De
Kapel, school, schoolhuis en kerk in Eerde
Martien van Asseldonk
18 mei
2014
Op
onderstaande kadaterkaart van 1832 zijn de lokaties van de kapel-school,
schoolhuis en kerk in Eerde aangegeven.
De
kapel wordt voor het eerst vermeld in 1504 en hoorde onder
Sint-Oedenrode. Met de vaststelling van de gemeentegrenzen in 1827
verhuisde deze percelen met de bebouwing naar de gemeente Veghel.
Het
perceel waar het schoolhuis op stond werd deels in 1504 en deels in 1736
van de gemene gronden verkocht. Uit het perceel dat in 1504 werd de
verponding in Siint-Oedenrode betaald, terwijl het perceel dat in 1736
uitgegeven werd Veghels was. In het maatboek van 1792 staan beide
percelen als Veghels opgenomen en ook na de vaststelling van de
gemeentegrens in 1827 stond het schoolhuis op Veghelse grond.
De kerk
stond op grond die behoorde tot Sint-Oederode en dat was na de
vaststelling van de gemeentegrenzen in 1827 nog steeds zo.
In 1966
verhuisde het deel van Eerde dat sinds 1827 onder Sint-Oedenrode hoorde,
maar gelegen was binnen de oude grenzen van de gemeint van Veghel,
waaronder de kapel, het schoolhuis en de kerk, naar Veghel.
De kapel tot 1648
De
oudste vermelding van de Eerdse kapel dateert uit 1504. In dat jaar
werden er in Eerde drie bunders van de gemeint van Veghel uitgegeven,
gelegen ‘bij de Kapel’. Van de Laar wijst op een
zilveren medaillon van het St. Anthonius-gilde dat aan deze kapel
verbonden was. Dit medaillon zou uit de tweede helft van de vijftiende
eeuw dateren.
Vermoedelijk werd de kapel in de vijftiende eeuw gebouwd. In de
aartsdiakonale inkomstenregisters wordt de kapel rond 1520 genoemd als ‘capella
S. Anthonii de Eerde’.
Aan de kapel was een rector verbonden die de plicht
had jaarlijks 1 mis te lezen. De Aartsdiakonale inkomstenregsters
vermelden de volgende rectors:
-
1510: rector
Gerard, zoon van Theodoricus van Eijk, afwezig, het rectoraat wordt
bediend door Johannes Cornelius van der Mervan die 1 mis dient te lezen.
Voor zijn afqwzifheid betaalt Van Eijk 9 pond payment
-
1524: Rector heer
Gerardus van Eyc, kanunnik van St. Oedenrode, aanwezig, en het rectoraat
wordt bediend door Johannes Roefs
-
1566: rector heer
Hendricus
Een rector betekende dat er
een beneficie aan de kapel verbonden was, waaruit de rector jaarlijkse
inkomsten kreeg. Dat
beneficie bestond uit schenkingen die aan de kapel gedaan werden, ofwel
bij de oprichting, of later. Deze inkomsten waren verbonden aan de
eigendom van bepaalde percelen die belast waren met een jaarlijks bedrag
aan de kapel.
Verder
waren er twee kapelmeesters of provisoren voor het beheer van de kapel
en de inkomsten. Hun namen worden vermeld in een akte van 26 mei 1556:
Jan soene wylen Jan wylen Willem Goerts heeft beloofd 24 Carolus gulden
te betalen aan Jan Danelssoen en Danelden Willem Maessen, ‘provisoeren
van Sente Anthonis Capelle aent Eerde ende tot behoeff der fraterniteit
van Sente Anthonis voirscreven.’ Uit deze vermelding blijkt dat er een
broederschap van Sint-Anthonis aan de kapel verbonden was. We wezen
hiervoor al op bestaan van een medaillon van dit gilde uit de tweede
helft van de vijftiende eeuw.
Kerkelijk ressorteerde de kapel onder parochie Eerschot. Op 4 oktober
1741 verklaarden schepenen en tienmannen van St. Oedenrode in een
verzoek van de Raad van Strate ‘dat in Eerde een kapel staat, waar voor
de reductie van den Bosch, de priesterlijke functien door den pastoor
van Roode verrigt wierden en dat de pastoor van Rode nog heden alle
priesterlijke diensten van dien hoek als tot zijn parochie behorende
vervult.’
