De oprichting van de Veghelse
school
Martien van Asseldonk
12 mei 2014
(Onder embargo. Dit is een
voorstudie voor een boek over Veghel. Verboden te gebruiken zonder
toestemming van de autheur.)
We kijken eerst naar de bredere
ontwikkelingen in de Meierij van ’s-Hertogenbosch en daarna naar wat
bekend is over Veghel.
Het bredere plaatje
Een eerste inventarisatie van vermeldingen van scholen en schoolmeesters
in de Meierij vóór 1648 leverde 62 vermeldingen op. Nog eens 48 scholen
worden in 1648-1650 voor het eerst vermeld. De volgende tabel geeft een
overzicht van de oudste vermeldingen van Nederduitse scholen (waar de
kinderen lezen, schrijven en rekenen leerden) en schoolmeesters.
De toename van de vermeldingen kunnen enerzijds samenhangen met een
toename van het aantal scholen, maar ook met de toename van het
overgeleverde bronnenmateriaal. Zo zijn er bijvoorbeeld in veel plaatsen
vanaf de zestiende schepenprotocollen bewaard gebleven. Met andere
woorden veel scholen kunnen al lang bestaan hebben, voordat ze in de
bronnen vermeld worden.
Roosenboom wijst erop dat betrekkelijk kleine dorpjes in het begin van
de zeventiende eeuw in het bezit waren van een eigen school, en
Bijsterveld dat herhaaldelijk is geconstateerd dat de schoolsituatie in
de Meierij van 's-Hertogenbosch in de late Middeleeuwen gunstig moet
hebben afgestoken bij andere delen van de Nederlanden. Veel studenten
aan de universiteit van Orléans waren uit Noord-Brabant afkomstig. Heel
wat abten van de norbertijnenabdijen waren afkomstig uit dorpen uit de
kwartieren Kempenland en Oisterwijk. Uit vermeldingen van scholen in
kleine dorpen kan worden afgeleid dat een groot aantal plaatsen – en
a fortiori de grotere plaatsen
– waar geen school of schoolmeester vóór 1648 vermeld wordt, toch een
school heeft gehad. Slechts van enkele scholen is vóór 1648 de datum van
oprichting bekend. In Best werd in 1553 een school opgericht en in
Rixtel en Knegsel in 1616.
We hebben geprobeerd om iets te zeggen over het aantal scholen in 1340
aan de hand van het cijnsboek van de hertog van Brabant. Daarin wordt
een aantal scolastici ofwel
schoolmeesters genoemd. Mogelijk was een aantal van deze
scolastici aan een Latijnse
school verbonden, maar we mogen vermoeden dat in plaatsen met een
Latijnse school tevens een Nederduitse school aanwezig was of dat er
sprake was van een gecombineerde school.
-
Van de drie
plaatsen die in 1340 een kapittel hadden (Sint-Oedenrode, Oirschot en
Hilvarenbeek), vermeldt het cijnsboek van 1340 een
scolasticus in twee plaatsen:
Oirschot en Hilvarenbeek.
-
Van de negen
vrijheden waar namens de hertog cijnzen geïnd werden, wordt in vier
daarvan in 1340 een schoolmeester vermeld (Helmond, Eindhoven,
Hilvarenbeek, Eersel) Daarnaast wordt in 1340 een schoolmeester vermeld
te Aarle en te Deurne.
Als we het aantal personen vermeld in het cijnsboek vergelijken met de
oudste haardstedentellingen dan is te verwachten dat ongeveer de helft
van het werkelijke aantal schoolmeesters in het cijnsboek vermeld is.
