De hertogelijke rentmeester, de onderrentmeesters en de
houtschat
Martien van
Asseldonk, 16 september 2014
Deze gegevens mogen
gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk,
www.oudzijtaart.nl
De rentmeester van de hertog van Brabant
Vanaf het einde van de dertiende eeuw worden in de bronnen
rentmeesters van de hertog in de Meierij van 's-Hertogenbosch genoemd.
De eerste vermelding van een rentmeester van de hertog in de Meierij van
's-Hertogenbosch dateert uit 1281.
Zijn taken waren:
-
Hij was belast met het beheer van de domeinen van de hertog en
de ontvangsten van inkomsten uit deze domeinen, waaronder de cijnzen.
Tot de domeinen behoorde ook het recht op bastaardgoederen en
nalatenschappen zonder erfgenamen.
-
Tevens had de rentmeester het oppertoezicht over de jacht, die
in delen aan particulieren verpacht werd.
-
Van betekenis waren ook de verpachtingen van de tienden, de
tollen, de bank van lening in 's-Hertogenbosch en de houtschat.
-
De rentmeester gaf namens de hertog gemene gronden uit en gaf
zijn toestemming aan het vaststellen van de grenzen van gemeintes of van
percelen uitgegeven van de gemene gronden.
-
Ook was hij belast met het voeren van de schouw over wegen en
waterlopen. Dit recht werd hem enige tijd door de hoogschout betwist.
De rentmeester hield geregeld ‘waarheden’ om overtredingen op
de gemene gronden vast te stellen en inde een deel van de boeten van
overtredingen op de gemeint en van overtredingen van de voorschriften
voor de houtschat en boeten opgelegd tijdens een schouw waarbij hij
aanwezig was.
De rentmeester van de stad en meierij van 's-Hertogenbosch
stond hiërarchisch onder de rentmeester van de hertog. Karel de Stoute
verving op 22 december 1469 de financiële organisatie van het hertogdom
Brabant door vier ontvangers-generaal, die zetelden in Brussel, Leuven,
Antwerpen en 's-Hertogenbosch. In 1477 werd de maatregel ongedaan
gemaakt, maar in 1499 schafte Filips de Schone de ontvangerij-generaal
weer af en gaf de vier kwartierontvangers de bevoegdheden en taken
behorende bij de afgeschafte ontvangerij-generaal. De vier
rentmeesters-generaal werden tegelijkertijd lid van de hertogelijke
Raad, zodat hierna in 's-Hertogenbosch een 'Raad en Rentmeester-generaal
der Domeinen voor de stad en meierij van 's-Hertogenbosch' resideerde.
Voor elk van de vier kwartieren van de Meierij van
's-Hertogenbosch bestonden in de veertiende eeuw onderrentmeesters. In
1339 wordt gesproken van een onderrentmeester ‘op Kempelant’, die
‘knaap’ van de rentmeester van 's-Hertogenbosch genoemd wordt. In 1389
worden de onderrentmeester van Peelland en die van Kempenland genoemd.
Gerlach de Rover, kwartierschout van Oisterwijk, trad in 1393 en
1395-1399 ook op als onderrentmeester in dat kwartier.
Uit de rekening van de rentmeester voor de Meierij van
1403-1404 blijkt dat het ambt van onderrentmeester in dat jaar in drie
van de vier kwartieren verpacht was. Het onderrentmeesterschap van
Peelland werd in 1403-1404 niet verpacht, omdat de heer van Helmond hier
‘sijn gewijnen ende boeten heft’. De hertog inde in dat jaar slechts
weinig cijnzen in het kwartier Peelland, omdat hij de meeste Peellandse
cijnzen in 1314 als deel van een ruil aan de heer van Helmond
overgedragen had. Vermoedelijk bestond in 1403-1404 een deel van de
inkomsten van de onderrentmeesters uit de boeten vanwege niet betaalde
cijnzen. Vanaf 1467-1468 werden
de inkomsten van de houtschat en de onderrentmeesterschappen in de
Meierij per plaats met een schepenbank (of in combinaties van dergelijke
plaatsen) verpacht en waren er per kwartier meer onderrentmeesters.