Op 24
maart 1586 kocht Gerard, zoon van wijlen Jan Lambertssoen van der Heyden
een hoecxken van den gemeijnten, gelegen ‘aen d’ Eerde by zynen
woonhuyse, teynden den capelkerchoff.’ Het woord kerkhof betekent nog
niet dat er doden begraven werden. Het kan ook ‘hof om de kerk’ (hier
dus hof om de kapel) betekenen.
Op 22 september 1702 stuurden Rombout Everts, Jan Sijmonts en Hendrik
van der Heijde, kapelmeester van de St. Antoniuskapel te Sint Oedenrode
onder de hertgang Eerde, een verzoek aan de Staten Generaal.
Volgens artikel 12 van het reglement op de aanstelling van
kerkmeesters en armmeesters van 16 maart 1700 mochten kerk- en
armmeesters renten van 4 % of hoger die zij aan anderen betaalden
aflossen. Maar die regel gold niet voor lieden die rente betaalden aan
de kerk of armentafel, die mochten die bedragen niet ongevraagd
aflossen. Poulus Hendrik Smits had echter op grond van artikel 12
ongevraagd een rente van
De kapel gebruikt als
schoolgebouw
In 1648, na de Tachtigjarige Oorlog, werden alle
kerkelijke bezittingen in de Meierij van Den Bosch door de Staten
Generaal geconfisqueerd. Een aantal jaren was onduidelijk wat er met de
Eerdse kapel zou gaan gebeuren. In juni 1658 werd er door de Raad van
State een inventarisatie en beschrijving gemaakt van alle kapellen in de
meierij, met een advies wat er met die gebouwen zou moeten gebeuren.
Over de
kapel in Eerde schrijft dit rapport:
‘Op d’
Eerde onder Oedenroode staet een cappelle groot 36 ende 18 voet hoogh 10
voet, het muerwerck seer caduckt en slecht op welck muerwerck stont
omtrent 4 voeten leeme wande meerendeel open en vergaen, insgelijcx was
het stroijendack daer gantsch vervallen, die vant selve gehucht
versochten seer dese cappelle te mogen behouden alsoo in tijt van
oorloge die haer vluchtplaetse was, soo U Edel Mogenden sulcx mochten
goetvinden soo soude ondertusschen deselve connen uijtgegeven worden
tot een woonhuijs al wast maer voor de reparatien ofte aan die van de
gehuchte gelaten werden want se weijnich int vercoopen soude gelden; om
dese cappelle staen omtrent 30 jonge eijckenboomen”.’
De
inwoners van Eerde wilden hun kapel en school behouden. Op 25 januari
1661 legden twaalf inwoners van Eerde, vier uit Veghel, vier uit
Sint-Oedenrode en vier uit Schijndel, voor dat doel op verzoek van
Huybert van Bree, schoolmeester te
Eerde, een verklaring af. Ze verklaarden:
‘Dat den gehugte of herdtganck vande Eerde is eenen affgeseten hoeck van
dry dorpen bestaende in groot getal van huysen resorterende onder dry
verscheijden dingbancken te weten sommige van dyen behoorende onder St
.Oedenrode, sommige onder Vechel ende sommmige onder Scyndel altesamen
gelegen inde meyerije van 's Hertogenbosch onder den quartiere van
Peellandt, binnen welcke gehuchte van Eerde omtrent int midden der
huysen is staende een cappelle meer dan een ure gaens van alle
parochiekercken soo van Rode Vechel als Scijndel. Verclaerende mede waerachtich te sijn dat in ende aende selve cappelle
overmits den verre ongelegen ende ongemackelicken kerckwech ende
schoolwech naer de respective parochiekercken vur kennisse van menschen
continuelycke totter reductie van de stadt toe altijt ten gerieffve der
omwoonende naergebueren van Eerde is dienst gedaen geweest ende oock
school gehouden ende de kinderen geleerdt ende nimmermeer vande
respective parochien of regeerders der dorpen daer onder desen gehuchte
is resorterende beledt oft verhindert is geweest, ende dat uyt merckelycke insien dat de ingesetenen van den voirscreven
gehuchte veel te verre sijn affgeseten van henne respective parochien
ende voirsulcx henne kinderen door de verre vuyle ende ongelegen
wegen niet buyten ter schoole derffden te seynden ende vervolgens
geschapen waren in ledicheyt ende ongeleerdheyt op te wassen.’
