De Veghelse armmeesters
Martien
van Asseldonk
15 juni 2014
Deze gegevens mogen gebruikt worden
onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl
De stichting van de Tafel van de Heilige Geest
De oorkonde van de stichting van de Veghelse armentafel is
bewaard gebleven. Samengevat:
Door middel van deze oorkonde zij kennelijk dat op 21 februai 1369, in de
namiddag, voor mij, openbaar notaris, en de hierna genoemde getuigen, de
eerbare man Arnoldus, genaamd Rover, pastoor van de kerk van Vechele,
heeft verklaard dat hij voor zijn eeuwige zieleheil, voor alle schepenen
op het jaargeding, goederen met de bijbehorende schepenbrieven
geschonken heeft voor het oprichten van een Tafel van de Heilige Geest
in Vechele, ter ondersteuning van de armen van Vechel.
Arnoldus wenst dat deze goederen in de toekomst beheerd zullen worden door
de in functie zijnde pastoor en kerkmeesters van de kerk van Veghel. In
geval dat, wat God moge verhoeden, de pastoor en kerkmeesters de
goederen niet goed beheren, dan zullen de schepenen van Vechel in een
vergadering met de geburen, ondanks eventuele bezwaren van de pastoor en
kerkmeesters, twee andere goede en eerzame inwoners van Vechel benoemen
als beheerders of provisoren van de Tafel van de Heilige Geest.
De pastoor en de provisoren of armmeesters van de Tafel van de Heilige
Geest moeten elk jaar hun rekening openbaar sluiten voor schepenen en
een deel van de geburen en verantwoording afleggen over de inkomsten en
uitgaven van dat jaar.
Heer Arnoldus, pastoor, wil tevens dat de provisoren naar hun beste eer en
geweten hun best zullen doen om het bezit van de Tafel van de Heilige
Geest en de bedelingen aan de armen toe te laten nemen.
Heer Arnoldus, pastoor, heeft aan de Tafel van de Heilie
Geest het volgende geschonken:
-
Ten eerste een
erfpacht van 4 mud rogge Veghelse maat, jaarlijks te betalen uit het
erfgoed eertijds van wijlen Ermgardis, moeder van heer Arnoldus,
pastoor, gelegen in de parochie van Veghel, welk goed eerder in bezit
was van Johannes Lambertus wijlen Ywanus van den Ham, zoals in een
Bossche schepenbrief beschreven staat.
-
Ook een
erfpacht van 1 mud rogge, dezelfde maat, jaarlijks te betalen uit een
akker genaamd Eschasen Ecker, gelegen ter plaatse genoemd Tillaer,
-
En een erfcijns
van een pond payment, jaarlijks te betalen uit een goed genaamd
Sevemanshoeven, gelegen tussen het erfgoed van Leonius van Langvelt aan
de enze zijde en Helindis Everardus aan de andere zijde, en Jutte van
Duren en haar kinderen aan het andere [einde], zoals in een Veghelse
schepenbrief beschreven staat.
-
Ook een
erfcijns van 40 schellingen payment jaarlijks te betalen uit een beemd
genaamd Aelbeemt,
een streep grond in den Bulc, en een hofstad gelegen nabij
het kerkhof van genoemde kerk, zoals uitgebreider in een Veghelse
schepenbrief beschreven staat.
Welke schepenbrieven Arnoldus, pastoor, in handen van mij onderschreven
openbaar notaris heeft gesteld, ten behoeve van de Tafel van de Heilige
Geest.
Deze acte werd uitgevaardigd in het dorp van Vechele in de grote kamer van
het woonhuis van heer Arnoldus, pastoor, op voornoemde datum ten
overstaan van de volgende discrete en deugdzame personen, die speciaal
daar toe werden geroepen:
-
heer Theodoricus van Dinther, alias Kigge
-
Aelbertus genaamd Zurmont, priester
-
Arnoldis van Beke, zoon van wijlen
Arnoldus genaamd van Beek
-
Rodulphus van Dinther geestelijke.
Sijmon van de Broeck van Sint-Oedenrode, geestelijke en
notaris.
