De Veghelse koster en schoolmeester
(1510-1810)
Martien
van Asseldonk
12 mei 2014
(Onder embargo. Dit is een voorstudie voor een boek
over Veghel. Verboden te gebruiken zonder toestemming van de autheur.)
Aanstellingen vóór 1648
In Veghel was, net als in veel
andere plaatsen, de schoolmeester tevens koster.
Over het aanstellen van de koster-schoolmeesters vóór 1648
is nauwelijks iets gepubliceerd. In de meeste plaatsen werd zoals gezegd
school gehouden door een rector of koster. De bevoegdheid het
betreffende beneficie uit te geven lag bij de collator. In Nuenen had in
1586 de pastoor het recht een beneficiant voor de kosterij voor te
dragen. In Deurne, Loon op Zand
en Stiphout was het recht om de schoolmeester aan te stellen of
het kosterambt te vergeven eigendom van de heer.
De aartsdiakonale registers vermelden dat in Veghel koster
Johannes zoon van Johannes van der Straten, geestelijke, aangesteld werd
met volmacht van heer Johannis Meynart, persoon van de kerk van Vechel.
De persoon van de Veghelse kerk was dus de collator van het beneficie
van de kosterij. De persoon was degene die het beneficie van het
personaatschap genoot. Hij was de eigenlijke pastoor, maar in veel
gevallen liet de persoon het werk door een ander, een ter plaatse
dienstdoende pastoor, opknappen.
In de eerste diocesane synodale statuten van het bisdom
's-Hertogenbosch uit 1571 werd voorgeschreven dat er
geen enkele schoolmeester
aangesteld mocht worden die niet door de bisschop of diens gemachtigde
geëxamineerd en bekwaam gevonden was en die de voorgeschreven
geloofsbelijdenis niet had afgelegd.
Na de Vrede van Munster in 1648 werd de bevoegdheid om
koster-schoolmeesters aan te stellen ontnomen aan de plaatselijke
collators. Het onderwijs werd van groot belang geacht voor de bekering
van de katholieken tot de gereformeerde godsdienst. De Staten-Generaal
behielden zich in 1649 het benoemingsrecht van schoolmeesters voor en
gaven het in juni 1650 in handen van de Raad van State. Vanaf 1650
stelde deze Raad de schoolmeesters aan, met uitzondering van die van
Eindhoven, Woensel, Gestel, Budel, Maarheeze en Soerendonk, die door de
Naussause Domeinraaad benoemd werden. In Tilburg werd de schoolmeester
van de hoofdschool door de Raad van State benoemd, maar werden de
schoolmeesters in de gehuchten door het dorpsbestuur aangewezen.
De aanstelling van gereformeerde schoolmeesters
(Roosenboom, 37 e.v.) Onmiddelijk na het
tot stand komen van de vrede van Munster op 4 april 1648 werd
aangedrongen op een zo spoedig mogelijke invoering van de reformatie in
de Meierij. De aandacht ging allereerst uit naar het aanstellen van
predikanten. Op 21 juli 1648 kwamen de eerste predikanten aangevuld door
een aantal predikanten van buiten de Meierij ineen Grote Kerkelijke
Vergadering bijeen. Deze vergsdering besteedde ook veel aandacht aan het
aanstellen van gereformeerde schoolmeesters. De Staten-Generaal gaven de
nodige steun door in juli 1648 een resolutie aan te nemen, waarin de
Grote Kerkelijke Vergadering uitdrukkelijk werd opgedragen in de meierij
te zorgen voor gerformeerde sschoolmeesters, kosters en voorzangers. Van
de 98 kandidaten werden er door de vergadering 42 geschikt geacht en ter
goedkeuring voorgedragen aan de Staten-Generaal. De Staten-Generaal
keurde alle 42 kandidaten goed en stemde in met 15 aanstellingen in
plaatsen waar al een predikant benoemd was, waaronder de gereformeerde
Hendrik Buytendyck in Veghel. Ze ging accoord met nog eens 32
aanstellingen in overleg met nog te benoemen predikanten. Later werden
nog meer gereformeerde schoolmeesters aangesteld.
Al vrij snel botste de classis van
’s-Hertogenbosch mert de Staten Generaal over de vraag wie de
bevoegdheid had de schoolmeesters aan te stellen. Bijna ongemerkt was
dit vooral een zaak geworden van de predikanten, waarbij de classis
bereid bleef om examens af te nemen en de geëxamineerden van een
aanbeveling te voorzien. Nagenoeg alle in 1649 aangestelde
schoolmeesters waren dan ook door de classis op voordracht van de
predikant bij de Staten-Generaal ter goedkeuring opgegeven. Die ging
bijna altijd accoord met de benoemingen. Op 4 juni 1650 besloten de
Staten-Generaal de dagelijkse zorg voor het onderwijs en de schoolzaken
in de Meierij in handen te geven van de Raad van State. In Loon-op-Zand
ontstond er in 1650 een conflict met de lokale heer die vanouds het
benoemingsrecht had om de plaatselijke schoolmeester aan te stellen en
iemand anders aan wilde stellen. In Veghel lag het begevingsrecht van
het beneficie voor het schoolmeester-koster ambt vanouds bij de pastoor
en deze rechten en inkomsten waren in 1648 met alle andere kerkelijke
bezittingen door de overheid geconfisqueerd.
De inkomsten van de koster en de
rector van de kosterij (15de en 16de eeuw)
De oudste vermelding van een koster van Veghel dateert van 25
januari 1584. Als getuigen van een akte worden vermeld: Roverus, koster
van Vechel (custode de Vechel)
en Aelbertus Zurmont, zijn broer, geestelijke (eius
fratre, clericus).
Of deze Veghelse koster toen ook al les
gaf is niet bekend.
De aartsdiakonale
inkomstenregisters uit de vijftiende eeuw en zestiende eeuw geven meer
namen. Degene die de
inkomsten of het beneficie van de kosterij genoot werd ‘de rector van de
kosterij’ genoemd, zij waren veelal afwezig en lieten de kosterij door
een plaatsvervanger waarnemen. Rector van de kosterij in Veghel zijn
geweest:
-
1436:
Joannis, zoon van Joannis van der Straten, hij verwierf het
rectoraat van de kosterij op 2-8-1436
-
1485: Rector Johannes van der Straten de Oude, afwezig
-
1510:
Rector heer Henrius van Maren, afwezig
-
1523-1556: Rector heer Theodorus Snoecx, hij verwierf hetr ectoraat van de
kosterij in 1523, afwezig
-
1566:
Rector heer Arnoldus, zoon van Anthonius, afwezig
Het beneficie van de kosterij
bestond uit giften die inwoners van Veghel aan de kosterij (vaak in
combinatie met de kerk en de pastoor) hadden geschonken. Deze betalingen
hadden steeds een onderpand, en in de schepenprotocollen vinden we deze
lasten vaak vermeld. Enkele willekeurige voorbeelden:
-
Op 7 februari 1531 werd een beemd in de
Akartsche beemden verkocht
belast met een jaarlijkse erfcijns van 1 Bossch pond payment, te betalen
aan de ‘vicarien, kercken ende costerien tot Vechel’.
-
Op dezelfde dag werd een huis met aangelag verkocht int Davelair aent
Vranckevoert, belast met een erfpacht van 5 vaten rogge aan de Tafel van
de Heilige Geest te Veghel en een van 4 vaten rogge, Veghelse maat, aan
‘der kercken, der vicarien ende costerien tot Vechel’
-
Op 28 december 1548 wordt een erfcijns van 3 Bossche ponden payment
geschonken een ‘der fabriken vander prochie kercken van Vechel ende
costerien aldair’ voor een jaargetijde. De erfcijns wordt betaald uit
een huis met aangelag gelegen in Veghel in die Vuytcampen aen die Heye
Ook in het register van schenkingen
aan de kerk komen dergelijke vermeldingen voor. De oudst gevonden
vermelding is:
-
Op 3 juni 1437 schonk Jan geheyten
Suermont aan kerkmeester Hanrick Joris ‘tot behoeff der selver kercken
ende tot behoeff des vicarys nu ter tyt die kerck regerende ende
naemaels wesende ende mede tot behoeff ’s costers in der selver kercken
nu dienende off naemaels wesende’, een jaargeld van 1 pond payment, te
betalen uit een beemd in Veghel. De ‘kerck’ zal 8 schellingen beuren, de
‘viacarys’ ook 8 schellingen, ‘ende die officiant der costerien’ 4
schellingen. ‘Ende hiervoer sal die kerck, vicarys ende coster ten
ewigen dagen verbonden syn jairlyx op des heiligen sacraments avond in
der kercken van Vechel mit sulcker solempniteyten als dair toebehoiren
sal ende Jannen Suermonts voirscreven ende syn twee kynderen ende hunnen
kynderen huer jairgetyden te doen’.
Soms werden schenkingen niet in
zijn algemeenheid aan de kosterij gedaan, maar specifiek aan de
dienstdoende koster. Dat levert ook de oudste vermelding van de functie
‘scoelmeester des dorps van Vechel’ op van 4 maart 1539.
-
Op 5 juni 1532 verschenen voor de
schepenen de twee kerkmeesters, en zij hebben beloofd aan heer Jan van
der Straten, priester, ‘tot behoeff den rectoren die in tyden toecomende
wesen sullen van den altair van den Heyligen Cruys staende in der
kercken van Vechel, gedoteert ende begifticht van den eerweerdigen heer
Gielis van der Straten, priester, canonick sunte Victoirs in der kerken
tot Xancxten saliger, dat zij alle navolgende punten zalen opvolgen. Ze
zullen elke week door twee priesters zes missen celebreren op het altaar
van het Heilige Kruis. De mis op vrijdag zal men zingen en elke vrijdag
‘sal die priester mitten coster singen onser vrouwen loff mit een
antiphona ende collecte’. De priesters krijgen jaarlijks 4 Carolus
gulden ‘ende die coster ter tyt wesende sal hebben voer synen last ende
saliren’ 1 Carolus gulden
-
Op 4 maart 1539 verklaren de schepenen
van Vechel dat voor hen is verschenen Katheryne dochter van wijlen
Danelt Goertssoen, ziek te bedde liggende. Ze maakt haar testament op.
Ze schenkt aan ‘den scoelmeester des dorps van Vechel ter tyt wesende om
mit synen discipulen ende scolieren alle woensdagen ten ewigen dagen
toecomende te singen loff voer den altair van sunte Katherynen in der
kercken van Vechel met een antiphona versckel ende collecte van der
eerweerdiger maget Katheryne, ende alle donredagen te singen loff des
avondts in den hoegen choer der kercken van Vechel voer dat eerweerdige
heiligen Sacrament.’
Deze last wordt ook vermeld op
16 maart 1543 en op 10 juni 1557. Een huis aan het Havelt was toen belast
was een jaarlijks bedrag van 2 Bossche ponden te betalen aan
‘den scoelmeester van Vechel’.
Behalve genoemde jaarlijks
betalingen vanwege schenkingen had de schoolmeester in latere tijden nog
inkomsten die ook tot de vijftiende of zestiende eeuw terug zullen gaan.
-
Elk jaar mocht hij met Pasen een omgang
houden om paaseieren op te halen.
-
Verder werd hij per dienst betaald, wat
ook wel een heel oud gebruik zal zijn. Hoe dat in de vijftiende of
zestiende eeuw precies geregeld was, is niet meer te achterhalen. We
kunnen denken aan bijdragen of schoolgeld door de ouders, begraafgeld,
betalingen uit de armenkas voor diensten aan armen (onderwijzen,
begraven), betalingen door de kerk voor zaken als het schoonhouden van
de kerk, voorbereiden van kerkdiensten, het luiden van de klokken en
dergeijke.
De inkomsten en taken van de
schoolmeester (17de en 8de eeuw)
Op 1 april 1684 sloot Jan Bel, die
toen al enige tijd schoolmeester was in Veghel, een overeenkomst met het
dorpsbestuur, ‘over het leeren ende
instriueren van de kinderen deser plaatse ende parochie van Vechel’:
-
Jan Bel moet zowel voormiddag als namiddag les geven aan zowel
de arme als de rijke kinderen van Veghel, en zowel de jonge kinderen als
de oudere kinderen, ‘sonder onderscheijt van jaeren, conditie ende
qualiteijt’, zonder daar enig schoolgeld voor te mogen vragen.
-
Hiervoor krijgt hij uit de dorpskas jaarlijks 31 gulden en 10
stuivers, waarvan elke drie maanden eenvierde deel zal worden
uitbetaald.
-
Hieronder zijn niet begrepen de vaten rogge of andere
leveringen of betalingen door de kerkmeesters en armmeesters, en zijn
recht op de ordinaire 36 gulden en de omgang van eieren, plus wat hij
als koster krijgt voor ‘het middag luyden, stellen van de klock en
reijnigen van de raetkamer’.
Een verklaring uit Veghel uit 1729 geeft de volgende inkomstenbronnen
voor de koster-schoolmeester.