In 1662 werd verlof gegeven om de kapel als school te
blijven gebruiken. De inkomsten van de kapel, een beneficie dat toen
jaarlijks 37 gulden opbracht, mochten worden gebruikt voor het onderhoud
van de kapel en het uurwerk.
Missive van de kwartierschout van Peelland Van
Haaren met een bericht op het rekest van de roomse ingezetenen van de
hoek of gehucht Eerde gehorende onder de dorpen van Schijndel, Sint
Oedenrode en Veghel aangevende dat hun kerkhuisje aan de oost- en
westzijde met een stenen muurtje van 3 voeten boven de grond is
opgetrokken en op dat muurtje een lemen wand is gemaakt van 3 voeten
hoog dus samen 6 voeten,
maar dat die lemen wand of muur totaal versleten is en op instorten
stond. Die zou vernieuwd moeten worden te meer omdat jaarlijks aan die
lemen wanden veel gerepareerd zou moeten worden. Om daarvan ontlast te
zijn willen ze graag een stenen muur aanbrengen maar dat mag niet zonder
permissie van de Hoog Mogenden. Ze verzoeken daarom de bestaande wanden
aan de oost- en westzijde te mogen afbreken en er een stenen muur voor
in de plaats te mogen zetten ook 3 voeten hoog. De Staten Generaal
honoreren dit verzoek op 19 juli 1751.
De
Rooise koster Adriaan Brock schreef rond 1832: ‘De kapel werd in een
schoolhuis veranderd toen met last der Raad van Staaten in dit gehucht
eenen schoolonderwyzer aangesteld werd en by resolutie van denzelve
Raade van Staaten van 30 january 1662 werd de inkomste dezer kapel tot
behoef derzelver gebouw als daertoe gefondeerd, van ’t lant ontslagen
(vermeld in de Rentmeester Battem’s rekening van het jaar 1662.) Het
choor der kapel is nog in stand, maar het ruim of schip derzelver is
geheel verbouwd en heeft een andere gedaante verkregen, is voorzien van
een toorentje en uurwerk.’ De volgende tekening is van Adriaan Brock
(circa 1832).
6
Een
andere tekening van onbekende hand en datum, geeft de situatie gezien
van de andere zijde. Er is verder niets over deze tekening bekend.
Op de
kadasterkaart van 1832 staat het kapelgebouw nog steeds als school
aangegeven.
De verwarming van de school
Vergadering van
het gemeentebestuur op 28 december 1808. Het gemeente bestuur van Veghel
in gevolge het 37 artikel van het huishoudelyk schoolreglement van de 20
januari 1807 met de tans fungeerende school onderwyzer van den gehugte
het Eerde over de verwarming van het school locaal aldaar, voor zoo veel
deze gemeente voor een derde gereekent aangaat, overeengekomen zijnde,
accepteert ten dien gevole tot wederzeggens toe aan den schoolonderwzyer
voornoemd jaarlyks in den maand december en dus eerstmaal in deze
lopende maand uit dorpscasse voor de behoorlyke verwarming van het
voroschreven schoollocaal te betalen eene somme van 10 guldens.
De
dorpsrekeningen van Veghel vermelden:
-
1808: Aan onderwijzer Lambertus Goossens
voor verwarming van het school locaal, 1/3 deel voor Veghel 10 gulden
-
1809: Brandstof, deel Veghel 10 gulden
-
1810: Aan Lambertus Goossens als
schoolonderwyzer van de gehugte d’ Eerde 10 gulden voor een jaar brand
-
1810: Aan de weduwe van Geryt van
Overkamp de somme van 10 gulden voor een jaar brandstoffen van 1
september 1807 tot 31 augustus 1808 door haar overleden man als
schoolmeester van het Eerde in de school aldaar geleverd.
De schoolmeesters
In 1661 werd verklaard dat er voor zover mensen zich
kunnen herinneren diensten en school gehouden werden in de kapel. Bij
dat mensenheugenis moeten we aan één of anderhalve eeuw denken. Dat
betekent dat er waarschijnlijk in het midden van de zestiende eeuw of al
eerder school gehouden werd in Eerde. Waarschijnlijk hebben de rectors
of hun plaatselijke vervangers als schoolmeester in Eerde gefungeerd.
