Martien
van Asseldonk
17 mei 2014
Deze gegevens mogen
gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk,
www.oudzijtaart.nl
We zullen nu de geschiedenis van het terrein van de school
bespreken. Via een bespreking van een rente die door het dorp aan de
kerk werd betaald voor het recht van overpad over het schoolterrein,
leidt dat tot een reflectie
over de vraag of de brug over de Aa altijd op dezelfde plaats gelegen
heeft.
De kadasterkaart van 1832 en de kaart van Hendrik Verhees uit
1791
We beginnen met de kadasterkaart van 1832 en
gaan vanaf 1832 terug in de tijd.
Op kadasterkaart 1832 is de school het L-vormige gebouw
direct ten noorden van de kerk. Het kleinere gebouwtje tussen de school
en de Aa was het brandspuithuisje. Als men goed kijkt ziet men achter de
school aan de kant van het brandspuithuisje een klein vierkant
aanbouwsel getekend. Dat was het secreet, ofwel privaat. Tegenwoordig
zeggen we toilet.
In 1791 tekende Hendrik Verhees een plattegrond van het
toenmalige centrum van Veghel, de Straat, vanweg de plannen om daar een
keiweg aan te leggen. Hierop staat ook het ‘Schoolhuys’ afgebeeld.
Als we de kaart van Verhees uit 1791 vergelijken
met de kadasterkaart van 1832, dan volgt het volgende op.
-
De school was in 1832 langer, want in 1796 werd er een tweede klaslokaal
aangebouwd.
-
Het ‘schoolhuys’ is door Verhees iets te groot getekend. De tekening van
Verhees is in zijn algemeenheid wat de precieze vorm van de huizen
betreft, en bijvoorbeeld ook het verloop van de Aa bij kasteel
Frisselstijn, niet helemaal correct. Het ging Verhees vooral om om het
verloop van de weg.
-
Tussen 1791 en 1832 werd er een brandspuithuisje op het schoolterrein
gebouwd.
De huizen direct ten noorden van het schoolterrein
De percelen gelegen tussen het terrein van de school en de in
1832 aanwezige gracht ten noorden van die percelen is besproken in de
reconstructie van Veghel, Achterdijk, perceel nr. 13. Dit hele gebied
was rond 1700 nog eigendom van de gemeente.
Op 11 september 1719 werd hier het eerste perceel, groot 25
roeden, gekocht van de gemeente. Er was van tevoren al een huisje op
gebowd. Het gekochte perceel wordt omschreven als: ‘een huijsken met den hoff, groot 25
roeden, gelegen ontrent de kercke genaemt de Hermeij, rondom in de
gemeente weg’. Een andere
beschrijving uit 1719: eene steene huijsinge, schuur, stallinge,
nog een ander huijsken’.
Hierna werd dit perceel nog uitgebreid door meer aankopen:
-
3 ½ roeden in 1791
-
13 roeden en nog
eens 5 roeden in 1794
-
3 roeden in 1803
De koop van 13 roeden in 1794 gebeurde onder voorwaarde dat
het ‘perceel zal nooit mogen worden beplant met bomen of hagen, niets
daarop gebouwd, gelegd of geplaatst, of enige hinder in het gezicht van
voor of over de Brug op den casteele en ganse erve en van hetzelve op,
voor of onder de brug doen, daaaronder ook speciaal begrepen het onlangs
nieuw gebouwd huis van Johan de Jong’.
Tussen 1786 en 1791 werd een derde huis gebouwd op dit
perceel. Omstreeks 1810 was al dit goed in handen van Gerard van Roij,
die in een van de drie huizen woonde en de andere twee verhuurde.
Bij het grote huis
op de hoek hoorde een schuur, die op de kadasterkaart van 1832 vast
achter het middelste huis getekend is, en door Verhees in 1791 als een
los gebouw tussen de twee huizen in. Voor het horizontaal georienteerde
huis op de tekening van Verhees – en voor een vierde huis op deze
percelen - vonden we verder geen aanwijzingingen. Misschien was het een
van de drie genoemde huizen, en was het links verticale blokje in 1791
nog een schuur. Het kan ook een onnauwkeurigheid zijn van Verhees.
Voor ons onderzoek naar de geschiedenis van het schoolterrein
is het voldoende om te constateren dat de grond direct ten noorden van
het schoolhuis voor 1719 nog gemeentegrond was.
De sloot of gracht
Op de tekening van Verhees staat een sloot of gracht om het
schoolgebouw getekend, die met de Aa in verbinding stond.
De sloot liep –met een schoor
onder de weg door - voor de kerk door tot aan het raadhuis.
Op de kadasterkaart is die sloot - minder duidelijk –
weergegeven met een blauwe lijn. Die sloot stond toen ongetwijfeld nog
steeds in verbinding met de Aa, via een schoor of buis onder de weg door
en langs het perceel dat rond 1810 van Gerard van Roij was.
De schoor tussen de gracht om de school en de gracht voor de
kerk werd in 1742 aangelegd, volgens de dorpsrekening van 1742-1743 :
-
betaalt aan Willem van den Bos voor drije
duijsent clincker steenen tot het schoor off riool van den kerkckhoff
tot agter schoolhuijs 19 gulden
-
betaalt aan Lambert van den Boogaart
wegens leverantie van anderhalff mand kalck tot het voorschreven schoor
2 gulden, 3 stuivers en 2 penningen
-
betaalt aan Jan Baltus, metselaar, voort
leggen vant selven schoor 8 gulden, 8 stuivers en 8 penningen
-
betaalt soo aan Peter Aart Jan Tijssen
als aan Geerit Roeloff wegens het opgraven en voorts geholpen aant selve
schoor tesamen 4 gulden, 14 stuivers en 8 penningen
-
Jan Dircx voor ’t bijvaaren van sant
aldaar 1 gulden en 10 stuivers
-
betaalt aan Lambert van den Boogaart voor
vier manden calck ten eijnde en behoeve als voor gelevert 5 gulden en 14
stuivers
Vermoedelijk was de sloot om het
schoolterrein bij het graafwerk inbegrepen, want we vinden vóór dat jaar
in de dorpsrekeningen geen uitgaven voor het onderhoud van deze sloot.
Dergelijke uitgaven komen we wel in latere jaren tegen:
-
1754-1755: betaalt aan Cornelis de Lorge
voort opgraaven van den sloot om den hoff van de custerye huysinge en ’t
leegen vant zant tot den voetpat 2 gulden en 16 stuivers
-
1771-1772: betaelt aen Willem Gysbert
Smits voort opgraven van den sloot om den schoolmeesters hoff, 15
stuivers
-
1772-1773: betaalt aen Gysbert Smits
voort graven van den sloot om den schoolmeester hoff samen 5 gulden en
14 stuivers
-
1775-1776: voor verschotte door hem
gedaen int grave van den sloot om den schoolmeesters hoff
-
1793-1794: betaalt aan Jan Brug syn
verschot aan arbeytsloon voor opgraving van den gemeentens sloot rontom
den hoff van de scholhuijsing de somme van
gulden en 10 stuivers
-
1800: betaalt aan Willem Constant voor
seeve dagen arbeytsloon voort schoonmaken van de suij onder den steenweg
en sloot langs den hoff van den schoolhuijsing 3 gulden en 10 stuivers
En voor het onderhoud van de in 1742 aangelegde schoor:
-
1745-1746: Aan Jan Daniels wegens
leverantie van hout als andersints tot het schoorke aan de kerckhoff
voor de helft 4 gulden en 18 stuivers
-
1770-1771:
Voor leverantie van steenen en arbeijts loon aent schoolhuys en de
schoor aent schoolhuys leggende gedaen 9 gulden; voor het voegen vant
gemeentens riool aent schoolhuys
-
1785-1786:
Voort maken aent gemeentens schoor by ’t schoolhuys
-
1786-1787: Betaelt aen Antony Raymakers
en Peter Raymakers voort schoonmaken van een gemeentens schoor byt
schoolhuys alhier door de straet lopende en opgrave van den sloot om de
hof van den schoolmeester, damen 7 gulden, 2 stuivers en 8 penningen
Een andere aanwijzing dat de sloot om het schoolterrein pas in
1742 gegraven werd zijn de
vermeldingen van een vonder over de sloot die het schoolterrein
met de Aa verbond. Die vonder werd in 1749 aangelegd.