Op 4 april 1390
Wouter van den Rullen en Rutger van Berghelen, ‘kerckmeesteren ende des
heilichgeest meesteren tot Vechel’ genoemd. Kennelijk traden in 1390 de
kerkmeesters nog tevens op als heiligegeest- ofwel armmeesters. Vanaf
1532 zijn voor een aantal jaren zowel de armeesters als kerkmeesters
bekend en dan zijn dat steeds verschillende personen. Tussen 1390 en
1532 kwam er dus een einde aan het gebruik dat dezelfde personen zowel
kerk- als armmeester waren.
Periode en sluiten van de rekeningen
De heiligegeestmeesters ofwel armmeesters hadden tot taak
de inkomsten van de tafel van de Heilige Geest ofwel armentafel te
ontvangen, de armen te bedelen en andere uitgaven te doen. Aan het einde
van hun periode werd hun rekening door de officier en schepenen
doorgenomen en goedgekeurd.
De armmeesters bleven voor een aantal jaren in functie. Het
begin en einde van deze perioden zijn bekend vanaf 1650; vanaf dat jaar
zijn de rekeningen van de Veghelse armmeesters bewaard gebleven. Uit
deze rekeningen blijkt dat tot 1733 de perioden steeds begonnen en
eindigden op 24 juni. De rekeningen werden weliswaar meestal pas een
aantal maanden later gesloten, maar op of kort na 24 juni namen de
nieuwe armmeesters het werk van hun voorgangers over. De armmeesters
bleven tussen één en vier jaren in functie.
Tussen 1649 en 1677 zijn we een onregelmatig patroon, de
armmeesters bleven één, twee, drie of vier jaren in functie. Tussen 1677
en 1733 bleven de armmeesters steeds twee jaren en dienst en van 1733
tot 1808 drie jaren.
Op voorstel van de stadhouder besloten de schepenen van Veghel op 5 mei
1734 dat de kerkmeesters en armmeesters in de toekomst elke drie jaren
zullen worden aangesteld en dat de rekening van hen na verloop van de
drie jaren op 16 maart zal geschieden, tenzij dat die dag op een zondag
valt, dan de dag erna.
Uit de bewaard gebleven armrekeningen uit de periode
1650-1808 blijkt dat deze rekeningen gesloten werden ten overstaan van:
de stadhouder, de predikant, de secretaris en de schepenen.
Oudere gegevens over het aantal jaren dat de armmeesters in
dienst bleven
De namen van de armmeesters voor het midden van de
zeventiende eeuw zijn maar deels bekend, en het is moeilijk om aan deze
fragmentarische gegevens veel conclusies te verbinden. Wel valt op dat
rond 1400 Aernt Vrieze en Rutger van Berghelen een behoorlijke lange
periode armmeester zijn geweest (minstens 11 en 10 jaar). Dergelijke
lange perioden doen vermoeden dat armmeesters in die tijd tot aan hun
oude dag of overlijden in dienst bleven, zoals in die jaren ook met de
schepenen het geval was, hoewel de gegevens te sumier zijn om dat met
stelligheid te kunnen concluderen. Hoe vaak tijdens zo’n lange
zittingsperioden de rekeningen gehoord en gesloten werden is niet
bekend.
Aanstelling en beëdiging
Het reglement op het kerk- en armbestuur dat op 16 maart 1700 door de
Staten-Generaal vastgesteld werd, spreekt van de verkiezing van
armmeesters door officiers, regenten, schepenen of door de heren van de
heerlijkheden en over beëdiging door de officiers. De situatie in Veghel
sloot daar nauw bij aan. De armmeesters
werden er aangesteld door de schepenen of regenten en legden een eed af
in handen van de officier, dat was meestal de stadhouder.
De eed luidde in 1699 als volgt (inv. nr.
67, fol. 13):
Ick beloove ende sweere
-
Dat ick de inkomsten van den
armetaaffel naarstelijck sal ophaelen en invorderen ende daar van
behoorlijck onderhout en uijtreijckinge doen aan de arme menschen, naer
dat haeren noodt vereijst ende de inkomsten sullen leijden
-
Dat ik mij sal reguleren, voor soo
veel het doenlijck is, nae de articulen en poincten die gemaackt en mij
ter handt gestelt sijn, raackende de administratie van de arme goederen
-
Dat ick nae verloop van twee
jaeren die ick actuelijck sal hebben bedient van mijnen ontfang ende
uijtgaeve dal doen goede reeckening, bewijs et reliqua,
-
ende mij daarinne en in mijne
geheele adminsitratie sal gedraegen, soo als een vroom ende eerlijck
armmeester toestaat, en in opregtigheijt ende trouwe behoort te doen
onder verbant van myn persoon en goederen, hebbende en verkrijgende
De eed in 1751 (inv. nr. 70, fol. 86v) kwam hiermee overeen, zij het dat nu
elke drie jaar rekening gedaan moet worden.
