De schuurkerk (1672-1822)
Martien van Asseldonk, 26 augustus
2014
Deze gegevens mogen gebruikt worden
onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl
Na de val van Den Bosch in 1629 werd de uitoefening van het katholieke
geloof verboden. In Veghel werd dat verbod aanvankelijk genegeerd en dat
leidde in 1635 tot problemen. De inwoners van Veghel gedwongen waren om
een zware boete van 300 gulden te betalen omdat ze de kerk waren blijven
gebruiken. Het jaar erop werd nog met de hoogschout gesproken om te
proberen te kerk toch nog te mogen blijven gebruiken. Toen dat niets
uithaalde werd besloten een schuilkerk net over de grens met Udens te
beginnen in het huis van Peter Roelofs. Uden behoorde tot het Land van
Ravenstein en daar mocht het katholieke geloof wel uitgeoefend worden.
In 1638 werden daarvoor de eerste uitgaven gedaan.
Deze
schuilkerk is tot 1672 in gebruik gebleven. Na de inval van de Franse
troepen in dat jaar werd het katholieke geloof tot op zekere hoogte weer
gedoogd. Pastoor Toten schrijft in het doopboek dat de katholieken van
Veghel hun schuilkerk op 10 juli 1672 hebben verlaten. Toen werd er op
de plaats van de huidige Sint-Lambertuskerk aan de markt te Veghel een
nieuwe schuurkerk gebouwd.
De eigenaren van het kasteel
gaven de grond voor de schuurkerk met pastoorswoning en tuin. Zij kregen
daarvoor een in de schuurkerk een eregestoelte, waarboven hun wapens
prijkten. Dt eregestoelte wordt nog genoemd in 1774.
Verhees tekende in 1791 een kaart
van de kom van Veghel met daarop ook de schuurkerk met bijbehorende
pastorie.
De schuurkerk heeft, afgezien van de
doop-, trouw- en begraafboeken weinig archief nagelaten. Wel vond
Meuwese in het kerkarchief wel een oud kasboekje van de parochie uit de
periode 1774-1775.
Het jaarlijkse inkomen van de
schuurkerk bedroegen toen in totaal ongeveer 500 gulden.
-
Het
grootste gedeelte hiervan kwam uit de schaalcollecte. De schaal bracht
ongeveer ongeveer 3 gulden per zon- en feestdag op.
-
Ook
waren er ongeveer 3 gulden per jaar aan inkomsten van ‘de huur van het
kerkeland te Uden’, ongeveer 3 gulden per jaar. Op dit perceel stond
eertijds de schuilkerk. Het perceel is nog eigendom van de kerk en er
staat nu een monumentje op.
-
Verder beurde de kerk voor de verhuur van een huisje 12 gulden per jaar.
-
In
1775 waren er 116 gulden aan inkomsten uit ‘verscheidene liberale
giften’.
-
De 76
stoelen brachten jaarlijks 21 gulden op aan stoelengeld, 6 stuiver per
jaar per stoel. Op 13 juli 1749 ruziede pastoor Biedijx op straat met
enkele schepenen over de geplande verkoop van bezittingen van de
armentafel van Veghel. Schepen
Boumans had toen geantwoord: “’t
zijn U saaken niet, het was beeter dat gij all die stoelen in de kerck
niet permitteerde, op dat de mensen meer plaats soude hebben, en waar
blyft dat gelt, want ijder, soo ik hoore geeft daar van aen U selfs ses
stuyvers sjaars.” Hieruit blijkt dat de stoelen toen een nieuwigheid
waren.
-
Het
eregestoelte voor de heren en vrouwen van Frisselstein wordt genoemd in
1774.
De jaarlijkse uitgaven bedroegen
gemiddeld 300 gulden. Ze werden voornamelijk gedaan voor het onderhoud
van de schuurkerk, zoals het dakstro, plavuizen, het schoonhouden van de
beelden en ook wordt het aanschaffen van twee bloempotten vermeld.
Daarnaast werd er jaarlijks 75 gulden aan recognitiegelden aan de staat
betaald. Dat was voor de gegeven toestemming om de schuurkerk te mogen
gebruiken. Dit bedrag werd over de parochianen omgeslagen en opgehaald.
De verbouwing in 1762
In mei 1761 stuurde Ekringa, de
stadhouder van de kwartierschout van Peelland een verzoekschrift naar de
Staten Generaal namens pastoor Hendrick Biedijcx, en Gerrit van
Lieshout, Peter Walraven en Thomas van den Bogaert, 'kerkmeesters van
den Roomschen kerkschuer van den dorpe van Vechel', om de kerkschuur te
mogen vergroten door het woonhuis van de pastoor bij de kerk te voegen.
