De kerkverplaatsing en de verdeling van de tienden (1150-1190)
Martien van Asseldonk, 28 augustus 2014
Deze gegevens mogen gebruikt worden
onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl
Er zijn in de Middeleeuwen drie gebeurtenissen in Veghel geweest,
waarvan in dit opstel beredeneerd zal worden dat ze met elkaar te maken
hadden: de overgang van eigenkerk naar parochiekerk, de verhuizing van
de kerk van het Havelt naar de markt en de verdeling van de tienden.
De overgang van eigenkerk naar parochiekerk
Zo ver is te overzien zijn alle vroegmiddeleeuwse kerken in het gebied
van de latere Meierij gesticht door plaatselijke domein- ofwel
grondheren. Zij stichtten de kerk op hun eigen grond, zorgden voor het
onderhoud en droegen een kandidaat voor als pastoor.
Als
voorbeeld uit de Meierij kan een oorkonde uit 1192 dienen. Gijsbrecht,
heer van Tilburg en zijn moeder vrouw Alaysa brachten in dat jaar de
lieden wonende op hun eigen grond
Helvoirt onder de kerk van Oosttilburg op voorwaarde dat, wanneer op
die grond een kapel zou worden gebouwd, de pastoor van Oosttilburg daar
zou celebreren en daarvoor een derde van de tiende van Helvoirt zou
genieten. Hier is nog sprake van een situatie waarin de kerk van de heer
was en de onderdanen van de heer van die kerk gebruik maakten.
In 1398 probeerden de inwoners van
Someren, de inwoners van Sterksel kerkgang op Someren op te leggen. De
president van het gerechtshof van de bisschop van Luik bepaalde toen dat
de inwoners van Sterksel niet gedwongen konden worden in een bepaalde
parochie naar de kerk te gaan, maar daarin een vrije keuze konden maken.
De samenleving was sedert 1192 veranderd. Vanaf de dertiende eeuw
stonden de kerkelijke bezittingen onder beheer van de
parochiegemeenschap en beslisten de mensen zelf waar ze ter kerke
gingen, niet de heer.
De overgang van eigenkerk beheerd door de heer naar parochiekerk
beheerd door de parochianen was een deel van een een breder scala aan
veranderingen die aangeduid wordt als de Laatmiddeleeuwse transitie. In
de tweede helft van de twaalfde eeuw kwamen de horigen vrij waardoor het
aantal vrije boeren sterk toenam. Die vrije boeren laten vanaf rond 1190
op verschillende manieren hun neus zien: ze gaan de wildernis beheren,
de parochiekerk beheren en zodra ze een eigen schepenbank kregen ook hun
eigen dorp besturen. De overgang wordt op ongeveer 1150-1250 gedateerd.
In die periode zal dus ook het beheer van de kerk naar de parochianen
overgegaan zijn.
In de Meierijse oorkonden worden de termen ‘parochie’ en
‘parochianen’ pas vanaf 1256 vermeld worden. Parochianen of ‘lieden van
de parochie X’ worden in de oorkonden pas vermeld vanaf 1281. De eerste
concrete aanwijzing voor betrokkenheid van parochianen bij het beheer
van kerkelijke goederen in de Meierij dateert van 24 juli 1307. De
pastoor en de rector van de kerk van Oisterwijk en drie personen die
namens de parochianen optraden, verkochten op die dag aan de koster van
de kerk van Oisterwijk een allodiaal goed en een aantal cijnzen.
De verhuizing van de kerk van het Havelt naar de markt
De eerste kerk van Veghel stond op
een domein uit de vroege middeleeuwen gelegen op het Havelt, of meer
precies op de Boekt, bij de Tillaarse loop en de Aa. Een domein was een
landgoed van een heer die zelf recht sprak over zijn eigen horigen en
bezittingen. Het domein komt min of meer overeen met het gebied dat de
voegmiddeleeuwse namen Boekt (beukenbos), Akert (akkerland) en Russent
(grasland) droeg. Alleen was het zuidelijke deel van het Akert lager
gelegen en met veen bedekt. Dat deel hoorde aanvankelijk niet bij het
domein.
Midden in dit domein lag het Oude
Kerkhof. Er zijn sterke aanwijzigingen dat dit kerkhof in de vroege
middeleeuwen aangelegd werd op een oude grafheuvel. Gezien uit
opgravingen is gebleken dat er tot in de twaalfde of dertiende eeuw
continue bewoning in dit gebied was, zal het Oude Kerkhof ook tot in die
tijd in gebruik gebleven zijn. Een opmerkelijke veldnaam in dit gebied
is de Speelheuvel, de naam wijst naar de plaats waar de domeinheer
eertijds recht sprak over zijn horigen.