-
Allereerst
genoot de koster-schoolmeester van Veghel 200 gulden per jaar vanwege
het beneficie van de kosterij. Dit beneficie was in 1648 door het land
geconfisqueerd, waarna de rentmeester van de geestelijke goederen
een
bedrag van 200 gulden per jaar
bedrag aan de
koster-schoolmeester betaalde. Het schoolreglement van 1655 schreef dit
voor de hele Meierij voor. Het bedrag werd in driemaandelijkse termijnen
uitgekeerd.
-
Vervolgens
ondersteunden de gezamenlijke inwoners de schoolmeester door middel van
het recht op één omgang. Met Pasen mocht hij de inwoners van Veghel om
eieren vragen
-
Voorts
droegen ook de ouders van de kinderen die onderwijs genoten bij aan het
inkomen van de schoolmeester. Voor het onderwijzen van de kinderen kreeg
de schoolmeester volgens oud gebruik jaarlijks van ieder kind twee
stuivers per maand,
‘t geen vrij wat rendeert en verre boven de omliggende
plaatsen exelleert.’ Dit bedrag werd volgens het
schoolreglement van 1655 plaatselijk vastgesteld.
-
Ten slotte
kreeg de schoolmeester jaarlijks van de armentafel 24 vaten rogge, peelse maat,
voor het onderwijzen van de arme
kinderen.
Verder genoot de schoolmeester aanvullende inkomsten voor andere taken
dan het schoolhouden.
-
Zo betaalde
het dorpsbestuur van Veghel de koster-schoolmeester 36 gulden per jaar
voor diensten aan de gemeenschap, de zogenoemde ‘corporele diensten’,
waaronder het luiden van de klok,
-
en voor olie
en het smeren van de klokken nog eens drie gulden per jaar.
-
Uit de
inkomsten van de Kerk kreeg hij 12 stuivers per jaar voor
‘beesemen’ waarmee hij
de kerk
veegt.
-
De
koster-schoolmeester van Veghel kreeg verder voor zijn hulp bij het
begraven 7 stuivers voor een overleden volwassene en 3 ½ stuiver voor
een dood kind. Bij een begrafenis in het kerkgebouw kreeg hij het
dubbele. De doden werden echter door de geburen ‘overluijt ende
begraeven, waertoe den coster niet doet als de thoorndeur te openen, den
priem en het touw daer de leijke mede int graft wierden gelaeten, dat
bij hem berust, ter hant stelt’.
-
Ten slotte
betaalde de Tafel van de Heilige Geest de koster-schoolmeester nog eens
1 gulden en 10 stuivers voor het begraven van arme personen.
Voor deze
inkomsten
was de koster-schoolmeester van Veghel
naar oud gebruik verplicht op zon- en feestdagen de klok te luiden voor
de kerkdienst, de bevelen van het kerkbestuur op te volgen en de kerk en
het koor te reinigen en stoffen. Hij moest alle dagen, behalve op zon-
en feestdagen, het schoolklokje luiden om 8.00 uur en 12.00 uur. Hij
diende het uurwerk te stellen, te smeren en op te winden. Hij hield
toezicht op de kerk en het luiden van de klok en diende er voor te
zorgen dat er geen schade toegebracht zou worden aan de kerk of de
ruiten. Verder diende hij zich in zijn handel en wandel te gedragen,
zoals een vroom koster en schoolmeester dat behoort te doen en de jonge
jeugd in het lezen en schrijven te instrueren, zodat er over hem niet
geklaagd zou worden.
Op 10 oktober 1774 stuurde Raad en
Rentmeester Generaal der Domeinen en de Leen en Tolkamer een brief aan
de regenten Veghel. Hij vraagt om advies op het verzoek dat koster en
schoolmeester Jan Brug aan de Raad van State stuurde om salarisverhoging
door met 20 gulden per jaar in plaats van de paaseierenomgang die hij
jaarlijks doet. De Raad en Rentmeester Generaal vraagt de regenten van
Veghel:
-
Of de eis van 20 gulden als vervanging van het ophalen van
paseneieren het dorpsbestuur redelijk voorkomt, of dat het te hoog is?
-
Of het dorpbestuur algemene bezwaren heeft tegen het verzoek,
en zo ja, welke?
-
Of de schoolmeester behalve de omgang om paaseieren ook nog
andere omgangen heeft, zoals het ophalen van koren, nieuwjaarsgeld,
kermisgeld en dergelijke, en zo ja, welke?
-
Of de schoolmeester behalve zijn ‘gewoone corporeel’ van 36
gulden nog andere inkomsten van de gemeente geniet, en zo ja, welke,
hoeveel en voor wat?
De de regenten van Veghel
antwoordden op 13 oktober 1774, dat ze de gevraagde 20 gulden te hoog
vinden, ‘ wanneer aan hem twaalff gulde jaars wierde toegevallen, soude
toereykende wesen, als na onse calculatie de paascheyeren niet meer in
waarde soude konnen werde gereekent.’ Den schoolmeester heeft geen
andere omgangen dan die van de paascheieren.
-
Hij krijgt boven de 36 gulden corporeel nog jaarlijks 3 gulden
van de gemeente voor kopen van smeer en het smeren van de klokken.
-
Van de kerk krijgt hij 12 stuivers per jaar voor het vegen van
de kerk.
-
Uit de armenkas krijgt hij 24 vaten koren voor her onderwijzen
van de arme kinderen (die dan geen schoolgeld hoeven te betalen.
-
Voor het begraven van de armen krijgt hij jaarlijks uit de
armenkas 1 gulden en 10 stuivers.
In het resolutieboek staat een
overzicht van inkomsten en uitgaven van de kerk over de periode
1776-1778. Aan de schoolmeester werd jaarlijks 12 stuivers betaald ‘voor
besemgelt’.
Op 18 januari 1775 krijgt het
gemeentebestuur bericht dat de
Rade van State op 23 december 1774
besloten heeft dat Jan Brug voortaan in plaats van zijn omgang om
paaseieren van de gemeente 15 gulden per jaar dient te krijgen.
Volgens de dorpsrekeningen kreeg Jan Brug uit de dorpskas vanaf
1775-1776 15 gulden per jaar ‘in plaetse van paescheyeren’.
Op 27
januari 1796 stelde de municipaliteyt van Veghel ‘in deselver gemeente
aan als schoolmeester den burger Lambertus van Buul, woonende tot
Eijndoven op de volgende voorwaardes’:
-
‘Ten eerste.
Den schoolmeester zal gehouden zyn op de vyff eerste dagen der week
voormiddag en namiddag school te doen, zullende deselve beginnen des
smorgens ten half neegen uuren en eijndigen ten elff uuren, en des
namiddags circa een à halff twee uuren en zal eindigen à vier uuren,
waar voor hij jaarlyks het zy van weegens het land off van weegens
voornoemde gemeente van Veghel zal genieten de zomme van twee hondert
guldens, beneevens twee stuyvers schoolgeld op de maand van de ider
schoollier en verders zoo als van ouds in de school gebruykelyk is, met
gemeentens huys en hoff voor den schoolmeester gedestineerd en tans nog
door den burger Jan Brug bewoont word.
-
Ten tweede.
Den schoolmeester sal gehouden zijn behoorlijk de horlogie op te winden
en na te sien off er geen defect aan is. Hy zal luyden met het klijn oft
school klokje namentlijk te agt uuren des smorgens en des smiddags om 12
uuren, waar voor hy jaarlyks zal genieten de somme van ses en dertig
gulden.
-
Ten derden zal
den schoolmeester gehouden syn de verdere klokken behoorlyk van smeeren
onderhouden waar voor hy jaarlijks zal genieten de somme van dry gulden.
-
Ten vierden
zal de schoolmeester gehouden zyn van de overledene die begraven worden
dood register te houden met dag en datum wanneer iemand begraven is waer
voor aan hem zal betaalt worden van een groot lyk de somme van 7
stuyvers en 3 ½ stuyvers van een dito klyne en die van den armen leeven
werde door de municipaliteyt betaalt.
-
Ten vyfde zal
aan den schoolmeester voor een paaschen gegeven worden de somme van
vyftien guldens jaarlyks in plaats van het zelve in de gemeente bij de
respective ingesetenen op te haalen.
-
Ten zesde zal
den schoolmeester ieder quart jaer een lijst aen de municipaliteyt
overleeveren, beneevens de fourniteure van penne, papier en ten school
opt t van de kinderen die niet betaalen en van den armen leeven.’
Op 14 januari 1809 werden in de begroting
van de gemeente over 1809 de volgende uitgaven voor de schoolmeester
opgenomen:
-
Voor
corporele diensten
36 gulden
-
Voor
smeer voor de klok
3 gulden
-
In
plaats van paascheieren
15 gulden
-
Voor
schriften voor de kinderen 10
gulden
-
Voor
brandstof
36 gulden
-
Totaal
100 gulden
Daarbij kwam nog 10 gulden voor brandstof
voor de school in Eerde.
Betalingen door de kerk
In de oudst bewaard gebleven kerkrekening van 1655-1656 krijgt de
koster-schoolmeester 14 gulden per jaar betaald voor het ‘clockstellen’,
met nog 1-4-0 voor
‘die olije die hij
in twee jaeren aen t cleijn uerwerck versmeert heefft’. Deze betalingen
gaan tot 1686 door, vanaf 1670 werd er ook aan de koster-schoolmeester
betaald voor bezems. In1655-1656 werd er nog aan Jan Geerlinghs betaald
voor bezems en het vegen van de kerk. Vanaf minstens 1670 was dat een
van de taken van de koster-schoolmeester.
In 1686 was zijn
jaarlijkse vergoeding voor het onderhoud van het uurwerk nog 14 gulden.
Volgens enkele bewaard gebleven specificaties was dat in 1698 inmiddels
16 gulden geworden.
-
Schoolmeester J. Bel 16-0-0 voor jaarlijks tractament en uitgaven tot aan
24-12-1698 voor wittebroodt 0-16-0, aen beeseme 0-12-8, samen 17-8-8
-
Schoolmeester J. Bel 16-0-0 voor jaarlijks tractament en uitgaven tot aan
24-12-1699 voor drie keer wittebroodt voor het H. Avondmaal, samen
17-4-8
-
Schoolmeester J. Bel voor het jaerlycx tractament per 24-9-1700 en
verschooten aen wittebroot, 17-8-8
-
Bekenne ick ondergeschreven schoolmeeste ende coster tot Vechel ontfangen
te hebben uijt handen van den heer Jacob Boor als kerckmeester alhier de
somme van 16 guldens wegens een jaer tractament ende schoonmaecken vant
taffelgoet tot het bedienen H. Avontmael. Item noch verschooten aen
wittebroot in vier reijse 16 stuijvers. Item aen beesemen 12 stuijvers 8
penningen, verscheenen den 24-12-1703
Zijn tractement was toen niet nader gespecificeerd dan voor
het ‘schoonmaecken vant taffelgoet tot het bedienen H. Avontmael’. In de
kerkrekening van 18-11-1713 worden door de auditeuren vraagtekens gezet
bij het tractement van de schoolmeester:
-
Aen meester Jan Bel sijn jaerlijcx
tractement wegens de kercke, 16-12-8
-
In marge: bij quitantie, dan den vogende
rendanten moet dese niet betaelen, ten sij blijcke waeruijt dit
tractement sijn oorspronck heeft
Kennelijk kon de koster-schoolmeester deze declaratie rechtvaardigen
want de rekening van 18-7-1715 vermeldt weer:
-
Aen meester Jan Bel sijn jaerlijcx
tractament voor het bedienen vant H. Avontmael ende 12 stijvers acht
penningen aen besemen, 16-12-8
De rechtvaardiging voor het tractement was toen al enige tijd verschoven
van het smeren van het uurwerk tot het helpen bij het Heilig Avondmaal.
Dat is begrijpelijk, want voor het smeren van de klok kreeg de
koster-schoolmeester ook al drie gulden betaald vanuit de dorpskas. Hij
werd dus door twee broodheren voor dezelfde klus betaald. In de rekening
van 30 mei 1724 worden er daarom opnieuw vraagtekens geplaats bij het
tractement van de schoolmeester, en de schepenen gelastten toen dat deze
betaling op diende te houden. Hierna was het gedaan met het tractament
aan de schoolmeester uit de kerkkas. Wel kreeg hij nog elk jaar 12 ½
stuivers voor de aanschaf van bezems om de kerk te vegen. Met ingang van
de rekening van 6-3-1741 verlaagd naar 12 stuivers per jaar. Dit bedrag
werd tot aan 1810 aan hem betaald.
Begravingen en het toezicht op het kerkhof
Op 16 oktober 1753 stuurde De Kempenaer, rentmeester van de geestelijke
goederen in Peelland, vragen door van de Raad van State die via de
Raad en Rentmeester Generaal bij
hem terecht gekomen waren. De schepenen van Veghel werden gevraagd ‘om
zo spoedig mogelijk ten comptoire op te geven door wie onder de dingbank
van Veghel de klokken worden geluid, hetzij door de schoolmeester of de
geburen, hoe vaak er over een lijk geluid wordt en hoeveel daarvoor
gegeven wordt, hetzij aan de kerk, gemeente, koster of geburen, in geld
of bier.’
