De grenzen van de gemeint van Veghel - Audebeke en Nuwebeke
Martien van Asseldonk, 20 september
2014
Deze gegevens mogen gebruikt worden
onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl
Hertog Jan II van Brabant gaf op 5
augustus 1310 aan de lieden van Veghel gemene gronden uit binnen
omschreven grenzen. Die grenzen bestonden toen al. Zo had Arnt Heijm in
1299 van de hertog toestemming gekregen om een molen te bouwen op een
plaats naar keuze, en die molen werd in 1299-1309 gebouwd op het punt
waar de gemeintes van SInt-Oedenrode, Veghel en Schijndel bij elkaar
kwamen. De grens van Veghel
met Dinther wordt al genoemd in 1233. De eerste indeling in gemeintes,
waarbij de boeren ondeling afspraken welke groepen boeren welke stukken
wildernis mochten gebruiken dateert uit omstreeks 1190-1230. Toen zullen
alle grenzen nog niet direct helemaal duidelijk geworden zijn, en ook in
latere eeuwen was er geregeld geharrewar over die grenzen. In de
gemeintbrieven van de hertog werden die grenzen beschreven en dat zal
hier en daar voor wat extra duidelijkheid gezorgd hebben. De brief die
Veghel in 1310 kreeg is in het Latijn geschreven. In die brief staan de
grenzen van de Veghelse gremeint beschreven. Vertaald in het Nederlands
waren die grenzen:
-
beginnende bij de gemeint van de mannen van Scynle bij Truheestersgrave,
-
en
langs de weg die zich uitstrekt tot Ryckoutsvoert,
-
van
Ryckoutsvoert tot de plaats genoemd Reenputte,
-
van
Reenputte tot de gemeint van de mannen van Erpe, beginnende aan de Lange
Dijk naar Erpe,
-
van
het einde van de Lange Dijk teruggaande,
-
en
langs de gemeint van Erpe zich uitstrekkende tot Sweenslake,
-
van
Sweenslake tot de rivier genoemd de Aa,
-
van
de Aa verdergaande langs de gemeint van Erpe, zich direct uitstrekkende
tot de gemeint en jurisdictie van Uden,
-
van
de gemeint en jurisdictie van Uden tot de gemeint van de mannen van
Nistelre,
-
van
de gemeint van genoemde mannen van Nistelre tot de gemeint van de mannen
van Dinter,
-
en
langs de genoemde gemeint van Dinter tot de plaats en brug genaamd
Hanfoertsbrugge
-
zich
uitstrekkende van deze plaats en brug tot de rivier genaamd de Aa,
-
en
langs genoemde rivier stroomafwaart tot de plaats genoemd Audebeke bij
Dinter,
-
van
Audebeke uit de Aa zich uitstrekkende tot Nuwebeke,
-
langs
de Nuwebeke tot Erde,
-
en
van Erde verdergaande tot Truheestersgrave.
We zullen proberen om die oude
grenspunten op te sporen.
Een goed uitgangspunt daarbij zijn de grenzen van de latere gemeente
Veghel, zoals die op de oudste kadasterkaart van 1832 getekend zijn.
Grenzen van de gemeente
De omvang van een
gemeente werd tijdens het ancièn regime in de eerste plaats vastgesteld
aan de hand van de huizen die bij die gemeente hoorden, en aan de hand
van uit welke percelen in die gemeente belasting betaald werd. Er waren
ook al wel grenzen van de gemeint, maar de gemeint was in eerste
instantie een afzonderlijke instelling, pas later werd het beheer van de
gemeint door de gemeente overgenmen. In Veghel kwamen de grenzen van de
gemeint aardig overeen met het bestuurlijk ressort, alleen in Eerde
spoorde het niet. In andere plaatsen week de gemeint zozeer af van de
omvang van de gemeente dat de gemeintes in die plaatsen altijd als
aparte instellingen zijn blijven bestaan.
