
plaatsen met pest en deze in Oirschot verkopen. Tot slotte waren
bruiloften of andere bijeenkomsten in tijden dat de pest heerste
verboden.
Epidemieën in Veghel
Meuwese vermeld in zijn boek
Veghel in de loop der tijden
de volgende besmettelijke ziekten in Veghel. Hij haalde deze gegevens
uit de kerkelijke begraafregisters.
-
Op 2 juli 1616 werd een kind uit Veghel gedoopt op de Boechde door de
pastoor van Dinter ten tijde van de pest in Veghel en toen de pastoor
(Snoecx) gestorven was.
-
In 1632 waren er in Veghel negen mensen aan de pokken overleden en in 1635
waren er 14 gevallen van dysenterie met dodelijke afloop.
De pestepidemie van 1636
-
In 1636 zijn er in Veghel 63 mensen aan de pest gestorven en in 1637 nog 9.
Het begon op 19 en 21 juli. Toen sterven Gisbertus Joannes, genaamd
Hoeck, met zijn vrouw aan de pest. In het gezin van Peter Thonissen
stierven 12 personen aan de pest. Eerst de knecht op 23 augustus, dan de
oudste dochter op 29 augustus, de moeder 30 augustus, dan andere
kinderen en ten slotte stierf op 12 september Peter Thonissen zelf. In
het gezin van Willem van Santvoort stierven op 4 oktober vader, moeder
en twee kinderen.
Op 16-8-1637 werd in Veghel begraven: Joanna
in de Asseldonkse hoef (de Heihoef op Jekschot), overleden aan de
pest.
De dorpsrekening van 1636-1637
vermeldt de volgende uitgaven in verband met deze pestepidemie:
-
‘betaelt aen Albert Jan Alberts van eenen
pest siecken die hij des nachts van Vechel gevuert heeft tot
Nistelroij’, 5 gulden
-
Ook hebben de borgemeesters aan Jan
Lambert Aerts 18 gulden betaald die aan Jan waren beloofd vanwege ‘twee
pest siecken die hij des snachts van Vechel heeft gevuert tot Helmont’,
‘de welcke hij op heeft geladen aen Roloff Gielis achterhuijsken, het
welcke is om verdient loon dan aleendelijck door den grooten ende
swaerichheijt die ons daer van was aen staende’
-
Voor dezelfde reis is betaald aan ‘twee
mannen die voor ryden namentelijck Dirck Claess ende Cornelis
Merceliss’, 6 gulden en 6 stuivers
-
Betaald aan de weduwe van Dirick Jaspers
omdat ze haar Paard met de kar had beschikbaar gesteld ‘om daer met
ewech te vueren Huijbert Steven van Helmont die alhier int achter
huijsken van Roloff Gieliss waeren gecomen tegens wil ende danck van de
gemijnt ende hem met sijn vrou daer met ewech gevuert door Jan Lambert
Aertss doen hij met sijn vrou van de Godts gave besmedt was’, 2 gulden
en 10 stuivers
De pestepidemie van 1664-1666
Ook in de jaren 1664-1666 heerste
er een pestepidemie. Het resolutieboek schrijft op 19 juli 1664: ‘alsoo men verstaet dat rontsomme de
sieckte soo pestilent mede als heete sieckten soodanich beginnen te
wueden ende aen te wassen, soo dat geschapen is door de selve groote
gelegenheyt ontstaen enen meerdere sieckten ende sterften omspruijten’.
De schepenen kondigden een aantal maatregelen af.
-
Niemand mag passanten ‘s nachts laten logeren, voordat zij
gemeld zijn bij de officier of zijn geauthoriseerden
-
Als iemands ‘buijtens lants’ gaat, dan moet hij
na terugkomst minstens drie weken lang op zijn eigen erf blijven.
