De Veghelse broederschappen en schuttersgilden
Martien van Asseldonk, 14 augustus 2014
Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van
Asseldonk, www.oudzijtaart.nl
Inleiding:
De schaarse gegevens over de Veghelse
gilden zijn in 1986 al eens door Wim Cornelissen samengevat en
gepubliceerd ter gelegenheid van de heroprichting van het
Katharinagilde. Door ons zijn nog wat aanvullende gegevens boven water
gebracht. Voor een goed begrip beschrijven we eerst de ontwikkeling van
de broederschappen en schuttersgilden in breder verband. Daarna
beschrijven en interpreteren we de Veghelse gegevens.
Broederschappen en schuttersgilden in de Meierij
Vanaf de veertiende eeuw worden in
de bronnen in de Meierij religieuze broederschappen genoemd. Het
bekendste broederschap is het Illustere-Lieve-Vrouwebroederschap in
’s-Hertogenbosch. Broederschappen waren sociale verenigingen, de leden
waren elkaars gelijken of 'broeders', in principe zonder dat de
maatschappelijke positie daar toe deed. Een broederschap had ook
devotionele doelstellingen. Men onderhield een altaar, woonde
kerkdiensten bij, behoorde een vroom leven te leiden en verzorgde de
begrafenis van een lid van het broederschap. De doelstelling van de
religieuze broederschappen was het opdragen van zoveel mogelijk missen
en gebeden tot verering van de patroonheilige om zo het zieleheil van de
leden van de broederschap veilig te stellen.
De oudste vermeldingen van schuttersgilden in de Meierij dateren
ook uit de veertiende eeuw. Van Autenboer komt tot de conclusie dat het
beschermen (beschutten) van de plaatselijke gemeenschap en de militaire
bijstand de oudste taken waren van de schuttersgilden.
In de veertiende eeuwse Meierijse schoutsrekeningen worden vaak
kosten opgevoerd voor militaire acties waarbij de schuttersgilden
betrokken waren. Het betrof meestal
bewakingsactiviteiten, waarbij met name de schutterij van 's-Hertogenbosch
en van Oss optraden. Volgens het reglement van het schuttersgilde van
Sint-Joris in Den Dungen moest het gilde de stad ’s-Hertogenbosch in
heervaarten dienen. Te ’s-Hertogenbosch verplichtte het reglement van de
gilden van de Voetboog en de Handboog de schutters bij het luiden van de
klok, in geval van brand of bij een andere ramp – indien nodig in hun
harnas – naar het stadhuis te snellen. In de kaart van Sint-Joris
Tilburg werd een redelijke voetboog en een dozijn geschut verplicht
gesteld. Behalve militaire taken hadden de schuttersgilden ook het
bewaren van de openbare orde tot taak. De rekeningen van de hoogschout
van 1386 en 1390-1391 vermelden dat in 's-Hertogenbosch de schutters de
orde handhaafden op de jaarmarkt op Sint-Jan. De schutterij van Oss
handhaafde in 1386 de openbare orde bij een ‘ghericht’. De broeders van
Sint-Antonius in Deurne, Sint-Willibrordus in Heeswijk en
Sint-Sebastiaan in Tilburg konden uitgestuurd worden om dieven te
vangen.
Ondanks de opkomst van de professionele legers, was in de late
zestiende, zeventiende en achttiende eeuw de rol van de schuttersgilden
in het beschutten van de gemeenschap nog niet helemaal uitgespeeld. In
1586 en volgende jaren beschermden de schuttersgilden van Oss met behulp
van de bevolking de kerk van Oss tegen zowel Spaanse als Staatse
troepen. Op 2 juli 1631 vaardigden schepenen en regenten van Hoge Mierde
een ordonnantie uit voor de 25 schutters die voorzien van kruit en lood
moesten uittrekken als alarm geslagen werd. In 1702 verdedigden de
gildebroeders van Sint-Sebastiaan te Diessen zich tevergeefs tegen de
Fransen. Ook bleven de schuttersgilden in de zeventiende en achttiende
eeuw hier en daar een rol spelen in het handhaven van de openbarte orde.
De leden van Oude Schutterij van Sint-Joris in Geldrop, waarvan de heer
gewoonlijk lid was, verteerden volgens Van Oudenhoven (1670) jaarlijks
op kosten van de heer een ton bier verteerden, onder voorwaarde dat zij
zouden assisteren als er een misdadiger in hechtenis genomen moest
worden. Bij het houden van de eerste beestenjaarmarkt in 1720 in Veghel
zorgden de vorster, ondervorster, bedelvoogden, twee gezworenen en vier
leden van de Oude Schut, ieder bewapend met een geweer, voor de
handhaving van de openbare orde. In 1741 verklaarden de schepenen en
tienmannen van Sint-Oedenrode dat er toen vijf schuttersgildens in
Sint-Oedenrode waren, die de justitie van Sint-Oedenrode ter dienste
stonden en die op verzoek van de officier op het marktveld te
Sint-Oedenrode in de wapenen moesten komen.
Van Autenboer wijst verder op de
religieuze verplichtingen van de leden van de schuttersgilden. De
schuttersgilden waren de beschermers van de wereldlijke en kerkelijke
gemeenschap. Dit werd symbolisch voorgesteld door hun gewapend deelnemen
aan kerkelijke processies. Net als de broederschappen bezaten de meeste
schuttersgilden in de parochiekerk een eigen altaar en soms een eigen
kapel. Soms was een deel van de boeten bestemd voor het onderhoud van
dit altaar. Ook de pastoor werd voor zijn diensten aan dit altaar door
de gilden betaald.