-
1749-1750:
Volgens ordonnantie en quitantie betaalt aan Pieter Schippers voor ’t
leggen van drye nieuwe schoore met leuninge op den dijck na Schijndel,
item vonder en leuning agter den schoolhoff, ’t schoor opden Erpsen
dijck, de Nieuwen dyck op Vorstenbos als andersints, met alle verschotte
van hout, eyserwerck en verdere dependentie van dien by voeren van de
hooge schouwe geordineert 108 gulden, 8 stuivers en 4 penningen
-
Op 24 augustus 1761 werd het onderhoud
van de vonders en schoren in Veghel openbaar verpacht. Onder te
onderhouden vonders wordt ook genoemd: agter
den schoolmeesters hof een vonder en leuning
-
En bij de
verpachting van dit onderhoud op 17 augtus 1772 werd onder andere
bepaald: agter den schoolmeesters hof moet in plaets van een vonder
gelegt worde een eyke brug van een voet vierkant van twee duymse planken
ten minste van wederseyde eenen voet langer dan den voetpat breet is
Hieruit blijkt ook dat er eertijds een voetpad liep tussen de
school en de Aa door. In 1780-1781 werd de vonder kennelijk vervangen
door een buis:
-
1780-1781:
voort maken van een buys om water te lossen uyt den schoolhof en
arbeytsloon
In 1775-1776 was er ook een buis aangelegd om de sloot om het
schooltterrein te verbinden met de sloot aan de overkant (oostkant) van
de straat die vanaf de kerk naar het noorden richting Frisselstein liep.
-
1775-1776: aen Johannes W. Van den Heuvel
betaelt volgens quitantie soo voort maken van een nieuwe buys om water
te losse tussen de schoolmeesters hoff en kinderen Dirk van der Landen
en leverantie van 550 steen voor de gemeente, samen 10 gulden en 6
stuivers
Omheining
Voordat de sloot gegraven werd was het terrein met rijshout
afgezet.
-
1665-1666:
van rys tot den tuyn tot de school, 6 stuivers
Op 13 juni 1720 werd het maken van een omheining openbaar
aanbesteed: Het bestek is bewaard gebleven.
Conditie waar op heeren schepenen en borgemeester deses dorps
van Veghel aen de minst aennemende sullen besteeden het maken van een
heijningh aent huijs van den schoolmeester alhier.
-
Eerstelijck sal den
aennemer moeten maken de heijning te langs neffen ’t huijs van den
schoolmeester soo lanck als de oude nu is
-
Daer toe sal den
aennemer moeten gebruijcken elff à twaelff palen naer ceuse der
besteeders, ider paal lanck acht voet en boven de aerde moeten staen
ontrent 5 ½ voet, ende halven voet viercant, en van onder de palen dat
int aerde comt gebrant
-
Sal hij aennemer in
en door de paalen moeten maaken vier scheyden naar proportie van de
andere geleijt, alle van gesont eijcken hout sonder vou oft spynde, doch
1 ¼ duijm, endt houte
nagelen in de palen wel geslooten, alles wel en net gewerckt naar den
eijsch vant werck, de paalen boven spits voort affloopen van den regen
-
Ook sal den
aennemer voor de deur vant schoolhuijs moeten maken een nieuw poortjen
van eijgen hout ende latten, op de wijse als het oude altans is met alle
het eijserwerck etcetera daer toe noodig
-
Ook sal hij
aennemer, ‘tzij eene ouden oft nieuwen paal, aant oversijde vant
riooltje naast het booterhuijs moeten setten eenen paal ten eijnde de
karren daer niet connen invaren
-
Den aennemer sal
ook moeten maken twee leuninge aen de brugge die daar aff zijn
-
Den aennemer sal d’
oude heijninge, palen, etcetera proffiteeren ende daar tegens betalen ’t
zegel tot die copye conditie. Met voor wyncoop eenen gulden vyff
stuyvers.
-
Dit werk sal moeten
gemaakt wesen binnen den tijt van een maent, op peene van daags te
verbeuren 1 gulden, ende opgenomen zijnde zal aenstonts de betalinge
door de borgemeesters werden gedaen.
Aangenomen door Daniel van Bergijk voor 32-0-0.
Na het graven van de sloot in 1742 werd er een nieuwe heg
geplant:
-
1744-1745:
de rendanten hebben voor vierhondert doorn pootsel gebruyckt tot
de nieuwe hegge liggende om de hoff van den schoolmeester moeten betalen
1 gulden en 2 stuivers
Het is nagenoeg zeker dat men bij het graven van de sloot de
al bestaande grenzen van het schoolterrein aangehouden heeft.
De situatie rond 1650
De kaart van Verhees van 1791 is op de hieronder gegeven kaart
aangepast om de situatie rond 1650 weer te geven:
-
De grond ten
noorden van het schoolt terrein was nog gemeentegrond, er stonden nog
geen huizen.
-
De sloot lag er nog
niet, er was wel een
omheining om het terrein.
-
De raadkamer,
boterwaag en het nieuwe raadhuis werden allemaal pas na 1650 gebouwd en
zijn van de tekening verwijderd
-
Er stonden ook nog
geen huizen aan de Achterdijk
-
De omgrenzing van
het kerkterrein is weergegeven, gebaseerd op de kadasterkaart van 1832
en de reconstructie van dit deel van de Straat
-
Het schoolgebouw
werd in 1597 gebouwd en stond er in 1650 dus al.
-
Achter de school
door liep in 1749 een weg of voetpad, waarvan we veronderstellen dat die
in 1650 er al was, gezien de vorm van het perceel
Tekening: situatie rond 1650
De bouw van de school in 1597
Het register met de renten van de
kerk bevat een acte die de bouw het schoolgebouw in 1597 beschrijft
(inv. nr. 886, fol. 80):
Wy Huijbert Willems, Mathijs Danelts, Joris Gerits, Peeter
Gijsberts, Wilm Hans Peeters, Jan Dirix ende Gerit Adriaens, schepenen,
Goossen Adriaens, Henric Jan Claes ende Peeter Roelofs, borgemeesteren,
Arien Jans Ariens ende Jan Daniels, kerckmeesters, ende Willem Henrix
ende Henrick Martens H. Geestmeesteren, doen condt ende maken kennelijck
eenen iegelycken die nu sijn ende naermaels noch comen,
dat het huijs sijnde van drie gebonden, aen d’ een eijnde
afgehangen, staende metter eenre sijde opde muer van den kerckhoff, d’
ander zijde neffen eenen wech den welcken die vicaris van Vechel den
naburen over sijnen gront verleent heeft, ende getimmert int jaar 1597.