Er is een aanwijzing die dit ondersteunt. Het valt op dat
rector heer Gerardus van Eyc, kanunnik van St. Oedenrode, wel aanwezig
was om het rectoraat van de kapel te Eerde te bedienen. Hij had de
plicht had om jaarlijks in Eerde één mis te lezen en daarvoor over uit
Sint-Oedenrode. Desalniettemin staat in de aartsdiakonale
imkomstenregisters in 1524 vermeld dat hij zich voor het rectoraat liet
vervangen door Johannes Roefs. Kennelijk deed de rector meer dan die ene
mis lezen en het is aannemelijk dat Johannes Roefs in 1524 in Eerde
school hield.
In 1648 werden de inkomsten van de kapel door het land
geconfisqueerd en werden de diensten in de kapel verboden. Men bleef
daarmee desondanks doorgaan totdat de kapel in 1661 op bevel van de Raad
van State gesloten werd. Na 1662 functioneerde in deze kapel een koster
als schoolmeester. Hij kreeg uit de inkomsten van de kapel voor zijn
trouwe diensten (waarschijnlijk het toezicht houden) 1 gulden per jaar,
voor het opwinden van het uurwerk 1 gulden en 10 stuivers en voor smeer
en het smeren van het uurwerk 1 gulden en 9 stuivers. Dit alles naast
zijn salaris als schoolmeester.
De door ons gevonden namen van schoolmeesters te Eerde
zijn:
Huijbert van Bree
Huybert van Bree, schoomeester te Eerde, wordt
vermeld in de hiervoor gegeven verklaring van 25 januari 1661. Huijbert
van Bree was gereformeerd.
Op 28 juli 1662 werd Hubertus Hermanus van Bree beëdigd
als secretaris van Veghel, als opvolger van M. van der Sloot.
Een register van communicerende lidmaten van de
gerefromeerde kerk vermeldt:
-
Den 28sten januari 1663 is aengenomen Huibert van Bree,
schoolmeester aen de Eerde
-
In 1675 als vorster naer Schijndel vertrokken
En ook:
-
De 28sten juli 1668 is aengecomen met attestatie van
Rhiethoven Adriana Nijhof, vrouw van Huibert van Bree
-
Op 3-4-1673 overleden
In het doopboek van de gereformeerde gemeente van
Veghel-Erp wordt hij niet ook vermeld:
-
22-6-1670, Magdalena Cornelia, dochter van Huibert van Bree, secretaris,
en Adriana
-
19-6-1672, Herman, zoon van
Huibert van Bree, notaris publique, en Adriana
Aernoldt Hulsman
Een register van lidmaten van de gereformeerde kerk
Sint-Oedenrode (BHIC, toegang 7646, inv. nr. 1) vermeldt: Aernoudt
Hulsmans, schoolmeester, aengenomen met belijdenis anno 1678. In marge:
vertrocken met gemodificeertde attestatie anno 1680.
Een register van lidmaten van de gereformeerde kerk Veghel
(BHIC, toegang 7680, inv. nr. 1) vermeldt onder 1687: ‘communiceren
alhijer oock Hulsman, schoolmeester aen de Eerdt, ende sijne
huijsvrouw’.
Willem Frundt
Op 11 februari 1727 schreef ‘Willem Frundt, schoolmeester in het gehucht Eerde,
gelegen binnen de palen en jurisdicitie van Veghel’, aan de Raad van
Staten dat hij nu 24 jaren in Eerde heeft gewoond en het schoolampt
waargenomen heeft, zonder ooit anders dan het hoofdgeld ‘loco gemaal’
onder Rooi betaald te hebben. Dat die van Rode hem nu afvorderen een
zogenaamde personeele quotisatie van 1 gulden en 10 stuivers per jaar,
en dat voor de laatste 3 jaren. Dat alle naburen in het ronde van hem
alle lasten onder Veghel zijn contribuerende, en dat hij een hoornbeest
en een hond land te Veghel heeft aangegeven. Het zou hem ‘hart vallen’
te moeten lijden van een dispuut tussen die van Rooi en Veghel. Hij
verzocht de Raad van Staten om die van Sint-Oedenrode te gelasten de
belastingaanslag niet door te zetten.
Een register van lidmaten van de gereformeerde kerk
Sin-Oedenrode (BHIC, toegang 7646, inv. nr. 1) vermeldt: op attestatie
van dato den 18e maart 1705 gegeven van den predikant tot
Rosmalen, dominee Gerbade, tot ’s Heeren Avondmaal toegelaten Willem
Frundt, scheelmeester aan d’ Eert. In marge: overleden den 23de
augustus 1736.
