De Kerkmeesters en de kerkrekeningen
Martien
van Asseldonk
2 juli 2014
Deze gegevens mogen gebruikt worden
onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl
Van eigenkerk naar parochiekerk
De kerken in de Meierij werden als zogeheten eigenkerken
gesticht door machtige lieden met zeggenschap over mensen, grond en
productiemiddelen. In de elfde en twaalfde eeuw had (de rechtsopvolger
van) de kerkstichter de beschikking over de kerk, waaronder de inkomsten
van de tienden en het recht om een geestelijke voor te dragen voor de
zielzorg. Als voorbeeld uit de Meierij kan een oorkonde uit 1192 dienen.
Gijsbrecht, heer van Tilburg en zijn moeder vrouw Alaysa brachten in dat
jaar de lieden wonende op hun
allodium Helvoirt onder de kerk van Oosttilburg op voorwaarde dat,
wanneer op dit allodium een kapel zou worden gebouwd, de pastoor van Oosttilburg of
zijn coadiutor of
vicaris daar zou celebreren en
daarvoor een derde van de tiende van Helvoirt zou genieten. Hier is nog
sprake van een domaniale context, waarin de kerk en de tienden van de
heer waren en de onderdanen van de grondheer van die kerk gebruik
maakten. De kosten voor het beheer en onderhoud van de kerk werden
vermoedelijk voornamelijk gedragen door de heer.
Ruim twee eeuwen
later probeerden de inwoners van Someren, die toen een langdurig
conflict hadden met inwoners van Sterksel over het gebruik van gemene
gronden, de inwoners van Sterksel kerkgang op Someren op te leggen. De
officiaal van Luik, president van het gerechtshof van de bisschop,
bepaalde in 1398 dat de inwoners van Sterksel niet tot de parochie
Someren behoorden en niet gedwongen konden worden in een bepaalde
parochie naar de kerk te gaan, maar daarin een vrije keuze konden maken.
De samenleving was sedert 1192 veranderd. Vanaf de dertiende eeuw
stonden de kerkelijke bezittingen onder beheer van de
parochiegemeenschap. Het is mogelijk dat de verschuiving van het beheer
van de kerk van de heren naar de parochiegemeenschappen samenhangt met
het verminderen van het belang van de horigheid. In dit verband is het
opmerkelijk dat in deel I van het
Oorkondenboek van Noord-Brabant de termen ‘parochie’ en
‘parochianen’ pas vanaf 1256 vermeld worden. Parochianen of ‘lieden van
de parochie X’ worden in de oorkonden pas vermeld vanaf 1281. De eerste
directe aanwijzing voor betrokkenheid van parochianen bij het beheer van
kerkelijke goederen in de Meierij dateert van 24 juli 1307.
De Kerkmeesters
Voor het beheer van de kerkelijke bezittingen werden
kerkmeesters (provisores fabricae)
aangesteld. De eerste vermelding van kerkmeesters in de Meierij betreft
die van de kerkfabriek van de Sint-Jan in 's-Hertogenbosch in 1295. In
de tweede helft van de veertiende eeuw en later blijken in een groot
aantal parochies in de Meierij twee kerkmeesters te functioneren. De
oudste vermelding van kerkmeesters in Veghel dateert uit 1369
(stichtingsacte van de Tafel van de Heilige Geest), terwijl we namen van
kerkmeesters kennen vanaf 1378.
Periode van de rekeningen
In de loop der eeuwen waren aan de kerk van Veghel enkele
landerijen, en een aantal jaarlijks te betalen erfcijnzen en erfpachten
geschonken. De kerkmeesters hadden tot taak die landerijen te
verpachten, de erfcijnsen en erfpachten te ontvangen en met de opbrengst
het kerkbezit, waaronder met name de kerkgebouw te onderhouden, en
andere betalingen te doen namens de kerk.
