De grenzen in Eerde
Martien van Asseldonk
16 januari 2017
Eerde is een gehucht halverwege de voormalige gemeenten Veghel en
Sint-Oedenrode. Nagenoeg alle huizen van Eerde en van Krijtenburg
behoorden eertijds tot de parochie en gemeente Sint-Oedenrode, maar
stonden wel binnen de grenzen van de gemeint van Veghel, dus de grenzen
van de gemeenschappelijke gebruikte woeste gronden van Veghel. Die
situatie gaat heel ver terug in het verleden.
Gemeintes en gemeentes
Volgens de meest recente inzichten begonnen in de Meierij groepen boeren
onderling in de elfde, twaalfde en dertiende eeuw geleidelijk steeds
meer onderlinge gebruiksrechten af te bakenen. Dat hing samen het
vrijkomen van horigen, de bevolkingsgroei, en daarmee samenhangende het
toenemende belang van de gemeint voor de boeren, om er vee te grazen,
turf te steken, strooisel te halen en dergelijke. Vermoedelijk ging het
in eerste instantie om aanspraken op zeldzame of waardevolle zaken zoals
grote bomen en goede turfvennen, maar geleidelijk ontstonden er ook
grenzen. Die werden later, veelal in de eerste decennia van de
veertiende eeuw, door de hertog - en wat later hier en daar door de
plaatselijke heren - formeel goedgekeurd. De grenzen van de gemeint van
Veghel werden in 1310 door de hertog van Brabant bevestigd. Die grenzen
zijn veel ouder. De oudste vermelding van een deel van de grenzen van de
Veghelse gemeint dateert al van kort vóór 1233, het betreft de grens met
de gemeint van Heeswijk en Dinther.Die gemeint wordt in 1196
al genoemd. Toen Aert Heijm in 1299 een plaats koos om op de Koevering
een molen te bouwen, waren de gemeentegrenzen daar dan ook al lang
bekend. Hij koos toen het punt waar de (toen nog niet formeel
bevestigde) grenzen van de gemeintes van Veghel, Schijndel en
Sint-Oedenrode samenkwamen.
De gemeint van Veghel is aanvankelijk als een onafhankelijke institutie
vanuit de boeren ontstaan. Het dorpsbestuur van Veghel ontstond pas
later met de instelling van een schepenbank tussen 1310 en 1347. De
schepenen waren toen nog geen dorpsbestuurders, zoals men vaak leest,
dat is een latere ontwikkeling. Aanvankelijk werd het dorp voornamelijk
bestuurd door de gezamenlijke inwoners. Zij mochten dorpswetten, de
zogenoemde 'keuren' maken. Er waren al veel langer regels voor de
gemeint, en omdat dorp en de gemeente allebei overeenkwamen met de
parochie Veghel, werden de regels voor de gemeint opgenomen in de
dorpskeuren.
Er was aanvankelijk geen dorpskas. Er was al wel een kas voor de
gemeint en in beperkte mate werden daar ook uitgaven voor het dorp uit
betaald. In 1575 namen de dorpsuitgaven heel erg toe vanwege de
Tachtigjarige Oorlog. Daarmee kregen de rekeningen van de gemeint het
karakter van dorpsrekeningen, en de beheerders van de gemeint, de
gezworenen, werden belast met het beheer van de dorpskas, en werden
voortaan ook 'borgemeesters' genoemd.
Daarmee kwam hun oorspronkelijke taak in het geding. Daarom
werden er vanaf 1662 weer gezworenen aangesteld voor de gemeint, naast
de borgemeesters. Deze nieuwe gezworenen mochten geen regels meer maken
voor de gemeint, dat gebeurde voortaan door de magistraat. Rond 1600
werd er steeds minder door de gezamenlijke inwoners besloten en steeds
meer door een kleinere groep, waarin de schepenen een belangrijke rol
speelden, de magistraat ofwel het dorpsbestuur. Ze hielden in 1662 de
regelgevende bevoegdheden voor de gemeint aan zichzelf.
Door deze ontwikkelingen was rond 1700 in Veghel het aanvankelijke
onderscheid tussen gemeint en gemeente volledig uit het zicht verdwenen.