Dat hetselve huijs aldaer op den keckengront mit volcomen
consent des pastoors ende van den nabueren hout ende materie is
geërigeert ende getimmert, ende ’t gelt daer men die dach hueren ende
wercluijden met betaelt heeft is gecomen, met d’ selvere naburen
consent, wten gemeijnen buijdel, sonder dat wij ijmandt daer innen int
particulier hebben te kennen oft naemaels gekent te worden, maer hebben
wij tselve huijs aldaer doen timmeren niet tot behoeff der kecken,
pastorije of oock custerije, maer tot behoeff der gemeijne naburen op
hennen cost, ende der kerckengront, gelijck een ijegelijck kennelijk is,
aldaer is geordineert, door dyn de voorscreven naburen verhoopten dat
hebbe kijnderen dies te beter ende perfectelijcker souden geïnstrueert
ende gesticht worden, ende altijt bij henne kijnderen eenen goeden
meester souden hebben, waer van sij lange tijt in gebreck hebben
geweest.
Ende alsoe die voirscreven naebueren int generaele ende
niemant int particulier dat selve huijs voor hen sijn houdende, ende die
selve te mogen verminderen off in doen breken ende verbrengen, alst hen
altesamen believen sal ende ‘tselve huijs oock te mogen vermeerderen,
maer niet sonder des vicaris consent, nu sijnde oft namaels comen sal.
Ende want alsoo waarachtig is, soo hebben wij schepenen enz. Actum den
XXII februarij 1598
De zuidelijke kerkmuur
De zuidelijke grens van het kerkterrein is op de kaart
hierboven met een zwarte lijn getekend. Daar een ’kerckmuer’.
De Veghelse pastoor verdiepte zich in 1623 in de rechten van
de Veghelse kerk. Hij vond in het register van de kerk een oude acte van
4 februari 1534. Jan Ghysbert Floryssoen beloofde de waterafvoer niet te
belemmeren met visgeweren en de tussen zijn erf en het kerkhof staande
kerkmuur niet te beschadigen.
Jan soene wylen Ghysbert Floryssoen heeft geloeft tot
behoeff der kercken van Vehcel dat hy tot genen tyden toecomende enige
geweren omtrent ’t voirscreven erve dair by den kerckhoff van Vechel in
groete ontidinge wateren affdriven mocht, ende mids dien scade ende
hynder lyden. Ende die kerckmuer
der kercken van Vechel tot geenre tyt quetsen noch breken bevens synen
erffenisse.
Jan Gijssen schrijft:
uit welke blijckt dat de erffenisse
daer nu op woont Gijsbert Jan Alers eertijts de kercke heeft toebehoort
ende meede soe sorchvuldich dat onse voorouders zyn geweest om de
kercken goet ende apperidiger te onderhouden, alhoewel naderhant, jaer
voor mijnen tijt, en pastoir met de kerckmeester ter tijt zijnde hier in
pre sijn afgeweken van hare predecessuren latende bijcans de geheelen
kerckmuur betimmeren met stallen ende brouhuijs ende sonder eenich
schriftelijcke vernieuwen van desen voirscreven brieff, of
aenteeckeninge van conditien nootsakelyc om den kerckmuur ende kerckhoff
te bevrijen, d’ welcke dan naderhant pro successores niet wel te wercken
wilt, iterim dient sesen voirscreven brieff tot defensie der kercken in
cas van noot.
Volgens een acte van 4 februari
1534 in het schepenprotocol verkopen heer Gielis van Erpe, priester
te maren’, en Jan, zoon van wijlen Claeus Wautgers het huis op
die dag aan Ghysbert Florissoen van Helvoert. Heer Gielis en Jan Claeus
hadden die huis eerder gekocht van Engel, dochter van wijlen Dirck van
Sontvelt, weduwe van wijlen Hanricx Sleuwen. Claeus Wautgers was in die
periode kerkmeester van
Veghel, en omdat hij samen met een priester optreedt is het mogelijk dat
het huis korte tijd in bezit is geweest van de kerk van Veghel, hoewel
dat niet expliciet genoemd wordt in betreffende acte. Ook in dat geval
was dit perceel geen deel van het oorspronkelijke kerkterrein.
De acte uit 1535
Op 8 februari 1535 werd een stuk
grond genoemd het ‘Scoelckerckhoff’ verpacht. De schepenprotocollen van
Veghel bevatten een sumiere versie (R23, fol. 207) van de acte en het
register van de renten van de kerk (inv. nr. 886, fol. 70) een volledige
transcriptie. Hier volgt de volledige versie:
Item Danelt sone wijleneer Danelt Geritssen ende Jan soon
wijleneer Claeus Wautgerssen, kerckmeesteren in haere tijt der kercken
ende fabrijken van Vechel, hebben vererffpacht Peeteren sone wijleneer
Horxse, chirurgijn,
een stuck lants genaemt den schoolkerckhoff metten
houtwasse ende willigen daer rontom staende, gelegen in de prochien van
Vechel bij den kerckhoff der kercken voorscreven, u.l. (= ene zijde) die
kerckmuer der voorscreven kercken ende voort rontom eenen gemeijnen
vaerwech gaende,
twintich jaren lanck
durende, dat een jaer den andere sonder middel in stediger pachtinge
volgende, dat’s vur ende om ses pont paijments te betalen alle jaer op
onser vrouwen lichtmis dach ende lichtmisse nu naerstcomende den eersten
taeldach
met voorwaerden dat Peeter pachter voirsrevenop dese
voorscreven erffenisse sal mogen setten off doen timmeren een woonhuijs
op sijnen cost, voor hem selven ende sijnen eijgenen huijsgesinne, in
den welcken hij niet en sal houwen eenige ongelijcke persoonen daer door
iemans geschandaliseert mocht worden, alsoo dat men bevijnt dat hij
quaede herberge ophielt.
Ende na den twintich jaren van deser pachtinge duerende,
soo mogen de kerckmeesters ter tijt wesende het voorscreven stuck lants
metter huijsinge daer op staende wederom aenverden oft hen gelieft
behouwelyc dat men t’ voorscreven huijs oft daer nije alsdan opstont
werden sal bij goede mannen daer verstant af hebben ende soo die mannen
dat werderen bij redelijcken prijse, den selven prijs sullen de
kerckmeesters voorscreven den pechter voorscreven weder geven als hij
afvaert.
Ende Peter pachter sal t’ voorscreven stuc lants aenverden
op pinxterenavont nu naestcomende in den jare 1535 bloot ende als die 20
jaren om sijn, soo sal hij ’t wederom laten liggen ende afvaren op
pinxteravont bloot sonder daer enige vruchten af te trecken, sonder
argelist. Ende Peter pachter voirscreven sal t’ voirscreven stuc lants
houwen in goeden erde van sijns selfs stoff, oft van den stoff dat op de
voirscreven willigen wassen sal.
Ende Peter pechter en sal de kerckmuer niet mogen quetsen
met enigen timmer oft daer beneven mogen pooten daer door de voorscreven
kercmuer bederven oft renotijck konde.
Ende voort houwen alle gebuerlijcke rechten sonder
argelist. Er magistri fabricq promiserunt supra bonis ecclesien Peetren
voorscreven dese pachtinge den voorscreven tijt lanc durende te houwen.