Op bovenstaande kaart is ook de
vermoedelijke plaats van de kerk aangegeven. Als toelichting de volgende
kaart.
Het patronaatschap van de kerk van
Veghel, dat was het recht om de persoon of eigenlijke pastoor voor te
dragen voor benoeming door de bischop, was verbonden aan het bezit de
Laaracker. De Laaracker met het patronaatschap was leengoed van de heer
van Geffen. Vermoedelijk werd het patronaatschap aan de Laaracker
gekoppeld, omdat er anders geen leengoed van te maken was. Alle
lichtblauw gearceerde percelen waren leengoed van Geffen, met ook nog de
hoeven groot en Klein Zijtaart en de particulier of Heimse tienden.
De 5 percelen om de Laaracker
gelegen waren in op 06-07-1663 nog in één hand, de weduwe van Thomas
Abrahams (R156, fol. 56-57Z). Het is aannemelijk dat al het Geffens
leengoed in handen was van één eigenaar, die op een bepaald moment dit
goed aan de heer van Geffen opdroeg om het daarna als leengoed terug te
ontvangen. We weten dat die leenopdracht al voor 1352 plaats gevonden
moet hebben. Ook zijn er redelijk sterke aanwijzingen dat al dit goed,
inclusief het patronaatschap, rond 1300 is handen was van Aernt Heijm.
In het opstel over het patronaatschap is dit betoog verder uitgewerkt.
We plaatsen de eerste leenopdracht op een onbekend moment in de
dertiende eeuw.
De wit gearceerde percelen op de
kaart waren tiendvrij. Die vrijstelling zal dateren van het moment dat
de Veghelse tienden verdeeld werden. De namen van de percelen
(Kerkenlandt, Pastoorsland) wijzen er op dat deze percelen van de kerk
waren.
De cluster wit en blauw gekleurde
percelen waren dus eertijds van de kerk of de kerkpatroon. Het was
gebruikelijk dat een kerk bij de stichting goed ontving, bepaalde
landerijen, bijvoorbeeld de grond waar de gebouwen op stonden. Ook later
ontving de kerk geregeld schenkingen, meestal waren dat erfcijnzen of
erfpachten, maar soms ook grond. Een deel van de wit gearceerde percelen
kan dus ook later aan de kerk geschonken zijn, maar gezien de ligging
tussen de grond die in de dertiende eeuw vermoedelijk nog van de
kerkpatroon of een van zijn nazaten waren, mogen we wel aannemen dat
minstens een van die wit gearceerde percelen tot het oorspronkelijk
stichtingsgoed van de kerk behoorde. Met andere woorden; de kerk zal op
een van de witgearceerde percelen gestaan hebben, die later nog van de
kerk waren.
Een andere overweging is dat de kerk
aan een weg gelegen zal hebben, en dat het wegenpatroon tussen de oude
landerijen in de loop der eeuwen redelijk stabiel gebleven is. Dan
houden we nog twee kandidaten over voor de plaats van de oude kerk: het
Kerckenlandt en het Pastoorslandt. De route naar het Oude kerkhof liep
over de later nog bestaande weg en verder was de route in 1832 nog in
een perceelsgrens aanwijsbaar (aangegeven met een zwarte lijn). Op basis
van de naam Kerckenlandt en omdat dit perceel aan de Laaracker grensde
gaat onze voorkeur uit naar die locatie, zonder uit te willen sluiten
dat de kerk aan de overkant van de weg gestaan heeft. Ergens in dit
complex aan bezittingen, op of niet ver van de plaats waar recht
gesproken werd, de latere Speelheuvel, moet ook het huis en hof van de
domeinheer gestaan hebben.
De verhuizing van de kerk van het Havelt naar de markt
Wanneer is de kerk van het domein op
de Boekt naar de markt verplaatst?
In een oorkonde gedateerd op 1200-1225 is al sprake van een landgoed
gelegen in Veghel. We weten niet waar dat landgoed lag, en dus ook niet
of Veghel de naam was van een klein gebied, of dat de naam al een
bredere uitstraling had. In 1281 is in een oorkonde sprake van een
hofstad gelegen in Veghel, deze hofstad was hoeve Ten Boemgarde op het
Russelt. in 1298 wordt het goed bij het dorp Veghel van de abdij van
Heylisem genoemd. Dat goed lag op het Middegaal en het Ven. In 1310
kregen de parochianen van Veghel een gemeintbrief van de hertog, toen
had de naam zeker betrekking op een gebied of territorium dat
vergeljkbaar was met de latere gemeente Veghel.