Het antwoord van de schepenen van
25 oktober 1753 luidde: over de doden wordt door de naburen geluid, een
maal wanneer ze zijn overleden, en eenmaal wanneer ze worden begraven,
zonder dat men weet of daar iets voor wordt betaald of bier gegeven. De
koster geniet 14 stuivers voor een lijk dat in de kerk wordt begraven,
en zeven stuivers voor iemand die op het kerkhof wordt begraven. Voor
kinderen of kleine lijken de helft, ‘men weet ook niet waer voor, want
geen de minste lichaems arbijt door de coster nog int luijen off
begraeven wert gedaen, als sulx alles door de nabueren vande overleedene
wort verrigt.’
Op 17 mei 1804 kreeg de schoolmeester er
een taak bij. Het departmentaal bestuur van Braband gelastte de
gemeentebesturen om te zorgen voor goed toezicht op de kerkhoven. Het
gemeentebestuur publiceerde hierop het volgde :
-
Dat de schoolmeester deezer gemeente als
tot hier toe het doodregister gehouden hebbende volgens gemelde
publicatie gehouden zynde als zodanig ’t zelve te blijven houden, word
geconsidereerd als opzigter van den kerkhof en gehouden is over den
kerkhof behoorlijk en naukeurig opzigt te houden, te zorgen dat de
graften tot het ter aarde besteeden van lijken niet meer het eene hier,
het andere daar op eene ongeregelde wijze werden gemaakt, en mede dien
de plaatse der te make graften aan te wyzen, zo als hy, nodig zynde,
door af van wegen het gemeente bestuur van tyd tot tyd zal worden
geinstrueerd.
-
Dat niemand voortaan een graft op den
kerhof zal mogen maken noch doen maken zonder voorkennis van den
opzigter van denzelven en niet anders dan alleen ter plaats en zo als
den opzigter zal aanwijzen, op een boete van 6 gulden.
-
En teneinde den opzigte van het kerkhof
met het houden van het doodregister gechargeerd te beeter in staat zijn
om het 26e articul der ordonnatie op de belasting der
colleterale successie promptelijk te voldoen zal aan hem zodra er binnen
deese gemeente iemand zal zyn gestorven of van andere plaatsen gebragt
om alhier begraven te worden, bij een briefje door een der naaste
vrienden of erfgenaamen van de overleeden of desselfs executeuren
onderteekent moeten worden opgegeeven de naam van den overleedenen, den
datum toen was gestorven met vermelding of denzelve man, vrouw of kind
of kinderen nalaat, en geen kinderen nalatende of met goederen der
overleedene of overleedenen het middel van de collateraale successie
subject bezeeten heeft.
-
Daar aan voldaan in het recht van
begraving als van ouds betaald zijnde, zal den opzigter van het kerkhof
gehouden zyn dadelijk de plaats voor het graft aan te wijzen op peene
van arbitraire correctie.
Op 4 december 1805 stuurde de secretaris
van staat voor de financien een bericht over het recht van successie.
Het gemeentebestuur besloot daarop:
-
Dat
substituut secretaris J. Jacot voortaan het het doodregister zal
bijhouden en de permissie billetten ter begraving der lijken zal
afgeven, en hem verantwoordelijk re maken voor de ‘directie’ van de
successierechten
-
Schoolmeester Lambertus van Buul wordt gecontinueerd als opziener van
het kerkhof en begraafplaatsen dezer gemeente. Hij krijgt een halve
stuiver voor het begraven, ‘blyvende almede belast om des gerequireerd
wordende de extracten uit het begraaffenis register af te geeven. En zal
denselve gehouden syn naukeurig toe te zien dat geen lyk van den eersten
january 1806 af aan zonder permissie billet begraven word.’
-
‘Alle
lykbezorgers of die in eenig sterfhuis directie voeren’ moeten vana f 1
januari 1806 een formulier invullen om op te geven ‘de naam, ouderdom en
practise woonplaats van den overledene, mitsgaders of dezelve gehuwd dan
ongehuwd, met of zonder kinderen of verdere dessendenten uit een of meer
huwelyke nagelaten overleden zy.’ Het formulier moet aan Jacob Jacot
gegeven worden.
Op 30 november 1809 antwoorrde het
gemeentebestuur op vragen van de landdrost van Braband: ‘dat voor het begraven van ieder lyk in de kerk ten behoeve
derselve betaald word ses guldens, behalve van de lyken des genes welkes
tot het kerkgenoodschap behoren bij het toerke deselve in gebruik is,
waer voor niet betaald wordt. Dat voor luigeld en begravingsregten het
sij op afluiden den kerkhof komen ten behoeven van den schoolmeester
betaald word seven stuivers van een groot lyk en drie en halve stuiver
van een klein lyk. Voorts geene bedenking hebbende tegen het eventueel
bepalen dat het genot der begravingsregte in de kerk buiten de
begraafplaats aan particulieren te behorende worde toegekend aan dat
kerkgenoodschap ’t welk met het onderhoud der kerk belast is.’
Betalingen door de kerk
In de kerkrekeningen komen uitgaven voor, die gemaakt werden voor het
‘clockstellen’ door de schoolmeester en voor ‘verteeren’ (eten en
drinken) van de schoolkinderen, bijvoorbeeld in die van 1655-1656:
-
‘Betaelt aen ‘t verteeren
der schoolkinderen’, 1 gulden, 15 stuivers en 12 penningen
-
‘Den schoolmeester een jaer
clockstellen, betaelt’, 14 gulden
Het schoolreglement van 1655
(Roosenboom, 47-53) In 1655 stelden de
Staten-Generaal het
Schoolreglement in de Steden ende ten Plattenlande in de Heerlicheden en
de Dorpen, staande onder de Generaliteyt vast. Kort samengevat werd
het volgende gereguleerd.
-
De
schoolmeesters moesten gereformeerd en bekwaam zijn. Ze moesten worden
geëxamineerd.
-
Ze
mochten naast hun schoolambt geen herberg houden, de collecte van de
gemene middelen niet pachten, en geen politiek ambt bekleden of een
bedrijf uitoefenen dat hun werk als schoolmeester zou kunnen schaden.
-
Het
laten waarnemen van de functie door een ander werd in principe
afgewezen.
-
De
schooltijden waren ’s morgens van 8 tot 11 en ’s middags van 1 tot 4.
Woensdagmiddag en
zaterdagmiddag waren vrij. De gereformeerde kinderen kregen dan zangles
en cathechismusles.
-
Als
er weinig kinderen kwamen, moest er toch school gehouden worden.
-
Er
moest gebeden worden bij het begin van de dag en in de namidag als de
kinderen naar huis gingen. In de praktijk werden deze gebeden op den
duur vaak vergeten, om de gevoelens van de katholieke ouders te ontzien
en zo meer leerlingen te krijgen.
-
De
kinderen moesten leren lezen, daarna leren schrijven en een aantal
gebeden van buiten leren.
-
Er
was een goedgekeurde lijst van schoolboeken. De katholieke kinderen
mochten geen paapse boeken, bidprentjes, kruisbeelden, heiligenbeelden
of rozenkransen mee naar school brengen.
-
Er
mocht gestraft worden met de roede en plak (dus lijfstraffen) maar niet
al te zwaar.
-
De
schoolmeesrer moest er ook op toezien dat de kinderen zich onderweg van
huis naar school en omgekeerd fatsoenlijk gedroegen.
Zij mochten niet vloeken, stelen, liegen, vieze woorden
gebruiken, vechten of elkaar bijnamen geven, of te luidruchtig of
ontuchtig spelen.
-
In de
klas moesten de jongens en meisjes gescheiden zitten.
De situatie van de gereformeerden
in 1804
Het departementaal bestuur verzocht
op 26 juni 1804 de rooms katholieken en gerformeerden een opgave te doen
van hun toestand. Predikant Theodorus Ross informeerde namens de
gereformeerden het gemeentebestuur van Veghel op 22 juli 1804:
-
‘Dat uyter uytoeffening van onzen
openbaren eeredienst, gelyk in vroeger eeuwen van ontrent den
Munsterschen vreede des jaars 1648 tot 1795 ongestoord en zonder
interruptie de parochiale kerk of het plaatselijk kerkgebouw gebruikt en
bezeten hebben, en dat hetzelver ook steeds geduurende de jongste
revolutie door ons is gebruijkt geworden, zonder dat wy omtrent de
cessie van het kerkgenoodschap der Roomsche luiden in eenig vergelyk
getreeden zyn, of dat het wetgevend lichaam daar over eenige stand
houdende dispositie ten onzen nadeele gemaakt hebbe, tot dat hetzelve
eyndelijk op grond der laatste staatsregeling aan ons als deszelvs
werkelyke bezitters verbleeven is tot dato deezes.
-
Dat onze predikant volgens eene gemaakte
huurceel met U lieden voor een verhoogde huur van 80 gulden jaarlijks
woont in de zogenaamde pastorye, hoedanige de dorpen ten dienste van de
predikanten voor de gewoone en gefixeerde huishuur van 60 gulden aar
slands statuten gewoon waaren op te bouwen en te onderhouden.
-
Dat de koster, voorleezer en voorzanger
onzer kerkgemeente na dat hy van zyn post als schoolmeester ontzet en
uit het gewoone dorps school en kosterhuis is geset geworden, thans in
zyne bekrompene omstandigheeden genoodzaakt is een huijsje of kamer voor
eigen reekening te moeten huuren, terwijl hem alle tractament als koster
voorlezer en voorzanger van ons kerkgenootschap tot duslange zo wel is
onthouden en aan den nieuwen schoolmeester gegeeven, als dat gedeelte
dat hem van voor hem als schoolmeester competeerde.’
Op 21 november 1805 gaf
de kerkenraad der gereformeerde gemeente
van Veghel, Erp, Beek en Donk en Lieshout desgevraagd een aantal
gegevens op. De volgende gegevens betreffende de kosters en
schoolmeesters worden naar het departementaal bestuur van Braband
gestuurd.
-
De
geheele bevolking der plaats: zynde volgens naauwkeurige optelling der
hoofdlijste 2.846 in getal, alle behalve 31 van de gereformeerde
gemeente en 2 der jooden ahier gevonden wordende tot de roomsch
catholieke godsdienst behoorende
-
De
gereformeerde gemeente bestaat uit 84 leden, waaronder 47 ledematen die
communiceeren
-
1
predicant word bij vier vereenigde plaatsen gevonden
-
Het
tractament van den predicant bedraagd
o
Voor
de hoofdplaats 500 gulden
o
Voor
de combinatie Erp op 350 gulden
o
Voor
de combinatie Beek en Donk 200 gulden
-
Emolumenten:
o
Huishuur 60 gulden
o
Klassikaal 40 gulden
-
Wat
de pastorij aangaat: de pastorij moest naar de wetten van den lande door
de predicant bewoond worden voor de gewone huishuur van 60 gulden, die
het land betaalt. Dan het gemeentebestuur der hoofdplaats zich aan die
wetten niet meer gehouden achtende heeft de inwooning van den predicant
op geene andere wijze willen toestaan dan volgens een gemaakte huurceel
voor 6 jaaren met drie jaren optie en met de verhoging der gewone
huishuur met 20 gulden
-
De
predikant heeft verleden jaare de kerkvisitatie wel gedaan. Dan de
daartoe staande onzuivere gewoone 31 gulden en 5 stuivers na alle
aangewende moeitens nog niet kunnen bekoomen
-
Accademie, school en andere kindergelden etcetera zijn hier onbekend
Fondsen en goederen waar uit betaald
worden:
-
Het
tractament klassikaal en huishuur worden betaald op het kantoor der
geestelijke goederen van Peelland in ’s Bosch
-
De
pastorij behoort aan de dorps gemeente of de hoofdplaats Veghel, echter
is de combinatieplaats Erp in deze geïnteresseerd voor de somme van
1.000 gulden, die zij bij de herbouwing opgeschoten heeft
-
De
fondsen der visitatie gelden zijn thans in de war, althans de predicant
heeft op het kantoor der domeinen van den rentmeester Martini te ’s
Bosch de gewone 125 gulden voor de vier ordinaire gedeputeerden niet
kunnen bekomen, alhoewel hij door een gunstige resolutie van het
departementaal bestuur van Brabant op zijn request ontvangen tot den
ontfangst dier penningen op hetzelde comptoir verwezen was. Andermaal
zich om voorzieninge bij hetzelfde departementaal bestuur van Braband
vervoegd hebbende, heeft hij geen appointement tot dato dezes bekomen.
-
Geen
fondsen voor academie gelden, schoolgelden, kindergelden, etcetera.