In 1811 werd de
Franse wetgeving voor de grondbelasting in Nederland ingevoerd. De
grondbelasting diende voortaan betaald te worden in de plaats waar de
percelen gelegen waren. Er werd een begin gemaakt met de invoering van
het kadaster volgens de Franse voorschriften en het eenduidig
vaststellen van de kadastrale gemeente grenzen. Met het vaststellen van
de kadastrale grenzen werden de fiscale enclaves opgeheven. Vanaf het
vaststellen van deze grenzen woonden ook over het algemeen alle inwoners
van een gemeente binnen de kadastrale grenzen van die gemeente. De
grenzen die aanvankelijk voor de belastingen ingevoerd werden, werden
tevens de grenzen van de gemeenten.
De meeste
gemeentegrenzen zijn tussen 1811 en 1828 vastgesteld. Bij het
vaststellen van de grenzen per gemeente waren de belangen van naburige
gemeenten in het geding, wat soms tot problemen leidde. In 1828 waren de
meeste gemeentegrenzen vastgesteld. De metingen voor het kadaster werden
in 1830 afgerond. Het jaar erop kwamen de schattingen gereed. Zo kon bij
wet van 2 januari 1832 bepaald worden dat met ingang van 1 oktober 1832
het kadaster zou worden ingevoerd.
De
gemeentegrenzen van Veghel waren dus grotendeels afgeleid van de oude
grenzen van de gemeint. Maar niet helemaal. Met name in Eerde en in
Jekschot werd een nieuwe situatie gecreërd.
Verder kunnen de
gemeintsgrenzen vanaf 1310 aangepast zijn, bijvoorbeeld naar aanleiding
van geschillen.
De omliggende gemeenten
Veghel grensde in
1832 aan de gemeenten Schijndel, Sint-Oedenrode, Lieshout, Erp, Uden,
Nistelrode en Dinther.
De grenspunten Audebeke en Nuwebeke
Als grenspunten van de Veghelse
gemeint worden op 5 augustus 1310 genoemd.
-
en
langs genoemde rivier stroomafwaart tot de plaats genoemd Audebeke bij
Dinter,
-
van
Audebeke uit de Aa zich uitstrekkende tot Nuwebeke,
-
langs
de Nuwebeke tot Erde,
Het is nuttig om
bij de bestudering van de gemeintgrenzen ook te kijken hoe dezelfde
grenzen vanuit het perspectief van de naburige plaatsen beschreven
werden. De gemeintsbrief van
Schijndel van 6 december 1309 beschrijft dit deel van de grens als:
-
en daar aan de andere zijde verder gaat tot aan de gracht genaamd
Truweestersgrave, dat is in dit verband van de windmolen gelegen op de
heide tegen Eirde
-
en van die gracht achter Eerde tot aan de plaats die gewoonlijk
d'Audebeke genoemd wordt
-
en vanaf die plaats tot aan de molen van Dynter
In een verklaring uit 1745 (Meuwese,
11) van de schepenen van Schijndel:
Schijndel is volgens haar oude
kaarte stootende tegens de limieten van Vecghel, te weeten van de
watermoolen onder Dinter van outs genaemt den watermoolen van Kilsdonq
en soo door den gehucht d’Eerde tot op de heij agter de Eerde eertijds
genaamt Truijheestersgrave, en vervolgens tot op den wintmoolen van de
Couveringh.
Het
grenspunt van de gemeint aan de Aa aan de grens met Schijndel heette
Audebeke. Direct ten westen daarvan lag de Kilsdonkse watermolen, die in
de brief van Schijndel uit 1309 al genoemd wordt. Hier stroomde eertijds
de 'Audebeke', ofwel de Oude Beek uit in de Aa.
De Oude Beek vormde daar de
gemeintsgrens tot aan Nuwebeke, ofwel de Nieuwe Beek.
Inderdaad heeft de grens met Schijndel hier een wat kronkelig
verloop. Bovendien stroomde wat verder naar het zuiden een loop uit in
de Aude Beek.
In eerste instantie dacht ik dat de
waterloop die op de kadasterkaart van 1832 getekend staat de Nieuwe Beek
was. Maar in de resolutieboeken van Veghel staat vermeldt dat die loop
pas in 1802 gegraven werd. Op 9 november 1802 werd het 'formeeren van
eenen capitaalen waterloop beginnende aan Boskamp op den Lagen Biesen en
eyndigende int Dorshout aant Helle' aanbesteed. Deze loop werd na aanleg
de 'Groote Loop' genoemd.
De ligging van de Helle is bekend.
