Infanticide in Veghel

Martien van Asseldonk

19 november 2014

Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl

 

In de Veghelse schepenprotocollen zijn verschillende verklaringen te vinden van meisjes of vrouwen die ongewenst zwanger werden. De vader van die kinderen moesten over het algemeen bij dragen aan de opvoeding van het kind. Ook vanwege de schande probeerden die vaak te ontkennen of de zaak onderhands te regelen. Soms werden babies na de geboorte gedood. Vroedvrouwen kregen op een gegeven moment naast hun hulp bij bevallingen ook de taak om buitenechtelijke kinderen en kinderen die binnen negen maanden na een huwelijk geboren werden, aan te geven. Hier volgen de verklaringen in chronologische volgorde, eerst de zwangerschappen, daarna de gedode babies. We vonden tussen 1650 en 1800 vier verklaringen over ongewenste zwangerschappen en vier over gedode pasgeboren babies, of eigenijk zes want in de laatste verklaring gaat om om drie gedode kinderen. Het is een kleine steekproef, maar het zou een aanwijzing kunnen zijn dat infanticide tijdens het Ancien Régime in de regio een relatief vaak toegepaste 'oplossing' was bij ongewenste zwangerschappen.

 

 

De ongewenste zwangerschappen

 

-       Op 5-5-1556 werden er in Veghel op verzoek van Loenis, zoon van wijlen Loenis Delissoen verklaringen afgelegd. Lys Franssen wilde voor de schepenbank van Veghel Loenis 'het kint aen sweren'. Loenis werd toen voor de schepenen gedaagd 'om in desen der waerheyt getuych te geven.' Op die dag verscheen Lys voor de schepenen, maar 'sonder hem dat aen te sweren'. Vermoedelijk was de zaak ondertussen onderling geregeld.

 

-       Op 22-12-1646 verklaarde Aelken, dochter van Arien Diricx de Cuyper, voor de Veghelse schepenen onder ede wie de vader van haar dochtertje Catharina was. Dat was Everaert Sijmons van den Broeck, nu wonende bij Eindhoven, 'eertijts clerck van seigneur van Heessel, secretaris tot Vechel doen haerder beijden meester'.

 

-       Op 24-2-1648 wilde Margriet dochter van Goijaert Laureyns Claessen voor schepenen onder ede verklaren wie de vader van haar kind was. Toen ze dat wilde doen, zei Jan Henric Laureynssen vader van Henricx Jan Henrixsen rescribent: “Houdt op, ick ende begere niet dat gij sult sweren, neempt het kyndt alwech,” seggende tegens de huijsvrouwe Henric Henric Laureynssen sijn schoonsuster, die welcke het selve kyndtt heeft wech genomen ende den voorgenoemde Jan Henric Laureynssen was nemende tot sijnen lasten te onderhouden.

 

-       Op 18 maart 1659 verklaarde Goortken, dochter van Henrick Ariens van Oirt dat ze op 16 februari 1659 bevallen was van een dochter ‘sonder datter eenige vroijvrouwe door de subite haesticheyt haer overvallende bij ofte ontrent te hebben connen sijn geweest, ende verclaert egeenen anderen vader van den selven kijnde noch int baren, noch naer ’t baeren te kennen, noch gekent te hebben dan Jan Baltussen, jongman alhier.’

 

-       Op 3-5-1692 verklaarde de vroedvrouw van Veghel en enkele andere vrouwen dat zij op 8-4-1692 naar het huis van Jan Goort Thijssen werden geroepen, 'alwaar tegen vermoeden en onverwagt in de kraam gecomen is en van een dogter verlost, Maria Marten Hendrik Ceelen, jonge dogter, d’ welcke sij eerste deponente als vroetmoeder heeft afgevraegt wie dat vader van haer kint was, die sij int begin niet en heeft willen noemen, ende naederhant wederom gevraegt sijnde, antwoorden, dat sij van een manspersoon op den Roijsen weg tusschen Vechel en Roij bij Apenhoef op de gront is nedergeworpen, aen getast en met gewelt verkragt, en anders geen vader van haer kint en kent.' Maria verklaarde tijdens de bevalling 'dat sij op den Roijsen weg bij Apenhoef van de botermarckt komende van een mans persoon van Schijndel genampt Jan, ter aerden is neder geworpen, ende met gewelt verkragt, die vader is ende anders geen vader en kendt.' Het zou de Jan zijn die onlangs in Dinther per ongeluk werd dood geschoten. Dirck, de broer van Maria zei telkens tegen haar: “Dat lieghden,” ende drijgden haer daer op met het bed voor de deur te smijten.