Kerkelijke ambtenaren en bedienden:
-
Op de
hoofdplaats Veghel ontberen wij tot groot omgeriefte van kerkenraat en
gemeente een gesalarieerden koster, voorlezer en vloorzanger, alzoo het
tractament en verdere emolumenten daar toe staande aan onzen voormalige
koster, voorlezer en voorzanger bij dezelve afzetting als schoolmeester
ontnomen, en aan een roomsch man, die hem in den voornoemde post
gesuccedeerd is, gegeeven zijn
-
Op de
combinatie Erp is de oude koster, schoolmeester de voorzanger gelukkig
blijven fungeeren
-
Op de
andere combinatie van Beek en Donk en Lieshout is de germeente ook van
een koster en voorlezer voorzien
Tractamenten en emolumenten:
-
Daar
de voormalig Raad van Staaten de posten van koster, voorlezer en
schoolmeester onverdeeld op één persoon verenigden op een tractament van
200 gulden en de verdere plaatselijke voordeelen onder de namen van
corporeel, lijkgelden bekend, volgende hier in waarschijnlijk de positie
der roomsche tijden voor de reformatie tyden waarin deeze vereenigde
posten door den zogenaamde capellaan bekleed werden, is het moeilijk
te bepaalen wat zodanig een persoon uit het tractament van 200
gulden voor koster en voorlezer competeerde. Er zijn echter voorbeelden
waarin een schijding te pas kwam, het kosterambt op 100 gulden bepaald
is.
-
De
gereformeerde koster, vooranger en schoolmeester te Erp geniet voor de
waarneming deezer posten
o
Aan
tractament 200 gulden
o
Aan
corporeel 36 gulden
o
Voor
het recht van begraaven en doodgelden
§
Van
een groot lijk 7 stuivers
§
Van
een klijn 3 ½ stuivers
§
Voor
de lijken der armen jaarlijks 1 gulden en 5 stuivers
o
Nog
volgens zijne oude acte 43 gulden in plaats van paascheieren ende nieuwe
jaars gelden, en 18 vaten rogge voor het leeren der arme kinderen,
evenwel de emolumenten door het gemeente bestuur der plaats bij
resolutie van 1 mei 1798 eigendunkelijk ingetrokken zijn zonder
vergoeding
-
De
koster en voorlezer van Lieshout moet de predicant uit zijn tractament
voor die combinatie zelf voldoen volgens resolutie van het
departementaal bestuur
Fondsen en goederen waaruit betaald
worden:
-
Het
tractament van 200 gulden word aan de kosters, voorzangers en
schoolmeesters voor dese drie te zame gesmolten posten betaald op het
geestelijk kantoor van Peelland in ’s Bosch
-
Het
corporeel word betaald aan den koster uit dorpskas
-
De
lijkgelden aan hem door particulieren
-
Al
wat arme kinderen om te leren ende voor de lijken der arme gegeven wordt
komt uit arme fonds der respective plaatsen
-
NB.
Alle drie fondsen zijn voor den koster en voorzanger der gereformeerde
gemeente op de hoofdplaats Veghel bij derzelver afzetting als
schoolmeester voor hem gesloten
Emerite predicanten, predicants weduwen
en gepensioneerde bedienden:
-
Daar
wordt voor deeze gemeente een predicants wedue gevonden, woonende elders
-
Ook
een gequalificeert schoolmeester in den jaare 1795 van zijn post ontzet
en bij resolutie van het departementaal bestuur van 10 maart 1803 met
een gratificatie tegemoet gekoomen.
Tractamenten en inkomstens:
-
Het
tractament van de predikants weduwe is 100 gulden
-
De
gratificatie van den afgestelde schoolmeester beloopt insgelijks 100
gulden
Fondsen en goederen waaruit betaald
worden:
-
En
worden beide betaald op het geestelyk kantoor van Peelland geëtabliseerd
in ‘s Bosch
Boeken en prijzen
Uit de dorpsrekeningen:
-
1804: voor
geleverde boeken en printen tot uitdeeling van prijsen in de school aan
de best gevorderde jeugd, 13 gulden en 10 stuivers
-
1805: van geleverde boeken en printen
voor pryzen aan de best gevorderde ter schoole dezer gemeente
uitgedeeld, 14 gulden en 16 stuives
De
invoering van schoolschriften
Op 16 december 1807 besloot het gemeentebestuur:
‘op voordragt
van de alhier fungerende schoolonderwyzer is beslote te bepalen dat
voortaan van 1 januari 1808 alhier ter schoole de vereiste volgens
schoolorde geschreeven voorschrifte aan de scholieren alhier te kunnen
gebruike om ten kosten derzelve door de fungerende schoolonderwyzer
zullen worden uitgereikt en daar voor aan dezelve, tot zoo lange hier
omtrent niet nader zal zyn gedesponeert, jaarlyks uit dorpscasse met 31
december van ieder jaar te betalen, te accordeeren en toe te leggen zoo
als geschied by deze de somme van 10 guldens.’
Dit bedrag komt hierna voor in de
dorpsrekeningen, bijvoorbeeld:
-
1808:
Leverantie van schriften ter dezer scholieren, buiten kosten der
scholieren, 10 gulden
-
1810: Aan Lambertus van Buel 10 gulden
voor leverantie der nodige
voorschriften ten dienste der jeugd
Internet: Schrijven werd
geleerd op een lei met een griffel, allebei gemaakt van leisteen. Als de
lei vol was kon alles gewist worden met een natte spons. In de loop van
de 19e eeuw werden lei en griffel vervangen door schrift en potlood
(uitgevonden omstreeks 1790). Maar zelfs in de 20e eeuw werd nog wel op
een lei geschreven
Commissie van toezicht op het
onderwijs
Vergadering van het gemeentebestuur
op 5 februari 1804. ‘Is ingevolge artikel 59 van ’t districts en
gemeente reglement des quartiers van Peelland eene commissie uit ons
midden te benoemen ten eynde te zorgen dat het onderwys der jeugd wel en
met vlyt door den schoolmeester geschieden, gelyk daar toe ons mede
leeden H. A. van den Ven en H. A. van Hoofd benoemd en aangesteld worden
by en mits dien de welke ten dien eynde zich van tyd tot tyd in de
school zullen laaten vinden om te zien of alles in de vereischte orde
geschiedt.’
Namen van schoolmeesters in de school in de Straat
Tussen 1649 en 1786 waren de
schoolmeesters gereformeerd. Zij bleven meestal tot aan hun overlijden
in dienst. Als ze te oud werden om nog les te geven, dan stelden ze een
substituut schoolmeester aan en bleven zelf wel een deel van de
inkomsten genieten.
Wilhelmus, zoon van Daniel
Bontmekers
In Veghel waren de schoolmeesters
tevens koster. Het aartsidakonale inkomstenregister vemeldt:
-
1510: Rector heer Henrius van Maren is absent, de kosterij wordt bediend
door heer Wilhemus, zoon van Daniel Bontmeker
In 1515-1517 bestond er in Veghel een school. Dat is niet
zo heel veel later dan deze vermelding uit 1510. We nemen daarom aan dat
Wilhelmus, zoon van Daniel Bontmeker koster en schoolmeester in Veghel
was.
Johannes Hanricx
van Tillair
Het aartsidakonale
inkomstenregister vemeldt:
-
1524: Rector Theodricus Snoex is absent, de kosterij wordt bediend door
Johannis van Tillar, getrouwde
clericus, en betaald 7 Rijnsgulden voor die vrijstelling van
diensten.
Jan Hanrick van Tillair, ‘coster’ te Veghel, wordt genoemd in een acte van
3 november 1537.
In 1515-1517 bestond
er in Veghel al een school.
Voor zover is te overzien zijn in Veghel de schoolmeesters voor 1800 ook
altijd koster geweest.
Jan Brans
Op 14 maart 1545 legde Jan Brants, ‘deservitor der costerien tot Vechel’,
gedagvaard voor Goerts Jans Willem Goertss. Later in de acte wordt hij
‘coster’ genoemd. ‘Deservitor’ betekent bediende. Hij was dus
dienstdoende koster in Veghel.
In 1515-1517 bestond er in Veghel een school.
Voor zover is te overzien zijn in Veghel
de schoolmeesters voor 1800 ook altijd koster geweest. Dat betekent dat
Jan Brans behalve koster ook schoolmeester in Veghel was.
Arnoldus Johannis
Het aartsidakonale
inkomstenregister vemeldt:
-
1556: Rector heer Theodoricus Snoecx is absent, de kosterij wordt bediend
door Arnoldus Johannis, getrouwde
clericus
Sebastianus van Heze
Het aartsidakonale
inkomstenregister vemeldt:
-
1566:
Rector heer Arnoldus, zoon van Anthonius is absent. De
kosterij wordt bediend door Sebastianus van Heze, daarvoor betaalt de
rector 4 Rijnsgulden.
Willem Peters van den Bolck
Inv. nr. 882, fol. 102v: ‘ende int registerken Henrick
Huijben, proviseur anno 1592, geschreven mette handt meester Wilm van de
Bolck doen ter tijt schoolmeester ende secretaris tot Vechel’
Schepenen in Veghel maakten op 26 januari 1594 bekend dat voor hen
verschenen was heer Jan Goiaerts Cloxkgieters, wonende te Choor, ‘rector
van Onser Liever Vrouwen altaer binnen der kercke van Vechel’, die
Willen Peters van den Bolvk, ‘coster der kercke van Vechel’, machtigde
om elk jaar een erfpacht van 2 mud rogge te beuren, die betaald werd uit
goed gelegen in Dorhout.
Vermeldingen als secretaris
(vermoedelijk was hij toen ook schoolmeester):
Zie R30, fol. 775 (jan 1588), Willem van de Bolck,
secretaris
Zie R30, fol. 191, (1595) Willem Peters van de Bolck,
vice-secretaris
In 1597 werd het schoolgebouw van
Veghel gebouwd, ‘door dyn de voorschreven naburen verhoopten dat henne
kijnderen dies te beter ende perfectelijcker souden geïnstrueert ende
gesticht worden, ende altijt bij henne kijnderen eenen goeden meester
souden hebben, waer van sij lange tijt in gebreck hebben geweest.’
Gerit
Uit de dorpsrekeningen de volgende gegevens:
-
1613-1614: ‘aen meester Geerardt den schoolmeester alhier van den costerije
ende H. Cruijsmisse voir dienst’ 1614, samen 21 gulden en 5 stuivers
-
1614-1615: ‘aen meester Gerit den
schoolmeester van wege hem jaerlicx coompt van den dorpe by quitantie
van’ 16 november 1614, 20 gulden
Op 2 december 1616 werd er een verklaring
afgelegd door
Cathalyna de vrouw van ‘meester Gerden,
schoelmeester alhier deser heerlyckheyt, als wesende een vroeyvrouwe.’
Ze verklaart dat de geholpen heeft bij de bevalling van Margriet, vrouw
van Jan Gerlinckx. Die beviel van een ‘jongen soon genampt Willem, die
geboren werd met maar één oor, het linkeroor.
Aelbert Smidts
Wat we van schoolmeester Aelbert Smits weten komt uit de
Veghelse dorpsrekeningen:
-
1629-1630: ‘aen meester Albert schoolmeester alhier betaelt voor tgeene
hem jaerlijcx vuijten dorpe is gelooft ende H. Sacraments misse te
singen, tsamen’ 21 gulden en 5 stuivers
-
1629-1630: ‘aen meester Albert van een copij te schryven gegeven die
nae graeff Henrick ginck om sauvegarde te crijgen, daer voor betaelt’ 5
stuivers
-
1634-1635: ‘betaelt aen meester Alberden
Smidts schoolmeester alhier tot Vechel, die somme van’ 22 gulden
Peter van Beeck
Ook van meester Peter van Beeck weten we alleen iets uit de
Veghelse dorpsrekeningen.
-
1636-1637: Op 11
september 1636 was hier een grote troep
soldaten van Roermond gekomen,
die hier wilde logeren en aan hen gegeven zodat ze verder gingen
6 gulden ‘ende dit geschiet in presentie van Willem Meussen ende meester
Peter van Beeck’
-
1636-1637: Op 5 januari 23 stuivers betaald voor ruiten die in de school
gezet zijn ‘ende dit geschiet
in presentie van meester Peeteren’
-
1638-1639: betaelt aen meester Peter van
Beeck soo van verschoote gelt van sijnen diensten van den Heijlige
Sacraments misse te singen ende meer andere diergelijcke, compt te samen
15 gulden en 6 stuivers
Franciscus Wouters
Meuwese vermeld in
Veghel in de loop der tijden: Veghel had reeds een kerkhuis in 1649,
het zal door de week gediend hebben voor school. De kinderen van Veghel
werden waarschijnlijk door hun eigen Veghelse schoolmeester onderwezen.
Deze waren Franciscus Wouters in 1649 (hij was reeds
koster-schoolmeester in Veghel vanaf 1644, en na hem van 1649 tot 1658
Petrus Verputten. Hun namen komen dikwijls voor in de kerkregisters, zij
doopten soms in afwezigheid van de pastoor en waren vaak getuigen bij
huwelijken. Hun namen komen dikwijls voor in de kerkregisters, zij
doopten soms in afwezigheid van de pastoor en waren vaak getuigen bij
huwelijken.