-
Als er mensen uit plaatsen waar ‘sieckten floreren’ in Veghel
logeren, dan dienen ze binnen twee dagen te vertrekken
Op 20 augustus 1664 werden de
maatregelen aangescherpt:
-
Inwoners die op dit moment buitendorps zijn om ‘haev te
coopen’ mogen niet naar huis terukeren, voordat de regenten onderzocht
hebben waar ze zijn geweest
-
Als iemand na de publicatie van deze ordonnatie het dorp
verlaat ‘om haiv te copen’ dan moeten ze weg blijven ‘voor soo lange de
pestilentiele sieckte alhier ende omliggende dorpen ende aengelegen
plaetsen sal wesen gecesseert ende opgehouden.’
Inwoners klaagden bij de schepenen
dat Dirck van Gulijck zijn zwager, vrouw en hun kinderen, die in Sambeek
wonen, in huis genomen had, omdat daar bij hen in huis twee personen
waren gestorven aan de pest. De schepenen ordonneerden op 20 augustus
1664 dat Van Gulijck zijn zwager met diens vrouw, kinderen en bagage
binnen 24 uur zal doen vertrekken. Van Gulijck en zijn huisgenoten
moeten drie weken op hun eigen erf blijven.
Op 22 oktober 1664 ordoneerden de schout en schepenen naar
aanleiding van klachten:
-
‘Dat niemant en sal
hem vervorderen te begraven eenige dode lichaeme diewelcke van den
pestinentiele sieckte sijn gestorven, voor ofte naer als ten tijde ende
ure gestatueert bij den gerichte voorschreven, te weten smiddaech nae
noen ten drij uren als wanneer de nagebeuren daer den doode is gestorven
sullen hen vervoegen bij den coster en met het clapken te clappen doen
te waerschouwen de geene die daer ontrent dat hij haer retineren.
-
Oock wort
geordonneert dat sij sullen de grafen diep genoch maecken ende aert
genoch opschieten
-
Mede dat alle
timmerlieden sullen de kiste hebben wel rontsom de voegen te pecken’
Om de verspreiding van de pest
tegen te gaan werd de bewegingsvrijheid van mensen ook binnendorps
ingeperkt. Op 13 oktober 1664 bepaalden de schepenen ‘dat men gheen
suijkers en soude maecken ofte gheen vergaderinghe van jonghe lieden’.
Ook mochten de inwoners van Veghel ‘geen suijkers maecken op andere
plaetschen’.
Op 16 december 1664 ordonneerden
de schout en schepenen dat: de ‘kinderen het sy jonck ende oudt’ mogen
op nieuwjaar, ’s nachts om 12 uur, niet rond gaan om te gaan zingen. Ook
wordt het ‘verboden aen de jonghe jueght ofte kinderen’ om op
Driekoningen langs de huizen te gaan zingen. Men mag eventuele zangers
niets geven.
Op 29 augustus 1665 werd geboden,
dat den gheenen hier in desen dorpe van Veghel woonaghtich ofte
residerende buijtens lants geene haijve en sullen haijve coopen in
besmettelijcke huijsen ofte plaetschen ofte aldaer te arbeyden, ofte
sullen int weder in commen in desen dorpe op haire erv en blijven drij
wecken lanck, ofte den gheenen buijtens dorps gewest sijnde sullen haer
bekent macken aen twee schepens van Vechel op wat plaetsche sy geweest
syn hebben.’
In 1666 hadden de schepenen
gehoord dat inwoners van Veghel gevluchtte kinderen en andere mensenuit
de Bosch en andere plaatsen waar de pest heerst in huis genomen hebben.
Het wordt verboden om gasten langer dan een nacht te laten blijven, en
ze moeten verklaren ‘dat sij uijt een suijver huijs sijn.’
Geboden in 1672 en 1676
Op 3 oktober 1672 hadden de schepenen klachten gekregen dat er
‘veele siecke menschen, gesont
zynde geworden ende vers uyt hare siekbedde comende, converseerende in
huijsen, herbergen ende vergaderinge, hetwelck is tot groot nadeel van
onse nabueren ende waer uijt meerderde sieckte connen te grasseren’.
