De overdracht van de kerk naar de katholieken (1798-1819)

Martien van Asseldonk, 17 augustus 2014

Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl

 

Eertijds stond de kerk van Veghel op de plaats van het oude gemeentehuis aan de markt, waar nu onder andere de openbare bibliotheek is gehuisvest. In 1629 werd de uitoefening van het katholieke geloof in de Meierij verboden. In 1648 werden de kerk van Veghel door de staat geconfisqueerd en aan de gereformeerden overgegeven. De katholieken hadden in 1638 een schuilkerk net over de grens met Uden gebouwd. In 1672 werd het toegestaan om binnen Veghel een schuurkerk te bouwen die in de buurt van kasteel Frisselstein kwam te staan, ongeveer op de plek van de huidige Sint-Lambertuskerk.

 

In 1798 na de komst van de Fransen werden op veel plaatsen de kerken weer teeruggegeven aan de katholieken. Ook in Veghel startte die discussie in 1798, maar het zou tot 1819 duren voordat het eindelijk zo ver was. Nu volgt wat de bronnen er over te vermelden hebben.

 

Het eerste wat er in 1798 gedaan diende te worden was vaststellen hoeveel katholieken en gereformeerden er waren en hoeveel de kerk waard was.

 

-         Op 27 juli 1798 vergaderde de municipaliteit van Veghel over het verzoek van het Uitvoerend Bewind der Bataafse Republieq om een opgave te doen van het aantal leden van elke kerkgenootschap in Veghel, om zo vast te kunnen stellen welke geloofsgemeechap het grootste was. Die zou namelijk de kerk krijgen.

-         Op 6 augustus 1798 was er nog steeds geen antwoord van de roomse priester ontvangen. De vergadering besluit hem om de reden daarvan te vragen en om tevens advocaten te raadplegen wat te doen als de pastoor blijft weigeren mee te werken.

-         Op 9 augustus 1798 werd verslag uitgebracht van het gesprek met de advocaten. Men kan de pastoor niet dwingen met een boete of zo, maar men kan het aantal katholieken wel op een andere manier vaststellen. Men besluit rond te gaan en te tellen. Ondertussen heeft de dominee al wel het aantal gereformeerden opgegeven, namelijk 31 zielen.

-         Kennelijk heeft men de dag erop al geteld, want op 11 augustus 1798 wordt in de vergadering het resultaat van de telling vermeld. Er waren toen 2.985 katholieken in Veghel.

-         De dag erop, 12 augustus 1798 werd besloten het de parochiekerk te laten taxeren door P. van Roij te Sint-Michielsgestel, Goort van der Loo te Helmond en Jan de Waal te 's-Hertogenbosch.

 

Op 29 september 1798 werd er een concept-plan aan de vergadering gepresenteerd.

 

Plan van schikking tusschen de respectieve genoodschappen te Veghel in conformiteit van het zesde additionele artikel van de staatsregeling. In Veghel zijn twee kerkgenoodschappen, het ene de Roomsche met 2.985 zielen die allen onder het resort deeser gemeente woonachtig zijn, en het ander van de gereformeerde gemeente met 31 zielen. Door deskundigen is het kerkgebouw getaxeerd op 4.967 gulden, zonder de tooren, klokken en uurwerk. De jaarlijkse onkosten voor reparaties aan het kerkgebouw bedroegen de afgelopen 10 jaar gemiddeld 51-1-10 en de inkomsten 114-4-8. De kerk heeft geen schulden en betaald alleen een cijns van 6 duiten aan het huis van Helmond, de slands en dorpslasten van de landerijen worden door de huurders betaald. De zuivere revenue van de kerk is 114-2-12 per jaar, wat gerekend tegen 4 % een kapitaal van 2.956 gulden vertegenwoordigd. De waarde van het kerkgebouw moet hiermee verhoogd worden en die komt dan op 7.823 gulden. Zoo stelt de municipaliteyt tot schikking voor:

-        Dat het kerkgebouw met toebehoren zal worden genaast, mits een bedrag evenredig aan het aantal der zielen wordt betaald in het bedrag van 7.823 gulden, waar op de gemeene goederen zouden konnen gebragt worden, zal bevonden worden te competeren wen wel in wegen.

o   Dat de naasting geschied bij het Roomsche kerkgenoodschap die daar voor 81 gulden zal moeten uitkeren aan het gerformeerde genoodschap

o   Als het Roomsche genoodschap van het recht van naasting afziet, en dezelve door de gereformeerde gemeente zou geschieden, dan zal de uitkering aan de Roomsche geschieden in zeven jaarlijkse termijnen van 1.000 gulden.

-        Dat de stoelen en banken voor zover die geen eigendom van particulieren zijn aan het gereformeerde genoodschap zullen worden afgestaan, en ook de tafels, schotels, bekers, bijbels en al datgeen dat speciaal dient tot het uitoefenen van de gerformeerde godsdienst.

-        Die van het gereformeerde kerkgenoodschap hebben vooralsnog geen ander locaal tot het uitoefenen van hun eredienst. Als het kerkgebowd door de Roomsche gemeente genaast zal worden, mogen de gerformeerde het tot mei 1799 mogen blijven gebruiken.

-        De baten van de kerk zullen per 1-1-1799 aan het naastende kerkgenoodschap worden afgegegeven, met de landerijen, renten en pachten.

-        Als bij het doen van de kerkrekening over 1798 bevonden zal worden dat er een nadelig slot is, dat het zelve onder de respctive genoodschappen verdeeld zal worden als vermeld onder het eerste punt.

-        Dat ofschoon de pastoryhuijsinge off woning van den predicant op kosten van de gemeente is opgebouwd en onderhouden en als een plaatselijk eigendom moet erkend worden, wordt voorgesteld de predicant der gereformeerde gemeente deze te laten blijven huren voor 60 gulden per jaar tot 1-5-1801.