Taken van de armmeesters
Volgens de instructie voor de armmeesters van 1690 (inv. nr. 66, fol.
109-109v) hadden zij de volgende taken:
-
Eerstelijck soo en sullen de
armmeesters aan de armen in gelt ofte kooren jaarlijcks niet meerder
uijtreijckende als naer proportie van de inkomsten ende meerder
uijtreijkende sullen sij van hetgeen te kort komt geen verhaal hebben op
de volgende armmeesters, maer der selve moeten invorderen uijt de
achterstaande pagten die haer sullen worden aangewesen.
-
Geene pagten van gelt ofte kooren
en sullen mogen onder de debiteuren worden verdeelt, maar die blijven in
hun geheel ende een voor al daer voor aansprakelijck.
-
Ider armmeester sal alle twee
jaren moeten doen goede reeckening, bewijs ende reliqua van sijne
administratie ende daerinne de pagten van twee volle jaeren
verantwoorden, ende van den agterstel soo veel innen als eenigsints
doenlijck sal wesen.
-
Egeene pagten en sullen om eenige
hande manieren geremitteert of quijtgescholden ende door geschreeven
mogen worden anders als met kennisse van den officier, predicant en
eenige der schepenen.
-
Geen brooden zullen mogen worden
gespijnt als op den behoorlijcken tijt, ende dat des sondag naar de
voormiddag predicatie naet naar ouder gewoonte, ende sulcks ten
overstaen ende bijwesen van den heere predicant, indien present is.
-
Ende sullen ten dien eijnde alle
de brooden des sondags smorgens voor het laatste geluijde door den
backer moeten worden in de kerck gebragt.
-
Ende sal van alle luijden die aan
de spijnde komen een register worden gemaackt, ende op ider spijntdag
die worden opgelesen, ende naer proportie van hare familie en armoede de
uijtreijcking worden gedaen.
-
Egeene penningen en sullen ten
behoeve van de armen worden uijtgeset als met goede onderpanden ende
twee suffisante borgen, die een voor al ende als schuldenaren principaal
ende int geheel sullen moeten gelooven.
-
De armmeester zal de ses
wintermaanden moeten spijnden volle koopbrooden ten gewigte van dartien
ponden ende een half ider, en de ses soomermaanden verdeelen in vier
spijnden, op sodanigen tijt als hij dat het bequaamste sal oordeelen,
ider reijse spijndende volle koopbrooden ten gewigte als boven.
-
Geen chirurgijns en sullen van
meester loon over gedaene cuure en geneesinge ofte van geleverde
medicamenten betaelinge mogen pretenderen als die zij hebben gedaan en
geleverd ende met voorgaande kennisse van de regenten en armmeesters,
die de patienten dan daar op de minste penningen zullen aanbestellen.
In 1700 werd de volgende korte instructie voor de
armmeesters opgesteld, afgeleid van de
ordonnantie van de Staten Generaal op de administratie vande arme
goederen van 16 maart 1700 (inv. nr. 66, fol. 27-27v):
-
De armmeesters mogen geen
penningen uitzetten als op het corpus en de gemeente [art 13]
-
alle pagten en renten uiterlijk
een half jaar na de verschijndag in te manen of anderszins ten laste van
armmeesters [art 14]
-
armenpenningen niet verstrekken
aan vreemdelingen tenzij met kennis van officier en regenten [art 19]
-
armmeesters mogen niet meer
uitgeven dan ze ontvangen [art 24]
-
armenkinderen moeten worden
besteld met kenis van officier en regenten [art 25]
-
rekening om de twee jaren te doen
op St Jan Baptist (24 juni) [art 27]
-
de armmeesters moeten schulden der
armen betalen buijten executiekosten, of anders tot hun eigen laste [art
36]
-
mede in rekening verantwoorden de
rantsoenpenningen, ofte duit van ider gulden der gemene middelen [art
41]
-
rekeningen quitanties en papieren
goed bewaren [art 38]
-
kwitanties nemen van alle goederen
die in uitgaaff meerder beloopen als 1-10-0
De armmeesters waren ook altijd vertegenwoordigd onder de afgevaardgden van
het corpus of dorp als er belangrijke zaken van algemeen belang
besproken en besloten werden. Enkele voorbeelden:
De verdiensten van de armmeesters
Het armmeesterschap was een
onbezoldigde functie. Men diende daar de gemeenschap mee. Als er een
beloning was, dan was die immaterieel; de functie kan het aanzien van de
betreffende personen in de gemeenschap vergroot hebben, ook omdat
armmeesters enige invloed hadden op wie al dan niet iets uit de armenkas
zou krijgen.