In de dorpsrekening van 1642-1643 komen enkele betalingen
voor die betrekking zullen hebben op Franciscus Wouters, omdat er sprake
is van het aannemen van een nieuwe koster.
-
Op 13 december 1642 voor ‘den custer
gecocht eenen nieuwen hoet dye hem geloft was int aennemen’, 5 gulden
-
‘Aen den custer over bedienen van ‘t
schoelmeesters ampt, over t’ catechiseren ende t’ cloeck stellen in
alles gegeven de somme van 76 gulden en 2 stuivers
-
Toen ‘de schepenen byden pastoir geweest
hadde om de saecken vande custer, als doen in twee reysen verteert’ 10
stuivers
In de rekeningen van 1646-1647 tot aan 1648-1649 komen
betalingen voor aan ‘meester Francoys, schoolmeester alhier’. Hij gaat om
vegoedingen van gemaakte kosten.
Hendrick Buytendijck
Na de Vrede van Munster in 1648 werd de bevoegdheid om
koster-schoolmeesters aan te stellen ontnomen aan de plaatselijke
collators. Het onderwijs werd van groot belang geacht voor de bekering
van de katholieken tot de gereformeerde godsdienst. Al direct na de val
van 's-Hertogenbosch waren reeds vanaf 1632 door de Kerkenraad van
's-Hertogenbosch protestantse schoomeesters in de Meierij angesteld,
maar aanvankelijk konden ze buiten de stad hun ambt niet uitoefenen. Na
1648 ondersteunden de Staten-Generaal de taak die de Grote Kerkelijke
Vergadering zich gesteld had, namelijk ervoor te zorgen dat er in de
Meierij gereformeerde schoolmeesters, kosters en voorlezers/zangers
aangesteld werden. Een zestal katholieke schoolmeesters ging tot de
gereformeerde religie over. Na het uiteengaan van de Grote Kerkelijke
Vergadering in december 1648 namen de classis van 's-Hertogenbosch en de
in februari 1649 opgerichte classis van Peel- en Kempenland de rol van
gangmaker voor de reformatie in de Meierij over.
In de school in de Straat van Veghel werd Franciscus
Wouters in 1648 vervangen door Hendrick Buytendijck Hij wordt genoemd
door Roosenboom in zijn proefschrift over de dorpsscholen in de Meierij,
blz. 108.
Aelbert Sterckman
Resolutie van de Raad van State van 27 september 1649: Aelbert Sterckman is
de schoolmeester van Veghel die in een rekest aangeeft, ondanks het feit
dat de heren Schaep en Van Berchem de regeerders van Veghel gelast
hadden de school en het huis deugdelijk te repareren en de schoolmeester
te voorzien van een klein beneficie zoals dat vanouds gebruikelijk was.
Het bestuur van het dorp is in gebreke gebleven. Hij woont nu met vrouw
en kinderen als zo’n 10 maanden in de kerk. Hij verzoekt nu om
rentmeester Battem te gelasten de genoemde reparatie te laten regelen
ten laste van het dorp en de oude beneficies te herstellen. De Raad van
State besluit om de regeerders van Veghel opdracht te geven de reparatie
binnen acht dagen ter hand te nemen en het werk te voltooien. Bij grove
nalatigheid zal men de rentmeester de opdracht geven op hun kosten tot
reparatie over te gaan en ook verzoekt men om de beneficies voor de
schoolmeester, zoals die vanouds gebruikelijk zijn, weer in te stellen.
In de dorpsrekening van 1649-1650 wordt vermeld: Er waren
twee eikenbomen gekocht en Arien Willems van Waelre was twee dagen bezig
geweest om daar planken van te zagen, om daarmee ‘de school van
Sterckman’ te repareren. Schoolmeester Sterckman ging niet met deze
reparatie accord.
Resolutie van de Raad van State van 13 juni 1650: Isaac van Battem
rentmeester der geestelijke goederen in Peelland toont een rekest dat
hij volgens een resolutie van de Raad van 17 september 1649
geauthoriseerd is om bij nalatigheid van de regenten van Veghel het huis
van de schoolmeester en van de school te laten repareren, wat is
uitgevoerd voor 390 gulden en 9 stuivers. Het dorpsbestuur van Veghel
wordt hierop aangesproken.
In 1651 werd aan ‘meester Albert Sterckman, schoolmeester
tot Vechel’ 1 gulden en 12 stuivers betaald voor geleverde materialen
voor de kerktoren.
In de periode 1653-1654 tot en met 1678-1679 kreeg hij per
jaar 5 gulden uit de dorpskas als ‘ceuster tot Vechel’, ‘voort middach
luyen’.
Van 1659-1660 tot 1678-1679 kreeg hij jaarlijks 2 gulden en
10 stuivers uit de dorpskas voor het opene, sluiten en schoon houden van
de raadkamer.
Consistoriale vergaderinghe des kercken raedts tot Vechel,
gehouden op 11-11-1663.
-
‘Is voorgestelt het beclaechlijck niet schoolhouden alhier tot Vechel ende
tot Erp ende gevraecht naer middelen en raedt om daer toe te mogen
comen. Waer op verhaelt is dat meester Dirck tot Erp beloofft hadde met
clockenslagh de lieden te willen door den vorster versoecken dat se toen
haeren kinderen souden ter scholen senden. Wat aengaet Vechel zijn veele
clachten gementioneerdt die de naburen voortbrengen tegen den
schoolmeester, waerom sij wel souden willen trachten eenen bequaemen
substituut met ordre van hoogh macht te mogen stellen. Is daer op bij
ons verstaen dat meester Sterckman oock door den vorster by publijcke
aenbiedinge sijnen vereijschten dienst tot het school houden sal
presenteren, ende dat gedaen zijnde, dat dan de leden des kerckenraets
alsser school gehouden wert, daer over sullen vigileren tot contentement
van een ijeder, ssoo veel mogelijck is.’
In 1666-1667 werd Sterckman betaald omdat hij olie had
gehaald om de klok te smeren, en in 1668-1669 2 gulden en 10 stuivers ‘voor
verbranden van synen torff by de heydenen verbrandt’.
Albert Sterckman, die kerkmeester is geweest, werd ook
betaald door de kerk. Hij kreeg in 1655-1656 14 gulden voor ‘een
jaer clockstellen’. Ook 1 gulden en 4 stuivers voor ‘die olije die hij
in twee jaeren aen t cleijn uerwerck versmeert heefft.’
Resolutie van de Raad van State van 4 augustus 1665: Rekest van Aelbert
Sterckman schoolmeester te Veghel in verband met de nodige reparaties
aan de schoolwoning aldaar en of hij, bij weigering van de regenten,
toch de reparatie op hun kosten mag laten uitvoeren.
Resolutie van de Raad van State van 23 april 1670: Rekest van schoolmeester
Aelbert Sterckman te Veghel waarna, vanwege de hoge ouderdom en
lichamelijke zwakte van de suppliant, diens zoon als noodhulp wordt
toegevoegd om de suppliant bij te staan.
Resolutie van de Raad van State van 21 april 1678. Rekest van mr. Aelbert
Sterckman schoolmeester voorzanger en koster te Veghel die aangeeft dat
hij gezien zijn hoge ouderdom (72 jaar) afstand wil doen van deze
functie. Men gaat akkoord en probeert binnen 8 dagen een ander bekwam
persoon aan te stellen.
In een register van lidmaten van de gereformeerde kerk
(BHOC, toegang 7680, inv. nr. 1) wordt vermeld:
aangenomen in 1649:
-
Aelbert Sterckman, schoolmeester tot Vechel, overleden op 6 mei 1678
-
Maria Sterckman, sijn huijsvrouw, is vertrokken naer Velthoven den 19 mei
1679
Resolutie van de Raad van State van 3 mei 1680. Rekest van Maria de weduwe
van Albert Sterckmans in zijn leven schoolmeester te Veghel. Rentmeester
Donder wordt gelast haar te voldoen naar de orders van de staat.
Jan Sterckman
De kerkrekening van 1679 vermeldt:
-
Aan meester Jan Sterckman sijn orsinaris
recognitie int stellen van den klock waer mede betaelt 1679, 14-0-0
In een register van lidmaten van de gereformeerde kerk
(BHOC, toegang 7680, inv. nr. 1) wordt vermeld:
-
In 1652 is aengenomen: ‘Jan Sterckman des schoolmeesters sone’.
Doorgestreept en bijschrift in marge: ‘vertrocken nae Baerwijck den 26
november 1652’
-
aangenomen in 1678: Jan Sterckman, adjuct schoolmeester hier tot Vechel,
den 28 april eige school’. Doorgestreept en bijschrift in marge: ‘is
doodt gevallen den 21en december 1682.
En ook:
-
Den 24sten juli 1678 is aengecomen Heiltje huisvrouwe van den
schoolmeester Jan Sterckman
-
Overleden op 8-6-1681
Resolutie van de Raad van State van 28 april 1678. Rekest van Johan
Sterckman die wordt aangesteld als schoolmeester koster en voorlezer te
Veghel.
Jan was dus korte tijd adjunct, voordat hij op 28 april
1679 zijn vader Aelbert Sterckman opvolgde, die ruim een week later zou
overlijden. Jan is slechts enkele jaren schoolmeester geweest. Hij
verongelukte op 21 december 1682. Hij viel dood. Details ontbreken, maar
de gedachten gaan onwellikeurig uit naar zijn werkzaamheden in de hoge
kerktoren.
De kerkrekening vermeldt:
-
Aan Johan Sterckman sijne ordinaire recognitie voor 1682, tot primo meij,
14-0-0
-
Aan Dirck Sterckman voor den jaere 1682, 12-0-0, quitantie van 23-1-1683
Vermoedelijk was Dirck een zoon van Jan die het
achterstallige salaris van de kerk namens zijn vader in ontvangst bam.
Jan Bel
Resolutie van de Raad van State van 24 december 1682. Vanwege het
overlijden van Jan Sterckman is de schoolmeestersplaats te Veghel
vacant. Men stelt voor hier Jan Bell te benoemen thans schoolmeester op
de Kruisstraat en Dirck Sterckman de schoolmeestersplaats in de
Kruisstraat te gunnen en de akten van commissie zullen worden
uitgegeven.
In een register van lidmaten van de gereformeerde kerk
(BHOC, toegang 7680, inv. nr. 1) wordt vermeld:
-
Den 31sten januari 1683 zijn met attestatie van Rosmalen
aengecomen Jan Bel, schoolmeester alhier ende Petronella van der Wel,
sijn huisvrouw
Op 17 maart 1700 werd verklaard dat Jan Bel toen
17 of 18 jaren met commissies van de Raad
van State in Veghel woonachtig is geweest. Hij was dus schoolmeesters
sinds 1682 of 1683.
Op 1 april 1684 sloot het dorpsbestuur een accoord met ‘Jan Bel, schoolmeester deser
plaatse’, ‘over het leeren ende instrueren van de kinderen deser plaatse
ende parochie van Vechel’
-
Jan Bel moet zowel voormiddag als namiddag les geven aan zowel
de arme als de rijke kinderen van Veghel, en zowel de jonge kinderen als
de oudere kinderen, ‘sonder onderscheijt van jaeren, conditie ende
qualiteijt’, zonder daar enig schoolgeld voor te magen vragen. Hiervoor
krijgt hij uit de dorpskas jaarlijks 31 gulden en 10 stuivers, waarvan
elke drie maanden eenvierde deel zal worden uitbetaald.
-
Hieronder zijn niet begrepen de vaten rogge of andere
leveringen of betalingen door de kerkmeesters en armmeesters, en zijn
recht op de ordinaire 36 gulden en de omgang van eieren, plus wat hij
als koster krijgt voor ‘het middag luyden, stellen van de klock en
reijnigen van de raetkamer’.
De betaling aan Jan Bel van 5
gulden per jaar voor het middagluiden em de twee gulden en 10 stuivers
vonden we vermeld in de dorpsrekening van 1684-1685. Toen werd voor twee
jaar betaald.
In sommige rekeningen zijn alle
betalingen, waaronder ook vergoedingen voor gemaakte kosten, bij elkaar
opgeteld, en weten we niet precies waarvoor betaald werd. De rekening
van 1688-1689 geeft wel een specificatie.
-
Jan Bel schoolmeester voor desselfs
corporeele diensten 25-0-0
-
Ende voor het luijden des morgens
ende des middags 5-0-0
-
Voor het sluijten, ontsluijten en
reijnigen van de raadtkaemer 2-10-0
-
Totaal 32 gulden en 10 stuivers.
Dit bedrag
komt tot 1694-1695 geregeld in de dorpsrekeningen voor.
Die 25 gulden
zijn opmerkelijk, omdat in 1684 nog 31 gulden en 10 stuivers afgesproken
was in plaats van het schoolgeld. Mogelijk is de 25 gulden het bedrag
voor het ‘corporeel’ en gaf Jan Bel toch de voorkeur aan schoolgeld in
plaats van een bedrag van 31 gulden en 10 stuivers.