De kerkrekeningen liepen meestal over 2 of 3 jaren, kortere
of langere perioden kwamen ook wel voor. Het begin en einde van deze
perioden zijn over het algemeen bekend vanaf 1655; vanaf dat jaar zijn
de rekeningen van de Veghelse kerkmeesters bewaard gebleven. Het aantal
jaren is een benadering, want vaste begin- en einddatums voor de
kerkrekeningen waren er niet. Uit deze rekeningen en de resolutieboeken
kennen we de volgende lengte van de piode waarover de kerkrekeningen
gaan:
De lengte van de kerkrekeningen geven tot aan 1746 een wat
rommelig beeld. Pas vanaf 1746 tot aan 1805 wordt er vastgehouden aan
een regelmatige periode van 3 jaren. Die periode was overigens al in
1734 afgesproken geweest, volgens de volgende notitie in het
resolutieboek:
Op mondelinge propositie van de stadhouder is op 5-5-1734
goedgevonden dat kerkmeesters en armmeesters in de toekomst zullen
worden aangsteld elke drie jaren en dat de rekening van hen na verloop
van de drie jaren op 16 maart zal geschieden, tenzij dat die dag op een
zondag valt, dan de dag erna.
Aan de datum van 16 maart werd niet strict de hand gehouden.
Wel werden de rekeningen vanaf 1737 in de regel in de maanden maart-mei
gesloten, eerder was dat meer over het jaar verspreid (zie de eerste
kolom van de volgende tabel).
Het sluiten van de rekeningen
In de volgende tabel is samengevat wie er bij het sluiten
van de kerkrekenignen aanwezig was:
De officier (de stadhouder, vanaf de rekening gesloten in
1803 de schout-civiel) was in 38 van de 49 gevallen hoofdelijk aanwezig.
Indien hij afwezig was, trad de president-schepen in zijn plaats als
officier op. Enkele keren wordt dat expliciet vermeld:
-
Op 23-10-1721: M. Kilsdonck als
gecommitteerde vant officie ende presendent
-
Op 3-6-1726: M. Kilsdonck, president en
als gecommitteerde vant officie
De dominees waren lang niet altijd aanwezig bij de rekeningen. De ene
dominee was er wat vaker bij dan de andere.
De ene dominee zal
wat betreft het sluiten van de kerkrekeningen wat ijveriger geweest zijn
dan de andere. Met name dominee Broeckhuijsen en dominee Josselin namen
deze taak kennelijk serieus. Daarnaast kunnen ook externe factoren een
rol gespeeld hebben.
De kerkmeesters waren ontgetwijfeld aanwezig bij het sluiten van de
kerkrekeningen. Zij legden
immers verantwoording af. Als zodanig tekenden zij tot 1773 niet voor
accoord. In de rekeningen gesloten vanaf 1776 tekende kerkmeester Philip
van Veghel wel voor accoord. Men kan dat interpreteren als dat hij
accoord ging met de voorgestelde qijzingen.
Bij het sluiten van de kerkrekeningen was ook altijd een secretaris
aanwezig, vanwege het schrijfwerk dat er bij het sluiten van de rekening
gedaan moest worden. In de meeste gevallen ondertekende de secretaris
ook mee de rekening. Als zijn handtekening ontbreekt, dan moet hij toch
aanwezig geweest zijn.
Twee keer werd de
kerkrekening enige tijd na het sluiten nog door anderen gevisteerd:
-
Gevisiteert den 9-6-1725 door B. G.
Wolde, Cl. A. T de Wit, J. A. Martinet
-
Gevisiteert bij ons ondergeschreven als
gelaste van de classis van Peel en Kempeland den 6-6-1730, P.G.