In
achttien dorpen betaalden in 1340 2.702 verschillende personen een cijns
aan de hertog van Brabant. In 1374 werden in dezelfde plaatsen 3.889
belastingplichtigen geteld (de armen uitgezonderd); in 1438 werden er
4.163 haardsteden geteld (de armen uitgezonderd) en inclusief de armen
5.882 haardsteden. Indien we aannemen dat grondbezit (en daarmee de
cijnsplicht) over het algemeen op naam van het hoofd van het huishouden
stond en we veronderstellen dat de bevolkingsgroei op het platteland
tussen 1340 en 1438 klein was, dan volgt hieruit dat in 1340 een lid van
ongeveer de helft van het aantal huishoudens in de betreffende plaatsen
in de Meierij een cijns betaalde aan de hertog van Brabant. In zes van
de twaalf kapittelplaatsen en vrijheden wordt in het cijnsboek inderdaad
een scolasticus vermeld,
waaruit volgt dat schoolmeesters in het cijnsboek over het algemeen met
hun functie aangegeven zijn.
Hieruit volgt dat mogelijk in alle plaatsen met een kapittel en in de
meeste vrijheden in 1340 een schoolmeester school hield.
Uit
de visitatieverslagen uit 1571 van de bisschop van 's-Hertogenbosch
blijkt dat een schoolmeester vaak tevens koster was. Een kosterij of
matricularia werd eertijds gesticht door een weldoener die voor dat
doel een beneficie instelde. Een koster was verzekerd van een vast
inkomen uit dat beneficie. Hij kon het eigenlijke werk door iemand
anders op laten knappen voor een deel van de inkomsten.
Het is daarom
aannemelijk dat nog een aantal kosters die in het cijnsboek van 1340 in
tien andere plaatsen (Naast Eersel en Hilvarenbeek ook in
Oerle, Mierde, Oisterwijk, Oss, Strijp, Tilburg, Vught, Berlicum,
Nistelrode en Lierop) vermeld worden, school hield. Niet alle kosters
deden dat overigens. Zo waren er in
Nederwetten, Blaarthem, Stratum, Strijp en Enschot kosters,
maar geen scholen. In Rixtel en Knegsel werd pas vanaf 1616 school
gehouden, terwijl de kosterij in die plaatsen al eerder bestond.
Als
de vermeldingen in het cijnsboek van 1340 representatief zijn voor het
totaal aantal kosterijen op dat moment dan waren dat er ongeveer 22. In
48 andere plaatsen wordt in de 15e eeuw voor het eerst een
kosterij vermeld worden, en in nog eens in elf andere plaatsen voor het
eerst in de 16de eeuw. Als deze oudste vermeldingen een
betrouwbare aanwijzing zijn voor het aantal kosterijen, én als het
aantal kosterijen in de Meierij een indicatie is voor het aantal
scholen, dan vond we de grootste toename van het aantal scholen op het
platteland van de Meierij in de de tweede helft van de 14e en
in de 15e eeuw plaats.
Dat is wel geloofwaardig, want dit was een periode van relatieve rust,
hoewel er in die periode wel de inwoners van de Meierij ook in die
periode wel eens betrokken raakten bij oorlogen. In de zestiende eeuw
werd dat veel erger, toen woedden de Gelderse oorlogen en begon ook de
Tachtigjare Oorlog.
Dit is het globale plaatje voor de Meierij, wat hebben de Veghelse
bronnen ons te vertellen?
De
oudste Veghelse gegevens
De oudste vermelding van de Veghelse
school dateert van 4 maart 1539: Katherijn, dochter van Danelt
Goertssoen legateert in haar testament 2 Bossche ponden aan de
schoolmeester van het dorp, waarvoor hij met zijn leerlingen alle
woensdagen een Lof moest zingen voor het altaar van Sint Katherijn en op
alle donderdagen ‘s avonds een lof in het hoogkoor voor het
Eerbiedwaardig Heilige Sacrament. Deze last wordt ook vermeld op
16 maart 1543
en op 10 juni 1557. Een huis aan het Havelt was toen belast was een
jaarlijks bedrag van 2 Bossche ponden te betalen aan ‘den scoelmeester van Vechel’.
In de armenrekeningen die vanaf 1650
bewaard zijn gebleven komt jaarlijks de post voor van 24 vaten rogge
betaald aan de schoolmeester voor het onderwijzen van de arme kinderen.