Mensen die ziek zijn geweest mogen pas na vier weken naar herbergen,
vergaderingen en dergelijke gaan.
Op 12 september 1676 wordt dit gebod herhaald: ‘sullen
hebben te blyven op henne erve ofte sich uijt de gesonte mensche te
onthouden, ende die geenen daer over die siecken gaen ende deselve
plegen oock haere deure te sluyten daer de sieckte is.’
Veel zieken in 1760-1762
Adriaen de Laure is twee jaar in
dienst geweest als extra kracht, omdat er toen veel zieken waren in
Veghel. De dorpsrekeningen vermelden:
-
1760-1761: Mits de veelheijt der sieke
onder de arme persoonen vermeende oficier en regenten het profitelyk te
weesen om den jaren aen de doctor Adriaen de Laure te accorderen, soo
als dan met de selven een accordement is aangegaan voor het bedienen van
de arme persoonen te leveren de medicijnen etc. op een jaarlyx
tractament van vyftig gulden waar mee van wegens dese arme soude werden
betaalt twintig gulden en de 30 gulden door de gemeente.
-
1761-1762: Aen den doctor Adriaen de
Lauwre sijn provisoneel toegestaande tractament 30 gulden.
Een besmettelijke ziekte van de longen in 1774
Op 30 april 1774 schreef advocaat
W.C. Ackerdijck aan de Veghelse president H. Gerbrandts: ‘Mijn heer.
Heeren regenten van Veggel kunnen met myn gedagten vylig den doctor Van
Baar ten koste van de gemeente engagineren om tweemaal sweeks van St.
Oedenrode re komen visiteren tot Veggel, nogtans onder de volgende
mitsen.
-
Dat het waar is dat er een soort van een aenstekende siekte
grasseert
-
Dat het engagement geschiede tot curering alleen van arme
lieden
-
Dat de somme waer voor geaccordeert wordt aen het comptoir der
domeynen worde opgegeven als meede continuatie van den doctor weegens
den staet der siekte en weyse van cureren om over het een en ander met
den profesoor Bon te kunnen consulteren
Op 28 juli 1774 werd in het
resolutieboek aangetekend: de regenten hebben medicine doctor Guilielmus
van Baar aangesteld ter
oorsaek van een aldaar grasserende epidemise ontsteking in de longen
vanaf de laatste maart 1774 tot 6 mei 1774, waarvoor 84 gulden betaald
zal worden.
In de dorpsrekening van 1784-1785
staat de volgende uitgave vermeld: ‘volgens ordonantie en quitantie
betaalt aen Guilliesmus van Baar, medicine doctor promotus, wonende tot
St. Oedenrode, ter oorsaeke van eene alhier grosserende epidemie
ontsteking in de longe onder de arme menschen en anderen, en heeft daer
toe op ordre van schepenen wekelykx gevaceert en van den eerste maart
1774 tot 6 may incluys negen expressen visiten na Veghel gedaen en in
loco aen alle onvermogende patienten en de daer toe geapproprieerde
middelen gelevert, te samen 84 gulden en 10 stuivers
De rode loop in 1779
In het resolutieboek staat bij het
verslag van de vergadering van de Veghelse regenten op 6 oktober 1779:
‘dewyle men ons seekere onderrigt is dat binnen deese Meyerye van ’s
Bosch by wel speciaal tot Asten en daar omleggende plaatsen de roode
loop ster aant grasseeren is en niet af maaer toeneemt, en men ontdekt
heeft dat binnen deesen dorpe over de Brugge by eenen Anony van Gemert
den roode loop meede is onstoeken en te dugte is die plaagen sig verder
soude konnen verspreyde, en om onder Gods Zeegen deselve soo veel
mogelyk tegen te gaan en voor te coomen. Soo hebben mijn heere
gecommitteerde officier en schepenen van Vechel wel expresselyk gemaakt
en geordonneert deese naervolgende ordonnantien
-
Op het voorbeeld van andere dorpen ‘en waar de redenen daer
ontrent van de doktoren syn opgegeven’ wordt
het eten, kopen, verkopen en
invoeren van witte kool en noten verboden
-
Als er iemand ziek wordt van de rode loop, mag niemand dat
huis bezoeken, zolang men in dat huis zichzelf kan behelpen.