-        Ten aanzien van de begraafplaatse zouden konnen geconvenieerd worden dat vervolg geene begraavinge van lijken van welke gesindheid ook int kerkgebouw zou mogen geschieden, omdat deze ten hoogsten nadeelig konnen beschouwd worden en regtstreeks aanloopende sijn teegen de grondwet van gelijkheijd. Het gemeentens kerkhoff levert een geschikte plaats op om alle lijken deeser gemeente te konnen bevatten, waar op derhalve alle ingeseetenen int vervolg zonder onderscheyd zullen konnen begraaven worden. Dan ingeval het mogte gebeuren dat in het kerkgebouw begraafplaatsen gevonden werden welke particulieren zoude kunnen aantoonen haar wel en wettig in eygendom te competeren, dat deze dan door het naastende kerkgenoodschap schadeloos kunnen worden gesteld.

-        Als het plan van schikking door de respective genoodschappen wordt aangenomen, zal er een contract worden aangegaan.

 

De vergadering keurt het concept plan goed en zal het ter kennis geven aan de respecitive genoodschappen en er binnen drie weken op te reageren en eventuele bedenkingen aan de municipaliteit en het andere genoodschap op te geven.

 

 

Op 11-10-1798 kwam de municipaliteit in een buitengewone vergadering bijeen op verzoek van  F. Coolen, H. G. van der Landen, Johannis A. Smits, A. van den Heuvel, Antonij L. van Doorn en Lambert Verhoeven, gecommitteerden namens het Rooms kerkgenoodschap, die een verzoekschrift overhandigden. Behalve de kerk willen zij ook de pastorie naasten:

-        Dat zij gecommiteerden het kerkgebouw met de pastorie, predikstoel en kerkbanken naasten. Met aanbod om dadelijk te betaalen in eens aan het voormaals heerschende kerkgenoodschap de somme van de waarde na evenredigheid van de leden.

-        Willende aan de gereformeerde wel afgeven de bijbels, beeker, tafel en hetgeen verder bijzonder tot het nagtmaal gebruijk behoorden.

 

Dit was een vreemd verzoek, want de pastorie was in 1722 door de gemeente gekocht en hoe kan de katholieke kerk iets van de gereformeerde kerk naasten wat niet van die kerk was? De municiplaiteit raadpleegde de predikant, die antwoordde dat hij na intern overleg een antwoord zou geven, en een Bossche advocaat, die adviseerde dit verzoekschrift te negeren.

 

Op 16 oktober 1798 kwam het antwoord van de gereformeerden. Die hadden besloten om voorlopig niet mee te werken. Volgens artikel 6 van de staatsregeling moet aan ieder gelegenheid gegeven worden om zijn godsdienst uit te oefenen. Als de gereformeerden hun kerk af moeten staan zou dat onmogelijk of heel moeilijk worden. De municipaliteitsvergadering nodigde hierna beide partijen uit om op 20 oktober on 4 uur 's middags in de raadkamer te komen overleggen.

 

De katholieken bleven er op die dag bij dat ze zowel de kerk als de pastorie willen naasten, 'willende geheel onverpicht de beker, tafel, tafellaken en het nagtmaal, alsmeede de kerkbijbels, schoon uyt het inkomen der kerk gekogt, afstaan en de kerk met pastorie, predikstoel en banken hebben tegen een uitkering naar evenredigheid.' De gerefeormeerden bleven bij hun standpunt om niet mee te werken. Dat schoot dus niet op.

 

Om er zeker van te zijn dat de gecommitteerden van de katholieke kerk de steun van de hele katholieke kerkgenoodschap had, werden er op 22 en 23 oktober 1798 handtekeningen van zoveel mogelijk katholieken verzameld. Er is een lange lijst met namen van ondertekenaars bewaard gebleven, veelal namens een aantal zielen van hun huisgezin.

 

Omdat er verder geen schot meer in de zaak zat werden alle stukken op 6 november 1798 geregistreerd. Op 20 november 1798 werden deze stukken, samen met een verzoekschrift naar 'de eerste kamer van het vertegenwoordigend lighaam des Bataafse volk' gestuurd. Het municipaliteitsbestuur schrijft dat een groot gedeelte van de Veghelse katholiken om naasting van de kerk en de pastorie verzocht heeft. Het bestuur meent dat de naasting van de pastorie onuist zou zijn, omdat dat huis eigendom van de gemeente is. De gereformeerde kerk wil eerst uitsluitsel door het

'vertegenwoordigend lighaam' of zij volgens artikel 6 van de staatsregelijk wel voldoende mogelijkheid blijven houden om hun geloof uit te blijven oefenen. Beide partijen blijven bij hun standpunt. 'Versoekende Ulieden te beslissen.'

 

Hierna bleef het aantal maanden stil. Pas op 10 juni 1799 vergaderde de municipaliteit weer over de naasting van de kerk. Men bespreekt het besluit van 'de eerste kamer van het vertegenwoordigend lighaam des Bataafse volk van 27 mei 1799. De municipaliteit moet de pastorie toch laten taxeren, en de gereformeerden moeten binnen twee weken op het plan van schikking antwoorden. Op 2 juli 1799 besluit de vergadering de pastorie te laten taxeren door Pieter van Roij te Gestel en Jan de Waal te 's-Hertogenbosch.

 

Op 12 augustus 1799 besloot de municipaliteit om een  Bossche advocaat om advies te vragen en om een plan op te laten stellen betreffende de naasting van de pastorie. Op 20 augustus 1799 werd er weer vergaderd. De advocaat zei dat hij een overzicht van de kosten en reparaties van de pastorie over de afgelopen tien jaar nodig had. Op 22 augustis 1799 wordt de secretaris opgedragen om de dorpsrekeningen van de afgelopen tien jaren door te nemen 'ten eynde op te zoeken hoeveel de reparaties van de pasorije huysinge gekost hebben'.

 

Pas op 2 januari 1800 keurde de vergadering van de municipaliteit het volgende plan van schikking voor de pastorie goed.