Sommige broederschappen veranderden al in de Middeleeuwen in
schuttersgilden. De middeleeuwse broederschappen die niet tot
schuttersgilden waren omgevormd, maakten volgens Roijakkers in de eerste
helft van de zestiende eeuw een neergang door. Wat later werden met de
professionalisering van de legers in de zestiende en zeventiende eeuw de
militaire taken van de schuttersgilden teruggedrongen. De sociale en
spirituele functie van de schuttersgilden bleef echter onaangetast. In
1629 werd de uitoefening van het katholieke geloof verboden en de rol
van de schuttersgilden kreeg toen een extra lading als 'verbroederd zijn
rond het Katholieke geloof'. De Staten-Generaal beschouwde de gilden als
een haard van verzet tegen de gereformeerde religie. Op 18 december 1649
werden bij resolutie van de Staten Generaal alle Maierijse
kwartierschouten gelast het papagaai- ofwel vogelschieten en het
optrekken met vliegende vaandels voorzien van Bourgondische kruizen te
beletten. De gilden zelf werden toen niet verboden. Alom bleven zij het
vogelschieten beoefenen. In de heerlijkheden schoten de heren in veel
gevallen hoogstpersoonlijk op de vogel, zoals in Eerde, waar het
Sint-Anthoniusgilde met familiewapens gegraveerde schilden uit 1658 en
1682 bewaart die geschonken zijn door jonkheer Hyacinthe d’Ailly.
De oudste Veghelse gegevens
Voor de oudste gegevens over broederschappen en gilden te
Veghel zijn er twee bronnen. In de eerste plaats kunnen we kijken naar
de vermeldingen in de archieven. Verder was een broederschap in de regel
al sinds de stichting verbonden aan een altaar of kapel. De ouderdom van
zo'n altaar of kapel kan dus aanvullende informatie geven.
De belangrijkste en oudste bron is het testament van 6 juni
1505 van Arnoldus Hendriks, zoon van Johannes, uit Veghel, opgemaakt ten
overstaan van Johannes Nicholaus, notaris, ten huize van Heijlwigis, zus
van de testator, in tegenwoordigheid van heer Gijsbertus van Erp, heer
Johannes Kox, Henricus Heijmans, Johannes Nicolaus, Henricus van
Groendael en Nicolaas van Dorn, allen uit Veghel. In dat testament
worden de volgende schenkingen gedaan:
-
Aan Sint Lambertus in Luik voor onrechtmatig verkregen goed, 1 stuiver
-
Aan de vier bedelorden, drie in Den Bosch en een in Dordrecht, ieder een
vat rogge
-
Aan de broeders van het Sint Anna gilde (fratribus gulde Sancte Anne)in de kerk van Vechel een erfpacht van
een mud rogge, Bossche maat, te betalen uit goed te Uden, die wordt
betaald door Mathias Hendriks, zoon van Arnoldus 'aen carperdijck’, voor
het lezen van missen
-
Aan de Tafel van de Heilige Geest in Veghel een erfpacht van een mud rogge,
Veghelse maat, betaald uit goed te Veghel door Thomas die Decker wonende
in Veghel
-
Aan de broeders van de gilden van Sint Katharina en van de maagd Barbera (fratribus
gildarum Sancte Katharine et Barbare virginum), ieder een stuiver
-
Aan de broeders van het gilde van de Heilige Maria in de kerk van Veghel (fratribus
gilde Sancte Marie virginis in ecclesia de Vechel), drie gulden voor
de aankoop van een schilderij.
-
Aan de kerkmeesters in Veghel drie gulden voor de aankoop van een kazuivel
voor het hoogaltaar
-
Aan de broeders van Sint Anthonius in het Havelt (confratribus Sancti Anthonij in Havelt) twee stuivers
-
Aan Johannes Kox, vicaris in Veghel, twee stuivers
-
Aan de koster van Veghel 1 stuiver
-
Er dienen drie series van 30 dagelijkse missen worden gehouden, een door
Johannes Kox, een door Henricus Dorn en de derde door iemand naar keuze.
-
Aan zijn tegenwoordige dienstmeid en haar zus, namelijk de dochter van
Henricus Schoenmakers, een Petrusgulden
-
Zijn zus Heijlwigis, als uitvoerster van het testament, mag zes of acht
vaten rogge verkopen en indien nodig een erfpacht van een mud rogge, om
de legaten te bekostigen.
-
Ook krijgt zijn zus het levenlange vruchtgebruik van zijn nagelaten
goederen, dat na haar dood zal vervallen aan de erfgenamen
In dit testament worden de volgende vijf Veghelse
broederschappen genoemd. Vermoedelijk waren ze dat toen allemaal:
-
de broeders van het Sint Anna gilde in de kerk van Vechel
-
de broeders van het gilde van Sint Katharina
-
de broeders van het gilde van de maagd Barbera
-
de broeders van het gilde van de Heilige Maria in de kerk van Veghel
-
de broeders van Sint Anthonius in het Havelt
We bespreken nu wat we weten van deze gilden en hun altaren.
Het Sint-Anna en Sint-Joris gilde
Het altaar van Sint-Joris en Anna wordt in de aartsdiakonale
inkomstenregisters in 1524 voor het eerst genoemd, met de aantekening:
‘nieuw opgericht, maar nog niet gewijd’. In 1505 worden de broeders van
het gilde van Sint Anna genoemd. Dit broederschap zal aan dit altaar
verbonden zijn geweest. Het altaar en het gilde zullen dan kort voor
1505 opgericht zijn. In 1534 wordt het ‘Sunte Joris ende Anna altair’
een keer genoemd, maar verder domineert in de bronnen de kortere
aanduiding ‘Sint Joris
altaar’.
In de Veghelse schepenprotocollen worden betalingen aan de
rector van het Sint Jorisaltaar vermeld, zoals op 4-4-1530: een kamp
land in de Nederbiest, belast met een erfpacht van 1 mud rogge, Veghelse
maat, aan de ‘rectoer van
Synte Joris altair staende inder kercken van Vechel’. Bij de opsomming
van de in 1648 door de staat geconfiscqueerde geestelijke goederen
worden zowel het Sint Joris altaar als het Sint Anna altaar vermeld.
Waarschijnlijk werd beide keren het Sint Joris en Anna altaar bedoeld.
Vermoedelijk heette het broederschap van Sint-Anna dat in 1505
genoemd wordt voluit het broederschap van Sint-Joris en Anna. Later
werden zowel het altaar als het broederschap kort met Sint-Joris
aangeduid.
Op
5-5-1673 werd van een huis in de Straat (Straat 14) geschreven dat het
belast was met jaarlijks 6 gulden te betalen aan de gildebroeders van
het Sint-Joris altaer te Veghel.