Ende Peter pechter voors(creven) heeft wederom gelooft op de
verbijntenisse van alle sijn goederen, hebbende ende crijgende dese
tegenwoordige voirwaerde te voldoen ende na te gaen, sonder argelist.
Actum den achtensten dach february anno 1534 (= 1535 in de paasstijl).
Het stuk grond, het ’
Scoelkerckhoff’, grensde aan een zijde aan de ‘kerckmuer’ en verder aan
de weg. Dat moet het terrein zijn waar in 1597 het schoolgebouw
neergezet werd. Het is opmerkelijk dat de weg die tussen de school en de
kerk door niet genoemd wordt. Het terrein liep door tot aan de
kerckmuer. Dat dit ook werkelijk zo was, blijkt uit de bepaling dat
Peter, de pachter de kerckmuer niet mag beschadigen. Ook van het terrein
waarop in 1597 het schoolhuis gebouwd werd werd toen geschreve dat het
grensde aan de ene zijde aan de kerckmuer en aan de andere zijde aan een
weg.
In het schepenprotocol is deze acte
doorgesteept. Dat zal betekenen dat de pacht ofwel niet doorgegaan is,
ofwel vroegtijdig afgebroken werd. De laatste vermelding van de pachter
Peter Horcx in de Veghelse protocollen dateert van 25 januari 1544.
Hoewel er op dit terrein pas in
1597 een schoolgebouw neergezet zou worden, wordt het in de acte van
1535 toch al ‘Scoelkerckhoff’ genoemd. Mogelijk werd er op dit terrein
een deel van het jaar in open lucht, op bankjes onder de bomen, les
gegeven, en bij slecht weer en in de winter in de kerk. Of men gaf
overwegend les in de kerk en gebruikte het terrein als speelplaats. Dat
les geven was in die tijd behalve lezen en schrijven en misschien
rekenen ook vooral het oefenen voor het zingen in de kerk en leren
misdienen. Boerenkinderen gingen veelal alleen in de wintermaanden naar
dergelijke lessen, dus het aantal leerlingen zal in de zomer niet zo
groot geweest zijn.
De acte uit 1539
In het schepenprotcol van Veghel
(R24, fol. 67) bevindt zich een samenvatting van een acte van 26 april
1539, die ook in het register van de renten van de kerk (inv. nr. 886,
fol. 2v) opgenomen is, maar daar is gedateerd op 20 juli 1539:
Dit syn de brieven van enen
stucxken lants genoemt den Scoelkerkhoff wijlen toebehoirenden den
rectoer van Sunte Achten altair.
Wy Dries van Horck, Aernt Hanrick Aerntss, Hanrick soen
Hanrick Driessen, Willem Hanricxs van der Rijt, Wouter Willenssoen,
Dirck Hanrick Sleuwen, ende Jan Hanricxsoen van Tillair, scepenen in
Vehel doen condt enen yegelycke dat
voer ons is comen Jan soene wylen Claeus Wautgers soen kerckmeester in
synder tyt der fabriken van der prochie kercken tot Vechel.
Ende heeft erfelycken opgedragen ende overgegeven by
wissele heere Jannen soene wylen Dirck Hanricxs, rectoer van Sunte
Agathen altair, gesticht in der voerscreven kercken tot behoeff synre
ende tot behoeff van allen rectoren des selve altairs die naemaels wesen
sullen, eenen jairlycken ende erffelycken chyns van vier Bosch ponden
payments.
De cijns werd
betaald door Aert soen wylen Hanrick Roeffs soen uit ‘enen huyse, hostat
ende hoff’met bijbehorende landerijen, gelegen in Veghel aent
Vranckevoert en uit een suk
land, genoemd die Braeck.Jan soene wylen Claeus Wautgerss had deze
erfcijns eertijds verkregen van Dircken soene wylen Willem Houbraken man
van Margrieten dochter wylen Peter Wouterssoen, zoals in Bossche
schepenbrieven beschreven staat.
De voornoemde
erfcijns van 4 Bossche ponden payment is geruild tegen ‘een stuckcxen
lants dair wylen een huys te staen plach den altair voirscreven
toebehoirende’, gelegen in Veghel ‘byder kercken’
-
mitter eenre
syden neven erffenisse der voirscreven kercken dat wylen toe te behoiren
plach heer Dircken van der horst vicaris wylen der voirscreven kercken
-
mitter andere
syden ende mitten enen eynde neven die gemeyn straet
-
streckende mitten
anderen eynde opten kerkckhoff der voerscreven kercken
vander voirscreven kercken in enen
erffelycken recht te hebben ende te besitten,
ende heer Jan als rectoer
voirs(creven) heeft opt voirs(creven) stuck erffs ende op alsulcke vier
Bosch ponden payments hy ende syn predecessoren ter cause van desen dair
aff plagen te ontfangen vanden kerckmeesteren ter tys wesende ende op
alle brieven recht dair inne helmelinge vertegen tot behoeff der voirs.
Kercken.
Volgens de acte van 1539 was het
terrein in twee helften verdeeld geweest, een westelijk en en oostelijk
deel, gescheiden door een ongeveer noord-zuid lopende grens.
-
Een deel was in 1539 van de kerk van
Veghel. De had dit deel gekocht van pastoor Dirck van der Horst. Die
wordt in de aartsdiakonale registers in de periode 1438-1479 genoemd als
pastoor van Veghel.
-
Het andere deel was in 1539 door de kerk
gekocht (ofwel geruild tegen een jaarlijkse erfcijns van 4 Bossche
ponden) van het Sint-Agatha altaar. Aan dat altaar waren een
zelfstandige priester, inkomsten, rechten en plichten verbonden. Op dit
perceel stond eerder een huis.
Joannis Gijssels schreef in 1623
(fol. 80v):
Van den voorscreven school kerckhoff staet eenen brief int
out register der kerckenbrieven hier voir fol. 2 verso et fol. 3, wt den
welcken blijckt dat de geheele erve daer nu opstaet het schoolhuijs
metten wech tusschen het selve huijs ende den geheelen hoff, soo hij nu
bijcant in sijn ronde gelegen ende afgegraven is, eertijts toebehoort
heeft twee persoonen ende alsoo in effeckt twee erven syn geweest, te
weten het een deel heer Diricken van der Horst, vicarijs wijlen tot
Vechel, ende den rectoir van S. Agathen altaer het ander deel, wesende
een stuxken lants daer wijlen een huijs te staen placht, den altaer
voirscreven toebehoirende, doch soo is nu de geheele erve toebehoerende
de kercke tot Vechel, oft immers den vicarius ex tempore sijnde met de
kerck tsamen, als blijckt uit de voirscreven brieven ende copijen.
Dit impliceert
dat Peter Horcx die het terrein in 1535 voor 20 jaar pachtte het al voor
1539 weer verlaten had, wat wel klopt met het doorstrepen van de de
pachtovereenkomst in het schepenprotocol. Verder lijkt bij de pacht in
1535 ook het perceel van het St. Agatha altaar inbegrepen te zijn
geweest, omdat het perceel toen grensde aan de kerckmuer en verder aan
alle zijden aan een weg.
De akten uit 1535, 1539 en 1597
schrijven alle drie dat het ‘scoelkerckhoff’ aan de ‘kerckmuer’ grensde,
met andere woorden: de doorgang tussen de kerk en de school door naar de
brug bestond in de zestiende eeuw nog niet, tenminste niet formeel.
