Duiven en kraaien
Martien
van Asseldonk
29 juni 2014
Deze gegevens mogen gebruikt worden
onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl
Aangezien duiven
schade berokkenen aan gewassen was het houden ervan aan regels
gebonden. Het houden van duiven was oorspronkelijk een privilege van de
adel. In Veghel wordt in 1712 een duiventoren genoemd die bij kasteel
Frisselstein hoorde:
-
Den duijventooren alsoo genaemt, het
meestendeel daer van omgestort ende de rest doorscheurt staende op het
vallen moet nootsaeckelijck werden afgebroocken, ofte souden door den
val het salet ende de mueren daer van mede sleepen.
Vanaf de zestiende
eeuw werden duifhuizen ook wel bij flinke boerderijen of huizen van
grootgrondbezitters opgericht. Ze dienden onder andere als
statussymbool. In 1533 wordt het Veghelse leengoed de Overaase Hoeve
omschreven als:
-
‘enen huijse, schuer, duyffhuys,
hostat ende hoff metten hove ofte boogardt ende winnende lande daer aen
liggende’ en genoemd ‘die
goeden t’Overaa’.
De duiven konden
worden gehouden voor het vlees en ook hun mest was waardevol. Voor de
boeren waren duivel alleen maar schadelijk. Daarom werd het houden
daarvan aan banden gelegd. De keuren van Oisterijk van 19 april 1619
schrijven bijvoorbeeld voor dat de inwoners van Oirschot niet meer dan
twee duiven per lopenzaad land mogen houden.
De ordonnnantie van 1656
In de ordonnantie op de jacht van de Raad van State van 30
juni 1656 komt ook het houden van duiven aan de orde. Het houden van
duiven wordt verboden, behalve
als:
-
Men meer dan 32 lopens land bezit en onder de ploeg heeft
-
Als men sinds onheugelijke tijden al duiven gehouden heeft (op 26 april
1657 door de Raad van State verder verduidelijkt als minstens 50 jaren)
In Veghel leidde deze ordonnantie tot problemen voor enkele
inwoners. De Rentmeester nam een paard van Jan Lambert Hensen (wonende
aan de Abenhoef) in beslag om daarmee een boete te betalen voor het
houden van duiven tegen het plakaat van de Raad van State in. Op 21 mei
1658 verzocht Jan Lambert Hensen de Raad van State om zijn paard terug
te krijgen, omdat hij na het verschijnen van het plakaat geen duiven
meer gehouden zou hebben. Hij had op 8 mei door Jan Ariens Verlocht en
Aert Reynders laten verklaren dat hij ‘ten tyde als wanneer het
placcaete rackende de duijven wordden gepubliceert allen de duijffharren
aen sijn huijs hangende liet door synen soon affbrecken ende te niet
doende.’ Bovendien was hij al enkele jaren eerder gestopt met het houden
van duiven. Op 24 juni 1658 besloot de Raad van State dat het paard
teruggegeven moest worden.
Adriaen Dirckx, 45 jaar en Dirck Jan Dirckx 20 jaar,
inwoners van Veghel, legden op 16 februri 1657 op verzoek van hun buren
en voor Jasper Marcelissen een verklaring af. Adriaen verklaarde alle
duiven van Jasper Marcelissen te hebben gerkorft en dat kort daarna het
per plakkaat verboden werd om duiven te korven. Dirck Jan Dirckx
verklaard te weten dat hij als naaste buur van Jasper Marcelissen geen
duiven heeft gekorft nadat het per placcaat verboden werd.
Op 9 juni 1658 verklaarden Henrick Henssen en Phlips Jan Rutten op
verzoek van hun buurman Dielis Geryt Dielis (wonende op de Heihoef onder
Jekschot) dat ze na de publikatie van het plakaat verschillende keren
‘ten huyse syn geweest van den voorgenoempden Dielis ende
noyt gesien en hebben eenighe duyffen t’ synen huyse woonachtich.
Daerenboven verclaert den voorscreven Phlips alnoch als ’t verbodth van
de duyffen was gepubliceert, dat den voorscreven Dielis aen hem deponent
versocht syn duyffen te willen doot schieten, gelijck hij deponent
verclaert oock ettelycke gedaen te hebben’.