De onderrentmeesters namen in de door hen gepachte plaatsen in
plaats van de rentmeester de belangen van de hertog waar voor het beheer
van de domeinen, waaronder de gemene gronden. De onderrentmeesters
dienden te controleren of de voorschriften van de hertog en plaatselijke
keuren met betrekking tot de hertogelijke domeinen nageleefd werden en
overtreders te vervolgen. Ook hielden de onderrentmeesters geregeld een
waarheid.
In 1467 werd een reglement uitgevaardigd
voor de pachters van de houtschat en het onderrentmeesterschap. De
belangrijkste punten hieruit waren:
–
de pachters
zouden worden beëdigd en dienden elke drie maanden rekening en
verantwoording af te leggen aan de rentmeester;
–
de pachters
hadden recht op een zesde deel van de opbrengst van al het verkochte
hout;
–
de pachters
hadden recht op een derde deel van de boeten op het niet betalen van de
houtschat;
–
de pachters
mochten beesten van niet-gerechtigden op de gemene gronden (doen)
schutten;
–
de pachters
kregen een derde deel van de boeten op overtredingen op de gemeint
volgens de plaatselijke keuren;
–
de pachters
zouden toezien op het openhouden van alle waterlopen en volgens het
plaatselijke recht met schepenen en gezworenen of heemraden de schouw
voeren (‘beleyden’);
–
de pachters
kregen de helft van de gevonden bijenzwermen, de andere helft was voor
de rentmeester;
–
de pachters
mochten geen afpalingen doen, geen rechtszaken houden en geen bedragen
ontvangen om overtredingen of strafzaken af te kopen (‘compositie
maken’) zonder toestemming van de rentmeester.
Vanaf 1467-1468 werden de inkomsten van de houtschat en het
onderrentmeesterschap in de Meierij voor het eerst aan de meestbiedenden
verpacht per plaats met een schepenbank of combinaties van dergelijke
plaatsen voor een periode van drie jaren. De houtschat van Vught wilde
niemand pachten, omdat ‘men dair
eghenen houtscat en heeft plegen te betalen en oic dat meeste dele van
den lude dair woenende poirteren zyn van Den Bossche die welke by
privilegien vry zyn van houtscat’. Volgens een bericht uit 1498 waren
de inwoners van Vught vrijgesteld van het betalen van de houtschat over
het verkochte hout ‘overmits dat sij altijt ‘t gerigte Ten Bos
moete helpe volvure over die misdadigen’.
De houtschat van Oss werd niet
verpacht, omdat Oss in 1399 vrijstelling van de betaling van houtschat
had verkregen. De heerlijkheden worden in de verpandingen van de
houtschat zelden genoemd, omdat de meeste plaatselijke heren tevens
rechten hadden op de gemene gronden binnen de grenzen van hun
heerlijkheid en daar zelf de houtschat inden.
De schouw
Een andere taak van de onderrentmeesters was het voeren van de
schouw over wegen, waterlopen en gemene gronden, samen met plaatselijke
functionarissen.
Tijdens de schouw
werden alle mankementen die men aantrof gerapporteerd of in een
schouwverbaal samengevat en werden de instanties en individuele personen
ter plaatste gemaand de gebreken te herstellen en reparaties uit te
voeren, eventueel bruggen te verleggen, wegen op te hogen, beken uit te
diepen, overhangende takken die het verkeer belemmeren te snoeien, palen
te zetten langs voetpaden, zandschellen te ruimen, takkebossen
omgevallen bomen of struiken uit de rivieren te verwijderen, de straten
te vegen en er alle gaten en kuilen te vullen. De Raad en
Rentmeester-generaal der Domeinen maakte onderscheid in drie soorten
schouw:
-
De eerste was de
schouwvoering uitgevoerd door de onderrentmeesters in dorpen en
vrijheden die rechtstreeks onder het gezag stonden van de hertog of de
staten generaal. Hij noemt die de kleine schouw of de voorschouw. Nadat
de reparaties waren uitgevoerd volgde meestal een naschouw.