Josselin, Johannes Neomagus
Waar de kerkrekeningen gesloten werden
Aanvankelijk werden
de kerkrekeningen in de herberg gesloten. De rekening gesloten op
14-11-1678 vermeldt bijvoorbeeld:
-
Aan vrou van der Hagen voor verteringe
bij het afleggen van de eed van de kerkmeester, 1-5-0
-
Aan vrou van der Hagen in het doen van de
rekening van Aalbert Sterckman, 0-8-0
-
Aan vrou van der Hagen voor vuur en int
doen deser reeckening, 1-16-0
En de rekening gesloten op 16-11-1707:
-
Int doen deser reeckeninge bij de heeren
auditeuren en rendanten in vuur en licht, spijs en dranck geconsumeert
5-0-0
De onkosten
voor de verteringen bedroegen meestal 4 tot 5 gulden, soms ook
meer, en vanaf 1711 steeds 4 gulden. In de rekening gesloten op
18-7-1715 staat haast verontschuldigend:
-
Geconsumeert vuur en licht mitsgaders een
wijnig verteeringe, 4-0-0
En in de rekening gesloten op 8-5-1717:
-
Item is in het optellen ende passeren
deser reeckeninge in vuijt mitsgaders een weijnigh vertering
geconsumeert (geen bedrag ingevuld)
In marge: en is niet voor verteeringh gevalideert ende is desen post
vergeten
In de volgende rekening gesloten op 28-7-1719 wordt deze uitgave voor de
laatste keer goedgekeurd. In de rekening van 23-10-1721 staan de uitgave
wel vermeld, maar de post werd geroijeerd, dus afgekeurd. Vanaf toen, te
beginnen met de rekening gesloten op 30-5-1724, kwam men ’ter
raatcamere’ bijeen om de kerkrekeningen af te horen. Daar viel niets te
verteren.
De verdiensten van de auditeuren
De dominees kregen geen vergoeding voor hun aanwezigheid bij het afhoren
van de kerkrekeningen.
In de kerkrekening gesloten op 16-11-1707 komt voor het
eerste een vergoeding aan de officier voor:
-
Den heer officier comt voor het overstaen
en teeckenen deser reeckeningh met vacatie en waegenvragt, 5-0-0
In de volgende rekening gesloten op
10-10-1709 komt deze uitgave terug. In de rekening gesloten op 3-9-1711
is het bedrag verdubbeld:
-
Compt den heere officiere voor het
overstaen ende teeckenen deser reeckening, 5-0-0
-
Noch denselven voor expresse vacatie en
paersvracht, 5-0-0
Dit dubbele bedrag wordt ook in de drie volgende rekeningen gesloten in
1713, 1715 en 1717 betaald. Daarna was het weer steeds 5 gulden.
Vanaf de rekening gesloten op
3-6-1725 kregen ook de schepenen een vergoeding:
-
Heeren schepenen voor haere vacatie off
verteeringe ider 0-10-0, beloopt van de schepenen 1-0-0
Hoewel de rekening schrijft dat de schepenen ieder 10 stuivers kregen,
kregen ze niet per persoon betaald, maar voor alle schepenen samen
steeds 1 gulden, ongeacht goeveel schepenen er bij het sluiten van de
kerkrekeningen aanwezig waren. Vanaf de rekening geslopten op 2-5-1783
was dat 1 gulden en 10 stuivers.
De verdiensten van de kerkmeesters
Het
kerkmeesterschap was aanvankelijk een onbezoldigde functie. Men diende
daar de gemeenschap mee. Als er een beloning was, dan was die
immaterieel; de functie kan het aanzien van de betreffende personen in
de gemeenschap vergroot hebben.
De verdiensten van andere
functionarissen
Ook andere
functionarissen kregen betaald voor diensten verleend voor de
administratie van de kerkgoederen, met name de secretaris en de vorster.
De secretaris:
Aanvankelijk werd de secretaris per dienst betaald,
bijvoorbeeld in de rekening gesloten op 21-9-1660 wordt aan de
secretaris betaald:
-
Voor
het protocol eens laeten naesoecken 0-12-0, een request aen de
dinghbanck ingegeven 0-2-0, een copie van joncker Broeckhoven testament
laeten schrijven 0-9-0, laeten copieren eenen kercken brief 0-15-0,
samen 1-18-0
Vanaf de rekening van 28-11-1670 kreeg de secretaris telkens betaald
voor het schrijven van de rekening, van een copie en de zegels, en het
schrijven van het collecteboek voor het registreren van de inkomsten.