Daarnaast declareerden de
armmeesters vanouds onkosten gemaakt voor ‘vacatien en reijscosten’. In
1709 werden deze declaraties vervangen door een vast bedrag van 4 ½
gulden per armmeester per jaar.
In de periode 1709-1727 worden deze uitgave in de rekening
omschreven als: ‘voor
vacatien en reijscosten van buijtens dorps te gaan’. En van 1727 tot
1808: ‘van haer tantième en vacatien van buijtens dorps te gaan maanen
en alles verantwoorden’.
Op 14 juIi 1808 stuurde het
gemeentebestuur een lijst van van ‘onze
ambtenaren en geëmployeerden’ met het totaal van tractamenten en
enolumenten. Daarin worden ook genoemd: twee armmeesters die ieder 4
gulden en 10 stuivers per jaar kregen.
Dat niet iedereen op het baantje
zat te wachten, blijkt uit het feit dat het in Veghel voor zover bekend
drie keer geweigerd werd.
De weigering van
Claes Lambert Hendrix van Doorn
In 1772 werd Claes Lambert Hendrix van Doorn aangesteld als armmeester. Hij
weigerde het ambt te aanvaarden. Hij beriep zich op art. 1 van het
armreglement: hij had geen vaste goederen en kwam dus niet in
aanmerking. De regenten overlegden met advocaten. Die schreven op 5
oktober 1772 dat het niet zo strikt werkt. Van Doorn woont in bij de
vader van zijn vrouw, die wel gegoed is. De regenten moeten wel in het
oog houden de bekwaamste en geschiksten te kiezen: de aanstelling van
een armmeester die de eed niet aflegt is op risico van de regenten.
Hierna zien de regenten van deze benoeming af. Ze schreven op 9 oktober
1772 aan stadhouder Jacob Kien dat ze Van Doorn hebben vervangen door
Marten Hendrik van Lanckvelt. Die legde op 18 december 1772 zijn eed af.
(inv. nr. 70, fol. 88-89 en 394v-395).
De weigering van Lambert Adriaen Verhoeven en Jan Antony
van de Ven
Op 2 januari 1796 werden door de municipaliteit Veghel
Lambert Adriaen Verhoeven en Jan Antony van de Ven aangesteld als
armmeesters. Deze weigerden, met het argument dat met de politieke
omwenteling van 1795 de armmeesters voortaan door het volk gekozen
zouden moeten worden. De municipaiteit schreef aan het departementaal
bestuur dat dit ‘voor seeker niet anders als een groot verwarring moest
of kan teweeg brengen’ en dat het gemeentestuur steeds de bekwaamste
personen aanstelt. Als het volk de armemesters zou moeten kiezen, dan
wenste de municipaliteit ontheven te worden van elke aansprakelijkheid
voor de administratie van de armenkas. Het departementaal bestuur
besloot hierop het gemeentebestuur in haar recht te handhaven om de
armmeesters aan te stellen. Dit besluit werd hierna gepubliceerd, omdat
men gehoord had dat enkele inwoners al weigerden om aan de aangestelde
armmeesters te betalen. Lambert Verhoeven en Jan Antony van de Ven
gingen hierop overstag en aanvaardden hun aanstelling. (Inv. nr.
72, fol. 271-271v, 280-281).