-        Vermits het pastoryhuijs der voormaals heerschende kerk met het daar aan gelegen brandhuijs off stallinge en hoff is bevonden waardig te sijn 4.375 gulden, terwijl de gewoone reparatie over de laatste 10 jaar gemiddeld 55-6-0 per jaar bedroegen, in de bestaande begroting niet sijn in aanmerking genomen. En vermits de Roomsche Catholijke genoodschap uit 2.985 zielen bestaat en der hervormde kerkgemeente uit 31 zielen, zoo zoude deze pasorijehuijsinge, stallinge en hof door het Roomsch kerkgenoodschap overeenkomstig desselvs verklaarde begeerte kunnen overgenoomen worden en door de hervormde gemeente daar van afstand worden gedaan onder de volgende voorwaarden.

-        Dat de Roomsche gemeente dadelijk na het passeeren van het contract van naasting en afstand, en zoodra aan deselve vorschreven huysinge, stallige en hof in eygendom zal worden overgedragen, aan het hervormd kerkgenoodschap 45 gulden zal uitbetalen.

-        Dat de predikant der hervormde gemeente tot pinksteren 1800 het huis mag blijven bewonen, om hem de gelegenheid te geven in een andere woning te voorzien.

-        Dat de Roomsch Catholijke gemeente verplicht zal zijn om van den ogenblik af dat aan haar den eijgendom van meergemelde huijsinge zal zijn opgedragen deselve zal moeten onderhouden, waarvoor deze kerkgemeente na evenredigheid van tijd de gewone huur van 60 gulden zal genieten.

-        Dat beide kerkgenoodschappen binnen drie weken moeten verklaren of zij dit ontwerp plan van schikking ontrent het pastorije huijs al dan niet goedkeuren.

-        Dat beide kerkgenoodschappen binnen twee weken moeten verklaren of zij het plan van schikking ontrent het kerkgebouw al dan niet goedkeuren.

 

De katholieke kerk accepteerde dit voorstel, maar de gereformeerden bleven bij haar eerder standpunt en bleven weigeren. Overleg tussen beide partijen op 3 februari 1800 leverde niets op. In een brief van 18 februari 1800 lichtte de hervormde kerkgenoodschap haar weigering toe. Daarin wezen ook op het feit dat de pastorie eigendom van de gemeente was en daarom niet door de katholieken genaast kon worden, wat door de kaholieken in een brief van 19 januari 1800 ook erkend werd.  De municipaliteit vroeg 'de eerste kamer van het vertegenwoordigend lighaam des Bataafsche volk' weer om een besluit te nemen.

 

 

Op 30 juli 1801 vergaderde de municipaliteit over het volgende besluit van de eerste kamer van het vertegenwoordigend lighaam des Bataafsche volk. Op 17 juli 1801 was door het vertegenwoordigend lighaam besloten dat de kerk naar de katoholieken dient te gaan. Op 6 juli 1801 had de eerste kamer besloten dat de bedenkingen van het hervormd kerkgenoodschap onvoldoende waren en dat de kerk naar de katholieken over dien te gaan onder de volgende bepalingen:

-        Het kerkghebouw is getaeerd op 4.967 gulden. De Roomsch Catholyke kerkgenoodschap moet aan de gereformeerde gemeente hun andeel in de waarde, de proportie van 31 tegen 2980 uitkeren bij de ontruiming die binnen drie maanden moet geschieden.

-        De baten en fondsen die tot het kerkgebouw behoren zullen tegelijk genaast worden, na taxatie en uitkering als voor.

-        Stoelen, banken en predikstoelen en verdere meubilen, daar van uitgezonderd de tafel, schotel, beker en bijbels en het geene verder bysonder eygendom is, zullen na voorafgaande taxatie en uitkering als voor genaast worden.

-        Het kerkhoff zal na gedane taxatie tegen een evenredige uitkering naar het naastend kerkgenoodschap overgaan, dog met die lasten welke van ouds en alnog daar aan gehooren, zullende voorts de begraving der lyken geschieden op het kerkhoff op de wyse en onder bepaalingen tot hier toe geobserveerd, dog de begraefplaatsen in het kerkgebouw off op het kerkhof welk bij deesen off geenen door aankoop, erfmangeling off eenen anderen wettigen tytul zijn verkreegen moeten worden geconsidereert als des sodanigen wettigen eijgendom, zoo dat deselve blyven ten gebruijken van de eijgenaars, zonder dat deselve tot afkoop kunnen worden geconstringeert, ten minsten tot zoo lange daar omtrent door eene generaale weth niet nader zal voorsien sijn.

-        Als naderhand nog zal worden bevonden dat tot de kerk nog behoren enige baten of schulden, dan zullen die worden beschouwd als het eigendom of schuld van de respective kerkgenoodschappen, en getaxeerd worden alsof die ontdekking voor de naaasting zou zijn gedaan en naar evenredigheid verdeeld.

-        Besluit verder om het verzoek over de naasting van de pastory huis voor alsnog te houden in  advies.

 

Op 9 oktober 1801 besloot de municipaliteyt de banken, stoelen en verdere meubilen in de parochiekerk door wederzijde deskundigen te laten taxeren, namelijk P. van de Waal, timmerman en molemaker te ’s Bosch, en P. Moors, timmerman te Veghel.

 

 

Ondertussen was echter in Frankrijk Napoleon Nonaparte door een staatsgreep aan de macht gekomen en volgde in de Republiek op 12 september 1801 een staatsgreep met behulp van Franse troepen. In oktober 1801 werd er een nieuwe staatsregeling ingevoerd. De gemeentebesturen kregen volgens deze staatsregeling weer een bepaalde autonomie. Een andere implicatie van de staatsregeling was dat de gereformeerden de kerk zouden mochten houden. In Veghel kwamen 414 van de 792 stemgerechtigden bij de stemming van 1 tot 6 oktober 1801 opdagen, die allen tegen stemden. De Staatsregeling werd aangenomen, waarmee de naasting van de kerk voorlopig van de baan was.