Aanvankelijk varieerden die bedragen. Vanaf 1697 tot 1724 komen telkens
dezelfde standaardbedragen voor:
-
Aen den decretaris voor het opstellen,
schrijven ende apostilleren deser reeckeninge, 6-0-0
-
Voor het duplicaet, 3-12-0
-
Voor de zegels voor het duplicaet, 1-17-0
-
Voor het schrijven van het beurboeck voor
wee jaren, 3-12-0
Volgens een resolutie van de Staten Generaal van 20-9-1724 kreeg de
secretaris voortaan 7 gulden en 10 stuivers per jaar van de kerk. Daar
kwam nog een aantal jaren per rekening 1-12-0 bij voor uitgaven voor
zegels het copie en papier (in latere rekeningen varieert dit bedrag).
De vorster
-
30-10-1658:
Noch den vorster
Hendrick Denissen van ijet voir de kerck te publiceren, gegeven 0-1-0
-
21-9-1660:
Item 4 mael den vorster doen afkondigen het betael van de
kerckschulden, eens een arrest doen op ’t geldt van Jan Aert Boukens
erfgenamen, ende eens de achterstallige doen sommeren, alles betaelt met
1-8-0
Er zijn twee declaraties van vorster Harmen Bijmans aan de kerkmeesters
uit de periode 1698-1703 bewaard gebleven. Behalve voor zijn eigen
verleende diensten kreeg hij ook vergoed voor andere uitgave namens de
kerk gedaan.
Declaratie 1:
-
Tussen 20 en 30 october 1698 ingevolge de afgegeven leijsten verscheijden
sommatien gedaen, 1-4-0
-
In september 1699 verscheijden malen gepubliceert als dat aan het
kerckboeck soude comen betaelen op pene van executie, 0-6-0
-
Aen Jan Ariens van de Sande betaeelt voor nagels en sackbant tot de kerck
aen den leijdecker encde den timmerman die de bancken in de kerck
gerepareert heeft, 0-15-8
-
Op 1-12-1699 heeft den soon van Hendrick Jan Welten, metselaar, 3 ½ dag,
ende des selfs broeder als oeperman 10 dagen in de kerck gewerckt en de
doode graven ende vloeren opgemaeckt, 2-15-0
-
Aan den timmerman voor een dag arbeijtsloon vant repareeren der bancken in
de kerck 0-8-0
-
Deselve voor kost en dranck, 0-10-0
-
Aan de boden voor het medebrengen van de wijn voor het avondmaal, 0-4-0
-
Op 1-10-1700 heeft den timmerman Antonij Daendels doen het accoort van de
bancken in de kerck bestel worden ende met de heer Boor als kerckmeester
’t selve accoort maecken ende doen gemelde timmerman sijn gelt onvong
isser tesamen verteert 1-8-0
-
Den 12-8-1700 ende den 25-8-1700 twee half tonnen bier volgens het accoort
aen de timmerluijden in de kerck gelevert ende verschooten, 5-0-0
-
Den 17-8-1700 aen de poort ten Bos van 6 wageschotte afgehaelde plancken
tot de kerck aen toll verschooten, 0-5-8
-
Aen de gardeijn ringen, lint, stoff en van vragt t’huijs te brengen te
saemen, 0-13-0
-
Den 22-8-1700 gepubliceert dat een ider aen de kerck geldende souden comen
beaelen op piene van executie, 0-2-0
-
Den 9 september aen Jan Gerrit Jan Goossens verschoten ende betaelt voor
het toemaecken vant graft van dominee Schaerdenburgs dogter, 0-5-8
-
Betaelt ende verschooten aan Gallon tot den omloop van den predickstoel en
nagels, 0-18-0
-
Verschooten aen catoenlint aen de gardeijnen ende garen om te naeijen,
0-19-0
-
Betaelt ende verschooten voor oolij verff, schuijm van goudt ende leijm tot
de stoelle in de kerck te samen 1-4-8
-
Den 17 october 1700 door ordre
van de heer Boor als kerckmeester de kerckreeken geleijt ende
gepubliceert om gedaen te worden op donderdag den 21en dito, 0-6-0