Op 24-6-1714 wordt in de dorpsrekening vermeld: 'betaelt aen Antonij Spierincx twaelf gulden verteert
door Sint Joris gilde broeders haer toegeleght wegens het inhaelen van
de heer quartierschout'.
In april 1720 werd er voor de eerste keer een jaarmarkt
gehouden in Veghel. ‘Voor het stellen van goede ordre
op de eerste marktdag de vorster, ondervorster en bedelvoogden en twee
gezworens, en vier bekwame manspersonen van de oude schut gelast om
ieder met een snaphaan om 8 uur 'sochtends op de markt te zijn bij het
huis van de secretaris om daar de orders van de officier en schepenen te
ontvangen inzake het toewijzen van plaatsen aan de veehandelaren.’
Waarschijnlijk werd met de 'oude schut' het Sint-Jorisgilde bedoeld.
Ook het Bossche St. Jorisgilde werd Oude Schut genoemd.
Het Sint-Jorisgilde is een van de
vier Veghelse schuttersgilden die in 1807-1829 met name genoemd worden
(zie hierna).
Het Sint-Katharina gilde
De eerste vermelding van een rector van het Sint Katharina
altaar dateert uit 1510, terwijl de aartsdiakonale inkomstenregisters
(de zogenoemde pouillés) vermelden:
Altare sancte Katherine, 1524
novum (nieuw).
Het een en ander betekent dat het broederschap en het altaar niet lang
voor 1505 opgericht zullen zijn.
Op 17-12-1538 schonken Dirck, zoon van wijlen Jan Landtmeter
en zijn vrouw Katheryn, dochter van wijlen Jans Deckerssoen, in hun
testament aan ‘der fraterniteyt van Sunte Katherynen altair stainde
inden kercken van krijgt voor ‘vercieringe des selve altairs ende
beelden dair op staende’ 6 Carolus gulden na hun beider dood.
Op 4-3-1539 maakte Katheryne, dochter van wijlen Danelt
Geritssoen, liggende ziek te bedde, haar testament op. Ze vermaakt onder
andere een Bosch pond aan ‘den scoelmeester des dorps van Vechel ter tyt
wesende om mit synen discipulen ende scolieren alle woensdagen ten
ewigen dagen toecomende te singen loff voer den altair van sunte
Katherynen in der kercken van Vechel mit een antiphona versikel ende
collecte van der eerweerdiger maget Katheryne, ende alle donredaagen te
singen loff des avonts in den hoegen choer der kercken van Vechel voer
dat eerweerdige heilige Sacrament’. Als deze erfcijns afgelost wordt dan
moeten de kerkmeters met de ‘dekens ende wasmeester van der fratirniteyt
van sunte Katherynen’ het geld opnieuw beleggen.
Dominee Johannes van Broeckhuijsen heeft in zijn periode de
vergaderingen van de kerkenraad genotuleerd. Uit de notulen van de
eerste consistoriale vergadering te Vechel op 20-5-1663.
-
Voornementlijck is
voorgestelt hoe dat van de paepsche gilden van St. Teunis, Geertruijdt
(hier moet Barbera bedoeld zijn), Katalijn en andere onverdraechlijcke
ijdelheden geschieden, niet alleen op die gilde daegen, maer oick op
eenige sondaegen daer ontrent, met op te trecken met haere vaendelen,
scharpen, trommen, oock dickwils pijpen ende fiolen van ontrent dese
kercke nae de paepsen huisen, ende dan soo wedercomen, daerna op de
openbaere strate trommen, dansen, rasen ende tieren, selfs dickwils
onder den godsdienst, oock droncken drincken etcetera, dan oock wat
insolentie geschieden te nieuwe jaer, meij kermis, in sonderlyc te
vastenavondt met gansen, hoenderen etcetera te moorden.
Dorpsrekening 1714-1715:
-
Aen Zeger Donckers wegens een ton bier die vergeven was
in te brengen geconsumeert bij Tonij Tijbos aen de Cathelyne gilde over
het inhaelen van den heere quartierschout als sijne commissie vertoonde,
daer voor 6-0-0
Het Sint-Katharinagilde is een van
de vier Veghelse schuttersgilden die in 1807-1829 met name genoemd
worden (zie hierna).
Het Sint-Barbera gilde
Het altaar toegewijd aan de heiligen Maria en Barbera was een
van de oudste altaren in de parochiekerk van Veghel. In 1400 werden
naast het hoofdaltaar nog maar twee andere altaren genoemd, waarvan er
een was toegewijd aan de HH. Maria en Barbera, en het andere aan St.
Agatha. Het is niet zeker dat het Barbera-gilde tegelijk met het altaar
opgericht is, als dat wel het geval is geweest, wat zeker niet
uitgesloten is, dan is het Sint Barbera het oudste gilde van Veghel
geweest.
De inkomsten en uitgaven van het broederschap werden beheerd
door twee ‘provisoren’. We weten dat door een akte van 24-2-1541 waarin
Hanrick zoon van wijlen Jans van Wetten en Ariaen Cornelis Ariaenss
‘provisoren der fraterniteyt van Sinte Barberen in der voirseyte
kercken’, verklaarden een bedrag te hebben ontvangen.
Uit het begraafregister van Veghel
Het Sint-Barbaragilde is een van
de vier Veghelse schuttersgilden die in 1807-1829 met name genoemd
worden (zie hierna).
De broederschap van de Heilige Maria
Er zijn in Veghel twee Maria altaren geweest. In 1460 werd ‘de
nieuwe fundatie’ gesticht door Nicolaus van Baest, persoon van Veghel.
Vóór 1524 werd door Walraven van Erp een nieuw koor met grafkelder
gebouwd aan de noordzijde van de kerk. In dit nieuwe koor kwam het Maria
altaar van 'de twee fundatie'. Er zijn verschillende vermeldingen die
het broederschap verbinden met het nieuw koor.