Verder wilden men een klein woonhuis van de pastoor, staande ten zuiden
van de kerkschuur repareren en een nieuw woonhuis voor de pastoor
bouwen. De Staten Generaal liet het verzoek onderoeken door enkele
afgevaardigden van de staten Generaal en van de Raad van State.
Op 28 januari 1762 nam de Staten
Generaal een besluit.
-
Is
goed gevonden en verstaan aan de supplicanten te accorderen, permitteren
de slegte en vergankelyke woonhuysinge van den roomschen priester
staande op ’t noordeijnde van en onder een dak met de kerkschuur te
incorperen, en te approberen tot verlenging, vergroting van denselve
kerkschuur,
-
mitsgaders de auteren met de selver toebehoren jegenwoordig daar aan
sijnde sonder andere verandering te verschuijven in ‘t voorschreven
woonhuis so als op de standtekening staet afgetekent,
-
en
aldaar ter plaatse van de voornoemde authaer te doen maken een nieuwe
rondige sogenoemt communibank, synde een halve by forme vorm van leuning
ter hoogte van omtrent 3 voeten,
-
gelyk
mede dat gedeelte van den solder in des pastoors woonhuis ’t geen agter
de autaar als dan sal blijven tot een sit of staan plaats te
approborieeren en daar aan te maken een houte trap, beschoten met
planken, een effe leuning.
-
Voorts aan de supplicanten te accordeeren dat in de nieuw voor
meergenoemde woonhuisinge des Pastoors ten noorden, die voor ‘t
merendeel in leem is leggende en gants aan het vergaan is te doen
afbreeken en vernieuwen deselve maekende ter dikste van een mop of
ijselsteen
-
en
daarin te plaatsen een enkele vierkante duer met syn deurgebond ter
breedte van omtrent 4 voeten en ter hoogte van 7 voeten, benevens een
bovenglas boven gemelde deur,
-
mitsgaders boven den topbalk aldaar te doen stellen 2 opgaande
glasraamtjes met glasen ter hoogte en breete van 4 voeten als mede 2
daigelijke glasraamtjes onder den solder aldaar, ter breedte en hoogte
als voor en voorts in ‘t suyddak ter weersyden aan dat boven einde mede
te doen maken 2 glasraamtjes ter hoogte en breete ongeveer als
voorschreven is, om daar door ’t nodig ligt te scheppen,
-
gelijk mede de houte stylen op steene munsters ter hoogte van 1 à 2
voeten boven de grond tot voorkoming van schadelijke rotting te doen
stellen,
-
wyders om de westelijke sydemuur van meergemelde woonhuijsinge des
Pastoors te doen regten en hoogen tot gelijke regte en hoogte met de
suydemuur van de jegenwoordige kerkschuur welke omtrent 8 voeten boven
de grond is en deselve voor buyten te ondersteunen met 3 schuijne
opgaende beren ter hoogte van omtrent 3 à 4 voeten boven de grond
dewelke muur met nodige ankers aan de houte steylen binnen de
kerksschuur staande vast makende om het afwyken daar toe te beletten
-
en
wijders in de voornoemde sydemuuren te doen maken 2 à 4 glasramen met
glasen op de wijse als in de oude kerkschuur ten oosten na het voorbeeld
van de vorige te doen brengen tot een gelyke hoogte en lengte, en in die
als bij een gevoegde zuijdemuur so hoog doenlijk boven de grond te doen
stellen 6 à 7 glasraamtjes met glasen die men open en kan ter hoogte en
breete van 4 à 5 voeten
-
gelyk
ook om den singsolder binnen voornoemde kerkschuur ten suijden tot
omtrent 1 voet te doen hogen en met een effen binnenschot van omtrent 9
voeten breed te vergrooten met panken stylen, ribjes en verder houtwerk
daar toe dienende.
-
Voorts nog de plavuysen vloer van gemelde kerkschuur en woonhuisinge
mitsgaders de sitbanken voor so ver deselve absolute reparatie nodig
hebben, sonder verandering vant gedaante doen repareren
-
en
mede in de nieuwe ruimte van voornoemde kerkschuur te doen maken
diergelyke sitbanken als er nu gevonden worden sonder distinctie of
ornamenten
-
en
teffens op de vors van voornoemde kerkschuur die voor het geheel met
stroy overdek is te doen leggen kromme vorspannen tot conservatie van
voornoemde stroye dakje.