Vermoedelijk had de naam Veghel in 1200-1225 ook al die bredere
uitstraling, dat impliceert mijns inziens dat de kerk toen al enige tijd
verplaatst was naar de markt. Het is overigens aannemelijk dat de naam
Veghel al langer bestond voor de latere lokatie bij de markt, en ook
kunnen daar al wel vrije boeren gewoond hebben. Maar de kerk en daarmee
het "centrum" van Veghel verhuisde enige tijd voor 1200-1225 van de
Boekt naar de latere lokatie aan de markt, waardoor een naam voor een
klein gebied bij een voorde over de Aa de naam van de parochie werd. De
uitgang -le van de oudste schrijfwijze van Veghel wijst op bos met een
open structuur. Voor het eerste deel is nog geen bevredigende verklaring
gegeven. Misschien mogen we aan een oude vorm van 'weg' denken,
aangezien daar een oude regionale weg de rivier de Aa kruiste, maar
wellicht zijn er betere verklaringen.
Een tweede argument is de afwezigheid van cijnzen aan Helmond of de
hertog. De straat werd gebouwd op percelen die al voor 1190 in handen
van particulieren waren. Dat plaatst de kerkverhuizing naar de periode
vóór 1190. Waarschijnlijk waren die percelen bij en na de verhuizing van
de kerk en de bouw van huizen daar in de buurt uitgegeven, want het
gebied lag aan de rand van oud cultuurland op de grens met nattere
gronden. Op de nieuwe plaats van de kerk aan de latere markt lagen natte
beemden met daarin enkele hogere donken. De kerk werd op een van die
donken gebouwd.
In de volgende tabel vatten we samen wat de archeologie ons over de
oudste bewoning in het centrum van Veghel te vertellen heeft.
Er zijn nog maar weinig archeologische vondsten uit de Middeleeuwen
gedaan in het centrum van Veghel. Het beeld van de archeologie is
consistent met wat we eerder betoogden: kerkverplaatsing en daarmee
samenhang een toenemende bewoning vóór 1190, met al wel beperkte oudere
bewoning in de buurt van de voorde.
De kerkverplaatsing en dus de nieuwbouw van de kerk mogen we koppelen
aan de toename van het aantal vrije lieden vanwege het vrijkomen van de
horigen, die daarna de kerk gingen beheren. In de tweede helft van de
twaalfde eeuw viel het oude domein op de Boekt uiteen. Toen verdween ook
de bewoning in dit gebied naar een strook om dit domein heen. Uit die
strook werden cijnzen aan Helmond betaald wat impliceert dat deze
percelen tussen 1190 en 1314 van de wildernis uitgegeven zijn. We kennen
de lokatie van de huizen rond 1310 vanwege de balkcijnzen, dat is de
omslag van de cijns die aan de hertog betaald werd voor de gemeint, die
na 1310 niet meer veranderd is. Het is aannemelijk dat de verplaatsing
van de kerk ook een deel was van deze kleine "volksverhuizing", die dus
samen hangt met het vrijkomen van de horigen en de daarmee samenhangende
reorganisatie van het grondbezit.
Op basis van al deze overwegingen kunnen we de kerkverplaatsing op
ongeveer 1150-1190 dateren.
Op bovenstaande kaart is de situatie in Veghel in de Late Middeleeuwen
weergegeven. De grootte van de paarse stippen is evenredig met hoeveel
cijns er uit die huizen betaald werd, wat ongetwijfeld samen hing met de
welstand van de betreffende boer. Hoe vetter de stip, hoe vetter de
boer. We zien in de rand om het domein heen omstreeks 1310 vooral arme
boeren, dat waren de nazaten van de horigen die één tot anderhalve eeuw
eerder vrijgekomen waren. Dat was over het algemeen nog steeds armoe
troef. Elders zien we in 1310 veel meer vettere boeren, dat waren
nazaten van boeren die al in de tijd van de horigheden vrije boeren
waren. Een van die huizen was de Baecxhoeve, eertijds een leengoed van
de heer van Sint-Oedenrode, die in de bronnen tussen 1091 en 1133
genoemd wordt.
Bij de kerk zien we in 1310 vier stippen. Uit vier huizen werd
toen een balkcijns betaald. Het kan zijn dat er meer huizen gestaan
hebben, misschien dat sommige ambachtslieden niet meebetaalden aan de
cijns van de gemeint, omdat ze de wildernis niet gebruikten. De meeste
ambachtslieden waren tevens boer, dus in 1310 zal het aantal huizen in
de straat nog beperkt zijn geweest. Er stonden minimaal vier en maximaal
tien huizen. In het midden van de zestiende eeuw is de straat aan
weerszijden al volgebouwd, we kennen de bewoners van alle huizen vanaf
die tijd. De Achterdijk (nu Kalverstraat en Deken van Mierstraat) werden
pas veel later volgebouwd. Ook deze ontwikkeling sluit goed aan bij een
kerkverplaatsing tussen 1150 en 1190.