-
Jaspar Surmonts soene wylen Jans en Peter soene wylen Hanrick Heymanssoen,
‘kerckmeesteren’ van de parochiekerk van Veghel, en Goert van Erpe soene
wylen Rutgers en Jan Hanrickssoen van Tillair ‘provisoren vander
fraterniteyt van Onser Liever Vrouwen int nyew choir der voerseyte
kercken’, en Hanrick soene wylen Jans van Wetten en Ariaen Cornelis
Ariaenss ‘provisoren (..) der fraterniteyt van Sinte Barberen in der
voirseyte kercken’, de kerkmeesters voor de helft, en genoemde
provisoren samen voor de andere helft, verklaren op 24-2-1541 tien
Peters ontvangen te hebben van Dircx soene wylen Hanricx die Lewe des
jongen, in naam van Driessen Hanricxs vanden Gasthuys als aflossing van
een erfcijns van 2 Bossche ponden payment die de kerk en genoemde
‘fraterniteyten’ erfden van Roeffen Houbraken en zijn vrouw Heylwigen.
-
Op 18-7-1558 wordt vermeld: ‘een stuck
lants genoemt den Domecker’, groot omtrent 1 ‘sesterze’, gelegen op die
Hogeboect, belast met een erfcijns van 3 Bossche ponden payments aan
‘der fraterniteyt van Onser Vrouwen binnen der kercken van Vechel int
nyew choer’
Als het broederschap van de Heilige Maria verbonden was aan
het altaar van de tweede fundatie in het nieuwe koor, dan moet dat
altaar er in 1505 al geweest zijn, want in dat jaar wordt het
broederschap al genoemd. De oudst vermelde vermelding van het rectoraat
van deze fundatie in de
aartsdiakonale inkomstenregisters dateert van 1524. Het register
vermeldt voor dat jaar: ‘niet gewijd’. Nu zagen we ook
bij het altaar van Sint-Joris en Anna en dat van Katharina dat
deze in 1524 als nieuw en niet gewijd aangeduid worden, terwijl de
daaraan verbonden broederschappen ook al in 1505 vermeld zijn. Dus de
late vermelding van het Maria altaar van de Tweede Fundatie is niet
bezwaarlijk. Veel ouder dan 1505 zullen dit altaar en het bijbehorende
broederschap wel niet geweest zijn.
Omdat dit altaar geen kerkelijk bezit was, maar eigendom van
de heer van Frisselstein, werd het als enige altaar in 1648 niet
geconfisqueerd. Wel werden er geen missen meer opgedragen.
Na 1558 vonden we dit broederschap niet meer vermeld, maar het
kan daarna nog wel enige tijd bestaan hebben. De vemeldingen van
schuttersgilden zijn schaars. Vermoedelijk bestond het broederschap nog
in 1766, want bij een feest werden er toen vijf tonnen bier geschonken
aan de schuttersgilden (zie hierna). Dit impliceert dat er toen vijf
gilden waren.
Het Sint-Anthonius gilde (op het Havelt)
De oudste vermelding van de kapel aan
het Havelt komt uit het aartsdiakonale inkomstenregister van het
dekenaat Kempenlant uit 1474. De vermelding luidt: capella B.
Anthonii noviter erecta in dat Havelt.
De kapel was dus kort daarvoor gesticht en was toegewijd aan de Heilige
Antonius. Vermoedelijk werd de broedershap tegelijkertijd gesticht.
In 1618 was er ruzie met de kapel op het Dorshout over de
vraag in welke kapel jaarlijks op Sint-Anthoniusdag de H. Mis mocht
worden gelezen. Bisschop Zoësius beslistedat op de betreffende dag alle
jaren alleen in de Haveltse kapel de H. Mis mocht worden gelezen.
Dorpsrekening 1648-1649:
-
Item betaelt aen Micgiel Gysberts ter
somma van 5 gulden van een tonne byer gedroncken de gilde van Sint
Antonis doen den peys (= vrede) gepubliceert wordden
Dominee Johannes van Broeckhuijsen heeft in zijn periode de
vergaderingen van de kerkenraad genotuleerd. Uit de notulen van de
eerste consistoriale vergadering te Vechel op 20-5-1663.
-
Voornementlijck is
voorgestelt hoe dat van de paepsche gilden van St. Teunis, Geertruijdt,
Katalijn en andere onverdraechlijcke ijdelheden geschieden, niet alleen
op die gilde daegen, maer oick op eenige sondaegen daer ontrent ... (zie
hiervoor).
Het Sint-Anthoniusgilde is een van
de vier Veghelse schuttersgilden die in 1807-1829 met name genoemd
worden (zie hierna).
Het Sint-Anthonius gilde (te Eerde)
Ook aan de Sint-Anthoniuskapel te Eerde, die onder de parochie
Eerschot hoorde, was een broederschap verbonden. Zo beloofde op
26-5-1556 Jan, zoon van wijlen
Jan Willem Goerts 24 Carolus gulden te betalen aan Jan Danelssoen en
Danelden Willem Maessen, ‘provisoeren van Sente Anthonis Capelle
aent Eerde ende tot behoeff der fraterniteit van Sente Anthonis’.
De oudste
vermelding van de Eerdse kapel dateert uit 1504. In dat jaar werden er
in Eerde drie bunders van de gemeint van Veghel uitgegeven, gelegen ‘bij
de Kapel’. Van de Laar wijst op een
zilveren medaillon van het St. Anthonius-gilde dat aan deze kapel
verbonden was. Dit medaillon zou uit de tweede helft van de vijftiende
eeuw dateren.
Vermoedelijk werd de kapel in de vijftiende eeuw gebouwd. In de
aartsdiakonale inkomstenregisters wordt de kapel rond 1520 genoemd als ‘capella
S. Anthonii de Eerde’.
Dit gilde wordt genoemd in een in het Frans gestelde
gildelijst van 1810 ‘dans la comune de St. Oedenrode’. Het bestaat dan
uit 7 leden:
-
Adriaan van de Rijt, landbouwer, wonende te Veghel, koning
-
Hendrik Dielis van Rixtel, landbouwer, wonende te veghel, vaandrig
-
Nicolaas Daniel Smulders, landbouwer, wonende te Schijndel, deken
-
Matthijs van de Ven, landbouwer, wonende te St. Oedenrode, deken
-
Vacant, deken
-
Vacant, deken
-
Hendrik Jan van de Laer, landbouwer, wonende te Veghel, sergeant
Opmerking aan het einde van de lijst: ‘Ze doen niets dan
drinken en eten en zij amuseren zich nu en dan met schieten op de
vogel.’