Asdonk perceel nr. 15 wordt in het maatboek van 1792 aangeduid als:
'groesvelt de Rijdt of Hel'.
Een Rijt was een aanduiding voor een drassig gebied dat deel vormde van
een waterloop, of waar een waterloop begint. Voor de aanleg van de
Groote Loop lag hier dus al een waterloop, die in 1802 werd uitgediept
en verlengd tot aan de Boskamp. Dit blijkt ook uit de aanbesteding in
1802. Het laatste deel van de nieuw te graven loop werd gegraven 'tot in
de sloot aent Helleken'.
Tot aan die sloot werd de Grote Loop nieuw gegraven. Kennelijk liep die
sloot vanaf het Helleke niet ver door naar het zuiden. Toch vermoed ik
dat die sloot een restant was van de Nieuwe Beek. Het is verhelderend om
de loop van de Nieuwe Beek te zien in de context van de ontwikkelingen
in dit gebied in de late Middeleeuwen.
De naam Amer wordt verklaard met nat land op de oever van een beek. Ook
wordt 'aanlegplaats van schepen' als verklaring gegeven. Beide
verklaringen zijn plausibel. Bij schepen moeten we dan aan pleiten
denken, platte schuiten waar men mee over de Aa voer. In de Late
Middeleeuwen kon men bij de Amer de Aa bereiken zonder over privé land
te lopen. Ook stroomde door die 'trechter' een loop in de Aa uit, zodat
het om lager gelegen gebied ging.
Als we letten op wanneer in dit gebied percelen aan personen verkocht
zijn, dan zien we dat er delen van pas in de dertiende eeuw uitgegeven
zijn. Een groot deel was al vóór 1190 uitgegeven, maar omdat er ook een
deel pas in de dertiende eeuw uitgegeven werd, zullen de eerste uitgifte
in dit deel van Veghel vermoedelijk pas uit de twaalfde eeuw dateren.
De naam Nieuwe Beek wijst er op dat deze beek ergens vóór 1310 nieuw
gegraven is. Dat moet een doel gehad hebben. Het is onwaarschijnlijk dat
de beek als doel had om het heidegebied De Dubbelen te ontwateren.
Waterlopen die aangelegd werden om wildernis te ontwateren vinden we in
Veghel voor zover is te overzien nog niet in de Middeleeuwen. De Nieuwe
Beek zal aangelegd zijn in verband met de verkoop van de beemden in dit
gebied aan personen in de twaalfde en dertiende eeuw. De beek heeft dan
vanaf de Helle de zuidelijke rand van de privé beemden gevolgd.
Men zou nog kunnen overwegen dat de Nieuwe Beek met een wal aangelegd
werd om de grens met Schijndel te markeren. Dat is onwaarschijnlijk,
omdat er in 1447 op die plaats een wal aangelegd werd en Veghel en
Schijndel toen ruzieden over de precieze plaats van die grens. Als er
een grenssloot had gelegen dan was dat toen wel duidelijk geweest.
De Nieuwe Beek wordt ook genoemd als grenspunt van de grens met Dinther
in 1233. In die brief is de Nieuwe Beek te lokaliseren als de trechter
van de Amer, waar de Nieuwe Beek in de Aa uitmondt. Hieruit blijkt dat
het grote blok dat grotendeels voor 1190 uitgegeven werd ook aan de
westzijde met een sloot omgeven was, en dat die Nieuwe Beek al voor 1233
gegraven was. Dat zal in de twaalfde eeuw geweest zijn. Meer
waarschijnlijk werd hier een al bestaande loop gekanaliseerd. Op
onderstaande kaart zijn de waterlopen aangegeven, zoals die op de
kadasterkaart van 1832 weergegeven zijn.
Bron: Camps, H.P.H., ed.,
Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312. I De Meierij van
's-Hertogenbosch (met de heerlijkheid Gemert) (2 bdn.; Den Haag
1979) nr. 802, 971-972 (6 december 1309) nr. 824, 999-1001 (5 augustus
1310); www.ouddzijtaart.nl; Martien van
Asseldonk, De Meierij van
’s-Hertogenbosch. De evolutie van plaatselijk bestuur, bestuurlijke
indeling en dorpsgrenzen ca. 1200-1832 (Oosterhout, 2002).
|
||||