Deze post komt ook al in de bewaard gebleven armenrekening van 1515-1517
voor: Item
den coster gegeven voer twee mud, 4 Rijnsgulden 4 stuvers (2 mud = 24
vaten). Dit is een aanwijzing dat de Veghelse school al in 1515-1517
bestond. Op een andere plaats in de rekening staat nog: Item den coster
gegeven 3 mud.
De oudste vermelding van een koster van
Veghel dateert uit 1368. Arnoldus zoon van wijlen Arnoldus van Berkel
schonk op 25 januari 1380 aan de Tafel van de Helige Geest van Veghel
een erfpacht van 3 mud rogge uit een hoeve in Veghel genaamd Hamme. Hij
schonk toen ook een oudere brief van 9 juli 1368, waarin staat dat
Johannes genaamd Blaffart van der Horst deze erfcijns verkocht aan
Arnoldus Rovere. Die oudere acte werd opgemaakt in Veghel in het huis
van Theodoricus genaamd Vryters, in aanwezigheid van discrete en
deugdzame mannen. Onder de getuigen worden vermeld:
-
Roverus, koster van Vechel (custode de Vechel)
-
Aelbertus Zurmont, zijn broer, geestelijke (eius fratre, clericus)
De
aartsdiakonale registers geven de volgende informatie over de inkomsten
vanwege de kosterij (ofwel
matricularia, of
matricularia perpetua)
te Veghel. Er zijn bedragen die betaald worden als iemand begiftigd werd
met de kosterij, en verder betaalde men als men zich liet vervangen.
-
1400: Vechel, matricularia.
Kennelijk bestond het kosterschap in Veghel in 1400. Het register
vermeldt verder geen details of inkomsten.
-
2 augustus 1436: Joannis, zoon van Joannis van der Straten betaalt 2
rijnsguldens voor het
aannemen van het kosterschap van de kerk van Vechel van Leonis van
Baest, kanunnik en aartsdiaken van Brabant in de kerk van Luik, en
investiet van de kerk van Veghel, en nog 1 rijnsgulden voor het zegel.
De bedragen zijn betaald door de vader van Joannis.
-
1485: Rector Johannes van der Straten, voor vrijstelling van de diensten, 1
mud
-
1510: Rector heer Henrius van
Maren is absent, de kosterij wordt bediend door heer Wilhemus, zoon van
Daniel Bontmeker
-
1523: Voor de overgave en de rechten op de kosterij te Vechel aan Theodorus
Snoex, ontvangen 42 stuivers
-
1524: Rector Theodricus Snoex is absent, de kosterij wordt bediend door
Johannis van Tillar, getrouwde
clericus, en betaald 7 Rijnsgulden voor die vrijstelling van
diensten.
-
1556: Rector heer Theodoricus Snoecx is absent, de kosterij wordt bediend
door Arnoldus Johannis, getrouwde
clericus
-
1566:
Rector heer Arnoldus, zoon van Anthonius is absent. De
kosterij wordt bediend door Sebastianus van Heze, ontvangen 4
Rijnsgulden.
Uit het Veghelse schepenprotocol
nog de volgende gegevens:
-
Volgens een acte uit het Veghelse schepenprotocol hebben Dries van den
Horck en Thonis Hanrick Roefssoen op 26 juni 1540 beloofd 6 Carolus
gulden te betalen aan heer Dircken Snoecx, ‘rectoer vander costerien van
Vechel’.
-
Op 14 maart 1545 legde Jan Brants, ‘deservitor der costerien tot Vechel’
voor de Veghelse schepenen een verklaring af. ‘Deservitor’ betekent
bediende.
In 1510, 1524, 1545, 1556 en 1566
worden vier namen vermeld van vervangers van de rector van de kosterij.