Ook mogen de inwoners van dat huis niet in de kerk of publieke
plaatsen komen.
-
Als iemand aan de rode loop overlijdt, moet die zo snel
mogelijk worden begraven. Het graf moet minstens 6 voet diep zijn, ‘en
het leyk in de gragte gelegt synde wel en vast met aerde te vullen, en
geen lyken agter raadhuys te mogen graven, maar soo veel mogelyk aan de
noortzeyde van de kerk ten eynde de logt daar ruymer is voor de
uytwaseming’.
-
Niemand mag een lijk begraven ‘of laate sinken by avond, des
nagts of op onbehoorlyke tyd, maar dat alvoorens den klok sal werden
getrokken ten eynde een ieder werde gewaarschout dat een lighaam dal
werde begraven om sig voor de aanstekinge soo te konne wagten’.
-
Geen personen of kinderen mogen op het kerkhof of onderweg bij
een lichaam van iemand die aan de rode loop is gestorven komen.
De dorpsrekening van 1779-1780
schrijft:
-
‘alsoo in de maendt october den rode loop
alhier ontstoken was by een man en vrouw, ieder wel oudt de 80 jaeren en
seer arm mensche wesende, en digt by de parochie woonde en onder de
mensen en men vreesde dat sig verder soude verspreyden, en maer eene
dogter in huys was en alle drie daer aen laboreerde, hebben regenten
nodig gedagt een doctor chirurgeyn en oppassingen en ook het een en
ander te doen besorgen, en welke oncosten tesamen waeren bedraegende 35
gulden, 3 stuivers en 8 pennen, en welk ook soodanig van effect is
geweest sig niet verder heeft verspreydt, en is dese somme betaelt aen
J. Kop, medicine doctor wonende te Uden voor vacatie en medicynen 22
gulden en 18 stuivers
-
Betaald aan Gerardt Schippers, chirurgyn,
‘van meesterloon leverantien etc.’ 10 gulden en 18 stuivers
-
Betaald ‘aen Peter Boerdonk welke de
luyde int laatst heeft moete oppassen en waer toe niemaendt anders was
te kreygen volgens accoort daags’ 1 gulden, voor 26 dagen 26 gulden
De rode loop in 1781 In 1781 stak de
rode loop weer de kop op. Op 8 juni 1781 werd door de officier en
schepenen
de Heer Jacop Kop, ‘medicine doctor’, aangesteld, voor een jaarlijks
tractament ‘als doctor deeser gemeente’ van 70 gulden. Dit bedrag werd
in 1782-1783 eenmalig aan hem uitbetaald. Op 15 september
1781 ordonneerden de schepenen:
-
Het wordt verboden om op de kermis op 23 september en de
daarop volgende dagen ‘het soogenaemt vogel of papegaij schieten, het
optrecken der soogenaemde schutteryen, gelagen setten in de herbergen,
het speelen op de fiool of andere luydtrugtige instrumenten, dansen en
dergelyke exercitien, meer ten eynde de plaegen door het by een
versamelen der lieden niet verder mogte werden verspreyt, en door
soodanige dartelheden den thoorn van Godt niet meerder op ons te doen
overcomen’.
-
‘Ook wert scherpelyk verboden het kappen, sneyde van peperkoek
op de kermis als onder het vogelschiete op maendag aenstaende, als ook
op de volgende daegen. Ook het verkopen en koopen van witte kool en
nooten’.