 

 

Volgens artikel 14 van de nieuwe staatsregeling schreef voor dat 'er gene uitsluytende voorrechten zijn aan eenige godsdienstige geloofbelijdenis verbonden'. Het dorpsbestuur trok daaruit op 22 juli 1802 de conclusie dat dit ook gold voor de pastorie. Die was eigendom van de gemeente en altijd voor 60 gulden per jaar verhuurd aan de dominee. Daar kon dus nu een einde aan gemaakt worden. Advocaat Van Meeuwen uit Den Bosch was het met die conclusie eens. Op 29  november 1802 besloot het gemeentebestuur de pastorie met ingang van 1 januari 1803 openbaar te verhuren. Er wordt een advertentie in de Bossche courant geplaatst. De Veghelse dominee bleef de pastorie toen wel huren, maar de huur was verhoogd tot 80 gulden per jaar, waarvan maar 60 gulden door de overheid gedekt werd.

 

Op 26 juni 1804 vroeg het departementaal bestuur van Braband de gereformeerden en katholieken een opgave te doen van de bezittingen van hun kerkgenoodschappen in verband met belastingen.

 

Predikant Theodorus Ross schreef namens de gereformeerden op 22 juli 1804 over de kerk en pastorie:

-         Dat uyter uytoeffening van onzen openbaren eeredienst, gelyk in vroeger eeuwen van ontrent den Munsterschen vreede des jaars 1648 tot 1795 ongestoord en zonder interruptie de paochiale kerk of het plaatselijk kerkgebouw gebruikt en bezeten hebben en dat hetzelver ook steeds geduurende de jongste revolutie door ons is gebruijkt geworden, zonder dat wy omtrent de cessie van het kerkgenoodschap der Roomsche luiden in eenig vergelyk getreeden zyn, of dat het wetgevend lichaam daar over eenige stand houdende dispositie ten onzen nadeele gemaakt hebbe, tot dat hetzelve eyndelijk op grond der laatste staatsregeling aan ons als deszelvs werkelyke bezitters verbleeven is tot dato deezes.

-        Dat onze predikant volgens eene gemaakte huurceel met U lieden voor een verhoogde huur van 80-0-0 jaarlijks woont in de zogenaamde pastorye, hoedanige de dorpen ten dienste van de predikanten voor de gewoone en gefixeerde huishuur van 60-0-0 naar slands statuten gewoon waaren op te bouwen en te onderhouden.

 

En pastoor Martinus Josephus van Roosmalen:

-        Dat door de Roomsch Catholieke gemeente word gebruykt en beseten een kerkenhuis tot uitoeffening van hunne godsdienst, eenen huis ter inwooning van haaren pastoor, byde op eigen kosten gebouwd op een stuk lands, groot circa aan halv loopens, haar door aankoop of donatie toegekoomen en beseten van onheugbare tyden.

 

 

Vergadering van het gemeentebestuur op 17-12-1806. Is gelezen de resolutie van het departementaal bestuur van Braband van 11-12-1806 no. 1, luidende als volgt: is gelezen een missive van de minister van binnenlandsche zaken, geschreven in Den Haag op 6-12-1806, no. 19/5, houdende dat hij door zijne majesteit de koning van Hollans is gelast met de executie van het decreet van den 3 daar te voren no. 19 conserneerende eenige geschillen over kerkgebouwen en pastorijen binnen dit departement, en dat hij daar van kopij aan deze vergadering doet toekomen om zorg te dragen dat zelve behoorlyk worde geëxecuteerd luidende voorschreven decreet als volgd:

 

-        Louis Napoleon, koning van Holland. Na gehoord te hebben het rapport van onzen minister van Binnelandsche zaken opzigtelyk de bestaande geschillen over het bezit van onderscheiden kerkgebouwen in het departement Braband. Overwegende dat de Roomsche Catholyke van Veghel reeds van een zeer goede kerkgebouw voorzien zijn en dat daarentegen de gereformeerde gemeente geen locaal tot dat einde zoude hebben, in dien zij gelijk door de Roomsch Catholyken gevordert wordt, verstoken wierd van de kerk, welke thans bij haar in gebruik is. Hebben wij gedirecteerd hetgeen volgt.

-        Het kerkgebouw te Veghel zal aan de hervormde gemeente gelaten worden. De gereformeerden zo net als de Roomsche Catholyken zullen het genot hebben der kerken, pastorijhuizen en verdere onderhoorigeheden, waar van in het tegenwoordig decreet gewag is gemaakt onder de directie en het toezigt der gemeente besturen overeenkomstig het gestatueerde bij het reglement van hun Hoog Mogenden van den 16-3-1800.

 

 

Maar in 1809 kwam Napoleon op dat besluit terug. In de notulen van het dorpsbestuur is niets van een verzoek tot herziening van dat besluit te vinden, wat betekent dat het wel van het rooms katholieke kerkbestuur en pastoor uitgegaan zal zijn. In de notulen van de gemeenteraad vergadering van 18 mei 109 lezen we:

-        Ontvangen hebbende eene dispositie van de minister van den eeredienst van 8-5-1809 no. 1, dienende ten geleide van een extract uit een koninglyk besluit gegeven te Bergen op Zoom op 4 mei 1809, luidende als volgd:

-        Lodewyk Napoleon, koning van Holland, willende een einde maken aan de verschillen welke in het departement Braband plaats hebben over het besit en gebruik der groote of parochiale kerken en de goederen tot dezelve behorende, en zulks in dier voegen dat aan de eene zyde de grote meerderheid der ingezetenen van eene plaats niet in het geval zynde zich in een klein ongezond en bovendien voor de uitoeffening van den openbaren godsdienst geheel ongeschikt huis of schuur te moeten behelpen, terwijl een getal van zeer weinigen eene voor hun veel te grote kerk gebruikt, doch dat ook aan den anderen kant die minderheid van een genoegzaam en naar hun getal en behoeften geschikt openbaar kerkgebouw worde voorzien, en zulks overal waar zonder benadeling van den godsdienst en merkelyk ongerief der belanghebbende geene combinatien van zeer kleine gemeentes kunnen plaats hebben. Hebben wij besloten en besluiten bij dezen.

-        Artikel 2. Te Veghel zal een nieuwe kerk worden gebouwd voor de hervormden van die plaats, mitsgaders voor die van Erp, Beek en Donk en Lieshout, en word daar voor toegelegd eene som van 7.000 guldens. Wanneer dezelve kerk zal zijn gebouwd, het welk dadelyk zal moeten geschieden, gaat de parochiekerk van Veghel over aan de roonmsche catholyke gemeente en zulks bij alteratie van ons decreet van 3 van wintermaand 1806 no. 19.