1510
Wilhelmus, zoon van Daniel Bontmekers
1524
Johannes van Tillar
1545
Jan Brans
1556
Arnoldus Johannis
1566
Sebastianus van Heze
De Veghelse school bestond al in
1515-1517 dus de laatse vier waren Veghelse koster-schoolmeesters. Van
de eerste nemen we dat aan.
De eerste keer dat de diakonale
inkomstenregisters inkomsten vermeldt vanwege het door anderen laten
uitoefenen van de kosterij in Veghel is in 1485. Het is ook de eerste
keer dat degene die de kosterij geniet met ‘rector’ aangeduid werd, wat
misschien ook wijst op eem functiescheiding: de rector geniet de
inkomsten en iemadn anders knapt het werk op voor een deel van de
inkomsten. Mogen we hieruit concluderen dat toen de Vehelse school toen
niet lang van tevoren gesticht is? Dat gaat te ver. Dat er geen
vervangers van de rector van de kosterij genoemd worden voor 1510 wil
nog niet zeggen dat ze er niet geweest zijn. De school kan best ouder
zijn dan 1485. Anderzijds wijst het delegeren van het werk ook niet
noodzakelijk op school houden. Er was ook nog ander ‘handwerk’ voor de
koster, zoals het schoonhouden van de kerk, het luiden van de klokken en
dergelijke.
De periode van oprichting van de
school
Sinds wanneer was er een school en
een schoolmeester in Veghel? In 1530 was de school er zeker en
waarschijnlijk ook al wel in 1510. Mogen we de vermelding van een koster
in Veghel in 1368 zien als een aanwijzing dat er toen al wel een school
was? Dat is moeilijk te zeggen, omdat niet alle kosters ook les gaven.
We kunnen enigszins laten leiden door de grootte van Veghel
vergeleken met de andere plaatsen. Volgens de haardstedentelling van
1374 werden in de verschillende plaatsen op het platteland het volgende
aantal haardsteden geteld, de armen niet meegerekend.
Veghel had 153 haardsteden, zonder de armen.
Als we letten op het verband tussen de omvang van de
plaatsen en het vermelden van een schoolmeester, dan wel koster, dan
vinden we:
-
De drie plaatsen met een kapittel (met schoolmeester) hadden
respectievelijk 252, 375 en 482 haardsteden (de armen niet meegeteld).
-
De andere plaatsen waar in 1340 een een schoolmeestervermeld wordt haaden
in 1374: 60, 98, 153, 190 en 200 haardsteden.
-
De plaaten waar in met in 1340 een koster vermeld wordt: 87, 91, 96, 142,
153, 158, 173, 301, 328, 497 haardsteden
Het gemiddelde aantal haardsteden in plaatsen waar in 1340
een schooolmeester wordt vermeld is 226.
Het gemiddelde aantal haardsteden in plaatsen waar in 1340
een koster wordt vermeld is 202.
Het gemiddelde van alle plaatsen op het platteland van de
Meierij is 137 haardsteden.
Er is dus wel een verband tussen de grootte van een plaats
en de aanwezigheid van een school. In grotere plaatsen is de kans dat
men er een school aantreft groter.
Van de plaatsen met een schoolmeester waren er in 1340 zes
even groot of groter dan Veghel en twee kleiner (bij de kosters is dag 6
en 4.) Dat betekent dat de kans dat veghel in 130 nog geen school had
groter is dan dat er al wel een school was.
Veghel was met 153 haardsteden een flinke plaats, groter
dan gemiddeld. Als we aannemen dat het aantal scholen op het platteland
van de Meierij tussen 1340 en 1500 geleidelijk en gestaag toenam en
daarna tot aan 1648 nog slechts weinig groeide, én dat de groetere
plaatsen over het algemeen eerder een school kregen dan de kleinere, dan
is de kans groter dat Veghel in de eerste helft van die periode, dus in
1340-1420 een school kreeg dan in 1420-1500. Het moge duidelijk zijn dat
dit slechts een indicatieve benadering is, waar geen harde conclusies
aan verbonden mogen worden.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||