 

-       Op 1-5-1699 verklaarde de vroedvrouw van Veghel dat zij Margriet Willem Jacob Gielens op 1-4-1688 had 'bygestaan in barensnoot', en dat Margriet 'in den grooten noot tot vader van haer kint heeft genommeert Matthijs Niekens, soone van David Niekens, drossart der grontheerlijckheijt van Heeswijck ende Dinter'.

 

-       Op 2-6-1718 verklaarden enkele inwoners van Veghel dat zij op 28-5-1718 in veghel in het huis waren van Maria Schepers, laatst weduwe van Daniel van de Laer. Daar was ook Jan Sijmonys de Smith aanwezig. Het kind werd Hendrik van den Broek genoemd. Jan Sijmons zei: “Dat hiet naer mijn moeder en ik bender vader van en Maria Schepers voorscreven de moeder.”

 

-       Op 3-2-1721 werd Antonij Jacobs van Geelkercken ondervraagd vanwege de zwangerschap van Geertruij Michels, die eerder dienstmaagd was van Bastiaen van de Werck. In december 1720 was Antonij aangesproken door Jan van Oosterwijck, de secretaris van Dinther. Jan zei dat hij Geertruij 'bevrught hadde' en vroeg Antonij om te bemiddelen over een afkoopsom. Jan zei: “Wat sal ik met Geertruij Michels gaan doen? Ick moet daar aff sijn.” Jan van Oosterwijk zei ook: “Soo gij cont accordeeren, moet zij uijt Veghel gaan.” Terwijl de onderhandelingen voort gingen bedacht Jan zich. Enkele dagen ontkende hij alles: “Ick wilde nu geen duijt van geven, want ik hebbe met haar niet te doen gehadt.”

 

-       Op 3-2-1721 verklaarde Anneken Jan Peters dat zij op 11-4-1720 'ten huijse van Bastiaen van de Werck, vorster alhier, op de opcamer door schoone woorden en trouw belooften van seekeren Jasper Ariens, niet beter wetende off was een ongetrout persoon, woonagtig tot Uden, is verleijt, soodanig dat zij deponente van hem Jasper is geïmpregneert ende bevrugt geworden en ook op den 13 januari jongstleden daar van int craambedt is gevallen en een dogter gebaart heeft. Jasper Ariens had haar verschillende keren gesproken en 31 gulden en 10 stuivers 'met nog andere leverantie' beloofd als zij 'hem int baaren geen vader te willen noemen, ’t geene zij deponente om geene sweerelts goed conde doen, oft andere noemen, want met niemant anders als met den selven Jasper had te doen gehadt.'

 

-       Op 17-4-1727 verklaarde de vroedvrouw van Veghel dat zij op 4-4-177 's avonds werd geroepen door Aert Goort Jaspers van den Boogaert om naar Dirsken, dochter van Hendrik Bloemers, te komen, om haar bij te staan in het baren. Onderweg vroeg de vroedvrouw aan Aert “Wie sal vader vant kint wesen?” Aert antwoordde: “Soo sij een kint creijgt, sal ik er vader van sijn.” De vroedvrouw was verbaasd, want Aert was een getrouwde man. Toen ze bij Dirsken kwamen was het kind al geboren. De vroedvrouw vroeg naar de vader. Dirsken zei: “Dat is Aart Goort Jaspers van den Boogaert.”

 

-       Op 12-9-1731 legden enkele inwoners van Veghel een verklaring af op verzoek van Alegonda Jan Franssen van Lieshout. Ze verklaarden dat ze op 22-4-1730 op bezoek waren bij Alegonda. Daar was toen ook Willem Lamberts van der Haigen uit Schijndel aanwezig. Alegonda zei tegen Willen: “Gij bent vader van mijn kint dat ik draage, en geen ander ter werelt, want ik heb noijt met iemant te doen gehadt als met u,” 'nomineerende nog aen hem in presentie van allent volck tijt en plaatse, alwaar haare vleesschelic conversatie geschiet soude wesen'. Willem antwoordde: “Ik ontkenne niet met u te doen te hebben gehadt, maar ik ben evenwel off en kan geen vader van dat kint weesen, want dan mogt gij nu all in de craam sijn,” waar op het geselschap aent laggen raackte, en bij d’ een oft ander geseijt wiert: “Jaa, ja, ist soo geweest, dan moet gij vader van ’t kint wesen.”