-        Artikel 4. De respectieve gemeentebestuuren der plaatsen alwaar de bovenstaande kerken zullen worden opgebouwd zullen aan de gemeentens ten behoeve van welke zulks geschied behulpzaam zijn ten einde dezelve een geschikt terrein of locaal daar toe kunnen bekomen.

-        Artikel 5. De hervormde gemeentens van welke eene kerk tot de roomsch catholyke zal overgaan zullen het regt hebben om de orgels, predikstoelen, banken en stoelen, kronen en dergelyke meubilaire goederen welke zich in voorschreven kerken bevinden daar uit te nemen, ten ware zij zich met de roomsche catholyken welke dezelve kerken bekomen wegens de overneming dier goederen konden verstaan.

-        Artikel 6. Voor zoo verre in eenige der hier voor genoemde plaatsen kerken van de hervormde gemeentens tot de rooms catholyken overgaan en de hervormden aldaar gecombineerd zullen worden of blijven met andere naburige gemeentens, en er egter goede redenen zouden zyn om ook nu en dan op die plaatsen door den predikant der hoofdplaats den godsdienst te doen verrigten, zal het zalve geschieden in zodanig locaal, het zy kamer als anderzints hetwelk daar toe meest geschikt zal kunnen gevonden worden, of reeds bestaat, en zullen ook hier in de respectieve plaatselijke gemeente bestuuren aan de hier boven gemelde hervormde gemeentens de behulpzame hand bieden, zullende wanneer zodanig locaal volstrekt niet kan gevonden worden, zonder dat daar toe eenige geringe onderstand of betaling uit ‘s ryks kas toegelegd wierdt, het aan de belanghebbende vry staan om sich deswegens aan onze minister van eeredienst te addresseeren ten einde door denzelve dan de nodige voordragt aan ons gedaan worde.

-        Artikel 9. Opzichtelyk der fondsen en goederen tot de kerken in het departement behorende zal eene commissie bestaande uit de assessoren de Jong, Linsen en Verheijen zich met den meesten spoed bezig houden om onder onze approbatie eene verdeeling van dezelve tusschen de respective roomsch catholyken en hervormde gemeentens te maken in billykheid en zoo veel mogelyk tot werderzyds genoegen en na daar over de geïnteresseerdens in hunne belangens te hebben gehoord. En zullen dezelve commissarissen in alle gevallen daar omtrent tot grondslag leggen dat de hervormde wanneer dezelve minder dan een derde der bevolking eener plaats uitmaken een derde gedeelte in dezelve fondsen en goederen zullen bekomen en wanneer dezelve een derde of meerder de bevolking zullen uitmaken als dan de helvt. Onder de te verdeelene goederen zullen niet begrepen zyn de zodanige die door de hervormde zullen kunnen worden bewezen aan hun door gifte, erfmakingen, legaten, collecten of andere bydragen hunner geloofsgenoten of leden hunner gemeenten te zyn aangekomen.

 

 

De assessoren G. de Jong en Linsen nodigden het rooms kerkbestuur en de hervormde kerkenraad uit om op 29 juni 1809 op het raadhuis van Veghel te komen overleggen in het bijzijn van twee afgevaardigde leden van het gemeentebestuur en de substituut secretaris. Namens de gemeente waren A. van de Ven en A. van den Heuvel aanwezig. Namens de katholieken kapelaan de Wijs en kerkmeester Johannes van Doorn, en namens de hervormden predikant Theodorus  Ros en ouderling Bastiaan van den Werk. Men kont overeen dal al het bezit van de kerk aan de katholieke kerk overgedragen zullen worden, en dat de katholieken in ruil daarvoor 700 gulden aan de hervormden zullen betalen, of jaarlijks een rente van 5 % voor dat bedrag.

 

 

Vergadering van het gemeentebestuur op 6 juli 1810. Toesturing van een ingevulde lijst aan de Prefect. Informatie onder andere:

-        Veghel heeft 1 kerk, 1 pastorie, 1 tempel, 1 predikantswoning.

-        De stichter van de kerk is onbekend, de predikantswoning is door de gemeente Veghel in 1723 door koop gesticht.

-        Veranderingen en oorzaken van de veranderingen voorgevallen in de bestemming van de kerkgebouwen en tot uitoeffening van welken dienst van tyd tot tyd zyn overgegaan: Daar de stigter der kerk en zoo min als de tyd der stigting bekend zyn, kan men niets van de vroegste bestemming en verandering daar in voorgevallen opgeven. Zeker is dezelve eerst ten tyde der reformatie tot de uitoeffening van de protestantsche eeredienst aengegaen. En laastelijk is ter dieselve by Koninklijk Besluit van den 4en van bloeimaand 1809, Art. 2 besluit als volgt: te Veghel sal een nieuwe kerk worden gebouwd voor den hervormde van die plaats, mitsgaders voor die van Erp, Beek en Donk en Lieshout, en word daarvoor toegelegd een som van sevenduisend guldens. Wanneer dezelve kerk zal syn gebouwd, hetwelk dadelyk zal moeten geschieden, gaat de parochiekerk van Veghel over aan de roomsch catholyke gemeente en zulks by attestatie van ons decreet van den 3 van wintermaand 1806, nr. 19. Zynde door de hervormde in 7 percentese remissen der 30 millioenen van anno 1808 niet in reele maar in nominale waarden van dien 3.500-0-0 en toen ge.. met het bouwen van een nieuwen kerk nog geen aanvang gemaakt.

