De twee Maria altaren

Martien van Asseldonk

9 juli 2014

Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl

 

 

De bronnen vermelden twee stichtingen verbonden aan een het Maria altaar in de kerk van Veghel: ‘de nieuwe fundatie’, en ‘de tweede fundatie’. De nieuwe fundatie werd in 1460 gesticht en de tweede in of kort voor 1524. Waren het twee stichtingen verbonden aan en hetzelfde altaar, of had elke stichting haar eigen altaar? Dat laatste was het geval, want:

-        Beide stichtingen werden in de bronnen als zelfstandige fundaties vermeld, terwijl het al bestaande beneficie verbonden aan altaar toegeweid aan de HH. Maria en Barbera door Robert van Erp wel verrijkt werd met extra jaarlijkse inkomsten voor 2 missen, maar het geheel werd in dit geval toch als één beneficie beschouwd.

-        Het begevingsrecht van de nieuwe fundatie van het Maria altaar was van de persoon van de kerk van Veghel en dat van de tweede fundatie was in handen van de eigenaar van kasteel Frisselstein.

-        Het lijkt er op dat voor de tweede fundatie in of kort voor 1524 aan de noordzijde van de parochiekerk een apart koor met een Maria-altaar en met een grafkelder voor de eigenaar van kasteel Frisselstein, Walraven van Erp en zijn familie.

 

 

De nieuwe fundatie

 

De nieuwe fundatie van het Maria altaar werd in 1460 gesticht door Nicolaus van Baest, persoon van de Veghelse kerk. Nicolaus van Baest wordt in de periode 1438-1464 als persoon vermeld. Nicholaus moet toen al op leeftijd geweest zijn, en zal dit altaar gesticht hebben met het oog op zijn zieleheil. Als stichter had hij het begevingsrecht van het rectoraat van dit altaar. Na hem blef dat begevingsrecht in handen van de opeenvolgende persoons van de kerk van Veghel.

 

Als eerste rector werd Arnoldus van Grotel aangesteld. De rector genoot de inkomsten van het beneficie en had de plicht om vijf missen voor de zielheil van de stichter op te dragen. In de Veghelse schepenprotocollen worden inkomsten van dit altaar vermeld.

 

-        6-3-1530: een huis met toebehoren aent Dorhout belast met erfcijns van 2 ponden payments aan de rector van het ‘onsen vrouwen altair inder kercken van Vechel’

-        4-1-1531: een stuk land, genoemd Woytkens ecker, gelegen op die Hogeboect, belast met jaarlijks een erfcijns van 1 ½ Bossche ponden payment aan ‘den rectoer van Onser Vrouwen altair staende inder kercken van Vechel vander nyeuwer fundacien’

-        2-11-1531: een huis met toebehoren, gelegen opten Heemberch belast met jaarlijks een erfpacht van 13 vaten gerst, Veghelse maat, aan ‘den rectoer van Onse Vrouwe altair inder kercken van Vechel’

-        2-11-1534:  een stuk land, gelegen in die Valstraet belast met jaarlijks een erfpacht van 1 mud rogge, Bossche maat te betalen aan ‘den rectoer van Ons Vrouwen altair inden kercken van Vechel’

-        3-7-1535: een huis met bijstaand klein huisje en toebehoren, gelegen aen die Straet bij de kerk, belast met jaarlijks een erfpacht van 10 vaten rogge, veghelse maat aan ‘den rectoer van Onse Vrouwen altair inden kercken van Vechel’

-        1-12-1535: een huis met toebehoren, gelegen aent Dorhout, belast met jaarlijks een erfcijns van 2 Bossche ponden payment aan ‘den rectoer van Onser Vrouwen altair staende inder kercken van Vechel vanden nyeuwen fundacien’

-        21-2-1536: drie stukken land, gelegen aent Bueckelair belast met jaarlijks een erfpacht van 1 mud rogge, veghelse maat, aan ‘den rectoer van Onser Lieve Vrouwen altair inden kercken van Vechel’