Kennelijk hield men vanaf de brug komende links aan en volgde men de weg
die achter de school door liep.
De ruzie om de schutskooi
Pasoor Jan Gijssels schreef in 1623 in het register van de
renten van de kerk (fol. 81v):
Maer alsoo de heere
van Vechel met de schepenen ende borgemeesters anno 1623 den 23 maij,
dijnstdaechs in de Cruijsdagen, bestaen hadden met een authoriteijt
via facti te stellen een
schutskoeije niet verre vant schoolhuijs, vast neffen ende aen den
kerckmuer des kerckhoffs, bijcans recht tegenover de groote kerckdeure
na den noort zijde, soo hebbe ick heer Jan Ghijssels, pastoir met de
kerckmeesters Anthonis Jacopss ende Anthonis Henrixsen
mij dair fortissimie tegen geopponeert et veele ende stercke
protestatieren in presentie van getuijgen daer tegen gedaen, eensdeels
om de indecentie dat de schutskoeije soude geset worden
soo na bij de jercje ende kerckhoff, ten anderen om te
mainteneren de gerechtichheyt der pastorijn ende kercken op den welcken
gront niemant en mach ofte en behoort te timmeren sonder consent der
genen die den selven toecomt, alles blijckende bij de copijen hier voir
gestelt, die ick doen oock hebbe gethoont, alsoo dat de schutskoij is
vandaer gestelt ende gevleven geweest, d’ welck ick hier as notitiam
successorus hebbe willen aenteeckenen,
gelijck oick dat in
de voorscreven discretie onder andere genochsaem van den here ende
schepenen voirscreven bekent is geweest den kercken gront te zijn soo
wel de lege plaetse buijten den kerckmuur als den wech totten hoff toe,
maer sij wilden hen behelpen met enich contract dat sij seijden eertijts
gemaect te sijn tussen de gemeijne naburen ende den pastoir, te wten dat
dien wech met de aenliggende lege plaetsen de ghemeijnte soude toecomen
divers om te gebruijcken soo lange als de selvne aen de pastoir
betaelden een sekere rentken
van 4 ponden paijment jairlycx als by manier van verhueringe oft
verpachtinge, maer alsoo sij geene documenten oft bescheet van alsulcken
contrackt ende waren thoonen, oft ick in seven jaren mijnder regeringe
noijt van den gemijnte wege het voirscreven schutken ende hebben
gebuert, ende hebben dat niet veel geacht, doch hebben tselve in kennis
genomen van ettelijcke naburen, die ick als getuijgen hier toe hebbe
genomen, te weten Jan Goossens, Wilm Meussen, Anthonis Cornelissen,
Dirck Wilm Henricx ende anderen.
Wat was dat voor een contract of
aspraak tussen het dorp en de kerk?
De rente betaald aan de kerk voor
het recht van overpad
In de dorpsrekeningen tussen 1634 en 1655 komt
herhaaldelijk een bijzondere betaling aan de kerk van veghel voor:
-
1634-1635:
betaelt aen myn heer den pastoor die somme van 14 gulden, blyckende by
de quitantie ende noch van den wech achter de school
-
1638-1639:
aen den selven pastoor ende dat van weegen een renthe van 28 stuijvers
de somme van 5 gulden 12
stuijvers. Bijschrift: sal den pastor hebben te blijcken sijn
geregticheyt van dien
-
1639-1640:
betaelt aenden voirscreven heere pastoor van eene wech lopende tusschen
de schoele ende den custers hoff waer van hem jaerlycx toecompt 28
stuyvers, betaelt het jaer van 1636, 37, 38 ende 39, compt tsamen de
somme van 5 gulden en 12 stuyvers. Bijschrift: den pastoor sal hebben te
betonen de rechterheyt van dien
-
1641-1642:
den selven pastoor ende dat van wegen een rente van vier pont paijments
voor de servitijt van de gemijne wech gaende over den schoolkerckhoff
nae de brugge (4 pond payment kwam overeen met 28 stuivers)
-
1642-1643:
betaelt aenden heere pastoir over vyff jaeren achterstelts eender rente
van 28 stuyvers jaerlijcx de somme van 7 gulden. Bijschrift: wort dese
articule geroijeert offwel gesuspendeert tot der tyt dat den pastoir
wettelyc sal bethoonen daer toe gerecht te syn.
-
1649-1650:
Opden 16en februarij geweest tot Roij Geryt Genricx, Goordt
Peter Rutten, den secretaris, Willem Jan Henricx ende den stadtholder
met een voerman met pert ende kerre om te spreken den rentmeester Battem
aengaende den gepretendeerden wech achter de school ende doen vertert
met verscheyden persoonen 2 gulden 8 stuyvers
-
1655-1656:
Optten 18en aprill gevaceert tot Rode by den rentmeester
Battem betaelt het rentken vanden wech achter de schooll vyer jaeren
comt 5 gulden 12 stuyvers
Samengevat:
-
Het dorp betaalde jaarlijks een rente van 28 stuivers
ofwel 4 pond payments aan de kerk van Veghel.
-
In 1655 werd de rente betaald aan rentmeester Battem,
kennelijk was de rente in 1648 met de andere inkomsten van de kerk door
het land geconfisqueerd.
-
De rente werd betaald voor het gebruik van een weg over
grond van de kerk. Die weg liep:
o
1639-1640: tusschen de schoele ende den custers hoff
o
1641-1642: gaende over den schoolkerckhoff nae de brugge
o
1649-1650 en 1655-1656: achter de school
De ‘custers hoff’ lag binnen de
omheining en latere sloot, zie bijvoorbeeld:
1754-1755: betaalt aan Cornelis de Lorge voort opgraaven
van den sloot om den hoff van de custerye huysinge
De verklaring uit 1597 over
de bouw van het schoolgebouw vermeldt:
... dat het huijs sijnde van drie gebonden, aen d’ een
eijnde afgehangen, staende metter eenre sijde opde muer van den
kerckhoff, d’ ander zijde neffen eenen wech den welcken die vicaris van
Vechel den naburen over sijnen gront verleent heeft, ende getimmert int
jaar 1597 ...
Deze vermelding en die in de dorpsrekeningen maken
duidelijk dat het niet ging om de doorgang tussen de school en de kerk,
maar om een doorgang over het school terrein, achter de school door.
Kennelijk stond de pastoor niet toe dat men de route tussen de kerk en
de school volgde. Wellicht was er een practische reden, zoals het
gebruik van dat terrein als speelplaats voor de kinderen. Aan de
noordzijde van de school mochten de kinderen vermoedleijk niet komen,
omdat daar de hof van de schoolomeester lag.
De veronderstelde situatie rond 1600 is
op onderstaande tekening weergegeven.
Joannis Gijssels schreef in 1623 over het
schoolkerkhof:
doch soo is nu de geheele erve toebehoerende de kercke tot
Vechel, oft immers den vicarius ex tempore sijnde met de kerck tsamen,
als blijckt uit de voirscreven brieven ende copijen, oock den wech die
nu tusschen het schoolhuijs ende den hoff is gaende, den welcken den
vicaris van Vechel, te weten heer Roeloff van den Hagen den naburen over
sijn gront verleent heeft, als blijckt uit de voorgaende copije de anno
1598.