In de
dorpsrekeningen tussen 1696 en 1718 zijn de bedragen betaald aan de
schoolmeester weer niet gespecificeerd. Vanaf 1719-1720 wordt 36 gulden
betaald ‘voor corporeele diensten’. Kennelijk was er onderhandeld, want
de rekeningen van 1721-1722 en 1722-1723 vermelden naarnaast ook nog: ‘ende
voor sijn morgen en middagluijden de somme van vijff gulden, dog onder
consequentie als oordeelende int voorschreven corporeel te zijn
begrepen. Hierna werd tot en met 1733-1734 alleen de 36 gulden aan Jan
Bel betaald.
De
kerkrekening van 1717 vermeldt: op 23 februari 1717 ‘betaalt aan Meester Jan Bel, schoolmeester
voor sijn jaerlijcx tractement als verschot van bessemen ende schonen’,
16 gulden, 12 stuivers en 8 penningen.
In de lijst van ambtenaren te
Veghel van 15 december 1695 wordt vermeld: Jan Bel, koster en
schoolmeester.
Op 17 maart 1700 kreeg Jan Bel een
verklaring van goed gedrag van de ‘stadthouder, schepenen, borgemeesteren ende agtmannen dese geteeckent
hebbende, tesaemen het corpus der gemeijnte ende regeringe van Vechel
representerende’. Ze verklaarden dat meester Jan Bel, schoolmeester ende
koster van Veghel 17 of 18 jaren met commissies van de Raad van State in
Veghel woonachtig is geweest en dat ‘hij ten opsigte van sijn persoon en
familie onder ons sig altijt eerlijck en wel gedragen ende gecomporteert
heeft, sijn schoolampt int leeren en onderwijsen van de jonge jeugt tot
genoegen en contentement van onse gemeijnte en ingesetenen bedienende en
waarnemende, en het gene int luijden van de klocken dagelijcks, soo des
morgens als des middags is dependerende en een schoolmeester toestaat.’
Op 3 december 1717 legde Jan Bel een verklaring af als ‘als aengestelden collecteur van den
impost der bieren’.
Er was door
een knecht van Jan van den Broeck, bierbrouwer te Gemert, bier geleverd
in Veghel bij Stans Kivitis, zonder dat dit bij de collecteur aangegeven
was. De volgende dag kwam Jan van den Broeck bij Jan Bel op bezoek. Hij
zei:”Ick kom bier aen brengen.” Daarop kwam de gecommitteerde van de
officier aan het raam, die zei:
“Schrijft niet aen. Ick heb het bier dat hij aengeven wil aengeslaegen.”
Jan Bel antwoordde: “’t Is wel.
Ick sal de ordres naercomen.” Jan Bel weigerde overigens de eed op
deze verklaring afte leggen en de verklaring te ondertekenen.
Op 6 januari 1718 liep Jan Bel over straat. Hij werd ‘geroepen door de
huijsvrouw van Johannes Kivits, herbergier alhier, om een half vat bier
ten collecte aen te schrijven van den brouwer van Gemert, ende daer op
in huijs gaende van den voornoemde Kivits heeft aldaer gevonden Jan van
den Broeck, brouwer tot Gemert, die hem versocht bier aen te schrijven
op de naemen van Stans Kivits, den pastoor en Anthony van Geelkercken,
ijder een half vat, ’t welck hij deponent op een memorie stelde, ende
soo aenstonts naer sijn huijs gaende te boeck heeft geseth, ende soo tot
sijn huijs was gecomen ende te boeck geset sijnde, is aen sijn huijs
gecomen de suster van de vrou van Stans Kivits, die quam seggen:
“Stelt mijn te boeck een half vat
bier van den Brouwer van Gemert.” Waerop den deponent antwoorde:
“Ick heb die al te boeck gestelt
van den brouwer van Gemert op sijn versoeck, ofte gij moest daer noch
een hebben.” Waerop de voorscreven) suster van de vrou van Stans
Kivits antwoorde: “Neen, dan
behoeft het niet, dat is het eijgenste.” Ende soo op het moment als
die voorscreven aenbrengster was uijt den huijse gegaen, is de vrou van
Stans Kivits in den huijse gecomen om een half vat bier van Claes
Doncquers aen te brengen, ende willende hebben dat van den Brouwer van
Gemert ofte haer suster aengebraght was doorschrappen soude. Waerop den
deponent antwoorde dat hij in sijn boeck niet en schrapte. Waerop sij
den deponent tegemoet voerde:
“Waerom niet? Gij schrijft voor u gelt.” Verders wel gehoort te
hebben daernaer dat de kar die Claes Donckers voerde, was gearresteert.’
Verder verschenen Martten van Kilsdoncq, schepen en Bastiaen van der Werck,
vorster van Veghel, om op verzoek van de stadhouder eveneens een
verklaring af te leggen. Ze verklaren dat ze op verzoek van Matthijs
Nieckens, “gecommiteerde wegens den heer officier”, “sijn geweest bij de
huijsinge van Stans Kivits alwaereen karre met bier geladen was staende.
Dat den voornoemde Niekens was vraegende naer den eijgenaer van de
voorscreven karre met bier aen Claes Donckers, die daer bij was staende,
waer die was, ende waer die bieren vandaen quaemen. Dat den voornoemde
Donckers antwoorde dat het sijne was. Dat voornoemde Niekens wederom
seijde: “Hoe kan dit sijn, want
het merck is van den brouwer van Gemert, Jan van den Broeck, ende soo
gij in anders vaten bier tont soo slaen ick u daerover in de boete.”
Dat Claes daerop antwoorde: “Car
ende paert met bieren is mijn vereert van den Brouwer voorscreven tussen
Vechel ende Erp bij Willem Peters, ende daer is u niet aen gelegen.”
Waerop voornoemde Niekens seijde:
“Heeft hij u dan geen slandts paspoort mede vereert ofte gegeven?”
Ende nog verder geseijt: “Hij is
hier den brouwer van Gemert, soo haelt se ende vertoont se.” Waerop
hij Donckers wederom antwoorde die niet te hebben nodig, noch niet aen
gelegen te sijn. Waerop den voornoemde Niekens seijde:
“Soo slaen ick kar en paert met de
bieren aen omdat gij geen paspoort van uijtheemse bieren en hebt, of
sult toonen dat het de uwe sijn.” Ende daerover gebracht in
bewaeringe ten huijse van den deponent Bastiaen van der Werck, vorster
alhier.’
Op 6 augustus 1725, 9 augustus 1725 en 23 december 1726 wordt hij genoemd
onder de gereformeerden die een verklaring aflegden in verband met het
functioneren van dominee Craijenhof.
De 36 gulden uit de dorpskas werd in 1733-1734 voor het laatst betaald aan
Jan Bel. Daarna bleef hij nog wel tot aan zijn dood in dienst, maar liet
hij zich vervangen door een substituut schoolmeester, aan wie de 26
gulden uit de dorpskas betaald werd.
Dominee Josselin schreef in 1731:
-
‘Meester Johan Bell, schoolmeester en koster alhier. Nota: deze permissie
bekomen hebbende van haer Edel Mogenden de Heeren Raden van Staate der
Vereenigde Nederlanden in dato den 1 februari 1731 om een substituijt
ten zijnen kosten aen te stellen, heeft er eenen met mijn goedvinden en
der leden alhier aengestelt (die hier na genoemt zal worden) en is daer
op ter ruste vertrokken naer Gemonde bij zijn broeder, die daer
schoolmeester is.
Johan van Ophuijsen
Dominee Josselin schreef in 1731:
-
‘En is vervolgens nog aengekomen Johan van Ophuijsen, aengestelde
ondermeester of substituut meester Johan Bell voornoemt, met kerkelijke
attestatie van Leerdam in dato den 4 maert 1731. ‘
-
In marge: ‘is nae Gemonde vertrokken, daer tot schoolmeester zijnde
aengestelt 1733. Hem is kerkelijke attestatie verleent op den 24
december 1734. Is gestorven anno’ (niet ingevuld).
De armenrekening van 1731-1733
vermeldt:
-
Aen meester Jan van
Ophuijsen, substituut schoolmeester voort leeren der arme kinderen,
pretendeert den selve jaerlix 24 vaten rogge, voor 2 jaren, vervallen 24
februari 1733
-
Den schoolmeester ende
coster, nu substituut Jan van Ophuijsen volgens accoort wegens ’t regt
vant begraven der arme persoonen, jaarlycx 1-10-0
Francois van Zoest
De dorpsrekening
van 1734-1735 vermeldt: ‘aan van Zoest, substituut schoolmeester
betaalt zijn ordinaer corporeel’ 36 gulden
Dominee Josselin schreef:
-
Op den 1 meij 1734 is ingekomen kerkelijke attestatie aen Francois van
Soest binnen ’s Bosch op den 20 april 1734 verleent door de heer Luc.
van Eijbergen v. d. m. ibidem, welke Van Soest hier tot het
schoolmeesters ampt is bedienende voor Jan Bell hier voren gemeld.
-
In marge: dezelve als binnen ’t jaer veertrekkende, is hem weerom gegeven
en geen nieuwe.
-
Is gestorven binnen ’s Bosch 1735, dat is niet lang na zijn vertrek van
hier.
Jacobus Zijnen
De dorpsrekeningen van 1735-1736 en
1736-1737 vermelden: ‘aan
Jacobus Zijnen, substituut schoolmeester
betaalt zijn ordinaer corporeel’ 36 gulden
Dominee Josselin schreef:
-
Is hier met attestatie overgekomen van Vessem (op den 5 januari 1735
gedagtekent) Jacobus Zijnen, aengestelde substituut schoolmeester alier,
als boven.
-
N.B. aengesteld zijnde tot schoolmeester in Wintelre heb ik hem een
kerkelijke attestatie gegeven op den 3 september 1736, als wanneer daer
heen vertrokken is.
Willem Ente
De dorpsrekeningen van 1737-1738 tot en met 1740-1731
vermelden:
-
‘Aan Willem Ente, substituut
schoolmeester betaalt zijn ordinaer corporeel’, 36 gulden
-
‘Den selven olie voor smeren clock’, 3
gulden
In 1740-1741 werden deze bedragen betaald ‘aan
Aan W. Ente, substituut schoolmeester als aan G. de Bruijn effectieff
schoolmeester en coster’.
Gieliis de Bruijn
Dominee Josselin schreef:
-
Is met attestatie uit Rode overgkomen Gillis de Bruijn, eertijds in d’
Eerde, nu schoolmeester alhier, getekent op den 22 december 1740 door
dominee G. Van Nouhuis, predikant aldaer. Wiens huijsvrouwe genaemt was
geweest Agneeta Broxhoven, en gestorven is in 1743.
In 1765 verklaarde schoolmeester en
koster
Gilles de
Bruijn dat hij in 1740 was aangesteld in Veghel. Dat komt overeen met de
dorpsrekening van 1740-1741. Daarin staat: ‘aan W. Ente, substituut
schoolmeester als aan G. de Bruijn effectieff schoolmeester en coster
het ordinair corporeel’ 36 gulden. Den selven olie voor het smeren van
de klok 3 gulden. Deze bedragen worden daarna jaarlijks
tot en met 1764-1765 aan hem uitbetaald.
Op 5 mei 1746 werden er
verklaringen afgelegd over een incident. Gillis de Bruijn werd op de weg
van Veghel naar Erp aangevallen door
Aart
zoon van Hendrik Goorts van den Boogaert.
Gillis beweerde dat Aart hem had bedreigd en hem zijn hoed
en pruik had afgetrokken. De Bruijn liep naar passanten toe en zei:
“Ik leg het in
kennis, dat ik vervolgt word.” En
tegen Aart die aan kwam lopen met opgestoken hand:
“Keerl, gij bent een schelm, de galg is voor uw.” Aart werd door
Gijsbert Bloemers vasteghouden totdat Aart moeders aan kwam lopen, die
hem toen vast hielden. De Bruijn vervolgde daarna met de anderen zijn
weg naar Erp. Aert van den Bogaert, die werd vastgehouden door zijn
moeder, bleef achter.
Op 13 september 1765 verzocht de Veghelse
schoolmeester en koster Gilles de Bruijn om een substituut
te mogen aanstellen. Hij heeft gezondheidsproblemen. Tevens wil hij dat
hem van landswegen daarvoor mag worden toegezegd 40 à 50 gulden
jaarlijks, ‘zooals U Edele Mogende in soortgelijke gevallen aan diverse
schoolmeesters gratieuselijk hebben gelieven te accorderen.’ Het
aanstellen van een substituut wordt toegestaan. De substituut moet de
officier en predikant aangenaam zijn, en bij attestatie zal moeten
blijken dat hij of de reqeustrant de school en kerkdienst goed
waarneemt. De toewijzing van extra geld wordt afgewezen, omdat de
situatie van Gilles de Bruijn niet valt onder de termen die de Raad van
State hebben gesteld voor hoogbejaarde schoolmeesters die lange tijd in
dienst geweest zijn en door andere omstandigheden compassie verdienen.