-        7-3-1647: een huis met toebehoren gelegen opt Sijtaert, belast met een erfpacht van 1 malder rogge, Veghelse maat, aan het Onze-Lieve-Vrouw altaar te Veghel

 

In 1648 werd het kerkelijk bezit geconfisqueerd door de staat, Op 23 juni 1648 stuurde de Veghelse vorster Hendrik Denisse een lijst van de geestelijke goederen in Veghel naar de kwartierschout. Hij noemt onder andere:

 

-        Het personaatschap

-        Het vicariaat

-        De kosterij

 

-        Het Sint Agatha-altaar

-        Het Sint Barbara-altaar

-        Het Onze Lieve Vrouwe-altaar

-        Het Sint Joris-altaar en het Sint Anna-altaar

-        Het Sint Catharina-altaar

 

-        De Sint Antoniuskapel aan ’t Havelt

-        De kapel aan het Dorshout

-        De Sint Antoniuskapel te Eerde (hoorde onder de parochie Sint-Oedenrode)

-        De Heise kapel en het altaar van het Heilige Kruis ontbreken in deze lijst. Verder was er ook nog een kapel in kasteel Frisselstein

 

De uitoefening van het katholieke geloof was toen al enige tijd verboden. De staat inde dus vanaf 1648 de inkomsten van het beneficie, maar er werden geen rectors meer aangesteld.

 

Op 6-10-1678 stuurde de rentmeester van de geestelijke goederen in Peelland, Johannes Donder, een brief aan de Raad van State, met het verzoek van Johan Rievieren en Ernestina Gaethoffs wonende te Diest als erfgenamen van Johannes Groesius, in zijn leven beneficiant van het Lieve Vrouwe altaar gefundeerd in de kerk van Veghel. De erfgenamen verzochten om betaald te worden voor van het jaar waarin Groesius is overleden en ook voor het jaar van gratie. Het eerste is akkoord en het tweede verzoek wordt afgeslagen (Beijers, Raad van State). Hieruit volgt dat dit beneficie in 1648 ook daadwerkelijk door de staat geconfisqueerd werd.

 

 

Namen van rectors en plaatsvervangers van de nieuwe fundatie

 

-        22-7-1460, om ongeveer 10 uur in de ochtend, in het huis van de eerbiedwaardige heer Nicholaus van Baest, kanunnik te Luik, staande in Luik buiten het immuniteitsterrein, bevestigde meester Nicholaus, kanunnik en persoon van de parochiekerk van Vechel, de stichting van het nieuwe altaar van de H. Maria in de kerk van Vechel. Voor de eerste keer zal heer Arnoldus van Grotel, priester, worden gevraagd dit rectoraat te bedienen (Pouillés).

-        2-8-1460: Het altaar van de H. Maagd Maria in de kerk van Vechel is nieuw gesticht en begiftigd door de eerbiedwaardige heer Nicolaus van Baest, kannnik te Luik en persoon van de kerk van Vechel. Heer Arnoldus van Grotel, priester, wordt aangesteld als eerste rector van dit altaar en betaalt daar 4 Rijnsgulden voor (Pouillés).

-        BP-1249, fol. 113 (1479-1480): Heer Aert van Grotel Janss, priester, rector van het O.L.V. altaar in de kerk van Vechel

-        1485: Rector heer Arnoldus van Grotel. Het rectoraat is jaarlijks 6 mud rogge waard, waarvoor jaarlijks 5 missen opgedragen moeten worden.

-        15-4-1485: het rectoraat van het altaar van de H. Maagd Maria, staande in de parochiekerk van Vechel, is vacant geworden door het overlijden van heer Arnoldus van Grotel, priester. Heer Robert van Erp, persoon van de kerk van Vechel, geeft het rectoraat aan heer Lonis van der Horst, priester van het bisdom Luik aan, die daar 5 Rijns gulden voor betaalt (Pouillés).

-        1510: Rector heer Lonis van der Horst, met 5 missen en een gezongen lof op zaterdagen en is 6 mud rogge waard.