Het gilde wordt in 1825 vermeld in een brief van de schout van
Sint-Oedenrode.
Het gildebestuur
Wat we weten van het bestuur van
de broederschappen en gilden komt vooral uit de bewaard gebleven
reglementen, de zogenoemde gildekaarten. In de reglementen worden de
rechten en plichten van de leden van het gilde omschreven en zijn
strafbepalingen opgenomen voor hen die zich niet aan deze regels
hielden. De reglementen werden zowel door de wereldlijke overheid als
door de kerkelijke overheid gesanctioneerd. Helaas is van geen enkel
Veghels gilde zo'n reglement bewaard gebleven.
De voorzitter in het bestuur wordt meestal hoofdman genoemd,
of ook wel kapitein. In de meeste gilden maakt de koning ook deel uit
van het gildebestuur. De titel koning wordt verkregen door middel van
het koningschieten. De gildebroeder die de houten vogel, althans de
laatste resten hiervan, van de schutboom schiet, mag zich koning noemen.
De af te schieten houten vogel wordt papegaai genoemd. Lukt het de
koning daarna nog tweemaal zijn koningstitel te houden, dan wordt hij
keizer. De koning draagt bij gelegenheden het koningsvest met de
zilveren schilden en schenkt aan het winde van zijn ambtsperiode een
zilveren schild, nadat een andere gildebroeder zich tot koning heeft
geschoten.
Meestal waren dekens
verantwoordelijk voor het financieel beheer van het gilde. De kaarten of
reglementen beschrijven de bevoegdheden van de dekens van de
schuttersgilden om boeten op te leggen. Het bestuur, bestaande uit de
koning en dekens, stelde al dan niet met andere leden samen, de hoogte
van de boeten vast.
Verder was een gilde samengesteld uit een of meer vendeliers,
zij brengen de vendelgroet. De functie van tamboer is ook bekend. De
overige leden zijn dan de ‘gemene gildebroeders’. Er zijn meestal ook
gildezusters, de echtgenoten van de gildebroeders, die wel mee mogen
teren, maar in het algemeen geen functie mogen bekleden in een gilde.
In Veghel
-
wordt de tamboer genoemd op
23-11-1684 en ook in boekje met inkomsten en uitgaven van het
Sint-Catharina gilde en Sint- Jorisgilde uit 1772-1793 (zie hierna).
-
iIn hetzelfde boekje wordt
ook een vendelier genoemd
-
Dekens worden genoemd op
23-11-1684 en op 4-3-1539
‘dekens ende wasmeester van
der fratirniteyt van sunte Katherynen’ in verband met het beheer van
financiën van dat broederschap. De wasmeester was verantwoordelijk voor
de was voor het maken van kaarsen.
-
De beheerders van de
bezittingen heetten ook wel 'provisoren'. De twee
‘provisoren der fraterniteyt van Sinte Barberen' en de
‘provisoren vander
fraterniteyt van Onser Liever Vrouwen int nyew choir'
worden op 24-2-1541 genoemd. Op 26-5-1556 worden twee
‘provisoeren van Sente Anthonis Capelle
aent Eerde'genoemd die geld
ontvangen ' tot behoeff der fraterniteit van Sente Anthonis'.
De kapel op het Havelt had voor dit doel twee kapelmeesters (vermeld op
21-1-1589).
-
Het gildebestuur te Eerde bestond in 1810 uit 1 koning,
1 vaandrig (vendelier), 1 sergeant en 4 delens.
De schutsbomen en het
vogelschieten
Een van de activiteiten van het schuttersgilde was het
zogenoemde koningschieten. Het Sint-Anthoniusgilde op het Havelt had een
eigen schutsboom, gezien de aanduiding van het Schutsbooms Broekje in
1787 en 1793, vlak bij de kapel gelegen (groen op de kaart).
In 1827 wordt het Sint-Anthoniusgilde als actief schuttersgilder vermeld in
de brief van de schout van Veghel aan de provinciale gouverneur over het
doen verplaatsen van de in zijn ogen gevaarlijke schutsbomen naar de
heidegebieden.
Een tweede schutsboom heeft bij het centrum van Veghel
gestaan. vermoedelijk eerst op het Hoogeinde, op het blok pecelen dat
'De Doelen'heette.
In een akte van 22 augustus 1554 (R26 fol. 215) wordt dit blok
omschreven als 'drie stucken landt
naest malcanderen sydelyck gelegen, groot tsamen omtrent sess loepensen
beginnende aen den Doelen Camp'. Kennelijk stond de schutsboom in 1554
niet op dit blok percelen, maar op een perceel ernaast, vermoedelijk
nabij de latere haven, omdat men daar bij de samenloop van wegen ruimte
had voor een menigte. Uit deze vemelding blijkt dat in Veghel het
vogelschieten al in de zestiende eeuw beoefend werd.
Op 3-11-1604 werden voor schepenen van Dinther verklaringen
afgelegd over plunderingen te Veghel. In deze verklaring wordt vermeld
dat de opstandige tropen ómtrent den scutboom tot Vechel' tegemoet
gereden werd door de heer van Vechel met zijn knechten.
De schout en schepenen van Ceghel
ordonneerden op 7 maart 1665:
-
dat niemant, wie hij sij, hun en sal vervorderen van de ingesetenen en
kinderen egheen schutterijen sal hebben, te schieten tot sijn papegayen
ofte vogel als andersints op een schutboom, op peene van 25-0-0
Op 12 april 1685 traden de schepenen op bevel van de hoogschout van
’s-Hertogenbosch op tegen de plaatselijke gilden. Er was door de
gereformeerden geklaagd ‘dat eenige guldens groote verteringen doen, de
vogels schieten en andere ligtveerdigheden aenregten’. De schepenen
geboden toen 'dat van nu af aen geenen gildens, corpora of andere
samenrottende persoonen sullen bestaen in eenigh wijse directelyck ofte
indirectelyck, op wat maniere het oock mogte geschieden, aen de
schutsboomen of op eenige andere plaetsen de vogel of papegaij te
schieten of ander diergelijcke ligtveerdigheden aen te regten.'