Op 24 september 1781 schreven de
regenten van Veghel aan de Raad en Rentmeester Generaal der Domeinen dat
in Veghel al ongeveer 60 personen zijn ziek geweest van de rode loop,
waarvan er 6 zijn overleden. De dorpsdokter Jacob Kop kan het niet aan
en er is een tweede aangenomen voor 10 gulden en 10 stuivers per dag
exclusief de kost en drank, J. Beels uit Helmond. Hij heeft de Rode Loop
al eerder te Asten bestreden, is nu al vier keer in Veghel geweest, maar
zou eigenlijk in Veghel moeten overnachten. Omdat we vertrouwen in beide
gemeesheren stellen verzoeken we om vooralsnog geen ‘slants doctor’ te
sturen. Verder heeft bestuur alles gedaan om verdere verspreiding te
stoppen, zoals het beletten van de kermis en alle bijeenkomsten en het
kopen, verkopen en gebruiken van witte kool en noten is verboden.
De Raad en Rentmeester Generaal,
De Schmeling, antwoordde de
regenten van Veghel op 25 september 1781: De maatregelen tegen de Rode
Loop zijn goedgekeurd. Met betrekking tot de extra doker voor 10 gulden
en 10 stuivers, is dat bedrag genoeg? Als Beels niet tevreden is, kijk
dan eens in St. Oedenrode. Wat betreft het verbieden van de kermis: zeer
goed, maar bedenk wel dat men de datum van de kermis niet zonder
toestemming van de hoge overigheijt mag verzetten. Graag om de acht
dagen rapport over het verloop van de ziekte.
Op 3 oktober 1781 informeerden de
regenten De Schmeling over het verloop van de rode loop. Intussen waren
er in Veghel al 147 personen door de rode loop aangetast, waarvan er 26
zijn overleden, vooral oude mensen en en kleine kinderen. Van de zieken
zijn er 51 hersteld, 70 zijn er nog ziek, maar niet zo heel erg meer.
Beels wil meer dan twee ducaten daags, dat zou de gemeente 42 gulden,
exclusief de vertering. Tot lof van Beels en ‘onse doctor Kop’ moeten we
wel zeggen dat ze hun uiterste best doen ‘en seer wel syn geslaagt int
genesen van de sieken, hebbende de luyden altyt selfst wesen sien en
medicynen gegeven’.
Antwoord van De Schmeling op 5
oktober 1781. Goed dat de ziekte afloopt, maar het salaris Beels is meer
dan genoeg, laat hem maar wat meer thuisblijven. Tevens zendt De
Schmeling een extractie en voorschrift van het hof van Brussel, hem door
de Staten Generaal toegezonden. Misschien kunnen die van Veghel daarin
nog iets van nut vinden.
In maart 1782 vraagt het
dorpsbestuur ondersteuning van het land voor de hoge kosten gemaakt ter
bestrijding van de rode loop. Het dorpsbestuur schrijft dat er in totaal
in Veghel 50 personen aan de rode loop zijn gestorven, vooral armen.
Dokter Jacob Kopp declareerde 570 gulden voor medicamenten. En voor
visites in de periode van 10 september tot 16 oktober 1781 voor 4 gulden
per dag, totaal 140 gulden. De kosten van dokter Beels voor 17 dagen
zijn in totaal 178 gulden en 10 stuivers
en 48 gulden en 17 stuivers.
Op 21 juni 1782 komt het antwoord:
de lasten moeten door het dorp gedragen worden, maar pas nadat de
declaratie van geleverde medicijnen behoorlijk is getaxeerd. Het land
draagt 350 gulden bij, de Raad en Rentmeester Generaal der Domeinen
wordt gelast deze te betalen.
J.G. Hopman en F. Versterre, 's
lands doktoren, worden door de regenten van Veghel gemachtigd om de
rekening van de medicijnen gedurende de Rode Loop verleden jaar geleverd
te taxeren. Bericht van deze doktoren vanuit Den Bosch op 16 augustus
1782. Men kan 60 gulden op de declaratie van dokter Kopp korten. De
regenten betalen aan Hopman en Verster voor de examinatie van de
rekeningen 12 gulden en 12 stuivers.