-         22-5-1522: Heer Daniel Johannis is de possessie gesteld van het Onse Lieve Vrouwe altaar van de nieuwe fundatie ge­sticht binnen de parochiekerk van Veghel, welk altaar vacant was geworden na het overlijden van wijlen de heer Luenis van Horst,  dit wordt in het kerkportaal bekend gemaakt  (Beijers, Vonnisboeken Raad van Brabant).

-         1523-1530: Rector heer Daniel Johannis betaalt voor zijn afwezigheid 6 groten per jaar (Pouillés).

-        1524: het rectoraat wordt betwist, zo wordt gezegd, en wordt bediend door heer Reynerus Marcelius en hij moet 5 missen opdragen en een gezongen lof op zaterdagen, en krijgt daarvoor 14 Rjnsgulden, gereserveerd voor Wilhelmus Daniels, en met de diensten waard 19 mud rogge en 7 mud gerst (Pouillés). (Reyners Marcelius heeft Wilhelmus Daniels als kapelaan op het hoofdaltaar opgevolgd).

-        1550: Rector heer Daniel Johannis betaalt voor zijn afwezigheid 4 groten (Pouillés).

-        1551: Rector heer Daniel Johannis betaalt voor zijn afwezigheid en plaatsvervanger 6 groten  (Pouillés).

-        8-6-1551: Heer Daniel Johannis van Vechel, priester, voor de rechten, treedt af als rector van het Maria altaar. Hij ruilt dit beneficie met heer Johannes Godefridus alias Clockgieter, priester van het bisdom Luik, rector van het altaar van St. Nicolaus in de crypte van de kerk van St. Michaël in Luik. Godefridus wordt aangesteld als rector door Petrus Stoters namens zijn zoon Godefridus, persoon van de kerk Vechel, en betaalt daar 18 groten voor (Pouillés).

-        1556: Rector heer Johannes Godefridus Clockgieter betaalt voor zijn afwezgheid. Het rectoraat wordt bediend door heer Theodoricus Arnoldus. Het rectoraat is jaarlijks 6 mud rogge waard, waarvoor 5 missen opgedragen moeten worden (Pouillés).

-        1558-1562: Rector heer Johannes Godefridus Clockgieter betaalt voor zijn afwezgheid 4 groten (Pouillés)

-        1566: Rector heer Johannes Godefridus is afwezig, de dienst wordt waargenomen door heer Arnoldus Adrianus, die 5 missen opdraagt. Het rectoraat is 6 mud rogge waard (Pouillés).

-        Op 26-1-1594 verklaren de schepenen in Veghel dat voor hen verschenen is heer Jan Goiaerts Cloxkgieters, wonende te Choor, “rector van Onser Liever Vrouwen altaer binnen der kercke van Vechel”, die Willem Peters van den Boclk, “coster der kercke van Vechel”, machtigt om elk jaar een erfpacht van 2 mud rogge te beuren (Schepenprotocollen).

-        Vóór 1-11-1632: Heer Jan van den Vliert (Beijers, Raad van Brabant)

-        Vermeld op 1-11-1632: Heer Jan Groesius, priester en rector van het Onze Lieve Vrouwe altaar in de kerk van Veghel (Beijers, Raad van Brabant)

-        1624: Heer Jan Groesius, rectoor van Onser Liever Vrouwen autaer (maatboek Veghel)

-        6-10-1678: Brief van rentmeester Johannes Donder aan de Raad van State op een verzoek van Johan Rievieren en Ernestina Gaethoffs wonende te Diest als erfgenamen van Johannes Groesius, in zijn leven beneficiant van het Lieve Vrouwe altaar gefundeerd in de kerk van Veghel, met een verzoek om betaald te krijgen voor van het jaar waarin Groesius is overleden en ook voor het jaar van gratie. Het eerste is akkoord en het tweede verzoek wordt afgeslagen (Beijers, Raad van State).

 

 

 

De tweede fundatie

 

De oudst vermelde vermelding van het rectoraat van deze fundatie in  de aartsdiakonale inkomstenregisters dateert van 1524. Het register vermeldt voor dat jaar:  ‘niet gewijd’. Wat betekent dat het altaar in of kort vóór 1524 opgericht zal zijn.