De tienden
Er is een
gehavende tiendkaart bewaard gebleven. Volgens de inventaris van het
archief dateert de kaart van rond 1900. De kaart dateert in elk geval
van na 1825, want de Zuid-Willemsvaart en de haven staan er op getekend.
De particuliere
tienden waren in lekehanden. Eeuwenlang zijn deze in bezit geweest van
de familie Heijm. De oudste vermelding daarvan dateert uit 1419. Er zijn
aanwijzingen dat deze familie deze tienden al rond 1300 in bezit had. De
partikuliere tienden waren in zes klampen verdeeld, gelegen aan
weerszijden van de Aa. Op de kaart is dit gebied blauw gearceerd. De
kaart geeft geen onderverdeling van deze klampen. De namen van de
klampen waren:
-
De Molentienden
-
De Russeltse
tienden
-
De Dorhoutse
tienden
-
De Brugtienden
-
De Akartse
tienden
-
De Hamse tienden
Op bovenstaande
kaart zijn het de blauw gearceerde tienden aan weerszijden van de Aa
gelegen. Volgens een bericht uit 1488 diende de eigenaar van de
particuliere tienden elk jaar 2 mud rogge, 2 mud haver en 2 mud gerst
bij te dragen aan het onderhoud van de persoon.
Verder waren er
de persoonstienden die toekwamen aan de persoon, de oorspronkelijke
pastoor van de kerk van Veghel, die daarmee het onderhoud van de kerk
diende te bekostigen.
De verdeling van de tienden
Oorspronkelijk was de opbrengst van de tienden bestemd voor de
parochiepriester en het onderhoud van het kerkgebouw. Vaak werd de
tiende toegeëigend door de eigenaar of patroon van de kerk.
In Veghel is het op
een gegeven moment tot een verdeling van de tienden gekomen. Na deze
verdeling was het grootste deel van de tienden voor de persoon van de
kerk (de Persoonstienden) en een ander kleiner deel, zes klampen aan
weerszijden van de Aa gelegen, kwam in handen van een particulier (de
Heijmse tienden). Bij die verdeling werd ook afgesproken dat
eigenaar van de
particuliere tienden elk jaar 2 mud rogge, 2 mud haver en 2 mud gerst
bij zou dragen aan het onderhoud van de persoon, en dat de percelen van
de kerk vrijgesteld werden van het betalen van de tienden. De
persoonsakker op het Hoogeind lag binnen een tiendklamp van de familie
Heijm, maar hoorde desalniettemin toch bij de Persoonstienden.
Er zijn aanwijzingen dat de familie Heijm rond 1300 zowel de Heijmse
tienden als het patronaatschap van de Veghelse kerk bezat. (Dit betoog
is uitgewerkt in het opstel over het patronaatschap.) Vermoedelijk waren
alle tienden vóór de verdeling in handen van de kerkpatroon, die daaruit
het onderhoud van de kerk en het levensonderhoud van de persoon of
pastoor bekostigde. Op een gegeven moment kwam het dus tot een
verdeling: de patroon kreeg zes klampen tienden (de particuliere
tienden) en de persoon de rest. De persoon was daarna wel
verantwoordelijk voor het onderhoud van het kerkgebouw. Deze gang van
zaken verklaart ook waren de Heijmse tienden in de bronnen 'de Oude
Tienden' genoed worden. Deze tienden waren al vanouds, voor de
verdeling, in handen van de kerkpatroon.
Als dit scenario klopt, dan hangt de verdeling samen met het
moment dat de kerkeigenaar ofwel patroon zijn handen aftrok van het
onderhoud van de kerk, en die verantwoordelijkheid overgaf aan de
persoon en de parochianen. Dat plaatst de regeling ergens in de
Laatmiddeleeuwse transitie (1150-1250). Als we dit ook nog eens mogen
koppelen aan de verplaatsing van de kerk van het Havelt naar de Markt
dan hebben we het over circa 1150-1190.
Dat de persoon na de verdeling mede verantwoordelijk was voor het
onderhoud van de Veghelse kerk lezen we in een verklaring van 14 januari
1661. Op die dag
verklaarden een aantal inwoners van Veghel dat:
-
'de persoon off perssonaet van Vechel sculdich ende gehouden was wt de
thientt het perssonaet toe comende, most onderhouden de groote clock met
de bueck van de kerck met de kooren ende ornamenten ende noch daer en
boven eenen beer tot dinste van de gemeijntte, die welcke veele jaeren
herwaerts bij hunne diponentten kennissen ten verscheijen plaetsen is
bestelt geweest.'