Declaratie 2:
-
Op 24-10-1700 op meer sondagen naer het sluijten van de laasten reeckening
in de voorleden weeck gedaen, verscheijde publicatien en aanmaeninge van
betaelinge Aen de kerckboecken te comen doen. Gepubliceert, 0-6-0
-
Den 25 october 1701 een blat van een gescript deel gekogt, en verschooten
tot een sith ende voetebanck in de kerck met de nagels, oock her leeg
maecken van de platte ongerugde bancken, soo aan eenen dag arbeijts
loon, kost en dranck aen den timmerman gegeven, teamen, 1-10-0
-
Den 21 december 1701 door Van Orten den weijn tot het avontmael van Den Bos
mede laten brengen, aen hem gegeven ende versschooten, 0-4-0
-
Van den eersten maert tot den maent van april 1702 volgens de afgegeven
leijsten verscheijde sommatien en renovatien tot betaeinge van de renten
aen de kerck ende zalaris daer op ontfangen, uijtgenomen verfscheijden
daer onder sijnde, dan de heer Jacob Boor in qualiteijt als kerckmeester
over hem heeft genomen, ende aen mijn die in reeckeninge soude
valideren, beoopende te samen, 1-4-0
-
Den 16 september gepubliceert van aen de kerck te comen betaelen, 0-2-0
-
Item in den jaere 1703 verscheijde sommatien voor de kerck gedaen tot 12
incluijs, 1-4-0
-
De kerck reeckening tot twee reijse gepubliceert, 0-12-0
-
Beloopt 5-2-0
Soms werd er betaald aan de ondervorster, die de vorster in zijn werk
bijstond:
-
18-11-1713: Aen Jan Eijmberts,
ondervorster, bij specificatie, 0-18-0
-
8-5-1717: Aen Jan Eijmberts voor
aenmaeningen gedaen, 1-0-0
In de rekening gesloten op 28-7-1719 staat geschreven:
-
De vorster volgens specificate, 2-16-0
-
In marge: in toecomende jaarlycx voor
alle diensten doet oft onbedagt tot tractament eens jaarlycx eene gulden
11 stuijvers 8 penningen
Hierna staat in de kerkrekeningen vanaf 1721 tot aan 1756 steeds het
jaarlijkse tractament van 0-11-8 aan de vorster namens de kerk vermeld.
In 1756 kreeg de vorster voortaan een jaarlijks tractament uit de
dorpskas, waarbij afgesproken werd dat hij niets meer ten laste van de
armentafel en kerk mag declareren. De rekening gesloten op 8-3-1758
vermeldt:
Aan den vorster voor allent geene in
qualiteyt als vorster voor de kerk comt te doen en voort aanmaanen der
debiteuren sonder iets verders te mogen declareeren jaarlijx 1-11-8, dog
vermits by Haar Hoog Mogenden resolutie van den 27 october 1756 niet
meer als ’t jaar 1756 tot laste van arme en kerck vermag te declareeren,
alsoo het tractament daarbij toegelegt is spreekende, dus dan maar
alhier het jaar 1755 ende 1756, 3-3-0
Hierna ontbreken de uitgaven aan de vorster.
Enkele keren worden boden
vermeld. Ze werden vaak ingeschakeld om wijn uit Den Bosch mee te
brengen voor het H. Avondmaal. Enkele andere voorbeelden uit de rekening
van 1655-1656:
-
Voor eerst eenen bode gesonden na Anthoni van Meurs om bij sijn reekeninge
te comen, dien gegeven 0-6-0
-
Noch eenen bode gesonden na Zondvelt bij Peter Petersen, gegeven, 0-2-0
De betalingen aan de
koster-schoolmeester
Omdat de
verschillende bedragen in de rekeningen vaak opgeteld zijn, is niet
altijd duidelijk hoeveel voor dit en hoeveel voor dat was. In 1686 was
zijn jaarlijkse vergoeding voor het onderhoud van het uurwerk nog 14
gulden. Volgens enkele bewaard gebleven specificaties was dat in 1698
inmiddels 16 gulden geworden.