Dominee Josselin schreef over Gillis de Bruijn:
-
Is met kerkelijk attestatie verttokken na Schyndel.
Hendricus Gerbrandts
Op 15 februari 1766 wordt er een
contract opgemaakt tussen Gilles de Bruijn en de aangestelde substituut
schoolmeester Hendricus Gerbrandts, Gerbrandts zal het ambt zijn leven
lang blijven voor zolang als De Bruijn leeft en geniet hiervoor alle
baten, profijten, corporeel als andersints, die bij het schoolmeesters-,
kosters- en voorzangersambt horen. De Bruijn beurt de 200 gulden van het
kantoor van de Gestelijke Goederen.
In de dorpsrekeningen van
1765-1766 tot en met 1769-1770 wordt uit de dorpskas jaarlijks aan
Hendricus Gerbrandts betaald:
-
36 gulden voor ‘het ordinair corporeel’
-
3 gulden voor smeer en het smeren van de klok
Aan zijn dienstverband kwam een einde door het overlijden van Gilles de
Bruijn en het aanstellen van
een opvolger.
Jan Brug
Jan Brug werd op 24 oktober 1769 door de Raad van State aangesteld als
schoolmeester aangesteld, als opvolger van de overleden Gillis de
Bruijn. Op 25 maart 1770 ontvingen het dorpsbestuur van Veghel een
verklaring van
goed gedrag van Jan Brug afgegeven
door de kerkeraad van Ravenstein, in welke plaats Brug werkzaam was
voordat hij naar Veghel kwam.
Jan Brug kreeg uit de dorpskas een jaarlijks tractament van 36 gulden
per jaar, en daar bovenop nog 3 gulden per jaar voor het smeren van de
‘clock’ in de kerktoren. Deze betaling wordt gemeld vanaf de
dorpsrekening van 1770-1771 tot en met die van 1795.
In 1774 stuurde koster
schoolmeester Jan Brug een verzoek aan de Raad van State. Hij klaagt
over zijn omgang om paaseireren. Sommige inwoners zijn weigerachtig om
hem iets te geven. Hij wordt door sommige ook als een bedelaar
aangezien. Hij zou de omgang wel kunnen missen. Hij zou liever een
jaarlijks bedrag zien, wat ook in andere plaatsen is gebeurd. Hij vraagt
om 20 gulden per jaar.
Op 10 oktober 1774 stuurde Raad en
Rentmeester Generaal der Domeinen en de Leen en Tolkamer een brief aan
de regenten Veghel. Hij vraagt om advies op het verzoek dat koster en
schoolmeester Jan Brug aan de Raad van State stuurde om salarisverhoging
door met 20 gulden per jaar in plaats van de paaseierenomgang die hij
jaarlijks doet. De Raad en Rentmeester Generaal vraagt de mening van de
regenten van Veghel. Die vinden 20 gulden genoeg. Op 18 januari 1775
krijgt het gemeentebestuur bericht dat de
Rade van State op 23 december 1774
besloten heeft dat Jan Brug voortaan in plaats van zijn omgang om
paaseieren van de gemeente 15 gulden per jaar dient te krijgen.
Volgens de dorpsrekeningen kreeg Jan Brug uit de dorpskas vanaf
1775-1776 15 gulden per jaar ‘in plaetse van paescheyeren’.
Op 29 januari 1777 klaagde Jan Brug bij De Kempenaer, rentmeester van de
geestelijke goederen in Peelland, wonende in ’s-Hertogenbosch.
Hij had in de oogst van 1775 te Veghel getiend in de Haveltse tiende,
drie stukken, waarvan toen pachter was geworden Peter van der Heijde.
Deze weigerde een kleib verschuldigd bedrag te betalen, ook niet na
citatie voor schepenen door vorster Martinus van Heijnsbergen. Enige
tijd later kwam schepen Peter Verhoeven namens Peter van der Heijde om
de zaak uit de wereld te helpen, waarop hij de 6 stuivers betaalde. Jan
Brug accepteerde dat bedrag, omdat hij dacht dat Peter van der Heijde
ook de kosten zou voldoen. Dat bleek niet zo te zijn. Heijnsbergen
citeerde Brug voor de 12 stuivers gerechtskosten en Brug vroeg steun van
rentmeester De Kempenaer.
De Kempenaer schreef enigszins geïrriteerd op 30 januari 177
aan de regenten van Veghel: ‘ik wenste wel dat een dispuet van zo weynig
aenbelang kan afgedaan werden zonder dat ik genootzaakt weeze my daer
verder mede te bemoyen, dog zo men het niet eens kan worden gelieve Uw
Eerwaarden my nader op te geven wat van de saak is en my hunne tauxatie
te doen toekomen, zo vant geene wegens het voorschreven thienden door de
meester mogte verdient zyn als van de kosten die nu van hem werde
afgevordert.’ Het komt de Kempenaar niet zeer billijk voor dat een
meester nadat hij verzocht was om te tienden boven de pijn en moeite nog
geld zou moeten toegeven.
Op 1 februari 1777 antwoordden de regenten. De schoolmeester heeft inderdaad
na dagvaarding 6 stuivers van Peter van der Heijde ontvangen, zonder
voor de onkosten zorg te dragen. Wij zijn van mening dat Martinus van
Heynsbergen betaald moet worden door degenen die hem aan het werk gezet
hebben, ‘kunnende hy meester syn’. De eis van Heynsbergen is 2
dagementen, samen 12 stuivers, op de rol is betaald 8 stuivers, de
ondervorster krijgt van de schoolmeester voor het dagvaarden 6 stuivers.
Kortom: Jan Brug gaf 30 stuivers uit om 6
stuivers te beuren en diende volgens het dorpsbetsuur zelf voor die
kosten op te dragen.
Op 3 december 1778 komt Jan Brug de vergadering van de regenten binnen
lopen. Hij klaagt ‘dat hy seer
dikwils wanneer hij over straat passeert door jongens nageroepe
“pruyk” en andere naame
gegeven worden.’ Volgens de landswetten genoten de protestante
schoolmeesters bijzondere bescherming en daarom verbieden de schout en
schepenen ‘om den
schoolmeester eenige injurie off bespottinge aan te doen, hem op straat
na te roepen off andersints qualyk te bejegenen.’ In 1795 zou blijken
dat het gebrek aan gezag van Jan Brug onder de schooljeugd toen als een
groot probleem gezien werd.
Op 15 maart
1787 vergaderden de schepenen over de toegang tot de klokken in
de toren. Sinds enige tijd was er een luik of sluiting gemaakt binnen in
de toren aan het steenwerk voor de ruimte waar de klokken hangen. De
sleutel berustte onder de schepenen, maar schoolmeester Jan Brug wil hem
graag onder zich houden. Dat wordt toegestaan onder voorwaarden dat hij
het luik weer achter zich sluit, zodat er geen schade ontstaat aan het
telkens weer vernieuwde latwerk voor de galmgaten. De grote deur of het
venster naar het oosten, en ook het ijzeren luik tussen de klokken en
toren, moeten gesloten blijven, om duivendrek te weren. Verder moet Jan
Brug de klokken en het uurwerk smeren en om 8 en 12 uur de kleine klok
luiden. De regenten besloten af en toe iemand te sturen om te
controleren of het een en ander goed afgesloten is.
Volgens een publicatie van
de provisionele representanten van Bataafs Braband
van 4 september 1795 zouden de schoolmeesters die volgens het oude en nu
niet langer van kracht wezende schoolreglement aangesteld waren
en die bij het inrukken van de Franse troepen hun post niet
verlaten hadden in functie mogen blijven. In Veghel was men ontevreden
over schoolmeester Jan Brug en de politieke omwenteling werd aangegrepen
als een kans om de schoolmeester te vervangen door een betere.
Op 21
september 1795 besloot de vergadering van de municipaliteyt ‘vermits de
schoolmeesters plaats binnen deesen dorpe staet vacant te worden, ’t
selve bij advertentie te plaetsen in den Bosse courant ten eynde iemans
sig op kan doen, mits de bekwaamheid daer toe hebbende, aan den leden
van de municipaliteyt.’
Schoolmeester Jan van Brug liet de volgende dag, op 22 september 1795
door de classis van Peel en Kempenland verklaren ‘dat Jan Brug, koster,
voorleeser en schoolmeester te Veghel zyn bedieningen en ider soon
getrouw en naaarstig waarneemt en een stigtelyk gedrag in leeven voert.’
Vanwege de vele klachten over Brug
besloten de regenten op 16 oktober 1795 dat de volgende morgen zitting
gehouden zou worden en dat iedereen bezwaren tegen Jan Brug zou mogen
komen doen. Er werd op 3 november 1795 een concept klacht
voor de provisionele representanten van Bataafs Braband
naar de regenten gestuurd ondertekend door Hendrikus van Gestel en nog
250 andere inwoners.
De
ondergetekenden schrijven dat de schoolmeester niet capabel is ‘om de
kinderen na behooren te leeren spellen en leesen off schryven, veel min
om deselve eenige grondbeginselen te geeven tot het cijfferen, gelijk
hij bovendien ook geen genoegsaame bequaemheid besit om de kinderen
eenige goede manieren en burgerlijke zeeden in te prenten, maar in
teegendeel geen ontsag onder deselve heeft, sommigen met al te grooten
drift nog eenig ontzag wil uijt oeffenen en dusgevaar loopt om de
kinderen een oft ander ongemak toe te brengen.’
Den
schoolmeester is volgens hen ‘een volstrekte onnut voorwerp voor de
gemeente, int geheel niet geschikt voor den post die hij bekleet waar
door dan veele ingeseetenen genoodsaakt worden hunne kinderen na elders
ter school te senden.’ De ondergetekende verzoeken de municipaliteyt van
Veghel toe te staan een bekwame schoolmeester aan te stellen in plaats
van Jan Brug.
Het dorpsbestuur gaf Jan Brug op 7 november acht dagen tijd
om te reageren. Op 13 november 1795 schrijft Jan Brug een
verweerschrift. Hij voert aan:
-
‘Dat de
meenigte van onderteekenaaren van voorschreven requeste niet syn
ooirsprong heeft uyt een gegronde kennisse en kundigheid om de
capaciteijten van den ondergeteekende te beoordeelen, maar aan eene
aanzettinge daar te door anderen zonder dat veele eens wisten wat het
request inhielt, als hebben de meeste maar te kennen gegeeven dat het
was tot algemeen welsyn, moetende daar by geconstateert worden dat
Veghel bestaat wel uijt vijff hondert huijshouden en dat mitsdien de
helft der ingessetenen niet geteekent heeft.
-
Men baseert
zich op de publikatie van 4 september 1795. Die is gebasseerd op het
plan dat alles voorlopig zal blijven als voorheen, dus ook de Veghelse
schoolmeester, ‘ te meer daar den onder ondergeteekende nimmer sijne
woonplaats heeft verlaten en syne bediening altoos getrouw heeft
waargenomen.’
-
‘Dat den
ondergetekende niet in staat soude zyn om de kinderen na behooren te
leeren spellen, leezen off schryven is’, zo schrijft Brug, van alle
waarheid ontbloot. Brug is al 25 jaar schoolmeester is in Veghel en dat
er nog nooit over hem geklaagd is. Er was volgens hem geen enkel bewijs
dat hij niet capabel zou zijn.
-
‘Dat ten
aansien van het cyfferen den ondergetekende zeer wel in staat is om den
kinderen daar in te onderwysen tot den regel van dezen verlangt’.
Integendeel, er zijn ouders die ‘niet goedvinden hunne kinder int
cyfferen te laaten onderwijsen.’
Het
gemeentebestuur stuurt het bezwaarschrift van de inwoners met het
verweerschrift van Jan Brug naar de provisionele representanten van
Bataafs Braband. Ze leverden toen ook gelijk commentaar op het verweer
van de schoolmeester.
-
‘Dat wat
aanbelang de capaciteit van de fungeerende schoolmeester de
municipaliteyt verseekert en overtuijgt zijn dat hij geen genoegsame
capasiteit is besittende om de kinderen na behoren te leeren spellen en
lezen off schryven en ook niet seer geschikt is om de jeugt eenige goede
manieren en burgerlyke zeeden in te prenten, terwijl de municipaliteyt
ook niet kan ontveynsen dat hy syn gesag als schoolmeester te
voorkomende geleegendheid zeer kwalyk weet te plaatsen en daar van
veeltyds misbruyk maakt tot groot nadeel van de kinderen die aan syne
directe inleeringe worden toevertrouwt.
-
Dat voor soo
verre den schoolmeester soo tragt te doen voorkomen alsof de
onderteekenaaren van voorschreven request daar toe maar blindeling
waaren misleid sonder te hebben geweeten wat sy eygentlyk onderteekende
de municipaliteit U lieden daar ontrent kan informeeren dat voor en
aleer voorschreven requeste is onderteekent geworden verscheyde klagten
tot laste van den schoolmeester by hun syn ingekoomen voor het grootste
gedeelte door de ingeseetenen eygenhandig geschreeven en dat dus de
municipaliteyt zig niet kan verbeelden dat de ondertekening van
voorschreven request zoo maar blindeling heeft plaats gehad. Integendeel
uit de voorafgegaande demarche der ingeseetenen moetende besluijten dat
de ondertekenaars zeer wel hebben geweeten wat sy eygentlyk
ondertekende, en daar meede geen ander doelwit hebben gehad als ter
tafel van U lieden te brengen de klagten die sy bevoorens tot lasten van
den schoolmeester reedts bij de municipaliteyt hadden gedaan.