Volgens Gijssels was het recht van overpad gegeven
door pastoor Roeloff van der Hagen. Hij was pastoor in Veghel tussen
1571 en 1606. De verklaring uit 1597 schrijft dat de weg bij de bouw van
de school die weg al bestond , en dat ‘die
vicaris van Vechel’ dat recht gegeven had. Er staat niet dat een
voormalige vicaris ofwel pastoor dit gedaan had, aleen dat ‘die vicaris’
dat gedaan had. Volgens Gijssels bedoelde men daarom de toenmalige
pastoor. Het recht van
overpad werd dus in de periode 1571-1597 verleend.
Vanaf 1638 had de kerk moeite om deze rente te
beuren. Dat wijst er op dat toen het gebruik van de weg achter de school
door in onbruik was geraakt. De reden daarvan was ongetwijfeld dat men
inmiddels komende vanuit de straat een nog kortere route naar de kerk
was gaan gebruiken, die tussen de school en de kerk door.
Toen de school in 1597 gebouwd werd, of kort
daarvoor, werd onderhandeld tussen het dorp en de kerk over de toegang
naar de brug over de Aa. Uiteindelijk stond de pastoor in of kort voor
1597 toe dat men achter de school door mocht gaan, tegen betaling van
een jaarlijks bedrag van 28 stuivers. Lang heeft dat niet gewerkt, na
enkele tientallen jaren gebruikte men weer de korste route, en niets
wijst er op dat de kerk zich daar tegen verzet heeft. Wel bleef de kerk
haar jaarlijks bedrag van 28 stuivers beuren, hoewel het dorp op een
gegeven moment wel onwillig werd om te betalen voor een niet meer
gebruikt recht.
Het was een vreemde situatie, die grote omweg om van
de brug in de Straat van Veghel en vice-versa te geraken. Wat zat daar
achter?
De brede ovegang
Aan de
overkant van de Aa werden de percelen direct ten noorden van de weg pas
in de 19de eeuw aan particulieren verkocht werden.
Dit betekent
dat er eertijds een hele brede overgang over de Aa is geweest, zoals op
de volgende tekening te zien is.
De voorde en
de waterstand van de Aa
Voordat de
brug over de Aa gebouwd werd, was hier een voorde. Dit wordt aangetoond
door een akte in het rechterlijk archief van Veghel van 20 juli 1555.
Daarin is sprake van ‘eenen aabempt’, gelegen ‘by de steenen huys vrouwe
Johanna’, grenzend aan:
-
ene zijde. : ‘die gemeynt geheyten die Voert'
-
andere zijde: Goert Janssoen Willems en ‘een laeck aldair’
-
ene einde : Heylwich dochter Willem Hanricxs van
Tillair
-
andere einde: ‘die gemeyne Aa aldair vloeyende’
Deze beemd
grensde aan een zijde aan ‘die gemeynt geheyten die Voert'
en dat moet aan de zuidkant, dus de kant van de latere school geweest
zijn, omdat daar de gemeint tot aan de Aa doorliep. Ten noorden van het
kasteel was dat niet het geval. De preciese ligging van de beemd is
moeilijk te achterhalen, omdat de loop van de Aa rond Frisselstein
volgens een uitspraak van de Rekenkamer te Brussel kort voor 1629
verlegd is. In 2002 werd
door archeologische grondboringen bevestigd dat de Aa rond Frisselstein
vroeger anders gelopen heeft. Het net iets te mooi rechthoekige terrein
van kasteel Frisselstein is dus het resultaat van menselijk handelen, en
geen natuurlijke omstandigheid.
Als men
tegenwoordig naar de brug over de Aa loopt en naar het water staart is
moeilijk voorstelbaar dat men de rivier eertijds te voet over kon
steken. Maar vroeger voerde de Aa nog niet zoveel water af. Veel
regenwater stagneerde in de Peel en in de natte hei- en broeklanden en
bij tijd en wijlen stond de Aa zelfs grotendeeels droog. Kinderen
baadden en zwommen dan ook in de Aa:
Op 2 juli 1661 had
het dorpsbestuur ondervonden ‘die ongerechtheyt die jonggesellen offte
kynderen der ingesetenen aengaende het baijen off te wassen int revire
de Aa op de gemyne passagie van de brugge tot grootte schandalie der
selver voor de geene die daer passeren.’ Dat bloot baden was niet het
probleen, maar wel dat het publiekelijk bij de brug gebeurde. Dat werd
voortaan verboden ‘ontrent de brug, soo verre strect het brouhuis Matys
Peters ende eynde van Dirck van der Hagen bemt’.
Dat hielp kennelijk niet, of het jaar erop was men het
verbod alweer vergeten, want op 11 juli 1662 ordonneerde het
dorpsbestuur:
‘alsoo daer groote
foute sijn geschiedende onder de kinderen int baden ende ondecken
haerder lichamen hetwelck is tot verergeringe ende schandael van alle de
passanten, mitsgaders strijdich tegen alle eerbaerheijt’. Weer wordt
verboden om ‘ontrent de Vechelsche brugge sich selven te ontblooten ofte
sijne lichame te ontdecken om ter plaetsen voorscreven publieckelijck te
baden ofte swemmen’.
De hoogte van de waterstand hing ook van van de sluis van de Kilsdonkse
watermolen. Tussen 17 maart en 1 oktober moest die open blijven staan en
mocht de watermolen niet gebruikt worden, omdat anders veel Veghelse
beemden onder water liepen en dan kon men er weinig of geen hooi vandaan
halen. Toen men in 1802 de keien straatweg in Veghel verlengde, had men
geprobeerd om de stenen voor half maart per pleit van Den Bosch over de
Aa naar Veghel te voeren. Daarna was dat onmogelijk. Helemaal was dat
toen niet gelukt, een deel van de keien had men in Middelrode moeten
lossen, omdat de waterstand van de Aa al teveel gezakt was. Bij de
oorlogsverwikkelingen van 1794 moesten de dorpen volgens bevel van 29
juli 1794 alle schuiten die er waren naar Den Bosch brengen. Er was in
Veghel een pleit (= platte schuit) die te groot en zwaar was om per kar
te vervoeren en gezien de lage waterstand in de Aan kon men die ook niet
over het water vervoeren. Er was ook een klein schuitje met een
vaarboom. Toen men dat kleine schuitje over de Aa naar den Bosch
probeerde te bomen bleef men tussen de brug van Heeswijk en het kasteel
aldaar steken, ‘als vindende onmogelijk verder transportabel’.
Toch
verdronken er wel eens mensen in de Aa, ook in de zomer, onder andere
vanwege diepe gaten in de bodem van de rivier.
Op 13 juni 1687 visiteerden twee schepenen met Antonij Spieincx,
chirurgijn, het lichaam van Jan Thijssen. Die was afgelopen dinsdag naar
de markt in Eindhoven geweest. Op weg naar huis kwam hij in Veghel aan
de Aa. ‘Dat aldaer omme die door te passeren ende den naesten weg naer
sijn huijs te nemen sijne schoenen, kousens en broeck heeft
uijtgetrocken, dog soo het schijnt, dat int doorgaen van de grondt is
geraeckt ende in eenen wiel getreden en gevallen en alsoo onnoosel
verdroncken.’ Het lichaam werd in de Aa gevonden ‘ontrent de erffenisse
van Hendrick Jan Aerts daer de passagie naer sijn huijs was.’