Op 12 maart 1783 stuurden de regenten van Veghel een brief
aan dokter Kopp, althans tot
Ravesteijn. Men heeft vernomen dat dokter Kopp verschillende ingezetenen
toch nog een rekening heeft gezonden voor visites. Gezien de betaling
door de gemeente is dat niet gepast en hij wordt verzocht om de
aanmaningen te staken.
De situatie in 1808
Op 6 augustus 1808 vegaderde het
gemeentebestuur van Veghel over een brief van de landdrost van 10 juli
1808. Het gemeentebestuur stuurde het volgende antwoord: op 4 augustus
1808 was de gezondheid van de bevolking van Veghel ondezocht door ‘onze
medicyne dorpsdoctor. Gebleeken is dat alhier geen en de minste noch
eenige besmettelyke ziektes grasseeren. Alsmede dat alhier aan de
behoeftigen, byzonder aan die welke door ziektens aan gevallen zyn, de
nodige hulpmiddelen zoo veel mogelyk worden verzorgd, zoodanig dat voor
deze gemeente wegens dat versuim geene nootlottige gevolgen te vreezen
zijn. En eindelijk dat binnen deeze gemeente geen stankverwekkende
plaatsen gepermitteerd of gevonden worden, waaruit eenige besmetting te
duchten is.’
Hondsdolheid
Armenrekening 1763-1766:
-
Aen Catharina, weduwe Elen Jans
Versteegde betaelt om redenen dat haer man Elen voorschreven ellendig
van raserney was gestorven, synde 6 weken te voore van een rasende hondt
in syn handt gebeten, synde syn kleedere, bedt en waer aen en bij was
geweest verbrandt, 20 gulden
Vanaf 1735 staan in de
resolutieboeken geregeld ordonnanties tegen verspreiding van
hondsdolheid opgenomen.
-
Ordonnnatie tegen hondsdolheid op 3 april 1735, nadat een
Gemertse hond verschillende Veghelse honden had gebeten. Om droevige en
onverantwoordige gevolgen af te wenden worden de gebeten honden van kant
gemaakt. Mensen van wie de hond gebeten is moeten hem binnen vier uur na
publicatie overleveren, op straffe van opdraaien voor schade en
extraordinaire procedure.
-
Extraordinaire vergadering op 13-11-1768 door officier en
schepenen. Afgelopen donderdag en vrijdag heeft ‘eenen rasende hondt’
het hele dorp doorgelopen en verscheidene honden gebeten, ‘die voor soo
veel men alsnog weet syn doodt geschoten’. Alle honden moeten zes weken
lang vastgelegd worden. Loslopende honden mogen worden doodgeschoten of
doodgeslagen.
-
Ordonnantie
van 24 december 1795. ‘Dat vermits er rasende honden binnen deesen
plaats hebben gelopen en soo men verneemt honden gebeten, wort aan alle
en een iegelijk geordonneert haeren honden in huijs te houden off vast
te leggen,’ en ‘wanneer er onbekende honden loopen sonder dat er iemand
bij was, word een ieder gepermitteerd deselve dood te schieten off capot
te maken.’
Soorgelijke ordonnaties werden afgekondigs op 3 april 1796, 4 september
1796, 13 mei 1798, 23 augustus 1798, 7 februari 1799, 26 mei 1799, 2
juni 1799, 7 juni 1802, 10 april 1804.
De laatste ordinnantie van 10 april
1804 schrijft ook voor de gedode honden te begraven: ‘gelasten wyders
alle en iegelyk met honden of dieren den rasende honden of dieren
gebeeten zijn en die geene welke int toekomende noch mogte gebeeten
worden, dezelver gebeete honden dadelyk en terstond nadat zulx ter
hunner kennisse zal zijn gekomen te dooden en van kant te helpen en
dezelve in een kuil ten minste drie voeten diep onder de aarden te
begraaven.’
Het vervoer van zieken
Tegenwoordig denken we bij vervoer
van zieken aan een ambulance, dus aan vervoer naar het ziekenhuis,
Vroeger lag dat wat anders. Zo werden in 1736 mensen die aan de pest
lijdden uit Veghel weggevoerd naar Nistelrode en naar Helmond,omdat men
wilde voorkomen dat er in Veghel nog meer mensen besmet zouden raken.