-
Schoolmeester J. Bel 16-0-0 voor jaarlijks tractament en uitgaven tot aan
24-12-1698 voor wittebroodt 0-16-0, aen beeseme 0-12-8, samen 17-8-8
-
Schoolmeester J. Bel 16-0-0 voor jaarlijks tractament en uitgaven tot aan
24-12-1699 voor drie keer wittebroodt voor het H. Avondmaal, samen
17-4-8
-
Schoolmeester J. Bel voor het jaerlycx tractament per 24-9-1700 en
verschooten aen wittebroot, 17-8-8
-
Bekenne ick ondergeschreven schoolmeeste ende coster tot Vechel ontfangen
te hebben uijt handen van den heer Jacob Boor als kerckmeester alhier de
somme van 16 guldens wegens een jaer tractament ende schoonmaecken vant
taffelgoet tot het bedienen H. Avontmael. Item noch verschooten aen
wittebroot in vier reijse 16 stuijvers. Item aen beesemen 12 stuijvers 8
penningen, verscheenen den 24-12-1703
Zijn tractement was toen niet nader gespecificeerd dan voor
het ‘schoonmaecken vant taffelgoet tot het bedienen H. Avontmael’.
Volgens een bewaard gebleven rekening van een diaken van de
gereformeerde kerk van Veghel kwamen de gereformeerden elke zondag bij
elkaar in de kerk om een kerkdienst te vieren en naar de preek van de
dominee te luisteren. In de winter was er ook op woensdag een
kerkdienst. Daarnaast erd vier keer per jaar in de kerk een Heilig
Avondmaal gehouden, waarbij spaansij wijn werd gedronken en wittebrood
werd gegeten.
In de kerkrekening van 18-11-1713 worden door de auditeuren
vraagtekens gezet bij het tractement van de schoolmeester:
-
Aen meester Jan Bel sijn jaerlijcx
tractement wegens de kercke, 16-12-8
-
In marge: bij quitantie, dan den vogende
rendanten moet dese niet betaelen, ten sij blijcke waeruijt dit
tractement sijn oorspronck heeft
Kennelijk kon de koster-schoolmeester deze declaratie rechtvaardigen
want de rekening van 18-7-1715 vermeldt weer:
-
Aen meester Jan Bel sijn jaerlijcx
tractament voor het bedienen vant H. Avontmael ende 12 stijvers acht
penningen aen besemen, 16-12-8
De rechtvaardiging voor het tractement was toen al enige tijd verschoven
van het smeren van het uurwerk tot het helpen bij het Heilig Avondmaal.
Dat is begrijpelijk, want voor het smeren van de klok kreeg de
koster-schoolmeester ook al drie gulden betaald vanuit de dorpskas. Hij
werd dus door twee broodheren voor dezelfde klus betaald.
In de rekening van 30 mei 1724
worden er daarom opnieuw vraagtekens geplaats bij het tractement van de
schoolmeester.
-
Meester Bel pretendeert voor twee jaren
tractamen als van outs jaarlijcx 16-0-0, samen 32-0-0
-
In marge: de selve by den predikant
onderrigt wesende dat dit tractament van alle oude tyden aen den
schoolmeester uyt de kercke incomsten is betaelt was, consentere soo
veel haar aangaet in de betalinge los van desen post ende die in
uytgaaff lijdend.
-
Onder protestatie nogtans dat sulx
begrepen mogt wesen onder sijn corporeel tractament off ..rijden weegens
tegens eenige ordre oft reglemente .. elck sal werde ondersogt ’t selve
weder te mogen repeteere op de schoolmeester die alhier present tselve
verclaart te accepteeren. Schepenen sustineeren ongehouden ende
persisteeren bij haar voorige appositlle ende daerom ordonneeren den
kerckmeester niet te betalen.
Hierna was het gedaan met het tractament aan de schoolmeester uit de
kerkkas. Wel kreeg hij nog elk jaar 12 ½ stuivers voor de aanschaf van
bezems om de kerk te vegen. Met ingang van de rekening van 6-3-1741
verlaagd naar 12 stuivers per jaar. Dit bedrag werd tot aan 1810 aan hem
betaald.
Een verklaring uit Veghel uit 1729 geeft onder andere de volgende
inkomstenbronnen voor de koster-schoolmeester.
-
Het
dorpsbestuur van Veghel betaalde de koster-schoolmeester 36 gulden per
jaar voor diensten aan de gemeenschap, de zogenoemde ‘corporele
diensten’, waaronder het luiden van de klok,
-
en voor olie
en het smeren van de klokken nog eens drie gulden per jaar.