-
Anthonis Hendricx verklaarde dat toen hij in 1625 kerkmeester was uit
handen van Rogier van Broeckhoven als rentmeester van het personaat van
Vechel 400 gulden voor de reparatie van de kerk van Vechel had
ontvangen. Anthonis Gijsberts Smitt verklaarde dat Johan Habraken,
pastoor te Vechel, namens de persoon in 1628 16 gulden heeft betaald die
hij verdiend had 'aen iserwerck te maecken aen de groote klock'.
Na 1648
confisqueerde de staat alle kerkelijke en geestelijke bezittingen. De
eigenaren van de persoonstienden wisten dat lot nog enige tijd uit te
stellen, maar verloren in 1689 dat proces tegen de staat. De staat heeft
ook geprobeerd de particuliere tienden toe te eigenen.
Op 5-7-1415 wordt gezegd: ‘De
Heymse of aude tienden te Vechel zijn leenroerig aan het leenhof te
Geffen. Zij hangen te leen van Gerlach van Ghemert, man van de Vrouwe
van Geffen.’ (Gemertse bronnen deel 10, folio 166v en 175v, online
raadpleegbaar.)
Bekende eigenaren
van deze tienden zijn:
-
Arnt Heym
voor 1419
-
Jan en Henrick, zonen van Art Heyme in 1421
-
Joffrouw Katelijn, weduwe
van Aert Heyme en haar zoon Aert in februari 1425
-
Henrick Heyme en Sophie, weduwe van Jan Heyme in 1428
-
Jonkvrouw Sophie, weduwe van Jan Heym en Jonkvrouw Aleyt van Boemel,
weduwe van Henrick Heyme in 1431 - 1441
-
Goossen en Aert Heyme in
1442 - 1443
-
Goossen Heym in 1444 - 1470
-
Jonkvrouw Lijsbeth, weduwe van Gossen Heym in 1471 - 1482
-
Meester Henrick Heym in 1483 - 1521
-
Aernt Heijm
in 1521 - 1564
-
Jan Heijm
in 1564 - 1591
-
Joffrouw Maria de Heijm
in 1591 - 1624
Voor de eigenaren
van de persoonstienden zie het opstel over de persoon, waarin de namen
genoemd worden. Zowel de persoon als de eigenaar van de particuliere
tienden verpachtten hun tienden en lieten het ophalen van de tienden
over aan de pachters. Ook de novalia werden verpacht. Er is een
tiendrekening van de inkomsten en uitgaven gedaan voor een jaar inning
van de persoonstienden uit 1642 bewaard gebleven. Zie hiervoor de
downloads. In de dorpsrekeningen worden tussen 1634 en 1657 enkele
uitgaven vermeld in verband met de verpachting van tienden.
-
1634-1635:
opten
22 julij doen waeren vergadert ten huijs Jan Handerickx de scheepenen
ende borgemeesteren om met de naebueren te sprecken die de thienden
hadde gepacht om die selve over te hebben ende ieder te houden in syn
velt onder welcke waeren ennige die niet wel haer thienden over en woude
gheeven ende als doen vertert 2-6-0
-
opten
selven dach doen was Jan Handerickx geweest tot Eijndoven by den
rentmeester van Broeckhovens thienden ende met hem aff gereckent van de
gepachte thienden ende daer van gebrocht een lijst ende als doen vertert
met den voorscreven rentmeester 0-16-0
-
1638-1639: opten 16 junij alhier geweest eenen boode van Antwerpen op de
novalie thienden te veijlen ende den selven gegeven 6 stuyvers
-
1642-1643: den 7en julij ten Bosch geweest by Jan Franchoisen
van wegen de novalie tijnde ende hem geschoncken over d’ affstaen vande
voorschreven thiende een coppel hoender gecocht voor 10 stuyvers
-
1642-1643: den selven dito (30-7-1642) ten Bossche bij Jan Franschoise
geweest ende hem voor de meergemelde novalie thiende int bywesen van
Michiel Donckers gegeven 5 gulden
-
1642-1643: hebben de selve borgemeesters aen Lambert Hermans gegeven
over de novalye thiende van Antwerpen de somme van 2 gulden 1 stuyver
-
1651-1652: stellen noch voor ontfanck van dat sij hebben ontfangen van
het mudgelt van de thiende vant Hoog Sondtvelt gecocht bij Thomas van
Bruegel, dat het belopt ter somma van 25 gulden
-
1652-1653: ontfangen van Hooch Sontvelts ende Leegh Sontveltse tiende
van conterbutie genoemt prince penningen ter somma van 28 gulden
-
1652-1653: betaelt aenden voorscreven Matijs Peters 3 gulden van
verteringe gedaen der nageburen der clamppen Hoogh ende Leeg Sontveltse
tiende als wanneer de selve wordde geleijt by de ingesetenen van Rode
-
1653-1654: stellen de voorscreven borgemeesteren voor ontfanck ter somma
van 100 gulden gecomen van Joncker Rogier van Broeckhoven voor
conterbutie genoempt prince penningen voort collecteren synde clamppen
tiende
-
1655-1656: optten 3den july aen een bode veijlbrieffkens
brengende van de novalie tiende, comt 6 stuyvers
-
1656-1657: optten 28en juny eenen boode gebrocht aenschryvers
van de novalie tienden te verpachten, comt 5 stuyvers
Samenvatting
Tussen
1150 en 1190 vond er een ingrijpende gebeurtenis plaats die de wortels
vormen van de latere gemeente Veghel. Het werd door bevolkingsgroei voor
de domeinheer op de Boekt aantrekklijker om arbeiders in dienst te
nemen, dan om horigen te blijven onderhouden. De horigen kwamen vrij, en
verhuisden veelal naar een strook nieuw uitgegeven gronden aan de rand
van het oude domein. Er waren al eerder vrije boeren in Veghel, die
onder de jurisdictie van de graaf van Rode hoorden. Door het vrijkomen
van de horigen nam het aantal vrije lieden sterk toe.
