De balkcijnzen
Martien van Asseldonk, 2 oktober 2014
Deze gegevens mogen gebruikt worden
onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl
Op 164
Veghelse huizen rustte in de achttiende eeuw een zogenoemde
"ballingcijns" of "balkcijns". Een cijns was een jaarlijks te betalen
bedrag. Wat was een balkcijns precies? Waarvoor werd die betaald?
Net als elders in de Meierij nam in de tweede helft van de
twaalfde eeuw het aantal vrije lieden in Veghel toe. De eigenkerk kreeg
het karakter van parochiekerk. De parochianen kregen tussen ongeveer
1180 en 1230 voor het eerst het beheer van een eigen gemeint. Dat
gebeurde ook elders in die periode.
De Veghelaren kregen tussen 1231 en 1310 het recht van
weerschap (bona de weerde), het gewaarborgde recht op hun gemeint
van de hertog. De hertog beschermde voortaan hun gebruiksrechten op de
wildernis bij Veghel. Ze betaalden daar elk jaar 5 nieuwe ponden voor,
welk bedrag 'ballingcijns genoemd. '
In 1314 schonk de hertog van Brabant het grootste deel van
zijn Peellandse cijnzen Cijnsboek van de heer van Helmond. We vinden
deze cijns dan ook terug in administratie van de cijnzen van de heer van
Helmond.
-
1406-1421:
Bona de werden, de no. 5 lib, vicini tenent
-
vertaling: 5 nieuwe ponden voor het
recht van weerschap dat de geburen houden
-
1621: die nabueren van Vechel, ballinckchyns
De datering 'tussen 1231 en 1310' is gebasseerd op de volgende
overwegingen. De cijns behoorde tot het pakket cijnzen dat de heer van
Helmond in 1314 van de hertog van Brabant kreeg. Het lijkt een ouder
recht dan de gemeintsbrief, want het gewaarborgde recht van het gebruik
de gemeint werd in 1310 nogmaals gegeven in de gemeintsbrief. Verder
werd betaald in de nieuwe Leuvense penningen van de hertog van Brabant
(een pond was een rekeneenheid van 240 penningen) en het recht zal pas
door de hertog van Brabant gegeven zijn nadat hij in 1231 in Veghel
landsheer werd door de koop van het graafschap Rode.
In 1310 kregen die van Veghel hun gemeintbrief. Ook daarin
werd het gewaarborgde recht op de gemeint gegeven, en dit keer werden
ook de grenzen omschreven. Daarover was wat de doen geweest, onder
andere vanwege de instelling van de heerlijkheid Jekschot. De jaarlijkse
cijns voor de gemeint was 7 nieuwe ponden.
Vermelding in het cijnsboek van
de heer van Helmond:
-
1406-1421: vicini de
Vechel, 7 lib.
-
vertaling: de geburen van Vechel, 7 ponden
De gemeintbrief refereert er
specifiek naar dat de gerechtigden mee betaalden aan dit bedrag, het
bedrag werd plaatselijk omgeslagen.
(Vertaald:
Bovendien als bepaalde inwoners van
vermelde parochie hun deel in de erfcijns of het voorlijf niet betalen
met de rest van de mensen van de parochie of parochianen, dan zullen wij
met ons gezag hun gebruik van de gemeint stoppen.)
Het soort geld
(oude dan wel nieuwe Leuvense penningen) is in de gemeintsbrief niet
gespecificeerd, en in latere Helmondse cijnsregisters zijn daar oude
ponden van gemaakt. Uit de bedragen van de acte van 1314 (overdracht van
de cijnzen Hertog aan de heer van Helmond Helmond) blijkt echter dat het
toen om nieuwe penningen ging. Door de rentmeester werden niet
gespecificeerde penningen wel vaker als de duurdere oude penningen
beschouwd. Het was een manier van de inkomsten van zijn heer te
verhogen. (Zie hierover: ‘s Hertogs tienduizend bunders. Het
cijnsboek van de hertog van de Meierij van ’s-Hertogenbosch van 1340.
Analyse en bewerking. Brabants Historisch Informatie Centrum,
februari 1998, op internet gezet door Karel Leenders; googelen op
"cijnsboek 1340".)
In de praktijk werden de twee cijnzen van 5 en 7 nieuwe ponden
samen omgeslagen. Omgerekend naar het geldstelsel van de 17de en 18de
eeuw betaalden de geburen 12 nieuwe ponden ofwel 24 gulden aan de
hertog.