Het is daarom ook geen wonder dat Gerard de Jong, toen hij 1719
secretaris van Veghel werd, er heilig van overtuigd was dat hij
gerechtigd was om in Eerde te schrijven, omdat de Eerdse huizen binnen
de grenzen van de gemeint stonden. Ook de rechtsgeleerden van de Raad
van Brabant, het hoogste rechtsorgaan, begrepen het niet (daarvoor kwam
mijn proefschrift veel te laat - knipoog). Voordat
ik dat geschil bespreek, eerst nog een andere vraag, hoe is de
situatie ontstaan?
De oorsprong van de situatie
We moeten terug naar de situatie tussen ongeveer 1000 en 1300, want toen
ontstonden de gemeintes. Er stonden in die periode al huizen in Eerde.
De grond die op afbeelding 1 paars, rood en geel gekleurd is, was toen
al in particuliere handen. (De precieze ligging en omvang van het gebied
dat al vóór 1050 particulier bezit was - paars - is speculatief, de
reconstructie van de latere situatie is betrouwbaarder).
Afbeelding 1
Bij de vorming van de gemeentegrenzen zal de rei zandduinen aan de oostzijde
van Eerde aangehouden zijn. De afstand van Eerde naar Sint-Oedenrode en
naar Veghel verschilde niet wezenlijk. (Zie afbeelding 2). De inwoners
van Eerde waren op Sint-Oedenrode georiënteerd. Ze gingen daar naar de
kerk. Vermoedelijk speelde mee dat Sint-Oedenrode een bestuurlijk
machtcentrum was en veel meer aanzien had dan Veghel.
Afbeelding 2
Bestuurlijke behoorde een groot deel van Peelland, ook Veghel rond 1200 nog
onder (het graafschap) Sint-Oedenrode. Ik vermoed dat de grenzen van de
gemeint toen al wel vastlagen, en dat
de inwoners van Eerde zonder problemen ook de gemeint van Veghel
gebruikten.
Dat veranderde abrupt in 1310 toen het beheer en gebruik van de
gemeint van Veghel door de hertog formeel aan
de parochianen van Veghel
gaf. Daarmee verviel het recht van de Rooise parochianen in Eerde en op
Krijtenburg op het gratis gebruik van de Veghelse gemeint. Voortaan
moesten ze zich jaarlijks inkopen en er voor betalen. De oudste
vermelding van dat inkopen dateert uit 1340. Dat had best anders
geregeld kunnen worden. De gemeint had ook uitgegeven kunnen worden aan
de parochianen van Veghel plus de inwoners van Eerde en Krijtenburg, dat
soort regelingen kwamen in die tijd ook voor. Kennelijk hadden de
inwoners van Eerde en Krijtenburg ofwel niet goed opgelet, ofwel hebben
ze hun zin niet gekregen. Ongetwijfeld speelde mee dat ze ook rechten op
de gemeint van Sint-Oedenrode, maar kennelijk was die gemeint niet zo
goed of niet genoeg, want de eigenaren van den meeste Eerdse huizen
hebben vroeger of later gebruiksrechten van de Veghelse gemeint gekocht.
Conflicten
Hiermee was de kiem gelegd voor een lange geschiedenis van conflicten en
regelingen. Toen de hertog in 1309 aan de inwoners van Schijndel hun
gemeint uitgaf, werd hun toegestaan een deel van deze gemene gronden te
verkopen tegen een jaarlijks te betalen cijns, om daarmee de cijns voor
de gemeint aan de hertog te betalen. De eigenaar van het goed Eerde (de
latere Heertveldse hoef, paars gekleurd op afbeelding 1) kocht bij die
gelegenheid een perceel in het Wijbosch Broek, waarvoor hij een
jaarlijkse cijns betaalde aan de inwoners van Schijndel. Vanaf 1511 tot
in de achttiende eeuw matigden achtereenvolgende bezitters van deze
hoeve zich vanwege die cijns tevergeefs gebruiksrechten in de gemeint
van Schijndel aan. Uiteindelijk werd de boerderij rond 1770 afgebroken
en naar het grondgebied van Schijndel verplaatst, om op die manier op
legitieme wijze gebruiksrechten in de gemeint van Schijndel te krijgen.
De hoeve Grootdonk te Eerde was een van de hoeven die binnen de
grens van de gemeint van Veghel stond, maar behoorde tot Sint-Oedenrode.