Toch moet het vogelschieten, mischien na een onderbreking, door gegaan
zijn. Op een onbekend moment tussen 1563 en 1719 wordt de schutsboom wat
naar het zuiden verplaatst, naar een stuk open land dat daarna 'het
Schutsboombroekje' genoemd zou gaan worden.
De eerste aanwijzing voor deze nieuwe lokatie is het besluit van het
dorpsbestuur op
20 november 1719 om nieuw erven te
verkopen onder andere gleegen
'agter den schutsboom'. Deze gronden werden in 1720 verkocht en zijn
gelokaliseerd.
In 1781 en 1793 werd het Schutsboomsbroekje grotendeels
verkaveld en verkocht.
De schutsboom bleef toen nog gewoon staan en staat nog
getekend op een kaart van circa 1825.
In 1827 vaardigde de gouverneur van Noord-Brabant een besluit
af om de schutsbomen te doen verplaatsen naar de heidgebieden. De
burgemeester zag echter geen reden om aan dit verzoek te vodoen omdat
zijns inziens het schootsveld van de chutsboom ver genoeg van de
bestaande huizen verwijderd was. Dit bevond zich ‘op de groote
gemeentebleek, het schutsboombroek genaamd, met afgegraven weilanden,
hakhout en opgaand geboomte omgeven’.
Op de kadasterkaart van 1832 staat de schutsboom nog getekend
als referentiepunt voor de landmeters.
Feest- en teerdagen en openbare
optredens
De gilde hielden feest- en teerdagen en traden op die dagen en
soms ook op andere dagen naar buiten. Daarvan vinden we in de Veghelse
archieven de volgende vermeldingen.
Dorpsrekening 1648-1649:
-
Item betaelt aen Micgiel Gysberts ter
somma van 5 gulden van een tonne byer gedroncken de gilde van Sint
Antonis doen den peys (= vrede) gepubliceert wordden
Dominee Johannes van Broeckhuijsen heeft in zijn periode de
vergaderingen van de kerkenraad genotuleerd. Uit de notulen van de
eerste consistoriale vergadering te Vechel op 20-5-1663.
-
Voornementlijck is
voorgestelt hoe dat van de paepsche gilden van St. Teunis, Geertruijdt,
Katalijn en andere onverdraechlijcke ijdelheden geschieden, niet alleen
op die gilde daegen, maer oick op eenige sondaegen daer ontrent, met op
te trecken met haere vaendelen, scharpen, trommen, oock dickwils pijpen
ende fiolen van ontrent dese kercke nae de paepsen huisen, ende dan soo
wedercomen, daerna op de openbaere strate trommen, dansen, rasen ende
tieren, selfs dickwils onder den godsdienst, oock droncken drincken
etcetera, dan oock wat insolentie geschieden te nieuwe jaer, meij
kermis, in sonderlyc te vastenavondt met gansen, hoenderen etcetera te
moorden,
-
waerop joncker Prouningh
heeft weten te verhaelen dat dominee Costius, predicant tot Helmondt,
tegen die ende diergelijcke enormiteijten van haere Hoog Mogenden seer
goede resolutie voor sijn plaetse al over lange soude hebben
geimpetreert, die oock van den officier respective verscheidenmael zijn
ter executie gestelt geweest. Is derhalven geresolveert dat de predicant
metten eersten door eenen brief dominee Costium vriendelijck sal
begroeten ende van sijn eerwaerde gedienstelijck versoecle dat het hem
gelieve die resolutie origineel of per copie ons over te senden’. Daar kwam niets
van. Dit punt bleef daarna nog lang op de agenda van de kerkvergadering
staan, zonder dat er vooruitgang geboekt werd. De vermelding van het
gilde van Geertruijdt moet een vergissing zijn. Ook in Erp, dat
kerkelijk onder Veghel hoorde, kwam geen gilde met die naam voor. Hier
moet het Sint-Barbera gilde bedoeld zijn.
Dorpsrekening 1714-1715:
-
Op 24e junij 1414 betaelt aen Antonij Spierincx twaelf
gulden verteert door St. Joris gildebroeders haer toegeleght wegens het
inhaelen van de heer quartierschout, by quitantie, dus 12-0-0
-
Op 12e julij 1714 betaelt aen Van de Heuvel acht gulden
voor buskruijt verschooten wegens het inhaelen van den selven heere, dus
8-0-0
-
Aen Zeger Donckers wegens een ton bier die vergeven was
in te brengen geconsumeert bij Tonij Tijbos aen de Cathelyne gilde over
het inhaelen van den heere quartierschout als sijne commissie vertoonde,
daer voor 6-0-0
Een inwoner van Veghel verklaarde op 16-1-1721 dat hij 'voor eenige
maanden geleeden verscheijde reijsen gehoort hebbende dat Bastiaen van
der Werk, vorster alhier, bij denwelken als doen dienstmaagt woonden
zeekere Geertruij, sig althans onthoudende ten huijse van Antonij van
Geelkerken, inwoonder alhier, met deselve zyne dienstmaagt vrij
familiaer en gemeensaem ommeging, als deselve op gilde maeltyden en
andere, alwaer hij Van der Werk genoodigt was, met sig neemende en aen
zijn zijde sittende, en in andere gevallen den selve minsaem
tracteerende.'
Op 26 januari 1722 verklaarde Jan
Antony Hoppenaars, ongeveer 25 jaren oud, ‘altans gequetst sittende ten
huijse van Theodorus Vos, meeste)r chirurgijn alhier, op verzoek van de
kwartierschout dat hij ‘op gisteren even in den avont zijnde onder ander
geselschap ten huijse van Lambert Doncquers, herbergier alhier. Dat
aldaar ook inquam seeckeren Jan Peters Geerits, bij hem hebbende Daniel
van Bergeijck, en naar dat den selven Jan Peters een weynig tyt aldaar
geweest zijnde, is hij deponent opgestaan, zijn gelag betaelt hebbende,
de deur uytgegaan. Is hij deponent aen den hoeck van ’t huijs van den
selven Lambert Doncquers sijn water staende affslaande, gevolgt door
opgemelte Jan Peters, welcke tegens hem deponent zeijde: “Waerom
zijt gij heden niet mede op de gilt weesen teeren?” Ende tegelijk
zijn mesch uijttreckende, zeijde:
“saa, staa vast.” Hij deponent, soo ras niet in staat conde raaken
om sig te defendeeren, off wiert van den selven Jan Peters aen de
slincker zijde van zijn aensigt doorsneeden, en nog niet ophoudende,
maar wiert van den selven alnog miserabel gesneden door zijn regter
borst, tot int hange zijns buijx. Hij deponent alsoo gequetst zijnde,
riep: “Jan Peters hoe bederft gij
mij soo, ick hebt genoeg.” Waar op hij Jan Peters de vlugt nam.'