In het doopboek van de gereformeerde gemeente van
Veghel-Erp wordt vermeld:
-
24-1-1706, Hendrina, dochter van Willem Frundt, schoolmeester te Eert en
Barbera
Resolutie van de Raad van
State van 16 december 1706:
Missive van rentmeester Martinus des Tombes op een rekest van het
classis van Peel- en Kempenland te kennen gevende dat haar een bericht
bereikt heeft naast een rekest van de predikanten van Sint Oedenrode en
Schijndel en Veghel inhoudende de slechte toestand waarin de school te
Eerde behorende onder het genoemde classis van den beginne der
reformatie bijna tot nu toe is geweest en dezelfde is bediend door
openbare paapse schoolmeesters wat ten enenmale strijdig is met het
politiek reglement, en dat die school nu is voorzien van een schoolmeester
genaamd Willem Frund die voorheen dit ambt heeft uitgeoefend te Helmond
en nadien te Rosmalen, een man van de gereformeerde religie en wel
geoefend, van een zeer goed leven en gedrag en die bijzondere
bekwaamheden heeft tot onderrichting van de jeugd en men verzoekt de Edel Mogenden dat ze aan de Frund het
schoolmeestersambt te Eerde willen gunnen, welk rekest wordt
doorgestuurd naar thesaurier generaal Hop ter examinatie en hierover te
rapporteren.
Kennelijk ging het om het toekennen van het tractament van staatswege
aan Frundt. De bewering dat de Eerdse school van 1648 tot 1706 is
bediend geweest door paapse schoolmeesters wordt niet bevestigd door de
bronnen. Misschien is er tussen Hulsman en Frundt nog een katholieke
schoolmeester geweest.
Resolutie van de Raad van
State van 22 oktober 1708:
De Edel Mogenden
hebben besloten dat niet getreden kan worden in het verzoek van
Bastianus van Vorssel schoolmeester te Hapert en Willem Vrund
schoolmeester in Eerde, een gehucht onder Veghel en Sint Oedenrode, om
hun schoolmeestersplaatsen te wisselen
Op 24-8-1736 werd in Veghel begraven:
-
Willem Frunt,
zynde geweest schoolmeester aan de Eert
Gilles de Bruijn
Op 13 september 1765 verzocht
de Veghelse
schoolmeester en koster Gilles de Bruijn om een
substituut te mogen aanstellen. Hij verklaarde dat hij vanaf 1736
schoolmeester is geweest in Eerde, daarna in 1740 verplaatst naar
Veghel.
Een register van lidmaten van de gereformeerde kerk
Sin-Oedenrode (BHIC, toegang 7646, inv. nr. 1) vermeldt: Gillis de
Bruin, schoolmeester in d’ Eerd en sijne huijsvrouw Agnietje
Braxhoofden, zijn met attestatie uijt ’s Hage als ledematen tot deese
gemeente overgekomen de dato 25e octobris 1736. In de marge:
vertrokken met attestatie nae Vechel 1740.
Na zijn aan stelling verzocht hij de overheid om van een behoorlijke woning
te worden voorzien. De Raad van State bevalen hierop de regenten van
Sint-Oedenrode, Veghel en Schijndel om hier gezamenlijk voor te zorgen.
Op 27 juli 1737 werden de drie daarover plaatsen geïnformeerd.
Dorpsrekening van Veghel van 1740-1741:
-
betaalt aen G. De Bruyn, gewesene
schoolmeester in ’t Eert voor beddekoetse by syn vertreck aldaar tot
schoolhuys gelaten en ’t gene door de drye dorpen als Sint Oedenrode,
Schyndel en Veghel moet werden betaalt volgens accoort met den
stadthouder gemaakt en dieswegens voor het derde part ontfangen 2 gulden
Ulricus Eijtsing
In de Veghelse lijst met ‘huizen binnen de palen en jurisdictie van het
dorp Veghel, maar haar personele lasten onder St. Oedenrode gevende’
staat vermeld voor het schoolhuis:
-
4-12-1736:
‘althans leedig’
-
bijschrift:
N. van Eijssing, schoolmeester
In de Rooise lijst van huizen en inwoners staat ‘de gemeente eijgenaer vant
schoolhuijs’ vermeld vanaf 1736. Vanaf 1751 staan er ook bewoners
vermeld. Voor de periode 1751-1766 was dat Ulricus Eijssen. Hij zal
vanaf 1740 in dienst zijn geweest.