 

-       Op 26-2-1732 legden enkele vrouwen op verzoek van, een verklaring af. Zij verklaarden dat ze op 14 augustus 1730 bij ‘het baaren ende verlossen' van Alegonda Jans van Lieshout zijn geweest. Alegonda had toen ‘in baarensnoot’ verklaard dat Willem Lambers van Hagen, inwoonder tot Schijndel, vader was van het kind.

 

-       Op 2-4-1733 werden Bernt Huijsman en zijn vrouw Anna op verzoek van Elisabet, ongetrouwde meerderjarige dochter van Willem Hendrik Tijssen, ondervraagd. Ze verklaarden dat in februari en maart 1727 Elisabeth vaak met Jacobus Donckers 'aen haer huijsinge tesamen uuren lank en somtijts savonts laat hebben geseten'. In Elisabeh raakte zwanger en in hun huis werd daarover overlegd.' Jacob had haar een briefje gegeven met de belofte 100 gulden te betalen. Het briefje werd aan Bernt en Anna in bewaring gegeven. Twee jaar later werd het brief in Den Bosch aan Elisbeth overhandigd.

 

-       Op 23-11-1760 verklaarde de vroedvrouw van Veghel 'dat op gisterenmorgen circa vier uuren aan haar wooninge met een kar wiert gebragt twee vrouspersoonen, d’eene wat op haer jaren wesende, en d’ander na gedagt ontrent 20 jaren. Dat aan haar door de bejaarde vrouwspersoon wiert geseijt: “Wij sijn voornemens na Uden te vaaren, dog wij durve het niet wagen uijt vreese dat de jonge dogter die hier op de kar sit, onderweegen in de craam mogt bevallen. Weest soo goet, visiteert haar eens.” Dat dese jonge dochter van de kar wiert geholpen en nauwelijx in haer huijs sijnde, off sy baarde eenen soone. Dat zy, vroetsvtouw, vraagde, waar zij vandaan quamen en geantwoort: “Van Boxtel.” En wyders vraagde wien vader vant kint was, waarop door de jonge dogter wiert geantwoort: “Een soldaet.”

 

De kraamvrouw heette Alegonda Cornelis van den Broek, dochter van Catarina Jan van Gemert, en was geboren te Casteren onder Liempde. Haar vader was hertrouwd met Hendrina Adriaens van de Meerendonk, en woonde in Boxtel aan de Ruut. De vader van de baby was een onbekende soldaat, 'gekleet int blau met roode opslagen die int velt genaamt de Hoeff tot Vught, alwaar zij en haar ouders als soen woonde, plukkende was, by haar quam en haar halff met gewelt de eerste reijs aangedaan en vercragt heeft. Dat desen selven soldaat twee dagen daar na weder by haar int selve velt is gecomen, en aldaar wederom voor de tweede maal haar heeft bekent, sonder harens weetens hem meer gesien, en den naam onbekent te zijn. Zegt verders dat haaren broeder Joseph en haar stieffmoeder haar met de kar hebben hier gebragt.' In eerste instantie had ze - om problemen te voorkomen - verklaard dat haar broer Joseph de vader was.

 

-       Op 14 juni 1793 verklaarden enkele inwoners van Veghel dat zij op dinsdag 11-6-1793 tegen de avond ‘hebben geassisteert by de bevalling van Maria Janse van Lankvelt, zynde stom en dooff en wonende ten huyse van den requirant Antony Lambers van de Ven alhier, als wanneer deselve is bevallen van eenen zoon.’ Wie de vader was kon Maria natuurlijk niet zeggen.

 

 

Gedode babies:

 

-       Op 3-4-1682 gingen de Veghelse schepenen, vorster en ondervorster  naar de Sluijsbeemt, op het Dorshout bij de Kilsdonkse watermolen aan de grens met Dinther. Daar lagen ze liggen 'een jong gebooren kint, een meijsten, liggende int watter, apparent door de revier d’ Aa daer op gedreven, het welck ons voorscreven door de nagebeuren van Dinther is aengegeven ende door de kinderen van de nabeuren van Dinther daer ter plaetsen liggende in den eijeren hebben gaen soecken ende het voorscreven kindt daer doen vonden liggen, het welck bijnae geheel is verrott, ende wij ondergescreven hetselve hebben opgehaelt ende in de kerck van Vechel gebragt tot nader orde. Oock is het selve kint volgens advis van meester Jan Sterckman, chirurgijn, het hooft ingeduwt ofte gestooten ende de borst opt hart seer blauw is.'