 

In de Veghelse schepenprotocollen worden enkele inkomsten van deze fundatie vermeld, zoals:

 

-        28-2-1547: een huis met toebehoeren aent Hezelair, belast met een erfcijns van 1 Bossch pond payment aan ‘den rectoer van Onser Vrouwen altair vander tweeder fundacien’

-        28-1-1550: een stuk land, genoemd die Mostart, gelegen aent Hezelair belast met een erfcijns van 3 Bossche ponden aan ‘den rectoer vander tweeder fundacien van Onser Vrouwen altair inder kercken tot Vechel’

-        29-9-1558: Een stuk land, gelegen int Heylicht, belast met een erfpacht van 1 mud rogge, Veghelse maat, aan ‘den rectoer van Onser Vrouwen altair vander tweeder fundacien binnen der kerck van Vechel’.

 

Het toezicht en het onderhoud van dit altaar gebeurde door twee wasmeesters. Zie SBV, inv. nr. 35, fol. 847 (8 maart 1595) en inv. nr. 41, fol. 84 (12 januari 1618) voor namen van deze wasmeesters.

 

 

Namen van rectors en plaatsvervangers van de tweede fundatie

 

-        1524: Rector Godefridus Jacobus van Erp betaalt voor zijn afwezigheid. Wordt bediend door heer Reynerus Marcelius, die jaarlijks 2 missen doet. Het beneficie is 4 Rijnsgulden waard (Pouillés).

-        16-4-1537: Voor een licentie om te getuigen gegeven aan Godefridus Jacobus van Erp, priester, rector van het altaar van de heilige Maria, tweede fundatie, in de kerk van Veghel en koster van de kerk van schijndel, ijnde van weinig waarde. In aanwezigheid van Theodoricus Meerven 6 Rijnsgulden betaald (Pouillés).

-        1566: Rector Andrea Lambertus is afwezig, het beneficie wordt bediend door Johannes Henricus  (Pouillés).

 

Bij de verkoop van kasteel Frisselstein op 27-7-1713 wordt geschreven dat ‘eenen grooten ende verhevene blauwen sarck met een kelder daer onder in de groote kerck int choor van O.L. Vrouwe, dienende tot een grafsteede’ tot kasteel Frisselstein behoorde.  Job Marien de Lange schreef in 1720 over de grafsteen van Walraven van Erp. ‘In het choorke aan 't noorde van de kerck tot Vechel is een verheve tombe van swart marmer, waerop levensgroote sijn uytgehouwe een man in sijn vollen harnas en sijn vrouw aan sijn seijde, hebbende hun besondere wapens boven hun hooft ende de quartieren op sijde en een helmet of stormhoet aen de voeten.’ Dit ‘choorke’ was het Onze-Lieve-Vrouwe koor. Het grafschrift luidde: ‘Hier ligt begraven de edele en doorluchtige Heer wijlen Walraven van Erp, genaamd Friesselsteijn, die stierf in 1527 op de laatste dag van juli, Jonkvrouw Bronchorst, die stierf in 1509 op de 1ste juli. R.I.P.’

 

Kennelijk werd er voor het Maria altaar een speciaal koor ingericht aan de noordzijde van de kerk. Mogelijk is het de uitbouw aan de rechterzijde van de kerk op onderstaande afbeelding.

 

 

 

In dit koor bevond zich de grafkelder van de heren van Frisselstein. Dat dit koor met het Maria-altaar door de heer van Frisselstein gesticht werd blijkt ook uit het feit dat Johan de Jong, dan eigenaar van het kasteel, in 1808 het begevingsrecht, ofwel collatie, van dit altaar had, want bij de verkoop van Kasteel Frisselstein in dat jaar werd bepaald: de verkoper (Johan de Jong) behoudt de collatie van het beneficie van Lievrouwe Altaar en voorts alle gerechtigheden, behalve het recht van brouwen, die van ouds aan het kasteel Frisselstein toebehoorden, en dus ook het blijven voeren van de naam van Frisselstein aan de goederen annex. En bij de verkoop van het huis van Johan de Jong in 1830: Aan de voorschreven Huizinge is verbonden en wordt mede verkocht het regt van collatie van een beneficie, gevestigd op het Lieve Vrouwe Altaar te Veghel, bestaande in koornpachten, jaarlijks renderende f 110 à f 120, thans genoten wordende door Christiaan Johannes van Berensteijn, oud zeven jaren, zoon van Jonkheer Hugo van Beresteijn.