In de verpondingsboeken is bij elk huis of perceel aangegeven
of er een balkcijns uit betaald werd, en hoeveel. Het gaat om 164
balkcijnzen, waarvan er in de 18de eeuw 144 op huizen rustten, 15 op
percelen land en 5 op een 'oude huisplaats'. Oorspronkelijk waren alle
balkcijnzen aan een huiserf verbonden. Sommige huizen verdwenen, maar
dan bleven de betreffende rechten en lasten aan dat perceel waar het
huis stond verbonden. De verdeling van de bedragen was als volgt.
Het grote aantal balkcijnzen van 6 penningen (1/2 schelling)
en veelheden daarvan doen denken aan “eenheden van gebruiksrechten” in
de gemene gronden. Volgens de keuren van Veghel van 1627-1649 mocht
iemand met één ploegrecht maximaal 31 schapen op de gemeint hoeden,
iemand met een half ploegrecht maximaal 20 schapen en voor degenen die
minder rechten hadden gold dat men één schaap voor elk lopenzaad land
mocht hoeden. En een acte van 23-6-1579
schrijft: "ende sullen nw voertaen van desen erffenisse
voircreven alleen met eene voeringe ofte een gebruijck mit hunne beesten
onse gemeynt moegen gebruycken ...” De hoogte van de balkcijnzen geven
dus een indruk van de grootte van het boerenbedrijf en veestapel in
1310.
De balkcijns was vanaf 1310 een “versteende omslag”. De
bedragen die aan de hertog van Brabant betaald moesten worden bleven
hetzelfde (12 ponden, ofwel 24 gulden), en daarom was er geen reden om
de omslag te veranderen. Men haalde een bedrag op, dat als geheel
overgedragen werd aan de hertogelijke rentmeester.
Een balkcijns
is een aanwijzing dat het betreffende perceel in 1310 al in particuliere
handen was. Balkcijnzen verhuisden veel minder vaak dan de grondcijnzen
aan de landsheer, want aan een balkcijns was het recht verbonden om de
gemeint van Veghel te gebruiken. Als een huis afgebroken werd, bleef dat
“recht van weerschap” aan het perceel verbonden waar dat huis gestaan
had. Als een huiserf gesplitst werd, kon de balkcijns ook verdeeld
worden, en soms verhuisde in zo’n geval een balkcijns naar een deel van
het huiserf waar eerder geen huis stond. Dergelijke verhuizingen van
balkcijnzen waren relatief zeldzaam, en de verhuizingen gebeurden in
principe nooit over grote afstanden.
In de veertiende eeuw ontstond er een probleem. Het aantal
huizen nam toe. Als een bestaand huiserf gesplitst werd, werd een
bestaande balkcijns verdeeld over meerdere huizen, Zo rustte op de hoeve
Grootdonk in Eerde een balkcijns van 10 stuivers. Toen die hoeve in het
begin van de achttiende eeuw gesplitst werd, werd ook de balkcijns
verdeeld. Deze ontwikkeling zal geen problemen met zich mee gebracht
hebben. Maar er was soms ook sprake van nieuwkomers van elders die niet
mee betaalden aan de gemeint. Officieel zullen zij - volgens de geburen
- wel geen gebruiksrechten op de gemeint gehad hebben. Maar de gemene
gronden niet gebruiken was voor een toenmalige boer geen optie, hij
moest wel, of hij wilde of niet. Dat zal wel tot gesprekken,
onderhandelingen en soms ook onenigheden tussen de geburen en dergelijke
nog niet betalende lieden geleid hebben. In 1379 gaf de hertog daarom
aan de lieden van Veghel het recht om lieden die op 'ongeweerde
hofsteden' zaten te belasten. Dat gebeurde niet met een ballingcijns.