-
De tweede scshouw werd
uitgevoerd door de raad en rentmeester der domeinen met zijn leenmannen
van de leen- en tolkamer en werd betiteld als de grote schouw.
-
Tenslotte was er de de
schouw die werd gevoerd binnen de particuliere heerlijkheden waarvan het
recht volgens hem zou toebehoren aan de raad en rentmeester generaal der
domeinen.
Tegen deze opvatting is
de hele zeventiende en achttiende eeuw geageerd zowel door de
kwartierschouten als het Bossche regentencollege vooral voor wat betreft
de voorschouw.
De houtschat
De pachter van het onderrentmeesterschap
was, een enkele uitzondering daargelaten,
tevens de pachter van de houtschat in het verpachte gebied. De
houtschat werd geheven over gekapt en verwerkt hout. Het maakte daarbij
niet uit of het hout op eigen erf was gewassen of uit de voorpoting op
de gemeynt kwam. De normale houtschat beliep in de 18de eeuw het 1/6
deel van de waarde van het hout of het houtproduct. Er waren echter veel
uitzonderingen: in sommige plaatsen werd 1/10 betaald, poorters van Den
Bosch betaalden in sommige gevallen wel en in andere gevallen niet.
De oudst bekende vermelding
van de houtschat dateert uit 1326, toen Willem Gerlachs van Den Bosch,
heer van Moergestel, een geschil had met Godevarde van Brecht. Naast
rechten op jacht, visserij en keurmede was ook de houtschat in het
geding. De volgende vermelding betreft de vrijdom van houtschat voor
Willem van der Aa voor zijn leengoed te Herlaer in 1340. Op 27 september
1356 verleenden Wenceslaus van Bohemen en Johanna van Brabant aan de
poorters van Den Bosch vrijdom van houtschat voor de gehele Meierij. In
1368 is sprake van een hertogelijk recht, gemeenlijk genaamd “houtscat”,
van elzenhout staande op het goed Ten Schoer te St. Oedenrode.
De houtschat werd op
1 december 1795 afgeschaft.
Onderrentmeesters en pachters van de houtschat van Veghel
De volgende personen zijn pachter van het
onderrentmeesterschap en houtschat in Veghel geweest. Niet alle pachters
zijn bekend.
Willem Aert
Haubraken
BP-1243, fol. 314v (2-12-1473)
Willem Aert
Haubraken (met als borg Peter Peter Dirx) huurt voor drie jaar vanaf
1-10-1473 van de hertogelijke rentmeester den houtschat van 't
dorp Vechel, voor 5 1/2 rijnsgulden
Willem Surmonts en Goert Jan Willems Goerts Clockgieters
Zij worden op 23-11-1543 in een geschil allebei pachter van
de houtschat genoemd:
-
Willem Hanricx Houbraken en Hanrick Willem Roevers verklaren dat Goyart
de afgelopen 3
jaren vorster is geweest, en ook rentmeester van de houtschat te Veghel.
-
Willem Hanricx verklaart dat de rentmeester eertijds ook de boeten van
de ‘gemeynten’ beurde.
-
Willem Surmonts verklaart dat hij toen hij rentmeester en leenman was
alle boeten ‘opter gemeynten’ ‘gecomposeert’ heeft. Destijds probeerde
Jan Monick, schout van Peelland, deze boeten naar zich toe te trekken,
en daarover werd toen geruzied. De rekenkamer stelde Willemen Surmonts
toen in het gelijk.
-
Mathys Janss van Stryp, rentmeester van de houtschat in Peelland,
verwijst naar de ‘instructien daer aff synde’.