 

-       Op 15-5-1742 werd Antonetta Willem Strybos, vrouw van Hendrik van de Putten, uit de Donk onder de heerlijkheid Beek in Veghel ondervraagd. Antonetta was verschillende keren op bezoek geweest bij de ongetrouwde Willemijna Jan Peter Dielis, die bij haar zus Maria woonde. Maria was getrouwd met Peeter Geerits. In juli of augustus 1741 sprak Antonetta Willemijna er op aan dat ze zwanger was. Dat werd door Willemijna ontkend. Antonetta zei dat het wel waar was. Willemyna zei: “Voelt dan op mijnen buijk.” Dat deed Antonetta en die concludeerde toen: “Nu ben ik versekert, en wil wedde om 50 gulden dat gij swaer gaet, en dat gij eer ses maenden om sijn sult craemen, en doordien gij hebt geswooren dat gij niet swanger gaet, sou ’t wel konnen gebueren dat gij met eenen gloyigen priem door u tong worde geboort, want ik heb wel hooren seggen, dat die vals sweeren op die wijse gestraft worden.” Ze werd in haar overtuiging gesterkt toen Willemyna in october 1741 ziekelijk was en daarbij ook heel dik. Later ging het gerucht 'dat sij haer kint had verdaen'.

 

Op 5-5-1742 bezocht Antonetta Willemijna opnieuw. Willemijna stond 'aen de pluksel graeff' en ze gingen samen naar Peter Geerits, waar Willemijna woonde. Antonetta zei tegen Willemyna: “Kom laet ons in de schuur gaen,” om haar onder vier ogen te spreken. Daar gaf Willemyna toe dat ze in de nacht van 8 op 9 oktober 1741 een kind had gebaard. Ze herinnerde zich dat Antonetta haar gedreigd had met dat 'diegeene valsch heeft gesworen met een priem door de tong werde geboort', “en sedert dat gij mij dat hebt gesegt, heb ik altijt schrik gehadt.” Antonetta vroeg of het kind na de geboorte nog leefde. Willemijna antwoorde: “Ja, het leeffde”, 'en dat sy haer kint het leven benomen heeft, en naer dat sij dit haer doodt kint nog wel eenen dag by haer onder ’t bedt op de caemer daer sy gebaert had, gehouden had, alsdoen in den acker begrave heeft.' Willemijna: “Ik hebber drie cruijsen over gemaekt.” Antonetta vroeg of ze haar daad al had gebiecht. Willemyna antwoorde: “Neen, ik heb dat nog niet gebiegt, omdat ik my schaemde.” Of ze het kind eerst nog gedoopt had? Willemijna: “Neen”. Toen kwam Maria, de zus van Willemijna in de schuur. Die zei: “Ik vreese off gij lieden ons alle in leyde sult brengen.” De dag daarvoor had ze tegen Antonetta gezegd: “Gij moet weeten dat ik geen wigt sal helpen vermoorden.”

 

-       Op 9-1-1751 gingen twee schepenen van Veghel tegen de avond met de vorster naar een sloot of gracht voor het land van de kinderen van Lambert van den Burk, genaamd 'in de Seve Streepe', en aldaer int waeter vinde legge een lighaemtje van een jonk gebore kint, wesende een soontje, synde omwonden met een quade gestreepte neusdoek.' Het lichaam werd door chriurgijn Petrus Schippers gevisiteerd, 'en daer aen niets bevonden als door 't waeter na gedagte te syn versmoort, hebbende al eenig tyt daer in gelegen doordien de cutus vant selve lighaemtje reets geheel aent vergaen was, verders den thorax vant selve lighaemtje geopent sijnde ende de pulma daer uyt genome hebbende, ende int water geleyt, deselve was dreyvende, waer uyt blykt dat het selve kint nae de geboorte gerespireert moet hebben.'