Op 19 april 1753 legde Johanna Geertruij Zijnen, vrouw van Ulricus Eijtsing,
schoolmeester en wonende in Eerde, op verzoek van de hoogschout een
verklaring af voor de schepenen van Veghel. Op 20 maart 1753 waren Aart
Hendrik van den Boogaert en Claas Peters van Valderen, allebei inwonbers
van veghel, dronken in hun huis gekomen. Zij vroeg:
“Wat wilt gijlieden hebben?”
Aart Hendrikx van den Bogaert antwoordde:
“Ik wil gelt hebben,” ‘en dat
absolut eijschende’. De vrouw van de schoolmeester vroeg:
“Waer aff wilt gijlieden gelt van ons hebben, wij sijn ulieden immers
niet schuldig.” Aart antwoordde:
“Vant meesterschap wil ik gelt
hebben.” De vrouw vroeg: “Waer zyt gijlieden vandaen?” Aart zei dat zij ‘van Erp, Veghel en
overal vandaen waeren’ en vroeg weer om geld. Toen kwam de schoolmeester
thuis. Toen die begreep wat er aan de hand was, stuurde hij hen weg:
“Vertreckt aenstonts uijt mijn
huijs.” Aart Hendrix van den Bogaert protesteerde:
“Wij willen nog voor u, mog voor
niemant vertrecken,” ‘herhaelende sulx verschijde maelen met vloeken
en sweeren, willende Aert Hendrik van den Bogaert tegelyk de keukendeur
van haer gemelde huijsinge met gewelt openen’. De schoolmeester liep
naar buiten naar de hof en het hek. Aart liep hem scheldend en dreigend
achterna. De vrouw deed vlug de voordeur dicht. Aart liep terug en
bonkte en trapte tegen de deur. Daarna vertrokken de twee.
Ongeveer een half uur later kwam Aert Hendrikx van den Bogaert alleen weer
terug. Hij ging binnen op een stoel zitten. De schoolmeester zei:
“Gaet aenstonts uyt myn huijs, off
ik sal u uijt mijn huijs laeten slaen.” De schoolmeester liep naar
buiten, Aert liep hem achterna en wilde hem aanvallen.Toen is
Jan Gerits Verweetering er bij
gekomen en die heeft Aart Hendrik van den Bogaert doen vertrekken.
‘Ulrichs Eytzen, schoolmeester int Eerde’ wordt genoemd
op 19 mei 1763. Hij legde toen voor schepenen van Veghel een
verklaring af op verzoek van ‘Paulus Geerits van der Eerde, ook
woonagtig aldaer op de huysinge en goederen van Catalyna Jansse
Pennings, laest wedue Matys Nelis Boeren.’ Ze waren getuigen geweest bij
een betaling van Paulus aan de weduwe.
Volgens Roosenboom in: De dorpsschool
in de Meierij, 106, was Eyssen tot 1766 in dienst.
Gerit van Overkamp
G. Overkamp werd tussen 1766 en 1771 aangesteld. Hij wordt in de periode
1771-1798 genoemd in de Veghelse lijsten met inwoners, en in 1771-1791
in de Rooise lijsten met inwoners. Volgens Roosenboom in:
De dorpsschool in de Meierij, 106, werd hij in 1766 in dienst
genomen.
In het doopboek van de gereformeerde gemeente van
veghel-Erp wordt vermeld:
-
27-3-1780, Fredrik, zoon van Gerrit Overkamp, schoolmeester te Deert, en
Maria Elisabeth Eernest
-
18-2-1782, Hendrik, zoon van Gerrit Overkamp, schoolmeester te Deert, en
Maria Elisabeth Eernest
De Veghelse dorpsrekening van 1810 vermeldt: aan de weduwe van Geryt van
Overkamp de somme van 10 gulden voor een jaar brandstoffen van 1
september 1807 tot 31 augustus 1808 door haar overleden man als
schoolmeester van het Eerde in de school aldaar geleverd.