-        In welke staat zich de gebouwen thans bevinden: glas en dak digt en omtrent een vyfde gedeeelte overwelft,voorts hol en ledig

-        Hoe groot het getal is der inwoners voor welke in dezelve dienst gedaan kan worden: groot genoeg om daer in voor all de inwoners dezer gemeente, uit ruim 3000 zielen bestaande als met alle tegelyk ter kerke komende, dienst te doen

 

 

Ondanks alle besluiten en toezeggingen bleven de gereformeerden de kerk gebruiken. De reden lezen we in de notulen van de gereformeerde kerkenraad:

-        In gevolge het besluit van Lodewijk, den koning van Holland van 4 mei 1809 is vastgesteld dat de parochiale grote kerk aan de roomschgezinden als de meerderheid uitmakende, zal moeten afgestaan worden, en dat er voor de gecombineerde gemeenten van Vegchel, Erp, Beek en Lieshout eene nieuwe kerk zal worden aangebouwd, wordende daarvoor van den lande toegelegd de somme van 7.000 Hollandse guldens, mits de aanbouw dadelijk geschiede, opdat na deszelfs voltooying de overgave der hoofdkerk aan de roomschen kunnen plaats grijpen. Maar daar deze beloofde gelden ten dele in recepissens ten deele in borg van het syndicaat de eerste 1809 en de laatste 1812 in mei zijn betaald geworden.

 

 

Ook de onrustige polieke toestand kan bijgedrage hebben tot een afwachtende houding. Napoleon werd in 1813 verslagen en de Fransen werden hierna door Russische en pruisische troepen uit de Nederlanden verdreven. Op 30 november 1813 zette Willem van Oranje, zoon van stadhouder Willem V, in Scheveningen voet aan wal. Op 2 december 1813 aanvaardde Willem I de soevereiniteit. De grondwet van 1814 gaf hem de titel soeverein vorst.

 

 

Op 24 augustus 1814 ontving de kerkenraad de volgende brief van de pastoor en kerkmeesters van de katholieke kerkgemeente:

-        Daar onze kleine en bouwvallige kerkschuur thans niet alleen ongeschikt, maar tot uitoeffening van onzen Godsdienst bijna onbruikbaar is geworden, zoo vinden  wij ons in de noodzakelykheid gebragt om Ulieden de overgave van het gebruik der parochiale  kerk als nu te moeten vragen, krachtens en overeenkomstig het koninglijk besluit van het haar 1809, waarby dezelve aan ons, en daarentegen aan ulieden een som geld tot opbouw van een nieuwe kerk is toegekend, de welke som daerop tot dat einde aan Ulieden is uitbetaald. Wy vlyen ons dat mijne heeren van ons goed regt en niet minder van de billykheid, mitsgaders van den slegten staat van onze kerkschuur volkomen overtuigd zyn, en onze lange toegevendheid met eene wederkerige inschikkelykheid zullen beantwoorden, en dienvolgens aan ons het gebruik van gemelde kerk binnen eenen conveniabelen en wederzyds te bepalen tyd zullen overgeven en die inschikkelykheid gebruiken dat wij inmiddels aan en in gemelde kerk die veranderingen en herstellingen maken welke met de uitoeffening van Ulieden Godsdienst kunnen gepaard gaan en naadzakelijk zijn, om dezelve tot den onzen in staat te stellen. En daar wy gaarne wenschten om met gemelde veranderingen dadelyk te beginnen, zoo verzoeken wy Ulieden vriendelyk om ons hoer op binnen acht à tien dagen met Uliede voldoend antwoord te willen vereenen, met verzekering dat wy van onze zyde tot alle mogelyke inschikkelykheid bereid zijn. Ondertekend door: Arnoldus van den Heuvel, pastor, en kerkmeesters: Francis manders, F. H. van Eerd, A. J. Verstede en M. van Boxmeer.

 

 

Hierop antwoordde de kerkenraad op 1 september 1814: met groote bevreemding hebben wy uit Ulieder missive van den 24 augustus laatstleden gezien. De aanspraak die gijlieden waant nog te hebben op de kerk der hervormde gemeente ter dezer stede nevens de vorderingen deswegens aan ons gedaan als zijnde van dien aard, dat zij:

-        ons vermogen te boven gaan,

-        die wy ook meenen geheel buiten het faiten te zyn,

-        en die slechts geëvuleerd worden met een koninglijk besluit dat alle kandteekening draagt van het geweld en de wanorde dier gelukkig geëindige dagen,

-        Vorderingen derhalven, waaraan wij oordelen, p..geeren deels, te moeten defexeren.

 

Met andere woorden, het besluit dat de katholieken de kerk terug zouden krijgen was in 1809 door koning Lodelwijk Napoleon genomen, en die koning was inmiddels verdreven, dus, betoogden de gerformeerden, hoeven we ons niet meer aan dat besluit te houden.

 

 

Daarop schreven de rooms katholieken op 13 oktober 1814 een brief aan 'zyne koninlyke hoogheid, den heere prince van Oranje Nassau, souveraine vorst der Vereenigde Nederlanden' met de volgende inhoud:

-        Dat om de supplianten den 17 july 1801 by besluit van het toenmalig gouvernment het plaatselyk kerkgebouw is toegekend.

-        Dat onder de koninglijke regering in 1809 hetzelve gebouw andermaal aan de suppliaanten is toegewezen en daar integendeel aan de hervormde gemeente eene somme van f 7.000 tot opbouw van eene nieuwe kerk is toegekend, welke som dan ook aan dezelve gemeente is uitbetaald geworden.

-        Dat de hervormde gemeente door het aannemen van gemelde som al hun regt op gemeld kerkgebouw als het ware aan de supplianten vrywillig hebben afgestaan en overgedragen.

-        Waaruit voor de supplianten onder eerbied een duydelyk en ontegenzeggelyk regt is ontstaan, hetwelk by uwe koninglijke hoogheid wel geen nader betoog zal behoeven.

-        Dat de supplianten van dit hun regt uit inschikkelykheid geen dadelyk gebruik gemaakt hebben.

 

Dat wy gedurende de Fransche overheersching ten dien einde geen onwettig gezag hebben willen uitroepen, maer als nu de vryheid nemen van zich eerbiedlyk tot uwe koninglijke hoogheid wenden, met vertrouwen vlyende dat uwe konglijke hoogheid van de klaarblykelyke billykheid van hun verzoek zal overtuigd zyn, wanneer hoogdezelve eenvoudelyk gelieve op te merken:

 

-        Dat de hervormde gemeente te Vegchel alleen bestaat uit 12 of 13 zielen, waaronder twee gepensioneerde officieren, waarvan de eene heeft een vrouw en kinderen, en die der roomsch catholieken daarentegen uit omtrent 3.200 à 3.300 zielen.