Stadhouder Gijsbert Gualtheri maakte een 1727 een proces
verbaal op waarbij hij de pastoor van Veghel Hendrik Bedijx de volgende
overtredingen verweet:
-
‘Dieselfde heeft sig niet
ontsien van tijt tot tijt op soogenaamde patroondagen publiquelijk den
roomsen godsdienst te doen, en in de kerke de gildens off schutterijen,
aan die patronen toegwijt, met trom, vaandel, fiool en waepenen van
schilden processiegewijs te ontfangen en daar hunnen supertitieusen
godtsdienst, alsoo genoegsaam int openbaar te pleegen’.
Dorpsrekening 1749-1750:
-
Haar Hoog Mogende bij placaat van den 8 may 1749 niet
alleen een beede dag over de getroffe vreede geordineert hebbende, maar
ook daar by den vreugde te bedrijven den dertienden junij gefixeert, soo
ist dat regenten ter obedientie van dien alle schutterije hebben doen
optrecken, vruijt uytgedeelt, bier gegeven, clocke doen luyen, enfin
alle vreugde aagewent, en is dienswegens volgens ordonantie aan Marten
van Doorn betaalt 64-19-0
Feest op 8-3-1766 ter gelegenheid van het meerderjarig worden
van Willem V werd meerderjarig (OAA Veghel, inv. nr. 50, rekeningen uit
1766).
Den 8 maart deses jaars 1766 dage dat zyn hoogheyt onsen
gelieffde erff stadhouder capitain generael den heer prince van Orangie
in die qualiteyt wiert geinstallert is ten dien heugelijken dag binnen
desen dorpe door planmatig optreden der gilden en andere vreugs
bedryving als door luyden van den clokke, vuytsteecken van orangie
wympels, eere boogen en schieten van gildens gedaen, is ter dien occatie
soo van leverantie van bier aen de gildens, cruyt in welk material
gebruykt, de magistraal gehouden maaltyt ende vreugde feschal gehouden,
zynde dier gelegentheden door de borgemeesteren met name Joannis
Hurckmans cum suis betaelt de ondergetekende schepene regenten bekent de
somme van (niet ingevuld)
Raeckt de oncosten den 8 maart 1766 ter occasie van vreugde op
de installatie van syn hoogheyt als erff stadthouder van den unie. Op
den heugelijken dag der instalatie van dijn hoogheijt den heere prince
van Orangie Nassau als erff stadthouder capitain generaal en admirael
van de geunieerde procinciael, geviert den 8 maert 1766, hebben regenten
van Veghel alle toestel tot vreugde on viering van dien gemaakt en ten
dien eijnde de schutterij by die anderen doen coomen om vreugde en
vrolykheden te bedrijven, charcheere, lossen van haare geroer, clokke
luyden, als anderints.
1.
Hebbende bij die occasie aan bier aen die schutterye laten geven 5 tonnen
bier door den brouwer Griensven getuitst: 27-10-0
2.
Item aan de herbergier voor het uyt tappen van dien
3.
Item betaelt voor cruyt op dien dag verschoote, oranje papier, (vraijt) van
de wijn aen hand rond vaam mit de st.. .. pastorij ende betale samen:
7-8-0
4.
Item by regenten ter raarcamere haar hier vrolyk hebbende in eeten en
drincken verschooten bij Heijnberg: 13-9-8
5.
Copelaar aen wyn vragt: 12-17-0
6.
Iten laaten verwen een orangie vlag op de toorn geplaatst, 6 stuyvers met
voor lime daar toe gebruykt aan Peter van de Velde: 3-0-0
7.
Item laten maken de letter van V. W. P. V. O. Nassau, deselve door vrou
persoonen met groen gewas laten vercueren door arangie vlumtjens en
andere cirade en verbeeltenisse, door om ider logten proper hemaakt,
betaalt nae de verschotte van papier, lint en andere noodwendigheden
8.
Welke letteren gestelt voor de glazen van ’t raathuys met ligten tussen
beyde, ’t gene een moij gesigt op de straat maakt, aan die meysjens die
dit hebben gemaakt: 2-4-0
9.
Verders is betaalt voor brandt geplaatst in de nis de toorn, aen de
letters, etceters: 2-18-0
10.
Item betaalt soo wegens het planten van de orangie vlag op de toorn met de
respective groote lantairne ende soogenaamde satair onder den knop van
de toorn den substituur schoolmeester gerbrants: 3-13-0
11.
Item betaalt voor ’t luyde van de clockken, te weeten van smorgen van 8 tot
9, smiddags van 12 tot 1, en van sesse tot 7 uren: 3-0-0
12.
Aan Geert van Leemput voor bier ter raatcamer ook nog eenige keerse en
gelever voor 3-14-0
De vijf tonnen bier wijzen er op dat er in 1766 in Veghel vijf
gildens waren.
Vergadering van het
gemeentebestuur op 27-8-1807. Is besloten:
-
De
vier schutterijen te inviteren om op 2-9-1807 aanstaande op te trekken
en dien dag zoo en in dier wegen als bij andere openbaare en gemeente
vreugde gebruikelyk is ter eere des konings door te brengen
-
Aan
elk der schutteryen tot goedmaking van hunne verteeringen en kosten by
bovengemelde gelegenheid te doen uit dorpskasse toe te leggen een somme
van 13 gulden en dus aan zamen de somme van 52 guldens, zullende den
collecteur van dorpslasten tot het uitreiken dier somme worden
geordonneert.
-
Dien
dag met gepaste vreugde om te brengen ter eere van zyne majesteit den
koning te vieren en des savons op dorps kosten te soupeeren.