Lambertus Goossens
Lambertus Goossens volgde in 1808 Gerit van Overkamp op. De dorpsrekeningen
van Veghel vermelden:
-
1808: Aan onderwijzer Lambertus Goossens
voor verwarming van het school locaal, 1/3 deel voor Veghel 10 gulden
-
1810: Aan Lambertus Goossens als
schoolonderwyzer van de gehugte d’ Eerde 10-0-0 voor een jaar brand
Het schoolhuis
Na 1649
streefden de Staten Generaal er naar om in zoveel mogelijk plaatsen
gereformeerde schoolmeesters aan te stellen. Een resolutie van de Staten
Generaal uit januari 1649 bepaalde dat de gereformeerde schoolmeesters
recht hadden op een vrije woning.
In
Eerde stond het schoolhuis in de buurt van de kapel. Het was een
afzonderlijk gebouw. De eerste berichten over het schoolhuis dateren uit
1737. Het schoolhuis bestond toen al. In dat jaar verzocht de Eerdse
schoolmeester Gilis de Bruijn de schoolmeesterwoning in behoorlijke
staat te brengen. De Raad van Staten gaven daartoe bevel aan de regenten
van Sint-Oedenrode, Schijndel en Veghel.
Op 18 mei 1737 stuurde stadhouder Gualtherie een
brief aan de regenten van de drie plaatsen om op 21 mei 1721 op het
raadhuis in Sint-Oedenrode te komen overleggen over de bouw van een
woning voor de schoolmeester te Eerde. In de marge van het resolutieboek
van Veghel staat: ‘de vergadering verwondert zich over de zaak, als
hebbende nog tot het gebouw van school off schoolhuijs off tot onderhout
van dien oijt iets van wegens dese gemeente gecontribueert.’ Jan
Adriaens Verhoeven en Jan Delissen van Schijndel werden geauthoriseerd
om het overleg op 21 mei 1737 bij te wonen en om het voorstel van de
andere plaatsen te horen, en om een copie te vragen van het request. Op
de bijeenkomst
werd voorgesteld dat de kosten gezamenlijk gedragen zouden
worden door Sint-Oedenrode, Veghel en Schijndel.
Op 23 mei 1737 besloten de
regenten van Veghel om mee te werken aan de reparatie van de school en
het schoolhuis. Jan Adriaens Verhoeven moet de kwartierschout hiervan in
kennis stellen en verzoeken om de zaak ordentelijk te dirigeren en er
zorg voor te dragen dat het schoolhuis en de school alleen door de
inwoners van Eerde wordt onderhouden, zoals voorheen altijd is geschied.
Op 12 augustus 1737 werden ‘eenige reparatien aan den schoolhuyse int Eerde’
openbaar aanbesteed on ‘de capelle aldaar’.
De dorpsrekening van Veghel van 1737-1738:
-
Bij resolutie van haar Edele Mogenden
waren die van Sinte Oedenrode, Schijndel en Veghel gelast het schoolhuys
int Eert met de school aldaar te vermaaken, ten dien eijnde soo over ’t
formeeren vant bestecq mit besteeden van dien, item over make vant
aparte schop put als telckens gaan visiteren off na den beste eque werdt
gemaakt, het opneemen, etc. tesamen gevaceert twaalff maal, 6 gulden
-
Voor eerst betaalt aan Martinus
Marijnsen, meester timmerman, voort maken vant schoolhuijs int
Eert volgens publique aanbesteedingh, 104 gulden en 17 stuivers
-
Stroij ende deckloon opt voorschreven
schoolhuijs, 13 gulden 6 stuivers en 8 penningen
Volgens een verklaring van 4
oktober 1741 was er in Eerde op bevel van de Raad van Staten een
schoolmeestershuis gebouwd tot dienst en onderwijs van de kinderen van
heel Eerde, die tot Sint-Oedenrode, Veghel en Schijndel horen. Het
schoolhuis werd door de drie dorpen gezamenlijk onderhouden. In een acte
van 21 september 1751 werd dit huis “de
costerye huysinge” genoemd.