In de Veghelse dorpsrekeningen
veel uitgaven gedaan voor het vervoeren van zieke en gewonde soldaten of
zieke soldatenvrouwen of anderee zieken naar andere plaatsen. Enkele
voorbeelden:
-
1702-1703: aan ‘Aart Goorts betaalt voor het
verbrengen van een siecken soldaat’
-
1704-1705: ‘betaalt van karvragt tot
transport van gequeste soldaten’
-
1728-1729: ‘betaalt aen Leendert Peter
Smits voort vaaren van een arme sieckelijke zoldaten vrouw naar Roy’
-
1731-1732: ‘aen Goort Aert Goorts voor
vaaren van een sieke soldaate vrouw na Erp’
-
1737-1738: ‘aan Willem van den Bos voort
vaaren van een sieke soldate vrou na Erp’
-
1739-1740: ‘aan Claas Donckers van ’t
varen van een siekte vrou per ordre van regenten na Nistelroy’. ‘Item
voort brengen van een siek vroupersoon na Erp’
-
1740-1741: ‘wegens vervoeren van een
sieke vrou na Erp’
Vaccinaties tegen de pokken
Op 23 juli 1808 besprak het
gemeentebestuur een brief van de
landdrost van 7 juli 1808, die een bericht doorstuurde van de minister
van Binnenlandse van 4 juli 1808 ter aansporing en bevordering van de
inenting van de koepokstof. Het gemeentebestuur besluit om de pastoor en
de predikant een exemplaar te sturen.
Op 22 december 1808 stuurde de landdrost
‘exemplaren der leerrede ter aanpryzing der koepokinenting door Asuerius
Doyer, A. L. M. C. Phil., doctor te Zwolle, ten einde daar aan op de
geschikste wyze de meest mogelyke publiciteit te geven.’ Het
gemeentebestuur besloot op 11 januari 1809 om 40 exemplaren voor
rekening dezer gemeente aan te schaffen en deze door de substituut
secretaris aan de leden van het gemeente bestuur, gecommitteerden,
armmeesters en rotmeesters te laten distribueren.
Vergadering van het gemeentebestuur op 25
januari 1809. Men heeft een brief van de landdrost van 10 januari 1809
ontvangen, waarbij enige exemplaren van het decreet van ‘zyner
majesteit’ van 25 november 1808, no 21, ‘houdende algemene verordeningen
tot het meer verspryden van het gebruik der vaccine.’ Men gaat accoord
met met name artikel 2 dat voorschrijft: ‘dat alle de gene welke uit de
publieke kassche eenigen onderstand ontvangen, of ten koste van het
algemeen gealimenteerd worden en nog gene kinderziekten gehad hebben,
het zij met de natuur, het zij door inenting en vacineren de vaccine nog
niet is geapplieerd, binnen drie maanden na het inneemen van het
bovengemelde decreet moeten gevacineerd worden’. Het gemeentebestuur
besluit een exemplaar van het decreet aan de pastoor en predikant te
sturen.
Op 31 augustus 1809 bespreekt het
gemeentebestuur een brief van de landdrost van Braband van 5 augustus
1809, letter BB, waarbij de gemeentebesturen worden aangeschreven om te
zorgen dat aan de bepalingen in zyne majesteits decreet van 25 november
1808 no. 21 wordt voldaan, en om de driemaandelijkse berichten over de
perioden januari-maart 1809 en april-juni 1809 in te sturen. De doctoren
en chirurgijn van Veghel hebben nog geen overzicht van het aantal
gevaccineerde personen gestuurd. Ze moeten dat binnen drie dagen doen.
Doctor Cornelis van de Wielen meldt dat
hij inde periode januari-maart 1809 in Veghel 257 mensen heeft
gevaccineerd. Doctor Willem Francis Coolen en chirurgijn Hendrik
Schippers hebben niemand gevaccineerd.
|