 

-       Op 7-8-1787 legde Maria Antonij van Dijk, weduwe van Rut van Eynthoven een verklaring af. Ze verklaarde dat afgelopen Pinksteren bij haar in de buurt was komen wonen 'Annemie Francis van der Heijden, een vrouwspersoon die alhier staet ter quader naam en faam en berugt is voor een hoer'. Annemie leek toen hoog-zwanger. Toen Maria daar iets over zei ontkende Annemie dat. 'Waer door sij comparante slegte gedagten heeft gekreegen, dat Annemie Francis van der Heyde welligt iets kwaats mogte voor hebben met het kind, waer van sij swanger was, te meer, omdat de gerugten liepen dat sij bevorens niet wel soude gehandelt hebben met twee andere kinderen die sij ook in hoererij had overgewonnen.' Maria hoorde dat Annemie op 14 juni 'in de kraam was gekomen'. De avond ervoor was ze 'uijt naijen geweest' bij Aart van den Heuvel aan het Beukelaar en daar kreeg ze 'swaere pijnen'. Ze ontkende toen dat het weeën waren. Op 15 juni was Maria in het huis van Annemie Francis van der Heyde gegaan, want ze zag de deur open staan. Annemie Francis van der Heyde zat op 'een stooff, seer wit en bleek er uijt ziende'. Maria zei: “Annemie, nu seijt gij dun.” Annemie  stond op, streek met haar over haer buik streek en zei: “Ja, nu ben ik dun. Maar komt van namiddag weer, dan ben ik weer dik.” De volgende dag zag ze dat Annemie weer dik leek. Ze voelde en keek eens 'en bevonden dat sij eenig goed tussen haar rokken boven op haer buijk had vast gemaakt, onder anderen een roode neusdoek en eenige todden.' Maria schold toen: “Gij zijt een vervloekte hoer en canaille. Ik wil in soo een hoer huijs niet syn,” en vertrok.

 

De vrouw van Delis Janse den Jongen had haar verteld dat zij die vrijdag 's morgens om 8 of 9 uur bij het huis van Annemie Francis van der Heyde was geweest en haar toen zeer had hooren kermen. Ze vroeg wat er aan scheelde, en Annemie antwoordde 'dat sij zo ’n hardpijn had'. De volgende ging Maria met enkele andere vrouwen weer naar dat huis, 'vermits er een gerugt liep dat ’t kind in huijs soude begraven sijn. Dat Annemie Francis van der Heyde niet thuijs synde, sij op de beddekoets hebben gevonden bloed en vuijligheijt van kraamen'. Dat sij toen met een schup, die sij gehoord hadden dat Annemie Francis van der Heyde hadde geleend van haar naaste gebuur Delis Janse den Jongen, aant graven sijn gegaan in de leeme grond der wooning, vermits er sig tekenen opdeede, dat er gegraven en een gat gemaakt geweest was, dog dat sij niets hebbe bevonden dan in, off ter seyde de stal eeven boven den grond met de band uytstekende een vrouwe rok aen welke insgelijks teekenen van bloed en kramen waeren en die nog int voorscreven huijs te vinden is.

 

Op zondag den 15 julj 's middags rond 6 uur, 'terwijl sij besig was met haer kinderen langs de slootkant else knoppen te zoeken, in de sloot, ontrent een snaphaan schoot van de wooning van voornoemde Annemie Francis van der Heijde heeft gesien een kinderhandje boven uijt het water steeken, dat sij met een stokje het selve in het water een weynig heeft opgeligt en gesien den hals, waer door sy begreep dat het een kind was. Dat sij toen eerst bij de gebuuren, vervolgens bij de pastoor en daer na bij de regenten gegaan is, en kennis gegeven heeft van ’t geene sij gevonden had.'

Op vrijdag 3 augustus had Maria van de dochter van Johannis van den Tillaer, waar ze aan het werk was, gehoord, dat het buitenechtelijke dochtertje van Annemie Francis van der Heijde aan haer had vertelt 'dat haer moeder een kind gehad had, dat deselve dat kind met de schup opt hart had gestoten en vermoort, mitsgaders het selve in huijs had begraven op de plaats daer een kasje gestaan had, en daer na ook in de stal had gegraven, dog het kind daer niet gebragt, en dat sij niet verder wist waer sij het gelaten had.'

 

Op dezelfde dag, 7-8-1787, verklaarde Maria Jan Blok, weduwe van Jan Versteegde, 'dat sij seer wel kend Annemie Francis van der Heyden, een vrouwspersoon die alhier staet ter quader naam en faam, en bekent voor een hoer'. Ze zag dat Annemie Francis van der Heijden 'het uyterlyk aansien had van een swangere vrouw.' Dat de moeder en de zwagerin van Annemie, vrouw van Hendrik van der Heyden, ontkenden dit. Op de zondag na de bevalling bekende de vrouw van Hendrik van der Heyden dat Annemie een kind gebaard had. Ze wist niet wat Annemie met het kind gedaan had, 'toonende voornoemde swagerin seer kwaede preesumptie daer van te hebben'.