-
Den
president te verzoeken en te authoriseeren om te verzorgen de klokken
drie maal daags worde geluid en de vlaggen uitgestoken worden, en voor
’t nodige tot plegtige viering van dien dag te doen en laten verrigten
in kosten er gemeente
Dorpsrekening 1808:
-
Volgens ordonnantie en quitantie betaald ter viering van
zyn majesteyts verjaardag van den 2 van herfstmaand 1808 aen de vier
schutterye de somme van 52-0-0
-
Luiden der klokken 4-16-0
-
Voor het uitsteken en weder inhalen der vlagge 1-10-0
-
Voor het luiden der klokken en uitsteken van de vlaggen
met het weder inhalen van dien ingevolge despositie van den heere
landdrost van Brabant neven den 26 van groesmaand alhier ter
aankondiging van de zeer voorspoedige verlossing van haare majesteit de
koningin van Holland 3-2-0
De vier schuttersgilden vermeld in 1807 en 1808 zijn:
-
St. Jorisgilde
-
St. Anthoniusgulde
-
St. Catharinagilde
-
St. Barberagilde
Dit blijkt uit een brief van de schout van Veghel die hij
desgevraagd aan de provinciale gouverneur zond. In een dergelijke brief
van de schout van Sint-Oedenrode werd ook een St. Anthoniusgilde
genoemd, waarmee het Eerdse gilde bedoeld moet zijn.
Koning Willem I reisde in 1829 van Maastricht naar Den Bosch,
en zou de gemeente Veghel aan kunnen doen, als hem dat zou goeddunken.
Dat is voor het gemeentebestuur aanleiding om de nodge voorzorgen op
deze dag in acht te nemen, zoals het uitsteken der vlaggen, luiden der
klokken en het doen aantreden van de schuttersgilden. De vier
schuttersgilden verteerden op die dag elk voor f 4,50 aan bier.
Inkomsten en uitgaven van het
Sint-Jorisgilde en het Sint-Katharinagilde (1772-1793)
In het dorpsarchief van Veghel (inv. nr. 975) bevindt zich
een klein
boekje met 73 bladzijden met onder
andere inkomsten uitgaven van het gilde van Sint-Joris en dat van
SInt-Catharina. Er staan geen paginanummers in het boekje zelf. Hier en
daar staan jaartallen genoemd. Het oudst in 1772 en het meest recente
jaartal is 1787. Er worden ook diensten aan Franse troepen vermeld die
in 1793 hier voor het eerst verschijnen. Het boekje is dus minstens
tussen 1772 en 1793 in gebruik geweest, mogelijk al wat eerder en
mogelijk nog wat later. We laten hier enkele interessante aantekeningen
volgen.
Samenvatting, omtstaan en aard van
de Veghelse gilden:
Veghel heeft eeuwenlang vijf gilden gekend, en met het gilde
van Eerde meegerekend zes. De gilden bestonden in de volgende perioden:
Hieruit blijkt dat het Sint-Barbera gilde het oudst is, en dat
de andere vier in de tweede helft, of laatste kwart van de vijftiende
eeuw opgericht zijn. Vanaf den beginnen hadden deze broederschappen een
altaar (of kapel) en zullen de sociale en devotionele doeleinden een
belangrijke rol gespeeld hebben.
Al in 1554 wordt de Doelencamp genoemd, kennelijk stond er
toen al een schutsboom. Het vogelschieten werd toen kennelijk in Veghel
al beoefend. De oudste vermelding van het vogelschieten dateert uit de
rekening van de hoogschout die loopt van 24-6-1415 tot 1-12-1416 daarin
staat verhaalt dat in 1412 'die jonghe scutteren van den Bosch hoeren
papegayen schoten' dat de hoogschout toen de papegaai afschoot, aarop
hij de schutgezellen tracteerde. In 1428 wordt het vogelschieten te Oss
vermeld.
In Veghel lezen we er niets over, maar elders traden de
schuttersgilden in de veertiende en vijftiende eeuw nadrukkelijk op als
beschermers van de plaatselijke gemeenschappen. In de jaren tussen 1478
en 1543 woedden er een aantal oorlogen tussen Brabant en Gelre, die
grotendeels in de Meierij werden uitgevochten. Herhaaldelijk werden de
inwoners van het platteland opgeroepen om ten strijde te trekken, onder
andere in 1498, 1504, 1512, 1528 en 1543.
Het is waarschijnlijk geen toeval dat de meeste Veghelse
schuttersgilden in deze roerige periode ontstaan zijn. Ook zullen de
Veghelse schuttersgilden in 1587 met andere Peellandse mannen bij Veghel
meegevochten hebben tegen het leger van Hohenlohe. In dit 'bloedbad van
Veghel' sneuvelden ruim 400 boeren. De tijd van de schuttersgilden en
boerenlegers was toen eigenlijk al voorbij. Die hadden geen kans meer
tegen de meer professionele legers. De Veghelse gilden bleven
ondertussen het vogelschieten beoefenen, maar veel verdedigd en
gevochten zal er na 1587 wel niet meer zijn, hoewel we in de inleiding
al opmerkten dat over het algemeen de militaire rol van de
schuttersgilden in de Meierij daarna nog niet helemaal uitgespeeld was.
In Veghel werd in 1720 het Sint-Jorisgilde (de Oude Schut) nog wel een
rol toebedacht bij het bewaken van de openbare orde tijdens de eerste
botermarkt die in Veghel gehouden werd.
Bronnen: naast stukken uit het
bestuurlijk en rechterlijk oud archief van Veghel werd gebruik gemaakt
van de volgende literatuur: M.M.P. van Asseldonk,
De Meierij van ’s-Hertogenbosch. De evolutie van plaatselijk bestuur,
bestuurlijke indeling en dorpsgrenzen ca. 1200-1832
(Oosterhout 2002),
hfdstk. 3 en hfdstk 13; W. H.
Cornelissen, Schuttersgilden in
Veghel (Veghel 1986);
Th. H.G.M. van de Laar, (red.),
Parochie St. Anthonius abt De Eerde 150 jaar 15 oktober 1840 – 1990,
geschiedenis van Eerde (Eerde, 1990); Gerard Rooijakkers,
Rituele Repertoires. Volkscultuur
in oostelijk Noord-Brabant 1559-1853 (Nijmegen 1994),
493-529.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||