Dat mensen wel eens te voet de Aa overstaken blijkt ook uit
een ordonnantie uit 1665:
Mijn heeren schoutent ende schepenen en ordonneren dat
niemandt van de nagebueren kinderen sullen moghen hen begeven om door de
Aa ofte ander water te moghen waijen ofte te swemmen en dan alleen door
de brugge staende voor mevrouwe van Erp huijs, om alsdan een idereen
sijnen wegge te haelen opten witten donderdagh naer ouden gewoonte, 26
februari 1665.
‘Wegge’ was
een soort brood. Op Witte Donderdag, de dag waarop het Laatste Avondmaal
van Jezus Christus herdacht wordt, werd er door de vrouwe van Erp brood
uitgedeeld aan de Veghelse bevolking. Hier kwam de bevolking denkelijk
in grote aantallen op af. Rond die tijd was de sluis bij de Kilsdonkse
molen geopend en stond het water in de Aa weer laag. De schout en
schepenen verboden om op die dag te voet de rivier over te steken, men
moest over ‘de brugge staende voor mevrouwe van
Erp.’ Wat was dit voor een brug?
Het brugje
achter de school
In tijden van
oorlogen werd de brug over de Aa nogal eens afgebroken om
troepenbewegingen van vijandelijke legers te verhinderen. De oudste
vermelding daarvan komt uit de Bossche stadsrekening van 1511. De brug
werd toen afgebroken tijdens een van de Gelderse oorlogen. De laatste
keer dat dit gebeurde was op 11 mei 1940, tijdens de
Tweede Wereldoorlog.
Volgens de
dorpsrekeningen van Veghel werd ook op 11 mei 1629 tijdens het beleg van
Den Bosch de brug over de Aa afgebroken. Uit de dorpsrekening:
-
1629-1630:
opten selven dach (11 mei 1629)
heeft Rut Jan Cluijtmans aen de capelle aent Havelt geschoncken aen den
oversten die daer comandeerden ses hoender van Seger Donckers gecocht,
ende daer voor betaelt 1 gulden en 16 hoenders, ende was alle op ten
selven dach als de bruggen tot Erp ende Vechel affgeworpen worden
-
1629-1630:
van Jan Janssen gecocht seeven
vaten haveren ende die geschoncken doen hier de brugge affgeworpen
worden ende daer voor betaelt 5 gulden en 5 stuivers
-
1629-1630:
Michiel ontfangen van tgene
vercocht was van de oude brugghe, de somme van 11 gulden
Op 1 mei was
het beleg van Den Bosch door de Staatse troepen begonnen en op 18 mei
was de stad geheel omsingeld. Later in 1629 zou Den Bosch capituleren.
Het afbreken van de brug over de Aa diende dus om om troepenbewegingen
te hinderen. Na 1629 bleven de oorlogshandelingen in de meierij tot 1648
voortduren. Pas in 1639-1642 werden uitgaven gedaan voor het herstellen
van de brug.
-
1639-1640: de borgemeesteren int jaer
1639 de brugge doen macke over de A, waeraen sij lieden hebben wtgegeven
de somma van 37 gulden en 10 stuyvers. Resterende hen lieden aen de
vercop cedulle van het hout, compt voor ontfanck. Ende wederomme aen de
specificatie van het vorgenoemde soe van het sagen der plancken als het
thimmeren ende ysserwerk
-
1640-1641: betaelt aen Arien Willems van
dat hij de leede van de brugge heeft gemackt, daer van verdient 10
stuyver1642-1643: Item den 17en junij ten Bosch geweest met
drye karren ende daermede delen (=planken) gehaelt om op de brugge te
leggen, daervoor betaelt ter somme van 22 gulden. Ende alsdoen vant
lijssent ter beyder zijde gegeve 4 gulden en 9 stuyvers. Ende voor
naegel 4 gulden en 7 stuyvers. Als doen int haelen der voorschreven
delen int bijwesen van Michiel Donckers verteert 1 gulden en 10
stuyvers. Ende vande plancken op te leggen gegeven de somme van 10
stuyvers.
-
1642-1643: Item hebben de selve
borgemeesteren als men de deelen om de brugge te leggen van
Shertogenbosch tot hyer toe broechte groote travaillie ende moyte gedaen
ende gehadt gelyck sy hebben gedaen ende gehadt mette gemelde deelen
opte voorschreven brugge te helpen leggen, stellen daer voor in alles te
saemen de somme van 2 gulden
Hoe heeft men
tussen 1629 en 1639 de Aa overgestoken? Uit de dorpsrekeningen blijkt
dat men in februari 1630 achter de school een kleiner brugje bouwde.
Ongetwijfeld was dat veel lichter en alleen geschikt voor voetgangers,
en niet voor karren en paarden of miliair materieel. De oudste
vermelding uit de dorpsrekeningen:
-
1629-1630: opten 13en
februarij 1630 voor nagel eenen stuijver ende voor plancken gegeven 3
stuijvers die aent brucxken bij de schoole worden gebruijckt
-
1647-1648:
Antonij Tonissen gedaen ettelycke plancken tot brugxken achter de
school door Arien Aerts gehaelt 18 stuyvers
-
1650-1651:
o
Optten 20en september de
borgemeesters gecocht houdt van Matijs Peters tot reparatie vant
brucxken achter de school, bedragende 14 gulden.
o
Betaelt aen Antonis Henrick Jacops dat
hij negen den halven dach heeft getimmert aent brucxken op syn selfs
cost, daechs twentich stuyvers, beloopt 8 gulden en 10 stuyvers
o
Goossen Melchiors van timmeren betaelt 2
gulden en 14 stuyvers aent tselve brucxken verdient
o
Betaelt aen Anthonis den Smit 2 stuyvers
van nagel gebruyckt aent bruxken achter de schoolle
-
1664-1665:
o
Betaelt aen nagel aent cleyn brugxken 1
gulden en 4 stuyvers
o
Betaelt aen Claes den Raeijmaecker van
houd te haelen aen het bruckxken, 15 stuyvers
Op 24 juni
1664 werd het klein brugje achter de school en het wegdek van de grote
brug vervangen. Deit werk werd openbaar aanbesteed en het bestek daarvan
is bewaard gebleven:
Onder conditie ende rescriptie hier naer beschreven soo willen
de regeerders des dorps Vechel desen onderschreven publicatie voor alle
man bestellen het maecken van een nieuw brughken achter de schole van
der lenghde ende breyde als het voor dese geweest is,
-
ende sal den
aennemer het selve moeten maecken aen beyde de syden met vijff paelen,
wesende tien int getall,
-
ende voorts over
welven ende plancken naer vereijsch van de saecke ende naer oordeel van
onpartydighe timmerlieden des kennis hebbende,
-
ende sullen de
regeerders den plancken, paelen ende andere materiaelen daer toe
dienende moeten besorgen.
-
Item sal den
aennemer alnoch gehouden syn tot overplancken der groote brugghe over de
Aa liggende de langhde van achtendertich voeten lanck mits de
voorschreven regeerders insgelijckx te besorgen het hout daer toe
dienende,
-
ende den afval van
de plancken als andersints van beyde der voorschreven bruggen sal aen de
voorschreven regeerders gelevert worden ende ten meesten oirbaer van de
gemeynte geemployeert orden.
Het werk werd door Aert Faessen aaangenomen voor 7 gulden en 4
stuivers
In de bronnen wordt naar dit brugje verwezen als het ‘brugxken achter de
school’.