Niet alleen de huizen verdwenen van het domein, ook de kerk werd
verplaatst naar een donk nabij een oude voorde over de Aa, die deel was
van een oude regionale route. De heer trok zijn handen af van het
onderhoud van de kerk. Die verantwoordelijkheid kwam in handen van de
parochianen, die voor dat doel elk jaar twee kerkmeesters aanstelden.
Daarbij werden wel afspraken gemaakt over de bekostiging van het
onderhoud van de kerk en de persoon of pastoor. De domeinheer hield zelf
een deel van de tienden, de meeste tienden gingen naar de persoon.
Daarnaast bleven bezittingen van de kerk vrijgesteld van de tienden, en
bleef de domeinheer, ofwel de bezitter van de particuliere tienden
jaarlijks bijdragen aan het onderhoud van de pastoor. Het
patronaatsrecht bleef in handen van de rechtsvolgers van de domeinheer.
In 1300 was dat Arnt Heijm.
Hoe
nauwkeurig is de datering van de kerkverplaatsing op 1150-1190. Dat deze
verplaatsing vóór 1190 plaats
vond is gebasseerd op de volgende overwegingen:
-
De
percelen in de straat, inclusief het terrein van de kerk, waren
cijnsvrij. Cijnzen op nieuwe uitgiften werden rond 1190 ingevoerd. Nu is
het mogelijk dat deze eprcelen al uitgegeven waren voordat de kerk
verplaatst werd, en dat de kerk om een speciale reden vrijstelling van
de betaling van die cijns kreeg. Dat laatste zou dan wel ongebruikelijk
zijn, aangezien in de cijnsboeken vaal kerken als cijnsbetalers vermeld
worden.
-
Aangenomen wordt dat de naam Veghel in eerste instante betrekking had op
een klein gebied bij een voorde, en dat toen de kerk daar neergezet
werd, het de naam werd van de parochie. In 1200-1225 wordt de naam
Veghel voor de eerste keer genoemd. Er was toen sprake van goed gelegen
in Veghel. Waar dat goed lag is niet bekend, maar de kans dat het bij de
voorde lag is kleiner dan elders, omdat er elders
meer plaats was. Dat impliceert dat de kerk al enige tijd voor
1200-1225 verplaatst zou moeten zijn, omdat de nieuwe naam ook wat tijd
nofig gehad zal hebben om ingeburgerd te raken. Een andere gedachte zou
kunnen zijn dat de naam Veghel al eerder betrekking had op de parochie,
ook toen de kerk nog op het Havelt stond. Dit ligt minder voor de hand,
omdat het oude domein volledig afgedekt is met vroeg-middeleeuwse namen.
een -le naam is over het algemeen wat jonger.
Deze
overwegingen bij elkaar geven een sterk vertrouwen in een datering van
de kerkverplaatsing vóór rond 1190. Hier zit het met de datering ná rond
1150?