Die bracht 24 gulden op om de gemeintscijnzen te voldoen en dat was
genoeg. Er werd per geval een regeling getroffen. Hier volgen enkele
voorbeelden:
R28, fol. 521
(21-10-1570)
“Jan soone
wylen Willem Hanricxs van der Ryt ende Claeus soone wylen Cornelis
Claeuss van Doiren ende Peter soone wylen Ghysbert Driessen
gecommitteerden totter policien des dorps van Vechel hebben vuyt crachte
van haare naeburen des voirscreven dorps innegenoemen Rutgers soone Jan
Rutten in henre gemeynten die te gebruycken gelyck een ander gemeyn
naebuer van Vechel alleen mit weyen opdrivende ende affdrivende daer op
ende aff alle dage twee peerden ende vyff coeyen off voer die twee
coeyen vier leger hooren beesten te moegen laten gaen die egheen voeyen
en syn die calver gehadt hebben ende een calff binnen het jair audt,
ende dat soo lang Rutger voirscreven inder menschelycker formen leven
sal ende nyet langer.”
R29, fol. 461
(23-6-1579)
Schepenen en
gezworenen met 3 bijwonende naburen hebben toegestaan aan “Ariaen Dirck
Hanricxs Everts ende Jan syn brueder te hebben die verschappen (=
weerschap) ende ‘t gebruyck op onsen gemeynten van Vechel wuyt enen
huyze, hostat ende hoff gelegen binen die prochien van Vechel ten
plaetsen genoempt in die Hantvoertsche tiende nieus genoempt die
Schorferhoeve, liggende voor die duerre van den auden voerhuijse
tusschen erffenisse toebehorende Cleophas Willemss die Moler mit meer
anderen ter eener syden ende ook dat een eynde, ende metten andere syden
tusschen erffenisse Arianis ende Jans voorscreven, schietende metten
andere eynde op die gemeynjt aldaer. Ende sullen nw voertaen van desen
erffenisse voirscreven alleen met eene voeringe ofte een gebruijck mit
hunne beesten onse gemeynt moegen gebruycken met veyn torffen in allen
manyeren gelyck een ander naegebuer ende sall met ons schieten ende
genieten in onse lasten ende bede ende commer helpen geven ende betaelen
mit alle gebuerlycke rechten met hennen bywoenende naegebueren te
volbrengen ende te betaelen.”
R29, fol. 859
(17-10-1583)
De geburen
hebben verkocht aan Jan, zoon van wijlen Jan Dirck Jan Willemssoen van
der Haegen 12 roeden van de gemeint, gelegen “by ‘t Erde by die by de
Grodonck, by zynen alderen voenhuyze voirscreven, ende dese gemeynte te
moegen betimmeren ende daer nw voertaen een voenplaetse aff te maecken
ende nemen die selven Jan in ende onder onse protectie om een prochiaen
van Vechel te worden, soo wel int geestelijck als int werlicke ende
gunnen ende verlenen den selven Jannen zynen erffen ende naecoemelingen
die verschappe (= weerschap) van deser voenplaetse onse gemeynte te
gebruycken soe in weijen, torffen ende anderssins, hem te reguleren nae
onser carthen ende previlegie ende onse geboeden ons van onsen genedigen
heer van den lande van Brabant verleent gelyck een ander naegebuer van
Vechel doet ende met ons te schieten ende te genieten te gelden ende te
betaelen in alle coenincx beden ende in alle lasten, commeren ende
exactien ons daegelyckx overcoemende egeen vuyt gescheyden off
gesundert.”
R30, fol. 219
(25-5-1585)
De geburen
hebben “ingenomen Gerit Jan Lambertss oft zynre erffenisse om onse
gemeynte van Vechel te mogen gebruycken met zyne beesten te wetene alle
jair met vyff coeyen ende twee leech beesten ende twee paerden ende oick
een vuelen, soe lange als de merye suijckt, ende zyne vercken behoudelic
dat hy die moet ringen. Noch dat Gerit voerscreven zyn schapen sal
moeten laten gaen opt Sant achter d’Eerde. Mit vooerwaerde oft Gerit
voerscreven meer leech beesten opten voerscreven gemeynte (..)hte dan
die twee voerscreven, soe sullen die geestimeert worden (..) leech
beesten voer een koey, ende aent getal van de voerscreven vijff gecorth
worden.” Gerit betaalde er 160 gulden voor.
R30, fol. 711
(19-5-1587)
De geburen
“hebben ingenomen Jasperen Jan Peters in deser vuegen naevolgende, te
weten dat Jasper voerscreven sal woonen tot Uden ende onse gemeynte van
Vechel ter zyden van Uden sal mogen gebruycken met zyne beesten een jaer
lanck, beginnende op datum van huyden, ende sal noch die voerscreven
Jasper synen ecker onder Vechel, te weten sijn gedeelte van alsulcken
erffenisse als hij daer heeft liggen, mogen gebruycken ende by den
naegebueren van Vechel binnen den voerscreven jaere blyven ongeset ende
onbecommert soe in beden, contributien ende alle gemeyne dorpslasten.”