-
Dat het wel
waar kan sijn dat juijst niet alle de ingeseetenen van Veghel dat
request hebben onderteekent, dog dat de municipaliteyt vermeent dat ’t
mogelijk weijnig off geen ingeseetenen zig de onderteekening zoude
hebben onttrokken indien men den tyd maar had willen neemen om daar over
met eenieder te spreeken, dewijl de klagten zoo generaal zijn dat men
met alle gerustheid kan zeggen dat deselve voorts koomen uijt den hoeken
van de geheele gemeente, eenige weijnige particuliere vrienden van hem
schoolmeester off eigenbelangsoekers en aristocraten mogelijk alleen
uijtgesondert.
-
Dat voor soo
verre hij schoolmeester zig beroept op het geratificeerde concept plan
volgend ’t welk gelijk hij voorgeeft alles moet blyven op den ouden voet
de municipaliteyt zig niet kan verbeelden dat de intentie bij
voorschreven concept plan is geweest off heeft konnen syn de respective
gemeentens zoo maar op den ouden voet met een aantal onnutte knegten te
laaten zitten zonder aan de billijke klagten der ingeseetenen ten hunnen
lasten eenig gehoor te geeven maar inteegendeel de oude abuijsen soo
veel als mogelyk is te redresseeren en het kwaad allengslems met wortel
em tak uyt te roeyen, gelijk U lieden bij differente resolutien van
soortgelyke natuur reets zoo duijdelijk hebben gemanifesteert.
-
Dat wat het
voorgeeven van hem schoolmeester belooft dat nimmer eenige klagten
pntrent syn onbequaemheid zijn ingebragt de municipaliteit U lieden daar
omtrent inteegendeel met zeekerheid kan informeeren dat de klaagstem der
ingeseeten bereyds eenige teyd geleeden zig wel degelijk teegens hem
heeft verheft, dan dat de selve in die dagen van duysteryt en
onderdrukking geen gehoor vindende, gelyk de droevige ondervinding te
meermalen geleert heeft, telkens is gesnoert geworden en de
ingeseetenen, dus met die klagten niet wel hebben kunnen effectueeren.
-
Dat hij
schoolmeester zig eyndelijk wel beroept op een onredelykheid en
hardigheid gelyk hy het noemt die er voor syn persoon in geleegen zou
syn, indoen hy van syn post werd ontset, dog dat het voor de geheele
gemeente van Veghel een dubbele onreedelijkheid en hardigheid zou syn en
zaak van soo veel aanbelang als het onderwijs hunner kinderen, nog
langer aan een onbequaam en ongeschikt subject toe vertrout te moeten
zien, en dat dus in deese het particuliere belang van hem schoolmeester
notoir plaatse diende te maaken voor het algemeen welweesen van een
talrijke en florisante gemeente om welke reedenen de municipaliteit van
Veghel dan ook geen de minste swaarigheid maakt off kan maaken om
favorabel voor het versoek van de onderteekenaar van voorschreven
requeste te adviseeren. Vermits deese klagten niet genoegsaam voldoende
zijn, zoo kan de municipaliteyt daar ontrent nog wel eenige meer aan
haalen.’
Het dorpsbestuur liet er in haar commentaar op het
verweerschrift van Brug geen gras over groeien. Het is dan ook niet
verwonderlijk dat de provisionele representanten des volks van Bataafs
Braband op 26 november 1795 besloten dat de municipaliteyt van Veghel
Jan Brug mag vervangen. Op 27 januari 1796 werd zijn opvolger
aangesteld.
In 1796 werden de betalingen uit de dorpskas deels aan Jan Brug en deels
aan zijn opvolger betaald.
In de
lijst van inwoners van Veghel boven de 18 jaar van 26 maart 1797 wordt
ook genoemd: Jan Brrug, gehuwd, oud 56 jaar, zonder beroep.
Na
zijn afzetting had Jan Brug grote moeite om het achterstallige
schoolgeld en betalingen voor begravingen te beuren. De municipaliteyt
gebood op 1 april 1798 iedereen om te betalen, voordat er gerechterlijke
stappen gezet zouden gaan worden.
Op 9 december 1803
boog het gemeentebestuur zich over een verzoek van Jan Brug aan
het departementaal bestuur van
Braband. Hij schrijft dat hij sinds 1768 te Ravestein en sinds 1770 te
Veghel koster en schoolmeester is geweest.
Dat in 1795 ‘onder
het toenmalig bestuur van de provisioneele repreesentanten van Bataafsch
Braband, zonder dat hij weet eenige reden daar toe gegeeven te hebben
van zyn post te worden ontzet, en alzoo van zyn kostwinning beroofd. Dat
wat moeite hij heeft aangewend, hij tot geen herstel heeft kunnen
geraken, maar zigh die afzetting heeft moeten getroosten, en van zoo
lang van middelen van bestaan ontbloot, het weinige dat hij had heeft
moeten verteeren, en tot dien staat geraakt is, dat hem uit de dakonie
kas onderstand toegelegd is. Dat hij zig vleiende dat thans de tyd
gebooren is om in zyn ongelukkige situatie waarin hy buyten zyn schuld
geraakt is, verbeetering te erlangen, had gemeend zich te moeten
addresseeren aan het staatsbewind dezer republieq als schynende te
moeten worden beschoud te vervangen den geweezen Raad van Staaten van
welke hy zyne commissie had bekoomen dan zulx hebbende werkstellig
gemaakt door hetzelve bewind is gerenvoyeerd daar en zoo het behoord.
Verzoekende dat het U lieden gunstig behagen mag de suppliant in zyn
voornoemde post te herstellen of doen herstellen ofwel aan hem een
redelijk pensioen toe te leggen of te doen toeleggen.’
De gemeente Veghel
werd gevraagd om binnen 14 dagen te reageren. Johannes van de Tillaar
werd gecommitteerd om naar advocaet Van Meeuwen in Den Bosch te gaan om
daar een concept bericht op te stellen, ‘welk kortelijk zal bevatten dat
de suppliant geene genoegzame capaciteiten bezit om in zijn post als
schoolmeester te worden hersteld.’ Hij mag wel een pensioen krijgen,
maar niet ten laste van dese gemeente of de fungerende schoolmeester. In
haar reactie herhaalde het gemeentebestuur grotendeels de bezwaren uit
1795.
Uit her kerkboek
van de gerformeerde kerkgemeenschap:
‘Op heeden den 4 februari 1798, den kerkeraad vergadering
zynde, werd voorgesteld, of het niet nootzakelijk geoordeelt kon worden,
ter instanthouding van het voorlesen en singen by onse openbaare
Godsdienstoeffening en het openen en sluiten der kerk en der
consistorie, om den daar fungeerende en geweesene schoolmeester Jan
Brug, die zedert twee jaaren daar voor niets heeft genoten, en niet
verpligt is die bediening sonder eenige besolding te blijven waarnemen,
voor die dienst een jaarlyks tractament toe te leggen.’ De vergadering
besluit hem jaarlijks 30 gulden te geven uit de diaconie kas, en ook met
terugwerkende kracht 60 gulden over de twee afgelopen jaar. Als hij
hersteld zou worden in zijn functie en in staat is, moet hij het bedrag
terug geven.
Handelingen van de kerkenraad op 21 november 1800: het
jaarlijkse tractament aan ‘den gewesene schoolmeester Jan Brug, voor het
voorleesen en singen by onze openbaare godsdienst, mitsgaders voor het
openen en sluiten der kerk en consistorie, wordt verhoogd van 30 naar 40
gulden per jaar.
Op 22 juli 1804 schreef predikant
Theodorus Ross:
‘Dat de koster voorleezer en voorzanger onzer kerkgemeente
na dat hy van zyn post als schoolmeester ontzet en uit het gewoone dorps
school en kosterhuis is geset geworden, thans in zyne bekrompene
omstandigheeden genoodzaakt is een huijsje of kamer voor eigen reekening
te moeten huuren, terwijl hem alle tractament als koster voorlezer en
voorzanger van ons kerkgenootschap tot duslange zo wel is onthouden en
aan den nieuwen schoolmeester gegeeven, als dat gedeelte dat hem van
voor hem als schoolmeester competeerde.’
Em volgens een
opgave van de kerkenraad der
gereformeerde gemeente van Veghel, Erp, Beek en Donk en Lieshout,
geschreven te Veghel op 21 november 1805:
-
‘Op
de hoofdplaats Veghel ontberen wij tot groot omgeriefte van kerkenraat
en gemeente een gesalarieerden koster, voorlezer en voorzanger, alzoo
het tractament en verdere emolumenten daar toe staande aan onzen
voormalige koster, voorlezer en voorzanger bij dezelve afzetting als
schoolmeester ontnomen, en aan een roomsch man, die hem in den
voornoemde post gesuccedeerd is, gegeeven zijn.’
-
‘Daar
wordt voor deeze gemeente gevonden een gequalificeert schoolmeester in
den jaare 1795 van zijn post ontzet en bij resolutie van het
departementaal bestuur van 10 maart 1803 met een gratificatie van 100
gulden per jaar tegemoet gekoomen.
Deze werd betaald door ‘het geestelyk kantoor van Peelland
geëtabliseerd in ’s Bosch’. Vermoedelijk wordt 1804 bedoeld.
In een lijst van gereformeerden
wonende te Veghel van 28 februari 1805 wordt ook genoemd: Jan Brug, oud
70 jaren, beroep: ‘gewese schoolmeester’.
Lambertus van Buul
Op17
januari 1796 werd Lambertus van Buul, wonende tot Eindoven, aangesteld
als schoolmeester te Veghel. Zijn taken waren:
-
Hij moet 5
dagen per week voormiddag en namiddag school houden, vanaf half negen
tot elf uur , en ‘smiddags van omgeveer 1 uur à half twee uuren tot 4
uur. Hiervoor krijgt hij jaarlijks van het land 200 gulden, naast 2
stuivers schoolgeld per kind per maand ‘ en verders zoo als van ouds in
de school gebruykelyk is, met gemeentens huys en hoff voor den
schoolmeester gedestineerd en tans nog door den burger Jan Brug bewoont
word.’
-
Hij moet het
uurwerk opwinden en in goede staat houden. Hij moet ’s morgens om 8 uur
en ’s middags om 12 uur luiden met ‘het klijn oft school klokje’, waar
voor hy jaarlijks 36 gulden krijgt uit de dorpskas. Hij moet de klokken
‘behoorlyk van smeeren onderhouden’ waar voor hij jaarlijks 3 gulden
krijgt.
-
Hij moet een
doodregister bijhouden en krijgt van elk groot lijk 7 stuivers en voor
een klein lijk 3 ½ stuivers
-
Hij krijgt 15
gulden in plaats van een omgang om paaseieren.
-
Elke drie
maanden zal de schoolmeester een lijst aen de municipaliteyt geven van
de arme kinderen die geen schoolgeld betalen, en wat hij gebruikt heeft
aan pennen en papier.
Volgens de dorpsrekeningen kreeg schoolmeester Lambert van
Buul uit de dorpskas een tractament van 36 gulden, voor smeer en het
smeren van de klok 3 gulden en nog 15 gulden als vervanging van de oude
omgang om paaseieren. In 1796 werden deze bedragen deels aan zijn
voorganger en deels aan hem uitbetaald. Hierna alleen aan hem, tot aan
1810, het einde van de door ons onderzochte periode.
Volgens de voorscshriften van dit tijd moest Van Buul gexamineerd worden
door ‘het committe van algemeen welsijn in Bataafs Braband’. Dat
gebeurde op woensdag 25 mei 1796: ‘zoo is men tot de examinatie van den
selven overgegaan en na in de gronden der spel-, lees-, schrijv-,
cijfferkunde en verdere bequaamheden tot den schooldienst vereijscht
wordende te zijn ondervraagd en geexamineerd heeft hij comparant op alle
de bovengemelde articulen zondanig en met zulke promptitude de
geandwoord dat hij ten eenenmaal in staat bevonden is om de jeugt met
vrugt te onderwijsen en te doceeren.’ De aanstelling van Lambertus van
Buel als schoolmeester te Vechel wordt goedgekeurd.
In de lijst van inwoners van 18 jaar en
ouder van 26 maart 1797
staat ook vermeld Lambertus van Buul, jongman (dus niet getrouwd), oud
28 jaren, van beroep schoolmeester.
Volgens reconstructie kom 1791, nr. 45 was Lambert
van Buel, geboren 1766, sinds 1796 schoolonderwijzer en winkelier in
inlandse vilte hoeden.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||