-
Met
last in het portael en de dubbele deur staende aan de suydsyde van de
kerkschuur te amoveren en al daarin de gemelde suijdgevel te stellen een
nieuwe vierkante enkelde deur, hoog 7 en breed 4 voeten met permissie om
aldaar een portael sonder ornamenten te maken inwaards in de kerkschuer
onder de singsolder inspringende.
-
Werdende daar benevens geaccordeert om tot conservatie van deuren,
stijlen, (ornament) ende houtwerk van voornoemde kerkschuur hetselve met
een blauwe olyverwe te doen verwen na behooren.
-
Werdende aan de supplicanten daar en boven geaccordeert om ’t woonhuisje
staande aan de suijdseyde van de kerkschuer als nu breeed sijnde omtrent
12 voeten en lang 42 voeten en met stroij gedekt en van leeme wanden
voorsien, hoog omtrent 9 voeten, ’t welk aan de Roomsche gemeente van
Vechel is toebehorende, op deselve breete en lengte, gesepareert van
gemelde kerkschuur, te leggen stenen muren van omtrent 9 voeten en daar
in te doen stellen 3 à 4 glasraamtjes met nodige vensters, glase deuren,
schoorsteenjes na vereijs, ’t selve huisje met panne latende dekken.
-
En
laestelijk om in de moestuijn digt by en ten noordoosten na de
kerkschuur re doen maken een nieuw woonhuisje ter lengte van omtrent 20
en ter breete van 32 voeten binnenwerks, de zuijdmuer van omtrent 4
voeten hoog met 2 kreupele geveltjes daaraan ter hoogte van omtrent 18 à
20 voeten, en ’t selve met nodige kamers, keuken, kelder, solder,
vloeren te voorsien en voeren na den ijs en behoren, mitsgaders ‘t selve
met pannen te laten decken.
-
Werdende de verdere of andere versoeken by de supplicanten leg(itiem)
gedaan afgeslagen en gewesen van de hand, en specialijk der selver
versoek omme ter weersijden van ’t dak van de geincorporeerde woonhuijse
van den Pastoor ter breete van 12 voeten te mogen maken een platwerk van
leen en stenen of sogenaamt pluffen,
-
alles
met dien verstaande, dat aan de supplicanten tot het verigten aan de
bovengemelde toegestane reparatien, verbetering en vernieuwing mits
desen werd geaccordeert den tijt van 10 maanden in te gaan met een dag
deser resolutie, binne welke al hetselve sal moeten wesen voltoijt, op
peene van andersints ’t effect van dese haar H. M. resolutie te
verliesen,
-
lastende de supplicanten daar benevens om ’t werk in de voorschreven
tijd voltrocken sijnde, daarom kennisse te geven aan den stadhouder van
den quartierschout van Peelland, welke teffens gelast word als dan de
bij resolutie van den 28en augustus 1761 vereyste inspectie
te doen en toe te sien of in allen delen aan haar H. M. resolutie is
voldaan, waarom hem als nu extract van dese haar H. M. resolutie
gesonden sal worden om te strecken tot narigt, en zig daar na te
reguleren.
De verbouwing in 1774
In een resolutie van 9 september
1774 gaven de Staten-Generaal antwoord op een verzoekschrift, waarin het
kerkbestuur verzocht: ‘dat de Saten hun supplianten zoyden geliven te
permitteeren en accordeeren om de kerkschuur te verlengen, en wijders
aan en in deselve enige veranderingen te maken’.
De resolutie schrijft:
-
waarop gedelibereerd zijnde is goedgevonden en verstaan bij dezen aan de
supplianten te permitteeren om de zuidgevel van hunne kerkschuur af te
breken en die twintig voeten verderop opnieuw op te bouwen,ook de
oostelijke en westelijke zijmuren twintig voeten te verlengen en in
steen op te stellen met de nodige ankers, gordingen, oplegges, latten;
het dak daarvan met stroo en vorstpannen te beleggen en van binnen
zoldersgewijs met planken te beschieten.
-
In
het nieuw te maken gedeelte der zijmuur aan de oostzijde te stellen twee
halfronde kozijnen, aan de westijde één, en in de op te metselen
zuidgevel drie halfronde kozijnen. Aan de oostzijde twee vierkante
deurkozijnen te plaatsen, hoog die deurkozijnen 6 voet en breed 4 voet
in de hoogte rakend aan de muurplaat.
-
Achter de zogenaamde ataar aan de westzijde te maken een kamertje in
steen ter berging der kerkmeubelen met een zolder daarboven. Verder al
het houtwerk de gehele kerkschuur door, zo van binnen als van buiten,
met eenvoudige egale couleuren te verwen,
-
eindelijk de predikstoel en het houten gestoelte enige voeten zuidwaarts
te verplaatsen.