-
Met dit
jaartal hebben we minder vaste grond onder onze voeten. We gaan uit dat
de Laatmiddeleeuse transitie, waarin de horigen vrij kwamen en het
aantal vrije boeren sterk toenam rond 1150 begon. In eerdere publicaties
hielden we zelfs rond 1175 als begindatum van die transitie aan. De
eerste concrete aanwijzingen voor vrije boeren in de Meierij dateren pas
vanaf rond 1190, toen was hun aantal kennelijk al sterk toegenomen. De
transitie werd aangezwengeld door bevolkingsgroei, waardoor het onder
andere goedkoper werd om arbeiders in dienst te nemen, dan om horigen te
onderhouden. Het begin van de transitie kan dus een geleidelijk proces
geweest zijn, dat al eerder in de twaalfde eeuw inzette. Desalniettemin
gaan we er bij de kerkverplaatsing van uit, dat die transitie op zijn
minst al in volle gang was, en dat het domein gereorganiseerd werd en
uit elkaar gevallen was. Voormalige horigen verhuisden naar een strook
grond buiten het oude domein. Dan zitten we niet meer in het begin van
de transitie, maar er midden in; 1150 lijkt dan wel een redelijk jaartal
als vroegste datum voor de kerkverplaatsing.
-
Een
andere overweging is dat er afgezien van één kogelpot geen
archeologische vondsten in het centrum gedaan zijn die zeker op vóór
1150 zijn te dateren. Die ene vondst kan verklaard worden daar aan te
nemen dat er bij de voorde al vóór 1150 al wel enige bewoning geweest
zal zijn. Denk aan een herberg, of mensen die hielpen met het overdragen
van goederen over de Aa.
Één tot
anderhalve eeuw na de kerkverplaatsing, in 1310, stonden er 4 tot 10
huizen in de straat. In het midden van de zestiende eeuw was de straat
volgebouwd. Voor het deel tussen de huidige markt en gemeentehuis aan de
ene kant en de Hema en Blokker aan de andere kant hebben we het dan over
19 huizen. De vrije boeren beheerden niet alleen hun parochiekerk, maar
namen tussen rond 1190 en 1230 ook verantwoordelijkheid voor het beheer
van een stuk wildernis, waarvan de grenzen in 1310 voor het eerst op
schrift gesteld werden. Hiermee (beheer van parochie en wildernis) werd
de kiem gelegd voor Veghel als bestuurlijk dorp. Tussen ongeveer 1300 en
1347 kreeg Veghel een eigen schepenbank, en dat betkende dat de
onderhorigen van die schepenbank ook plaatselijke keuren, dus
rechtsregels, mochten maken voor het eigen dorp. Daarmee werd Veghel ook
echt een bestuurlijk dorp, wat we nu een gemeente noemen. Op 21 februari
1369 werd er een armentafel gesticht. In die tijd was de koster ook
begonnen met schoolhouden. Dat gebeurde in zijn huis of in de kerk, en
ook wel buiten in de openlucht. Pas in 1597 werd in Veghel het eerste
schoolgebouw neergezet. En zo groeide Veghel uit tot een plaats met
eigen bestuur en alle basisvoorzieningen die in die tijd gebruikelijk
waren.
Ruzie over de Heymse tienden
R28, fol. 275
(21-6-1566)
Schepenen in Veghel verklaren dat voor hen verschenen zijn in een
gebannen vierschaar Hanrick Willems Rovers, Hanrick en Jan Dirck
Janssen, Jan Joerden Janssen en Ariaen Hanricx Pe(ters), gedaagd door
vorster Jan Jan Alartss, om op verzoek van heer Willem Aertss van Beeck,
priester, gemachtigd door meester (Goert) (..) Peter Mathys Stoeters,
persoon in de kerk van Veghel.
Dat heer Jan die Capellaen van Joncker Jan Heym ende pastoer tot Vucht
heeft oepelyck gelesen in der voerwarden ende bysonder
geprecondicioneert dese off diergelycke worden in substantien, dat
Joncker Jan voirs(eyt) vuyt heeft bestedende (deel tekst onleesbaar)
(..) van den voirs(eyt) (..) dat om (..)et (..) ofte eenige novalia
waren. Dat Joncker (..)worden syn der (..) soe synde (..) syn der groten
v(..) dese (..) deponenten eendrechtelycken (..) Jan Alarts, vorster tot
Vechel syn (..) in (..) getuychenisse (..) scepenen voerseyt voer w(..)
dat Jan Jan Alarts, vorster van (..) dese voers(creven) deponenten
voirs(eyt) (..)oepelycken vuyt (..) heeft offt (..) waer van wegens
Joncker Jan Heym om(..) deponenten te comen syen eden ende hen
(getuygen)enisse aen te hooren ende datter nyemant (..) compareerden
daar des voirs(eyt) Joncker Jans voirs(eyt).
R28, fol. 280
(18-7-1566)
Schepenen in Veghel verklaren dat voor hen verschenen zijn Willem Aernt
Philipssen en Jan Lambert Janss, gedaagd door vorster Jan Jan Alartss,
om op verzoek van Jacop die Wit, gemachtigd door Joncker Jan Heym, een
verklaring af te leggen.