Jasper betaalde er 20 Carolus guldens voor.
R31, fol. 497
(8-12-1592)
De geburen
hebben verkocht aan Evert Henricx een plack gemeijnte groot 25 roeden,
gelegen ter plaatse genoemd Lochtenborch “naest zyne andere erffenisse
achter de schuere aengemeten”. Met het recht om “op dese voerscsreven
erffenisse te mogen timmeren ende om hier van een woonplaetse te
maecken, gunnende denselven ende zynen nacomelinge onser gemeynten van
Vechel te mogen gebruycken in weijen, torven ende previlegien ende onser
geboden ons van onsen genedigen heere van den lande van Brabant verleent
gelyck andere naebueren van Vechel doen ende met ons te schieten ende
genieten, te gelden ende te betalen in allen conincx beden ende in alle
lasten, commeren ende exactien ons dagelix overcomende egeen
wtgescheyden oft gesundert”.
R51, fol. 35
(6-2-1654)
De geburen
hebben verkocht aan Michiel Michielsse Houbraecken "enen seeckeren plack
gemeijnte, gelegen tot Vechel bij het Eerdt, groot 3 lopens en 20
roeden". “Onder laste dat den selven cooper in de gemeijnte van Vechel
nijet en sall mogen weijden beesten, wel te moghen reguleren om te
verdinghen voor het weije van sijne beesten, gelijck ander naegebueren
woonachtich onder Eerde.”
Een aantal inwoners van Eerd behoorden tot Sint-Oedenrode en
hadden geen gebruikskrechten in de Veghelse gemeint. Zij konden die
rechten wel kopen. Voor dat doel werden er op gezette tijden zittingen -
"dingen" genaamd - gehouden in Eerde. De oudste vermelding daarvan komt
uit de rekening van hertogelijk rentmeester Tielman van in of kort na
1340.
In de
achttiende eeuw ging het om 164 balkcijnzen. Er was sprake van enkele
splitsingen, zodat het oorspronkelijk aantal balkcijnzen in 1310 wat
lager geweest zal zijn. Het aantal belastingplichtigen in Veghel in 1374
was 153, de armen werden daarbij niet meegeteld. In 1438 waren er 172
relatief welgestelden en 101 armen. Mogelijk werden de armen in 1310
ontzien werden bij de omslag voor de cijns van de gemeint. Ook kunnen er
lieden geweest zijn die de gemeint niet gebruikten, bijvoorbeeld omdat
ze op een andere manier de kost verdienden.
Hoe komt de
cijns aan zijn naam Ballingcijns? Cijnzen werden in de regel genoemd
naar degene aan wie de cijnzen betaald werden. In Veghel vinden we
bijvoorbeeld de Heylisemcijns, de Berlooscijns, geburencijnzen en
domeincijnzen.
Ook de -ling uitgang van 'balling' wijst naar een persoon (denk aan
termen als vreemdeling, woesteling).
De ballingcijns ontstond in het midden van de dertiende eeuw.
De geburen van Veghel betaalde deze cijns aan de ontvanger van de hertog
in Den Bosch. Tot aan het einde van de twaalfde eeuw waren daar de
functies van schout en rentmeester nog in een persoon verenigd. Die
persoon werd villicus of meier genoemd, soms 'richter', soms
scultetus (schout) en soms ook baljuw. De vermeldingen van een
baljuw zijn: De abt van de abdij van Sint-Truiden klaagde in 1254 dat de
inwoners van zijn nabij Lommel gelegen domein wegvluchtten naar Lommel
en Oerle. De abt klaagde dat de baljuw van de hertog de inwijkelingen
niet terugstuurde. Verder wordt in 1288 van enkele plaatsen geschreven
dat zij gelegen waren in baiulatu de Buscoducis, ofwel het
baljuwschap van ‘s-Hertogenbosch.
De vermelding van de
term baljuw biedt een verklaring voor de naam van de zogenoemde
'ballingcijns' in Veghel. De ballingcijns was oorspronkelijk
dus mogelijk de baljuwcijns
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||