-        Dat de hervormde gemeente de noodige som tot opbouw van eene nieuwe kerk in handen heeft, daer die der roomsch catholieken noch fondsen noch middelen bezit om zich een betamelyk locaal aan te schaffen

-        Dat het plaatselyk kerkgebouw om deselfs grootte zeer geschikt is voor de roomsche en tevens zeer ongeschikt voor de hervormde gemeente, als zynde al te groot voor het klein getal van 12 à 13 zielen, welke zich te Vegchel bevinden, zelfs de gecombineerde gemeente te Erp, welk slechts uit 5 à 6 huisgezinnen bestaat daarby genoomen.

-        Dat de supplianten kerkschuur door verloop van tyd zeer bouvallig en veel te klein geworden is, zoo dat de roomsche gemeente zich bevindt zonder een bruikbaar en betamelyk locaal, tot uitoeffening van hunnen Godsdienst en zonder fondsen of middelen om zich een dusdanig locaal te bezorgen, zoo dat zy zonder eene goede vooerziening ten eenemaal buiten de gelegenheid zullen zyn om hunnen godsdienst te kunnen uitoeffenen.

 

Dat de supplianten om alle voorgemelde redenen van het regt en billykheid hunne vordening overtuigd, aan de hervormde gemeente by missive 24 augustus laatstleden 1814 de overgaave van het gemelde plaatselyk kerkgebouw hebben verzocht. Dat de kerkenraad der hervormde gemeente daar op missive van den 1 september 1814 hunne groote bevreemding heeft te kennen gegeven, onder byvoeging omder anderen ‘dat wy meenden dat onze vorderingen geheel buiten faitens waren’. Dat de hervormden door deze bewoordingen schynen aan te duiden dat het thans geen tyd meer is voor de roomsgezinden om te vragen hetgeen hun in billykheid en regt toekomt.

 

Dat de supplianten onder eerbied vermenen dat dus daerop uitdrukkingen in de daad moeten voegen aan een nieu verlichte vorst die pligtelyk aan alle godsdiensten eene gelyke bescherming heeft aangenomen, die de eene godsdienstige gezindheid zeer wyselyk waarborgt tegen de overheersching of predominantie van de andere, aan een vorst die de vooroordeelen der vorige eeuwen, geboren uit godsdienstige grondbegintselen geenzins aankleeft, maar wiens naastens in regt en billykheid waarmede hy alle godsdienst zonder onderscheid afmeet regelt. Mits welke de supplianten uwe koninglyke hoogeheid adiceren met eerbiedig verzoek dat het hoogst dezelve behangen mag aan de hervormde gemeente om aan de supplianten het gebruik van het voormeld kerkgebouw over te geven.

 

 

Op 18 september 1819 besliste de koning te Laken in het voordeel van de Katholieken. Wy Willem, bijde gratie Gods koning der Nederlanden, prins van Oranje Nassau, groothertog van Luxxemburg,

Op onderscheide rekesten van wegens de roomsch catholijke gemeente te Vegchel om in het bezit te worden gesteld van de groote of parochiekerk aldaar, in aanmerking nemende

-        Dat door besluit van den 4 mei 1809 de groote of parochiale kerk te Vegchel aan de roomsch catholijke gemeente aldaar toegekend

-        Dat bij dit besluit zoodanige bepalinge zijn gemaakt dat aan de behoeften der roomsch catholijken en der hervormden ten opzigte de gelegenheid om hun publieke eeredienst naar vereisschte kunnen uitoefenen kan worden voldaan

-        En willende zooveel mogelijk zorgen dat geene der partijen zich ten deze hebben te beklagen, terwijl wij het billijk achten dat het voorschreven besluit zooveel het maar eenigzins nog van applicatie kan zijn worden opgevolgd

-        Gehoord het rapport van onze staatsraad directeur generaal voor de zaken der hervormde kerk en van onzen directeur generaal voor de zaken van den roomsche catholijken eeredienst

 

Hebben besloten:

-        De groote of parochiale kerk te Vegchel thans by de hervormden aldaar nog in gebruik, zal op den voet hier na vermeld overgaan aan de roomsch catholijke gemeente van Vegchel

-        De fondsen en goederen tot dezer kerk behoorende zullen tusschen de roomsch catholijken en hervormden worden verdeeld in dieeer voegen dat de eersten twee derde daarvan bekomen en de tweede een derde derzelve behouden, welke verdeeling zal moeten zijn gedaan en derzelver beslag hebben moeten op den laatste september van het aanstaande jaar 1820, zullende tot dien tijd toe de baten en de lasten de fondsen en goederen op den tegenwoordigen voet door de hervormden worden gedragen en genoten

-        De hervormden zullen alle zoodanige fondsen en eigendommen voor zich bijzonder behouden omtrent welke zij kunnen bewijzen dat dezelve hun door giften, erfmakingen, legaten, collecten, of andere bijdragen hunner geloofsgenoten of leden van hunne gemeente zijn aangekomen en zullen dezelve dus geenzins in de verdeeling volgens artikel 2 zijn begrepen.

-        Aan de hervormden zal ten einde aan gedacht besluit van den 4 mei 1809 te kunnen voldoen met zich een kerk aan te schaffen uit aanmerking der vermindering van de wezenlyke waarde van het kapitaal aan hun daarbij geaccordeerd van ’s lands wege worden uitbetaald eene som van f 2.000 te vinden uit de 5e afdeeling van het 7e hoofdstuk der begrooting van staatsbehoeften over den jaare 1818

-        Dadelijk zullen de hervormde eenen aanvang moeten maken met zich van eene gelegene plaats te moeten voorzien, waarop zij een nieuw kerkgebouw kunnen stichten, waartoe het gemeente bestuur der plaets verpligt is hun de behulpzame hand te verleenen, vervolgens zal van hunnentwegen moeten gezorgd worden dat een bestek en begrooting der voor hun nieuw te bouwen kerk worde geformeerd en dezelve daarna worden besteed, waarna de stichting in het volgend jaar vroegtijdig zal moeten worde begonnen, zoodanig dat de nieuw gebouwde kerk volkomen klaar en in orde zij op den laatste september van het jaar 1820, het tijdstip dat de roomsch catholyken eigenlijk bezit zullen nemen der groote of parochiale kerk te Vegchel.