Willem Aernt Philipss, oud ongever 46 jaren, en Jan Lambert Janss, oud
ongeveer 45 jaren, verklaren “dat onlanx geleden is, te weten opten
XVIen dach July der maent lestleden omtr(ent) den avont is somen heer
Willem Aertss van Beeck opten moeleneckere, toebehoirende Joncker
Walraven van Erp, daer vier mayers stonden mayen rogge. Ende heeft den
rogge gebonden, synde helpen gasten ende den thiende gast after die
rosmoelen aldae) op synen wagen geladen, mair waer hy den rogge voert
gelaten heeft is hem onkentelyck.”
R28, fol. 282
(17-8-1566)
Schepenen in Veghel verklaren dat voor hen verschenen zijn in een
gebannen geding Goert Lambertss die Vriese, zijn zoon Lambert, Hanricx
Hanricx Roeverss, Dirck Peter Jan Deliss, Josep Jacop Willemss, Goert
Jan Willem Goerts, Jan Lambert Janss en Willem Aernt Philipssen, gedaagd
door vorster Jan Jan Alarts, om op verzoek van Koncker Jan Heym een
verklaring af te leggen.
Goert Lambertss die Vriese, oud ongeveer vijfen(..) jaren, verklaart
“dat binnen den tyt van acht ende (..) lestleden nyemant in den Block
thienden binnen der prochien van Vechel genoemt (Ham) egheen thiende
jairlycx gehaelt off affgevuert en heeft dan Joncker Aernt Heym saliger
voer ende Joncker Jan Heym syn soon nae hem, off die pechteners van dyen
block in den name van hen, behalven dese twee voerleden jairens.”
Hanricx Hanricx Roeverss, oud ongeveer 60 jaren, verklaart “dat binnen
den tyt van vier ende veertich jairen lestleden nyemant in den
blockthienden genoemt Ham egheen thiende jairlycx gehaelt off affgevuert
en heeft dan Joncker Aernt Heym saliger voer ende Joncker Jan Heym syn
soon nae hem, off die pechteners van dyen block in den name van hen,
behalven dese twee voerleden jairen.”
Dirck Peter Jan Deliss, oud ongeveer 31 jaren, verklaart “dat hy acht
jairen opter Hoeven toebehoerende Claeussen Hanricx die Lew, gelegen
onder den blok thienden genoemt Ham nyemanden egheen thiende en heeft
sien halen off affvueren dan (..) van Joncker Aernt Heym saliger voer
ende Joncker Jan Heym syn soon nae hem, behalven dese twee voerleden
jairen.”
Lambert Goert Lamberts, oud omgeveer 24 jaren, verklaart “dat binnen tyt
van twelff jairen lestleden nyemans egheen thiende gehaelt off
affgevuert en heeft van den block thiende genoemt Ham dan die pechteners
van Joncker Aernt Heym saliger voir ende Joncker Jan Heym syn soon nae
hem, behalven dese twee voerleden jairen.”
Josep Jacop Willemss, oud ongeveer (..)envijftig jaren, verklaart dat
hij ongeveer 35 of 36 geleden (..) woenende heeft (..) off (..) (..) op
(..) (..)onden heeft den (..) by der wintmoelen genoemt den (..) op (..)
helpen bouwen (..) en heeft ter selver tyt off noeyt hoeren binnen
geweten off gesien dat yemant dair enige thiende off novalia heeft
gehaelt of affgevuert, dan die pechters van Joncer Jan Heym.”
Goert Jan Willem Goerts, oud ongeveer 70 jaren, verklaart “dat hij over
veertich jairen geleden gepacht hadde den block thient genoemt die
molenthiendt, ende en heeft ter selver tyt off noeyt hoeren binnen
geweten off gesien dat yemant vuyt desen block enige thienden off
novalia heeft gehaelt off affgevuert dan die pechteners van Joncker Jan
Heym ende syn
predecessueren.”
Jan Lambert Janssoon, oud ongeveer 45 jaren, verklaart “dat geleden syn
omtr(ent) XXIIII jairen dat hy by heer Walraven van Erp, riddere,
gedient ende gewoent heeft drie jairen lanck duerende ende en heeft
noeyt gehoert off geweten dat yemant enige thienden off novalia heeft
geaelt opten Moelenecker gelegen onder die Moelenthiende dan die
pechteners van Joncker Jan Heym ende syne predecessueren, behalven dese
twee leste jairen voerleden.”
Willem Aertn Philipss, oud ongeveer 46 jaren verklaart “dat gelede syn
vyff jairen dat hij van Joncke Jan Heym gpacht hadde den block thienden
genoemt den Moelenblock. Ende en heeft ter selver tyt nyet geweten off
gesien dat yemant daar enige thienden off novalia gehaelt heeft dan hy
Heer (Jan Heym) voirseyt.”
|
|||||||||||||||