De hoeve was eigendom van het gasthuis Adam van Mierde in
's-Hertogenbosch. In of kort vóór 1583 kocht dit gasthuis zes roeden van
de gemeint van Veghel, met het recht om daarop het huis van de hoeve te
zetten en van de gemeint van Veghel gebruik te maken. Hierna ontstonden
er problemen, omdat zowel Sint-Oedenrode als Veghel de pachter van de
hoeve aansloeg voor de belastingen. In 1588 werd overeengekomen dat de
pachter de Veghelse gemeint mocht gebruiken met acht koeien, drie
paarden en een aantal varkens en ganzen en dat hij niet langer door
Sint-Oedenrode aangeslagen mocht worden voor de belastingen, mits hij
ook echt het nieuwe huis bewoonde. Als dit nieuwe huis op Veghelse grond
alleen maar als schuur en bergplaats zou worden gebruikt, en de pachter
zijn domicilie bleef houden in Sint-Oedenrode, moest hij daar ook
belasting betalen. In dat geval zou de pachter echter wel het
medegebruik in de Veghelse gemeint mogen behouden, omdat dat recht met
het kopen van de zes roeden land verkregen was.
Het conflict tussen de secretarissen
Het geschil dat in de archieven van zowel Veghel als Sint-Oedenrode de
meeste stukken nagelaten heeft, begon als een onenigheid tussen de
secretarissen van deze plaatsen om de inkomsten uit het schrijven van
stukken te Eerde. De hoofdrolspelers waren Gerard de Jong, de secretaris
van Veghel, en Gijsbert Gualtherie, de secretaris van Sint-Oedenrode,
getrouwd met Elisabeth de Jong, zuster van de Veghelse secretaris.
In 1717 kocht Gerard de Jong het
erfsecretariaat van Veghel. Hij ging er ook zelf de stukken schrijven.
Al vanaf 1718 leidde dat tot onenigheid met de Rooise secretaris, dat
was toen nog Johan van Schoonhoven. Van Schoonhoven stuurde
bezwaarschrift aan de Raad van Brabant. De Raad gelastte Gerard de Jong
vervolgens het schrijfambt niet uit te oefenen binnen de jurisdictie van
Sint-Oedenrode of anders op 21 februari 1720 voor de Raad te
verschijnen. Gerard de Jong voerde op die dag verweer. Gerard de Jong
ontkende niet dat uit een aantal huizen en landerijen te Eerde lasten in
Sint-Oedenrode betaald werden. Hij bestreed ook niet dat er
schepenbrieven van Sint-Oedenrode bestonden betreffende transporten van
goederen te Eerde. De Jong was echter van mening dat daaruit nog niet
volgde dat de secretaris van Sint-Oedenrode dus in Eerde zou mogen
schrijven. In zijn visie was de grens van het dorp niet een gevolg van
het ressort van de belastingen, maar was de grens van de gemeint de
dorpsgrens. Partijen werden het niet eens en er werd een procesprocedure
gestart.
Er liep in die periode al enkele jaren een ander proces voor de
Raad van Brabant tussen de erfgenamen van Johan van Heessel over het
erfsecretariaat van Sint-Oedenrode. De Raad en Leenhof van Brabant wees
op 1 december 1722 het erfsecretariaat van Sint-Oedenrode toe aan
juffrouw Maria Kemps. Op verzoek van Maria Kemps, heeft Johan van
Schoonhoven daarna afgezien van het schrijven in Eerde.
In 1733 wilde Maria Kemps het erfsecretariaat van Sint-Oedenrode verkopen.
Zowel Gijsbert Gualtherie als Gerard de Jong hadden belangstelling. De
Jong liet Gualtherie weten dat hij van de koop af zou zien indien
Gualtherie hem de rechten op Eerde gunde, hij wilde daar zelfs voor
betalen. Gualtherie was er tevreden mee. Hij was niet goed in Eerde
bekend en hij geloofde de Jong die hem wijsmaakte dat
het om niet meer dan drie of vier
huizen ging, en dat heel Eerde ook echt onder Veghel behoorde.