-        Predikstoel, banken en stoelen en andere meubilaire goederen in de parochiale of groote kerk gevonden wordende, ook het orgel in dien er een in de kerk te Vegchel bestaat, mitsgaders als wat speciaal ter uitoefening van den hervormde eeredienst gebezigd wordt, zal mede niet in de bovengemeld verdeeling zijn begrepen, maar het afzonderlijk eigendom der hervormden blijven en door hun van en uit de kerk mogen genomen worden, om daarmede naar goedvinden te kunne handelen.

-        De voorschreven verdeeling van fondsen, goederen en eigendommen, mitsgaders de overgang der kerk en alle verdere schikkingen deswegens zullen moeten geschieden onder het toezigt van gedeputeerde staten van Noord Braband

-        Zoo mede zullen gedeputeerde staten toezigt houden omtrent de stichting der neiuwe hervormde kerk en over het besteeden der penningen daartoe voorhanden bij de som met dit besluit aan hun ten dien einde mede toegestaan wordende bij deze door ons de kerkenraad ofwel de kerkelijke administratie der hervormden te Vegchel geauthoriseerd de werkelijke en uitgestelde schuld vanwege hun ofte ten hunnen namen op het grootboek der nationale schuld ingeschreven te verkoopen en doen af en overschrijven volgens de reglementen en orders daaromtrent geëxamineerd insgelijks zij zijn geauthoriseerd tot den verkoop der kansbilletten tot de uitgestelde schuld behoorende

-        De aanbedeelde goederen en fondsen zullen door ieder der kerkgenootschappen moeten blijven in stand ten einde de interessen derzelven strekkende om het onderhoud hunner kerkgebouw daaruit te vinden, zooverre die daar toe strekken kunnen

-        De uitvoering van dit besluit wordt opgedragan aan onzen staatsraad directeur generaal voor de zaken der hervormde kerk en aan onzen directeur generaaal voor de zaken van de roomschen catholijken eeredienst, elk voor zooveel hun aangaat, welke tevens zullen zorgen dat aan hun behoorlijk verantwoording word gedaan omtrent de naarkoming van bovengemelde artikelen.

 

 

De gereformeerden memoreerden in de kerkenraadvergadering van 7 october 1819:

-        Dat wy onze kerk moeten overgeven aan de roomsche gemeente op den 31 september 1820 en sorgen eene nieuwe pas dan gebouwd te hebben, waartoe de regeering ons de behulpsame hand moet bieden

-        Dat zijne majesteit ons  2.000 toesegt van wegens de vermindering der effecten van Lodewyk, koning van Holland ter somme van 7.000 gulden anno 1809.

-        Laatstelijk legt ons zijne majesteit toe een derde gedeelte der inkomsten van de groote kerke die moet overgaan tot onderhoud van ons nieuw te bouwen kerk.

 

Waarop de leden C. Rietman, diaken, en Klein, ouderling (zynde de ouderling Van de Werk wegens indispositie absent gebleven)  nevens den predikant hebben goedgevonden om den predikant te autoriseren van het huis van wylen Lambertus van Beek, provisioneel verkogt door desselfs erfgenamen, Joost van Ven, voor de somme van f 832 door Jan Trimbosch in het zelve woonagtig, op de beste wyze te zien te koopen by den finalen palmslag op morgen den 8 october aanstaande, als zijnde eene plaats die zeer geschikt en voordeelig langs den straatweg in een beschaafde buurtschap gelegen en vrij is van alle serviteiten, ja zoo gelegen dat de predikant vryelyk van achteren op die plaats kan komen, zonder genoodzaakt te zyn van op den publieken straatweg door de menigte des volks dat daar de hene gaat gehinderd te worden.

 

De predikant heeft zich dadelyk naar den provisioneelen koopman J. Trimbosch begeven, om denzelve te bewegen van deze plaatse af te zien ten faveure van de hervormde gemeente, met aanbod van twee fransche kursen, zoo hy op dat huis niet verder te koopen en voor den van het genot der huijshuur tot pinxteren aanstaande, mits de hervormde gemeente dan ook intusschen niet verder gehouden zij ietwes te repareren. Trimbosch gaat accoord, ‘om die beide kerkgenootschappen plaisier te doen, mij verzekerekend dat niemant nu het des sin der hervormden bekend geworden was de stoutheid zou hebben om op het huis, dat ook hij duur was ingezet, nog hoger te bieden en zoo de protestanten de gelegendheid te betwisten om te kunnen bouwen.’

 

Waerop dan de preedikant zich den volgenden dag zynde den 8 october ter plaatse van het hoogsel by de weduwe Van Rooy heeft begeven met kennisgeving van zijn oogmerk aan de zamige komene menigte en by het aansteken van het kaersse den provisioneele koop ten name van de hervormde gemeente met nog twee guldenen verhoogd heeft en ter gebragt ter somme van f 932, alles met dien effecte dat niemant der aanwezenden iets meer gehoogd noch gehoogd heeft om den weg voor de hervormde gemeente moeyelyk te maken, zynde integendeel na het uitbranden van het kaarsse de gereformeerde gemeente met dezen finalen koop geheel gewenscht door allen.

 

 

Vergadering van de kerkenraad op 4 november 1819

-        Het is nodig een aanvang te maken op den reeds gekogten grond preparative maatregelen te nemen. Er wordt een commissie aangesteld bestaande uit T. Ross, predikant der gemeente, en C. Rietman, diaken, met last en authorisatie om de nieuwe kerk te bouwen.

 

Vergadering van de kerkenraad op 13 december 1820

-        Besloten om de banken en zitplaatsen in de nieuw gebouwde kerk te verhuren. Met de voorwaarden.