-
Uit de
inkomsten van de kerk kreeg hij 12 stuivers per jaar voor
‘beesemen’ waarmee hij
de kerk
veegt.
Hoe lang de kerkmeesters aanbleven
Net als bij de armmeesters was er een ‘regerende’(of
hoofd-) kerkmeester, en een ‘gevoegde’of adjunct-kerkmeester, waarbij de
adjunct in de volgende periode regerende kerkmeetser werd. We zien dat
patroon bijvoorbeeld in 1583-1589, 1616-1618, 1623, 1653-1674.
Hierna wordt het patroon verbroken. Aelbert Sterckman
blijft in 1674 als regerend kerkmeester in plaats van zijn fuctie over
de dragen aan Geraert Pennings. In 1675 en 1678 worden telkend twee
nieuwe kerkmeesters aangesteld. Jacob Boor schuift in 1681 door van
gevoegd naar regerend kerkmeester, en krijgt Jan Everts als adjunct. Dit
tweetal blijft drie kerkrekeningen achter elkaar in dienst, daarna
blijft Boor tot aan zijn dood in 1707 regerend kerkmeester, terwij Jan
Everts vervangen wordt door Goort Aert Goorts. Boor wordt opgevolgd door
schoolmeester Jan Bel.
Tussen 1710 en 1719 is er weer het oude systeem van
adjuncts die in de volgende kerkrekening regerend kerkmeester worden.
Daarna wordt het systeem weer overboord gezet omdat Matijs Boermans tot
aan zijn dood in 1727 regerend kerkmeester blijft. Hierna volgde men tot
aan 1743 weer het oude systeem van doorschuivende adjuncts.
In 1743 wordt het aantal kerkmeesters teruggebracht van
twee naar één, en bovendien blijft die kerkmeester voortaan voor een
lange periode in dienst. Het waren:
-
1743-1761: Gerrit van Lieshout
-
1761-1773:
Hendrik Dirx van Asseldonk
-
1773-1805: Philip van Veghel
-
1805 -1810 (en later): Symen Hurkmans
Aanstelling en beëdiging
De kerkmeesters van Veghel werden gekozen door de officier
met de schepenen en werden beëdigd door de officier (veelal was dat de
stadhouder van de kwartierschout).
Op 7-1-1682 legde Jan Everts zijn eed af als kerkmeester. Hij
beloofde:
der kercken renthen, pachten en rechten neerstelijk te innen
en te collecteren, de achterstallige pachten zoo veel doenlijk te doen
betaelen, de reparatie aan de kerk met het gene daar van dependeert
behoorlijk te doen doen, en alles te bevorderen het gene tot
dienste van de kerke en derselver incomen is streckende, zoals
het een goed en eerlijk kerkmeester betaamt, en rekeing, bewijs en
reliqua te doen, ende verbant van sijn persoon ende goederen hebbende en
vercrijgende.
De eedt van de kerckmeesters luidde in 1699. Ick beloove ende
sweere
-
dat ick de
incomsten van de kercke naerstelyck sal ophaelen ende invorderen,
-
ende daer de
nootsaeckelycke reparatie doen aen de kercke daer het meest vereijsschen
sal
-
dat ik mij sal
reguleren soo veel het doenlijk is naer de articulen en poincten die
gemaeckt ende myn ter handen gestelt sijn raeckende de administratie van
de kerckelijcke goederen
-
dat ik nae verloop
van twee jaeren die ick activelijck sal hebben bedient van mijnen
ontfanck ende uijtgaeve sal doen goede reeckeninge, bewijs et reliqua,
-
ende mij daerinne,
ende in mijne geheele administratie sal gedraegen, soo als een vroom
ende eerlijck kerckmeester toestaet en in oprechtigheijt ende trouwe
behoort te doen onder verbant van mijn persoonen ende goederen, hebbende
ende vercrijgende
Op 16 maart 1700
werd door de Staten-Generaal een reglement op het kerk- en armbestuur
vastgesteld. Volgens het reglement mochten alleen capabele personen die
konden lezen en schrijven, als kerkmeester aangesteld worden. In Veghel
werd een instructie voor de kerkmeesters opgesteld waarbij naar
artikelen in dit reglement verwezen werd.