-
Laatselijk wat betreft het verbreeden en verhoogen van den altaar, het
plaatsen van een schilderije in dezelve en het maken van een kasje; dat
in de versoeken daar omme gedaan, niet kan worden getreeden, en worden
deselve dienvolgende afgeweesen.
De verbouwing in 1791
In 1791 stond de Staten Generaal toe
wat gevraagd werd: een uitbouwtje maken voor biechtstoelen, op de
zangzolder twee ramen aan te brengen en ook een raam te plaatsen aan de
noordzijde van de kerk achter het altaar.
Het einde van de schuurkerk
In 1798 na de komst van de Fransen werden op veel plaatsen de kerken
weer teeruggegeven aan de katholieken. Ook in Veghel startte die
discussie in 1798, maar het zou tot 1819 duren voordat het eindelijk zo
ver was. Hoewel het katholiek kerkbestuur op den duur wel druk
uitoefende om de oude kerk terug te krijgen, krijgt men toch wel de
indruk dat die druk niet zo groot was, en dat pastoor Martinus Johannes
van Roosmalen (pastoor van 1765 tot 1810) eigenlijk wel tevreden was met
zijn kerkschuur en niet zo zat te wachten op de oude kerk, waaraan nogal
wat gerestaureerd zou moeten worden. Dit kan verklaren waarom hij in
1798 weigerde mee te werken. Hij weigerde een opgave te doen van het
aantal Katholieke zielen in Veghel, zodat de schepenen die toen maar
zelf zijn gaan tellen. Ook de gerformeerden weigerden mee te werken, die
wilden hun kerk niet verliezen.
In oktober 1798 stelde het roomse kerkbestuur voor dat zij naast de kerk
ook de pastorie wilden naasten. Dat plan ging uiteindelijk niet door,
want de pastorie was eigendom van de gemeente. Het een en ander leidde
wel tot vertraging. In 1801 hakte de eerste kamer de knoop door, de kerk
moest naar de katholieken. Voordat dit plan uitgevoerd werd was er
in de Republiek op 12 september 1801 een staatsgreep met behulp van
Franse troepen. In oktober 1801 werd er een nieuwe staatsregeling
ingevoerd. Een van de
implicaties van de staatsregeling was dat de gereformeerden de kerk
zouden mochten houden. De katholieken in Veghel hadden overigens
allemaal tegen de staatsregeling gestemd. Op 3 december 1806 bevestigde
koning Lodewijk Napoleon dat de gereformeerden de Veghelse kerk mochten
houden.
Het katholieke kerkbestuur legde
zich er niet bij neer en wisten de bewerkstelligen dat de koning op 4
mei 1809 zijn besluit terugdraaide. De kerk moest toch naar de
katholieken en de gereformeerden kregen van de staat 7.000 gulden voor
een nieuwe kerk. Het duurde tot mei 1812 voordat de gereformeerden dat
geld volledig ontvangen hadden, wat opnieuw voor vertraging zorgde.
Ook de onrustige
polieke toestand kan bijgedrage hebben tot een afwachtende houding.
Napoleon werd in 1813 verslagen en de Fransen werden hierna door
Russische en Pruisische troepen uit de Nederlanden verdreven.
Op 2 december
1813 aanvaardde Willem I van Oranje de soevereiniteit. De gereformeerden
van Veghel redeneerden toen: het besluit dat de katholieken de kerk
terug zouden krijgen was in 1809 door koning Lodewijk Napoleon genomen,
en die koning is inmiddels verdreven, dus hoeven we ons niet meer aan
dat besluit te houden.
Daarop schreven
de rooms katholieken op 13 oktober 1814 een brief aan koning Willem van
Oranje. Op 18 september 1819 besliste de koning in het voordeel van de
katholieken, zie dienden hun kerk terug te krijgen. De gereformeerden
kregen wat extra geld van de staat voor een nieuwe kerk. Kort daarna in
oktober 1819 kochten de gereformeerden een perceel grond aan voor de
bouw van een nieuwe kerk en in 1820 namen zij dit gebouw in gebruik. Na
een restauratie betrokken de katholieken in 1822 de oude kerk. Daarmee
kwam een einde aan het gebruik van de schuurkerk.
Bronnen: De resolutie van 1761 komt uit Henk Beijers, archiefcollectie;
de resoluties uit 1764 en 1791 en de informatie uit het kasboek van
1774-1775 uit Meuwese, Veghel in
de loop der tijden. De informatie over de schuilkerk en over de
overgang van de kerk naar de kaholieken (1798-1819) komt uit eigen
onderzoek in archieven.
|