 

Het moet hier om het Lievrouwe altaar van de tweede fundatie gaan, want de eerste ofwel nieuwe fundatie was in handen van de persoon van de kerk van Veghel. In de lijst van de in 1648 door de staat geconfisceerde altaren wordt maar één Onze Lieve Vrouw (ofwel Maria) altaar vermeld, dat van de nieuwe fundatie. Omdat het begevingsrecht van de tweede fundatie altijd in wereldlijke handen geweest is, werd werd dit altaar in 1648 niet geconfisqueerd en het komt daarom niet voor op de lijst van geconfiscqueerde altaren en kapellen. De eigenaren van kasteel Frisselstein bleven toen dus in het genot van de inkomsten van het beneficie van dit altaar en konden ook een beneficiant blijven aanstellen. Omdat de uitoefening van het rooms katholieke geloof na de val van Den Bosch in 1629 verboden was, droegen die beneficianten geen missen meer op aan het Maria altaar van de tweede fundatie.

 

Walraven van Erp stierf op 31 juli 1527. Het Maria-altaar van de tweede fundatie werd in of kort voor 1524 gesticht. Dit maakt aannemelijk dat Walraven van Erp op zijn oude dag de bouwheer is geweest van het koor aan de noordzijde van de kerk, en daar de grafkelder en het Maria altaar in aan liet brengen. Daar kwam ook zijn tombe van zwart marmer te staan met daarop hij en zijn vrouw levensgroot in steen uitgehouwen waren. De twee missen die de rector van het altaar moest opdragen zullen voor Walraven en zijn vrouw geweest zijn.

 

 

Het broederschap

 

Jaspar Surmonts soene wylen Jans en Peter soene wylen Hanrick Heymanssoen, ‘kerckmeesteren’ van de parochiekerk van Veghel, en Goert van Erpe soene wylen Rutgers en Jan Hanrickssoen van Tillair ‘provisoren vander fraterniteyt van Onser Liever Vrouwen int nyew choir der voers(eyte) kercken’, en Hanrick soene wylen Jans van Wetten en Ariaen Cornelis Ariaenss ‘provisoren (..) der fraterniteyt van Sinte Barberen in der voirseyte kercken’, de kerkmeesters voor de helft, en genoemde provisoren samen voor de andere helft, verklaren op 24-2-1541 10 Peters ontvangen te hebben van Dircx soene wylen Hanricx die Lewe des jongen, in naam van Driessen Hanricxs vanden Gasthuys als aflossing van een erfcijns van 2 Bossche ponden payment die de kerk en genoemde ‘fraterniteyten’ erfden van Roeffen Houbraken en zijn vrouw Heylwigen. De ontvangers verklaren dat Driessen Hanricxss en alle erfgenamen van Willemen Houbraken deze erfpacht niet meer hoeven te betalen.

 

Op 18-7-1558 wordt vermeld: ‘een stuck lants genoemt den Domecker’, groot omtrent 1 ‘sesterze’, gelegen op die Hogeboect, belast met een erfcijns van 3 Bossche ponden payments aan ‘der fraterniteyt van Onser Vrouwen binnen der kercken van Vechel int nyew choer’

 

De oudste vermelding van dit broederschap dateert van 8 juli 1505. Aert Janssen van der Ryt schonk op die dag in zijn testament drie gulden aan onder andere de broeders van het gilde van de H. Maagd Maria in de kerk van Vechel.

 

Dit broederschap verbonden zijn geweest aan een van de Maria altaren.