-
De kerkmeesters
sullen ten behoeve van de kerck geen penningen uijtsetten als op het
corpus ende de gemeijnte van Vechel. Art. 13
-
Alle pagten en
renten sullen ten langsten een halff jaer naar de verschyndagh
moeten worden ongemaant off andersints blyven tot laste van de
kerckmeesters. Art. 14
-
De kerckmiddelen
sullen alleen tot onderhout van de kerk oft fabrieq besteet worden met
kennisse van den officier ende niet tot reparatie van de toore, klocken,
uurwerck, horologie of schoolmeester. Art. 15, 16, 17 en 18
-
De kerckmeesters
sullen niet meer moogen uijtgeven als haeren ontfangh bedraagt. Art. 24
-
Sullen alle drie
jaeren moeten rekeningh doen en quitantie toonen van alle posten die in
uijtgaaff meerder beloopen als eene gulden en tien stuijvers. Art. 27
-
De kerckmeesteren
sullen de schulden van de kerck betaelen buijten executie kosten off
andersints die koomen tot haere lasten. Art. 136
-
De kerke
reckeningh, registers, quitantien en pampieren sullen in de kerke kist
worden opgeslooten. Art. 38
Niet hoofdelijk verantwoordelijk
In de kerkrekeningen noteerden de kerkmeesters (net als de
armmeesters) de werkelijke inkomsten, niet wat ze idealiter zouden
moeten beuren als iedereen betaalde wat hij of zij moest betalen. Dat
betekent dat ze niet hoofdelijk aansprakelijk waren als wanbetalers niet
betaalden. In de kerkrekening van 1755-1758 komt een uitzonderlijk geval
voor van een kerkmeester die wel voor een wanbetaling op dreigde te
draaien, omdat hij dat bedrag al in de rekening had opgenomen en dus als
het ware uit eigen zak had voorgeschoten.
Geerit van Lieshout, rendant (ofwel
kerkmeester), na desen lange jaren herwaarts als kerkmeester de
administratie gehadt hebbende telckens van drye tot drye jaaren daar van
reeckeninge gedaan, daar in alles, als mede de jaarlijx huur penningen
der verpagte goederen verantwoort, even off die hadde ontfangen (’t
geene egter niet en was), dat om die te becomen alle devoiren heeft
aangewent, dog vrugteloos zijnde zy pagters en borge tot de uytterste,
soo wegens disasters en overstroming vant water tot armoede vervallen,
soodanig dat van de publiecque aelmoessen is levende.
Het ging om eens chuld van Dielis Geerits op het Zondveld (met als
borgen Jan Doncquers en Jan Jan Willems). De ‘auditeuren’ (dat waren
degene die de rekening afhoorden), noteerden in de marge dat de
kerkmeester deze schuld alsnog in diende te vorderen.
De kerkmeesters als vertegenwoordigers van de gemeenschap
Vanaf de tweede helft van de veertiende eeuw traden
kerkmeesters met andere functionarissen op in zaken die de kerk of het
algemene belang aangingen, zoals het stichten van een vicariaat, altaar
of wekelijkse mis, de verkoop van gemene gronden of het lenen van sommen
geld voor de gemeenschap. Enkele voorbeelden:
De namen van de kerkmeesters
In 1369 werd er in Veghel een tafel van de Heilige Geest,
ofwel een armentafel opgericht. Toen werd bepaald dat de kerkmeesters
tevens als armmeesters zouden fungeren. De mogelijkheid werd
opengehouden om aparte armmeesters aan te stellen. In 1390 waren de
kerkmeesters nog tevens armmeesters. In 1491-1492 waren er afzondelijke
armmeesters naast de kerkmeesters. De gegevens zijn te fragmentarisch om
nauwkeuriger vast te stellen sinds wanneer er aparte armmeesters waren.
In de lijst met armmeesters zullen ook armmeesters van na 1390 nog wel
enige tijd tevens kerkmeesters geweest zijn, maar onduidelijk is tot
wanneer dat het geval is geweest. De volgende personen zijn kerkmeester
geweest in Veghel:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||