In de hiervoor
genoemde ordonnantie uit 1665 wordt dit brugje genoemd: ‘de
brugge staende voor mevrouwe van Erp huijs’, en die ordonnatie schrijft
voor dat men niet door de Aa mag waden maar over dit brugje moet gaan.
Hieruit blijkt ondubbelzinnig dat het om een brugje over de Aa ging dat
ten noorden vande grote brug dichter bij kasteel Frisselstein gebouwd
was.
Na 1665 vonden
we geen vermeldingen van dit brugje meer in de dorpsrekeningen, maar het
kan zijn dat reparaties aan dit brugje schuil gaan onder meer algemene
aanduidingen, zoals ‘brug’. Als het brugje in 1665 nog vernieuwd was,
dan heeft het daarna nog enige tijd bestaan.
Op 13 juni 1720 werd het maken van een omheining om het
schoolterrein openbaar aanbesteed. Een van de bepalingen luidde toen:
‘den aennemer sal ook moeten maken twee leuninge aen de brugge die daar
aff zijn’. Het is mogelijk dat de de laatste verwijzing naar het brugje
achter de school is. Het is niet helemaal uit te sluiten dat het naar
een reparatie van de leuningen van de grote brug verwijst.
Op de tekening
van de kerk en brug van 1674 staat dit kleine brugje niet getekend.
Kennelijk viel het brugje aan de linkerkant buiten beeld.
De oude brug
en de nieuwe brug
Een akte van 24 mei
1555 vermeldt ‘eenen aabempt’ genoemt ‘den
Russel bempt’ gelegen ‘aen
die Auwe Brugge int Russelt’. Een andere akte van 22-11-1557
heeft het over het vaststellen van een grens tussen een perceel genaamd
‘die Dyeegrave en de
Russelstreep’, waarbij
een paal naast de straat staat ‘coemende
van der Auwer Bruggen’. De oudste vermelding van de Oude Brug dateert
uit 1368-ca. 1400. Cornelissen vermeldt in Toponiemen Veghel
als oudste vermeldingen van deze brug; ‘bij
die aude brugge’ (1409); ‘in
die voertacker aldaar, aen daude brugge’ (1421).
De brug op de Leest,
de voorganger van de latere Mestbrug, bestond in 1400 dus al. Dat die
brug de oude brug was, past goed in wat we weten van dat gebied. Die
brug gaf toegang toe een vroegmiddeleeus landgoed of domein op de Boekt.
Als die brug in 1400 de oude brug
was, dan was er toen ook een nieuwe brug en dat moet de brug over de Aa
in de Straat zijn. De brug in de Straat over de Aa werd dus vóór 1400
aangelegd.
Waar lag de
brug over de Aa?
Gezien de
brede overgang over de Aa daar ter plaatse en het geregeld afbreken en
weer opbouwen van de brug tijdens oorlogen, kunnen we ons afvragen of de
brug wel altijd op dezelfde plek heeft gelegen. Een reden om de brug op
dezelfde plaats weer op te bouwen is dat men bij het afbreken van de
brug wel het wegdek weghaalde, maar de palen in de Aa liet staan. Die
palen zetten, dat was een grotere klus dan de planken voor het wegdek
leggen.
Maar we weten
het niet zeker. Misschien dat de brug eerder meer noordelijker in de
richting van kasteel Frisselstein lag. Op onderstaande tekening zijn de
lokatie van de brug in 1832 (zuidoostelijk) en een meer noorwestelijke
mogelijkheid met rode lijnen aangegeven. Ook is natuurlijk mogelijk dat
de brug hier ooit ergens tussenin gelegen heeft.
Men zou als argument aan kunnen voeren
dat uit zestiende eeuwse bronnen blijkt, dat vanuit kasteel Frisseltein
de bewaking werd georganiseerd voor het landverkeer tussen Den Bosch en
Maastricht dat de Veghelse brug passeerde, maar of die paar tientallen
meters voor de precieze lokatie van de brug daarbij een verschil
uitmaakte, betwijfel ik.
Een andere overweging is het Schoolkerkhof, het terrein ten
noorden van het oorspronkelijke kerkterrein, dat de kerk in de
vijftiende en zestiende eeuw aankocht. Die percelen grensden vast aan de
muur om het kerkterrein. Als daar al een weg tussen de brug en de straat
liep toen de percelen van de gemeint gekocht werden, dan was die weg
daar blijven lopen en zou de zuidelijke grens gevormd zijn geweest door
de weg en niet door de kerkmuur.
Dat betekent dat die percelen al in particuliere handen waren,
voordat de brug op de latere zuidoostelijke lokatie lag. Omdat er uit
die percelen geen cijnzen aan de hertog van Brabant of de heer van
Helmond betaald werden, waren het vermoedelijk hele oude uitgiften uit
de periode van vóór 1190. In die tijd lag daar nog geen brug over de Aa,
op welke lokatie dan ook. Het feit dat die percelen pal aan de kerkmuur
grensden is daarmee consistent.
Die percelen hadden aan de kant van de Aa een ronde vorm en
grensden niet vast aan de Aa.
Dit wijst er op dat toen de percelen werden uitgegeven
(vermoedelijk in de twaalfde eeuw) men al rekening hield met het verkeer
over de Aa en daar ruimte voor vrij liet. Dat hoeft niet op een brug te
wijzen, in de twaalfde eeuw ging het nog om een voorde.
Maar waarom bouwde men de brug over de Aa toch op zo’n
onhandige plek? Men moest vanaf die brug helemaal om het schoolkerkhof
heen om in de Straat te kunnen komen en vice versa.
Het volgende biedt een mogelijke verklaring. Vanaf de
eerste aanleg van de brug, mogelijk in de veertiende eeuw, tot aan 1629
lag de brug op de noord-oostelijke lokatie bij kasteel Frisselstein. Op
11 mei 1629 had men die brug afgebroken. Begin 1630 verving men het oude
wegdek van de brug door een smaller wegdek dat alleen geschikt was voor
voetgangers, niet voor karren of legermaterieel.
In 1639 liet men de voetbrug intact en bouwde men op de
latere meer zuid-oostelijke lokatie een tweede nieuwe brug,
waarschijnlijk omdat dit voor een kortere verbinding tussen de Straat en
de Aa zorgde. Vanaf toen kwam er ook definitief een doorgang of weg
tussen de school en de kerk. De oude overgang over het schoolterrein
kwam daarmee in onbruik, en dat klopt wel met de aantekeningen in de
dorpsrekeningen dat de kerk rond die tijd ook meer moeite kreeg om het
bedrag voor het recht van overpad te innen. In dit scenario is het recht
van overpad dat in of kort voor 1597 gegeven werd, nog steeds zinvol.
Het is nu ook duidelijker waarom men achter de school heen liep .
Komende vanuit de straat maakte het in dit scenario niet zo heel veel
veel uit of men voor of achter de school over het schoolterrein mocht
lopen, zolang men er maar niet helemaal omheen moest, want dat was wel
om.
Blijft nog de vraag waarom de
Straat niet recht achter de overgang over de Aa lag, maar ten zuiden
ervan. Waarschijnlijk had dit te maken met de tereinomstandigheden. Het
gebied waar de kerk gebouwd werd heette in de Mideeleeuwen ‘die Dungen’,
ofwel de Donken. Een donk is een verhoging. Men zal de kerk en de huizen
op de hogere delen gebouwd hebben, terwijl de meest geschikte plaats om
de Aa over te steken net ten noorden daarvan geweest is.
|