Op 7 december 1733, erkende
Gualtherie formeel de rechten van De Jong op Eerde. Gualtherie beloofde
ook dat hij ervoor zou zorgen dat de huizen en landerijen te Eerde
waaruit de lasten te Sint-Oedenrode betaald werden, bij Veghel zouden
worden gevoegd. Wow, voor
een dergelijke ingrijpende beslissing zou zeker de toestemming van het
corpus van Sint-Oedenrode nodig geweest zijn en hiermee was de kiem
gelegd voor het uit de hand lopen van het geschil. In retrospectief is
duidelijk dat De Jong hier zijn hand overspeelde. Het dorpsbestuur van
Sint-Oedenrode - met haar secretaris - bond hierna de strijd aan met de
Veghelse secretaris en het dorp Veghel.
Dat begon al in 1737 met een twist over wie de stukken van de bouw van het
schoolhuis in Eerde zou mogen schrijven. In 1738 en 1739 ruziede de
partijen verder, totdat de vader van Gerard de Jong in 1740 dreigde
Gualtherie te onteigenen als hij niet inbond. Dat deed hij. Maar daarmee
waren de regenten van Sint-Oedenrode nog niet buiten spel gezet en in
1741 kwam het weer tot een proces voor de Raad van Brabant. In 1742 werd
afgesproken dat Gualtherie wel in Eerde zou mogen schrijven, maar de
inkomsten daarvan aan De Jong over zou dragen. Met deze slimme
constructie werd voorkomen dat de regenten van Sint-Oedenrode zich in
hun rechten aangetast zouden voelen. In
het akkoord werd ook afgesproken een kaart of lijst te maken te maken om
te bepalen welke huizen tot Sint-Oedenrode en welke tot Veghel
behoorden. De dorpsbesturen kwamen er niet uit. Het conflict sluimerde
en rond 1749 leefden het conflict weer op. Hierna werd in 1754 eindelijk
een lijst en kaart gemaakt waarop aangegeven stond welke huizen onder
Rooi, Veghel of Schijndel hoorden. Tien jaar later, na nog weer een
reeks incidenten, zou deze lijst de basis vormen voor het uiteindelijk
akkoord tussen beide plaatsen. En ook daarna bleef men nog ruziën over
de details.
Het verzetten van
huizen
In die jaren werden een aantal boerderijen te Eerde en Krijtenburg die in
Sint-Oedenrode belasting betaalden, verzet naar een perceel dat van de
Veghelse gemeint gekocht was. Dat kon aan de overkant van de straat zijn
of op een belendend perceel. Hierna betaalde men niet langer lasten te
Sint-Oedenrode maar te Veghel met het argument dat het huis nu op
Veghelse grond stond. De reden was dat de dorpsbelastingen in
Sint-Oedenrode veel hoger waren dan in Veghel. Bovendien verkreeg men op
die manier gebruiksrechten op de Veghelse gemeint.
Het begon in 1583 met twee huizen op Grootdonk. Twee jaar later werd een
huis op Willebrordushoek naar Veghel verplaatst. De eigenaar van dat
huis werd in 1672 betrapt op illegaal turven op de Rooise gemeint en kon
een hoge straf alleen ontlopen door het huis weer terug te zetten op
Rooise grond. Een nazaat van hem verplaatste het huis in 1729 weer terug
naar Veghel. Andere huizen in Eerde werden verplaatst in 1594, 1685,
1720, 1723 en 1733.
De belastingen
Ook de belastingen speelden een belangrijke rol in de ontwikkeling van de
jurisdictie over Eerde.
Tot 1438 werden de inwoners van de Meierij individueel aangeslagen voor
de bede, dat is een landelijke belasting. In 1438 werden alle huizen
geteld. Elke plaats kreeg toen een quote toegewezen en moest voortaan
zelf zorgen dit geld bij elkaar te brengen. In Veghel en veel andere
plaatsen gebeurde dat door middel van een belasting op de grond. Al
richtlijn betaalde men in de
Meierij de belasting voor een perceel in de plaats waar de oogst in de
schuur gebracht werd, dus in de eigen woonplaats of in de woonplaats van
de pachter van de grond, ongeacht in welk dorp dat perceel lag.