 

Een of twee dagen later zei Anna, weduwe van Francis van der Heyde en moeder van Annemie, tegen haar 'dat haer dogter had gekraamt, en dat deselve het kind had in de grond gestopt, want dat het dood was, hebbende sulx gesegt in preesentie van de huijsvrouw van Daandel Vervoort. Dat daer na de voorschreeve moeder aan haar comparante ook gesegd heeft dat sij haere gemelde dogter Annemie Francis van der Heyde had gevisiteert en bevonden dat het sog haer uijt de borsten liep. Eyndelyk dat meer gemelde moeder op laast gepasseerde sondag aan haer comparante alnog heeft gesegd: “Het is een slegte doos, off een slegte gans, dat sij het niet in de slip heeft gevat als een naikussen en in de rivier de Aa geworpen, dan soude het te Veghel niet gestonken hebben.”

 

Een dag later, op 8-8-1787 verklaarde Willemijna Gerrit Willems, vrouw van Delis Jansen den Jongen, wonende in Veghel aant Ven, dat zij naast het huis van Annemie Francis van der Heyde woont. Annemie zag er uit alsof ze zwanger was, wat ze ontkende 'en gesegt dat het ongesondheyt was. Dat sij comparante met haare gebuuren daer door quade preesumptie hebben gekreegen dat voornoemde Annemie Francis van der Heyde een slegt voornemen mogt hebben ontrent haere vrugt, te meer omdat de gerugte liepen dat dit het derde kind reets soude weesen, ’t geen voorschreeve Annemie Francis van der Heyde soude te kort doen'.

 

Op vrijdagochtend hoorde zij van het buitenechtelijke dochtertje van Annemie, die op die dag bj haar logeerde, 'dat haar moeder dien nagt swaere hartpijn off buijkpijn gehad had, waer op sij comparante een wijl daerna derwaarts is gegaan, en gevonden heeft dat Annemie Francis van der Heyde te bed lag, die ook tegen haar seijde dat sij soo een swaare hartpijn off buijkpijn had gehad, dog dat het nu weer over was. Dat de comparante als toen de courasie niet gehad heeft om de gordijnen van de beddekoets open te schuijven, vast stellende dat sij daer het kind soude gevonden hebben bij de moeder, dog dat sij ook gelooft dat het toen reets te laet soude geweest zijn om het kind te behouden, waer op sij comparante den huijse is uytgegaen. Die avond zag zei dat Annemie dun was, 'ziende er ook seer bleek en vervallen uijt'. Op zondag, twee dagen later zag ze dat Annemie 'onder haar rok haar lijff had opgevult.'

 

Op maandag voor St. Jan, toen Annemie Francis van der Heyde niet thuis was, is zij met enkele anderen vrouwen een kijke gaan nemen in het huis. 'Dat sij toen in het stroij van de beddekoets hebben gevonden de vuijligheyt van een kraamvrouw en op de grond van haar woonhuijs hebben bevonden, dat er gegraven was. Hebbende sanderdaags te voren gemelde Annemie Francis van der Heijde ook ten haare comparante huijse komen leenen een schup met welke sij segde den haart gelyk te moeten maeken. Dat de comparante en de drie voorscreven vrouwspersonen naast de kelderdeur in den haart ter plaatse alwaer een kastje had gestaan, hebben gevonden dat daer een kuijl gegraven was geweest, welke weer toegemaekt was. Dat Helena huijsvrouw Rombout van der Loop voornoemt met de tang in die kuijl gestoken heeft, dog dat sij te samen preesumptie krijgende dat het kind aldaer lag begraeven soodanig verschrikt syn geworden, dat sy met haar drien den huijs syn uytgelopen, terwyl de eene meyt van Seger Donkers, met naeme Johanna, reets te voren weg gegaan was.' Op de dinsdag daarna ontmoette ze Annemie in het huis van Jan van Duijnhoven. Annemie klaagde dat Willemijna 'haar soo een kwade naam gaff'. Willemijna antwoordde toen, “Annemie, swygt maar stil, want gij hebt sekerlijk gekraamt.”

 

De plaats van het delict.

 

Ven.jpg