Duiven in de kerktoren
Omdat de duiven het hout en de klokken onderscheten
(bevuilden) werd geprobeerd om ze uit de kerktoren te houden. In de
dorpsrekening van 1762-1763 werd Jan van Wijk betaald:
-
Voort maken van eijsere tralien voor de
galmgaten in den toorn tot bevijliging van de incoomende duijven en
ander vliegende gevoogelt de welcke het hout en clokken bevuijlen en
daar door [aan] verrotting onderheevig, 9-0-0
Idem dito in de kerkrekening van 1782-1785 (de kerk had inmiddels het
onderhoud van de toren van het dorp overgenomen):
-
Voor leverantie van latten etcetera tot
het belatten van de galmgaten voert invliegen van de duyven, vast
stellen vant belfort, verven van de peer op de thoorn, 48-13-0
Op 15 maart
1787 vergaderden de schepenen over de toegang tot de klokken in
de toren. Sinds enige tijd was er een luik of sluiting gemaakt binnen in
de toren aan het steenwerk voor de ruimte waar de klokken hangen. De
sleutel berustte onder de schepenen, maar schoolmeester Jan Brug wil hem
graag onder zich houden. Dat wordt toegestaan onder voorwaarden dat hij
het luik weer achter zich sluit, zodat er geen schade ontstaat aan het
telkens weer vernieuwde latwerk voor de galmgaten. De grote deur of het
venster naar het oosten, en ook het ijzeren luik tussen de klokken en
toren, moeten gesloten blijven, om duivendrek te weren. Verder moet Jan
Brug de klokken en het uurwerk smeren en om 8 en 12 uur de kleine klok
luiden. De regenten besloten af en toe iemand te sturen om te
controleren of het een en ander goed afgesloten is.
In 1819 ging de oude parochiekerk
van de gereformeerden over naar de katholieken. Hiermee ging ook de zorg
voor het onderhoud van de kerkotren over naar het katholieke
kerkbestuur, bestaande uit de pastoor en de kerkmeesters. Daarvoor
hadden ze de sleutel van de toen nodig. Die was echter in handen van de
schoolmeester en die weigerde de sleutel af te geven, omdat hij in de
kerktoren duiven hield. Her kerkbestuur schrreef in 1821 aan het
gemeentebestuur dat het houden van duiven in de kerktoren ‘aller
nadeeligst voor de kerk is, aangezien de gooten der daken van de kerk,
welke zoo als U Edel Achtbare bekend is, in het midden tegen elkanderen
loopen, door de vuiligheid aan dit gevogelt verstopt worden, en dus
verhinderd om het regenwater te lossen, waar door veroorzaakt wordt dat
deze goten overstorten, het verwulfsel inwatert, bederft en verrot,
terwyl het gedurig schoonmaken dezer goten veel kosten veroorzaakt en
daar door ook veel nadeel aan de daken wordt toegebracht.’ Het
kerkbestuur vraagt vriendelijk om de sleutel en om de duiven te doen
verwijderen en het houden van duiven op den toren geheel te doen
ophouden.
De schoolmeester
bleef halstarrig weigeren en de zaak werd door het kerkbestuur zelfs
aanhangig gemaakt bij de gedeputeerde staten. Die antwoorde op 1 april
1824 dat het kerkbestuur dit maar met het gemeentebestuur moet
uitzoeken.
In 1827 was de zaak
nog steeds niet opgelost. In de notulen van de gemeenteraad van dat jaar
staat een vraag genotuleerd van de pastoor en kerkmeester over het
gebruik van de klokkentoren voor het houden van duiven.
Kraaien
Behalve duiven zorgden ook kraaien voor overlast. In De
dorpsrekening van 1781-1782 wordt een uitgave van 3 gulden vermeld , 'betaelt
aen Nicolaes van Valdereb als aengestelt zynde om eenige avonden int
soogenaemde Heys bosch alhier onder de meenigvuldige krayen, welke veel
schade deeden aen koren, boekwyt etc. en waer door klagten waere gedaen,
te verjagen en daer op te schieten'.
|