Tussen ongeveer 1575 en 1630
ontstond een nieuwe situatie. Nagenoeg alle dorpen in de Meierij liepen
schulden op vanwege de Tachtigjarige Oorlog. De rente en aflossingen van
die schulden werden als een plaatselijke belasting over de inwoners
omgeslagen. Voor het gemak gebruikte men in Veghel en in veel andere
plaatsen daarvoor de bestaande omslag voor de beden. Nu waren er wél
plaatselijke belangen met die omslag gemoeid, die inkomsten waren immers
voor het eigen dorp. In Veghel werden daarom, net als in veel andere
plaatsen in de Meierij, met de belendende dorpen afspraken gemaakt over
uit welk perceel waar belasting betaald werd. In 1613, 1614 en 1618 werd
tussen Veghel en Sint-Oedenrode hierover overlegd. Voortaan hing de
plaats waar men betaalde niet langer af van de woonplaats van de
gebruiker. Het patroon werd gefixeerd. zie afbeelding 3 voor de situatie
in 1657.
Afbeelding 3
Afbeelding 4
Op
afbeelding 4 aangegeven welke percelen volgens het maatboek
van 1792 onder Sint-Oedenrode hoorden (rood gearceerd) en welke percelen
onder Veghel (geel gearceerd). Het Schijndelse gebied is weer groen
gekleurd. Vergeleken met de situatie in 1657 heeft Veghel in Eerde in
1792 behoorlijk terreinwinst geboekt. Dat heeft te maken met het akkoord
van 1764, maar er is meer aan de hand. In 1792 werd de regel gevolgd:
als het huis onder plaats X hoort, dan hoort ook de bijbehorende grond
onder plaats X. Dat heeft Veghel veel voordeel opgeleverd. Uit de hoeven
op Grootdonk werden bijvoorbeeld uit alle percelen in Rooi belasting
betaald. In 1583 verhuisde de hoeve naar een perceeltje gekocht van de
Veghelse gemeint. Daarna werd uit dat kleine perceeltje belasting te
Veghel betaald, maar de rest bleef voor de verponding in Sint-Oedenrode
belastingplichtig. In 1792 kwam ook de rest voor de belasting onder
Veghel. Daarnaast speelde ook een rol dat in tussentijd meer huizen naar
Veghel verhuisd waren. Het totale effect was dat vanaf 1792 uit ongeveer
de helft van alle percelen te Eerde in Veghel belasting werd betaald.
Afbeelding 5
In 1826 werd de gemeentegrens
tussen Veghel en Sint-Oedenrode vastgesteld door de burgemeesters en
assessoren van Sint-Oedenrode en
Veghel. Men liep gezamenlijk de grens na en raakte ter hoogte van
Eerde de grens bijster. De percelen waaruit belasting in het ene dan wel
het andere dorp betaald werd, lagen door elkaar heen. Men besloot een
nieuwe verdeling van Eerde te maken, waarbij een aaneengesloten gebied
onder Sint-Oedenrode kwam te horen. Zie
afbeelding 5.
Conclusie
De kiem van de grensgeschillen in Eerde werd gelegd in 1310, toen de
inwoners van Eerde uitgesloten werden van het gebruik van de Veghelse
gemeint. Dat had ook anders geregeld kunnen worden. In het geschil om
Eerde in de achttiende eeuw , dat begon als een geschil tussen de twee
secretarissen, maar waarbij beide dorpen betrokken raakten, stonden twee
principes tegenover elkaar: het standpunt dat de territoriale
jurisdictie van een dorp afgeleid was van het gebied van de gemeint,
tegenover het standpunt dat de jurisdictie van het dorp afgeleid was van
de vraag in welke plaats men de belastingen betaalde. In die periode
waren beide standpunten rechtsgeldig, maar historisch gezien had
Sint-Oedenrode het gelijk meer aan haar kant dan Veghel, omdat gemeintes
aanvankelijk onafhankelijke instituties waren. Die kennis was verloren
gegaan en De Raad van Brabant en verscheidene advocaten deden niet meer
doen dan pogen beide plaatsen tot een compromis te bewegen.
Bronnen: Martien
van Asseldonk,
De
Meierij van ’s-Hertogenbosch. De evolutie van plaatselijk bestuur,
bestuurlijke indeling en dorpsgrenzen ca. 1200-1832
(Oosterhout, 2002),
hoofdstuk 44, en idem, Veghel, een
goet ende vet Dorp. Het ontstaan van Veghel, de ontwikkeling van
landschap en samenleving, 600-1810. Nieuwe instrumenten voor de
historische geografie (Woudrichem 2016), hoofdstuk 8.
|