De weigering van Peter van de Laar
Op 22 december 1804 besloot het gemeentebestuur om
Melianus van Sandvoort en Peter van de Laar als armmeesters aan te
stellen voor de periode van 3 jaren vanaf 24 juni 1805. Deze twee zouden
op 31 december 1804 beëdigd worden. Peter van de Laar weigerde echter om
de eed af te komen leggen. De gemeente stuurt een aanmaning, maar Van de
Laar blijft weigeren en stuurde een brief aan het departementaal bestuur
van Braband. Hij schrijft dat hij een verklaring door een medicine
doctor had laten opstellen en aan de gemeente Veghel gestuurd had, met
het verzoek vanwege zijn gezondheidstoestand van de functie ontheven te
worden. Zijn verzoek werd op 10 januari 1805 van de hand gewezen en hij
werd gelast om op 17 januari 1805 de eed af te leggen. Hij wil zich daar
niet aantrekken, maar zijn ouderdom van 65 jaren en het daar bij komende
lichaamsgebrek stelt hem buiten staat de vermoeidheden van het gaan die
bij deze functie horen te kunnen volhouden. Weliswaar geeft de ouderdom
van 70 jaren het recht zich te excuseren, maar zijn lichaamsgebrek is
meer dan voldoende om zijn ouderdom van 65 jaren aan te vullen. Hij
vraagt van de post geëxcuseerd te mogen worden.
Het gemeentebestuur werd door het departementaal bestuur
om advies gevraagd. Dat antwoordde op 21 maart 1805:
Peter van de Laar is niet 65 jaar oud. Hij is in 1741
geboren en was ten tijde van de aanstelling nauwelijks 63 jaar oud. Wat
betreft zijn lichaamsgebrek moet men aannemen dat de medicine doctor
attestateerde dat hij aan een zogenaamde zakbreuk zoude laboreeren, dan
geenzinds verklaard of durft te verklaaren dat dit lichaamsgebrek hem in
het volbrengen der plichten van armmeester zoude hinderlyk zyn.
De twee redenen samen zijn onvoldoende om zijn verzoek
te kunnen wettigen, want de suppliant is een man welke zelvs syne
affaires nagaat en daar in den geheelen dag bezig is, een klaar
blykelyke preuve dat nog zyn ouderdom, nog zyn lichaamsgebrek hem buyten
staat stellen om de aan hem voordeel geevende beezigheeden te kunnen
verrigten.
Daar en boven weeten de berichters door ondervinding dat
het voorgewend lichaamsgebrek hem niet in het gaan hinderlyk is, vermits
de suppliant tyde dat hij in de municipaliteit is geweest alle buijten
en binnen vacatien heeft waar genoomen, en zich nimmer den zelven heeft
onttrokken, en dus zich tans van de waarneeming eener bediening kan
ontrekken welke hij om so te spreeken thuys en op syn muylen kan
waarneemen, maar dat hy een of meer maelen de ronde door gemeente moet
doen komt in geen aanmerking, vermits hij zulks kan doen wanneer het hem
best convenieerd en zo het hem als niet doenlyk zoude zijn, hy hierin
door zyn amptgenoot kan vervangen worden.
Na dit antwoord besloot het departementaal bestuur op 2 april 1805 dat
Peter van de Laar het ambt niet mocht weigeren. Van de Laar bleef echter
halstarrig weigeren. Op 27 juni 1805 besloot het gemeentebestuur dat de
tweede armmeester Melianus van Sandvoort te gelasten het armmeerschap
dan maar alleen waar te nemen. Met de gezondheid van Peter van de Laar
was het kennelijk slechter gesteld als dat het gemeentebestuur dacht,
want op 4 december 1806 vernam het gemeentebestuur dat Peter van de Laar
was overleden. Voor de resterende tijd tot 24 juni 1808 wordt zijn zoon
Johannes van de Laar als armmeester aangesteld. (Inv. nr. 75, fol. 217,
222.222v, 232v-235, 238v-239, 242v, 272-272v; inv. nr. 76, fol. 115).
De namen van de armmeesters
In de regel waren er steeds twee armmeesters. Volgens de stichtingsoorkonde
fungeerde te parochiepastoor tevens als armmeester. Tussen 1624 en 1784
was sprake van een bepaald patroon. Er was een ‘regerend’ armmeesters en
een ‘adjunct’ ofwel ‘gevoegd’ of ‘toeziend’ armmeester. Men werd eerst
adjunct en schoof de volgende periode door naar regerend armmeester.
Volgens dit schema konden we een aantal ontbrekende namen invullen. Deze
zijn tussen haakjes geplaatst.
De volgende personen zijn armmeester geweest in Veghel:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||