In de dorpsrekeningen van Veghel worden vanaf 1737 geregeld uitgaven vermeld
voor een bijdrage van eenderde in de kosten voor de reparatie van het
schoolhuis te Eerde, bijvoorbeeld:
-
1738-1739: Voort vermaken van een
venster met het besette vant dack aant schoolhuijs int Eert
-
1741-1742: voor gedane reparatie aan
glaasen, schouw, schop, als andersints
-
1747-1748: eenen nieuwen oven gelegt en
andere reparatie
-
1749-1750: wegens daar aan geleverde
steenen, stroij en andere materialen en arbeijtsloon
-
1769-1770: De schoolhuysinge int Eerde
’t geene staet te onderhouden by drye dorpen als St. Oedenrode, Schyndel
en Veghel en alsoo en deesen jaire volgens publieque aenbestedinge is
aen voorschreven huysinge gemaekt geworden een nieuw kookhuysje,
brandthuysje, nieuwe poort en eenige reparatie aent oude huys het geene
was aengenomen by P. De Jong om en voor de somme van drye hondert
gulden, dus voor deesen dorpe een hondert gulden. Hebbende hy aannemer
nog op ordre van regenten voorschreven gelevert een eyser en haak en den
schoorsteen ’t geene was bedraegende twee gulden vyff stuyvers, 1/3
vyfftien suyvers, dus int geheel 100 gulden en 15 stuivers
-
1776-1777:
Voor gedaene metselwerk aent schoolhuys int Eerde
-
1780-1781: Int maken van twee nieuwe
bedtsteede, nieuwe raem int schoolhuys int Eerde
-
1785-1786: Timmerman voor ’t maken van
nieuwe ramen, insette van deselve, het maken van een ashuys aen de
schoolhuysinge int Eerde
-
1789-1790: Aen Reynier van den Boon
voort maken van een schouwke, leverantie van eyselsteentjens, 50
plavuysen, kalk, eysere beugel in den schoorsteen aen de schoolhuysinge
int Eerde
-
1790-1791: Van eenige reparatie van
decken, pleystere, kalck en steen aent schoolhuys int Eerde
-
1791-1792: Een kap op de schoorsteen en
eynden van paelen tot een poort, vragte en verschotte van eyserwerk,
alle gebruijkt aant scoolhuijs int Eert
De kerk
Na 1648
werden er in de kapel geen erediensten meer gehouden. Voortaan deed de
kapel alleen nog dienst als school.
Adriaan
Brock:
Op
welken tijd de inwooners of oogluikend of met verlof der Algemeene
Staaten de mogelijkheid verkregen om hunnen Godsdienst in een
particulier huis te mogen oeffenen en mits de verafgelegendheid der
parochieën, door eener priester of rector eerst zyn bediend geworden, is
ons niet gebleeken; alleen vindt men bij acten van aangifte van 19
augustus 1716 der agtergelatene goederen van den Heer Jan Martens van
den Berg Roomsch priester in d’Eerd, wegens het land gevorderd successie
belasting.
Ter
verrigting van den Godsdienst in d’Eerd had men in het jaar 1760 altijd
slegts in huur of pacht gebruikt zekere huysingen, dan Henrik van
Boerdonk gemelde kerkschuur met de daar aan verbondene priesterswooning,
benevens eenen tuin tezaamen groot drie spynd, bij transport van 1
january 1755, van Geertruijd Hogers van Diepenbeek cum suis, aan zijnen
naam verkregen, cedeerde dit weder voor de som van 200 gulden aan en ten
behoeve van de Roomsche gemeente in gemelden hoek d’Eerd, bij transport
van 11 Junij 1760. Zedert welken tijd de reeds vervalle kerkschuur en
rector’s wooning (met verlof der Algemeene Staaten) in eenen
behoorelijken staat gebragt werd, gelijk nog onlangs deze kerk merkelijk
vergroot en verhoogd en de priesterswooning aan dezelven verbonden tot
eene fraaije royale huisinge is opgehaald.
De
volgende tekening maakte Adriaan Brock rond 1832.
De
registers van bewoners vermelden als priesters te Eerde:
Op 12 maart 1754 sloten de secretarissen van Sint-Oedenrode en Veghel een
accoord. Bij die gelegenheid werd een lijst van huizen en landerijen
gemaakt die onder Sint-Oedenrode, dan wel onder Veghel horen. Onder
Sint-Oedenrode hoort onder andere: ‘Huijsinge en hoff en Roomsche
Kerkenhuijs daar den roomschen priester woont’.
Van de
Laar: “Op 15 oktober 1840 gaf de bisschop toestemming om de proostdij op
te heffen en als parochie Eerde verder te gaan."
Foto’s gemaakt tijdens de afbraak van de
kapel in 1966
De
volgende foto's zijn gemaakt bij de afbraak van de kapel in 1966. Bij
die gelegenheid werd ook een plattegrond van de kapel gemaakt.
\
|
||||||||||||||||||||||||||