De heer van Erp en Veghel
Op 29 februari 1621 pachtte Walraven voor 18 jaren de
heerlijkheid Erp en Veghel. Hij pachtte toen ook de houtschat van Erp en
Veghel voor dezelde periode voor 24 gulden per jaar. Volgens de rekening
van de rentmeester van de domeinen van 31-10-1574 tot 30-9-1575
was de houtschat van Erp en Veghel toen ook al aan de plaatselijke heer
verpacht.
Op 5 april 1629 kregen de inwoners van Veghel
om over een breedte tot 80 voet
voor hun erven op de gemeint bomen te planten tegen betaling van een
recognitiecijns van 15 pond en de betaling van de houtschat. Ook de
Bosschenaren moeten de houtschat betalen. Vanaf 1428-1468 hadden de
inwoners van Veghel het recht om op de gemeint bomen en struiken te
planten tot op een afstand van 40 voeten.
Goijaert Aertssen
R39, fol. 88 (18-05-1627):
... (niet ingevuld) heeft 'dach
met recht versocht tegens alsulcken arrest ende beslach als Goijart
Aertssen, vorster in Vechel, hadde doen den op alsulcken eijcken houdt
als de voirschreven ... hadde doen affhouden ende gestaen onder Vechel,
eensdeels op erffenisse Joffrouwe van Brecht ende eensdeels opte
gemeijnte van Vechel regens de voirschreven Joffrouwe erve
staende,welcke beslach de voirschreven vorster hadde gedaen om 't recht
van den houdtschadt die hij opt voirschreven hout was pretenderende ende
eijsschende'.
Jan Francoisen van Oorschoth
Jan Dircxsoen van Duijnhoven, inwoner van Boerdonk, was na de dood van
Jan Francoisen van Oorschoth pachter is geworden van het
onderrentmeesterschap van Erp, Veghel, Aarle en het hertogenland onder
Lieshout.
Jan Dierickx van Duijnhoven
Op 25 juni 1649 voerde Jan Dierickx van Duijnhoven,
onderrentmeester te Veghel. met president, schepenen, secretaris en
borgemeester te Veghel schouw over de de Aa, over de wegen, straten en
voetpaden, over de waterlopen en over de Beekgraaf. Ook op 6 en 15 juli
1650 voerde hij de schouw.
Dorpsrekening 1657-1658:
-
Opten 16en junij aen den oude rentmeester Jan
Diricx van Duynhoven gegeven 25 gulden van keuren ende breucken van de
Aa ende wegen te schouwen
Op 11 september 1658 wordt
Jan Dirxsen van Duijnhoven onderrentmeester genoemd te Veghel, Erp,
Aarle, Beek, Siphout en Lieshout
, Hij wordt dan gevraag om in de Peel uit te kijken naar de
voortvluchtige Jan Willems uit Bakel.
Dorpsrekening 1659-1660:
-
den onderrentmeester Jan Dircx van Duynhoven alhier
geweest ende gevaceert de leegh schouwe end voor keuren ende breucken
betaelt 23 gulden
In 1661 pachtte
Jan Dircx van Duijnhoven te houtschat in Erp, Veghel, Aarlebeek, Rixtel,
Stiphout, Lieshout en Bakel voor drie jaren. Op 6 april 1774 verklaarde
hij dat hij niet goed in staat was geweest zijn functie uit te oefenen
mede door toedoen van de kwartierschout.
In maart 1668 verklaarden
Antoni Lommers, Johan Fabri en de kinderen van Jan Dircx van Duijnhoven dat
ze in september 1666 voor een periode van drie achtereenvolgende jaren,
de 1e in de dingbank Oisterwijk, de 2e in de
dingbank Hilvarenbeek en de vader zaliger van de 3e
supplianten de houtschatten in Erp, Veghel, Aarlebeek, Rixtel, Stiphout,
Lieshout en Bakel in Peelland, in pachting hebben gehad. Door de
officieren van de respectieve kwartieren hebben ze hun functie niet
kunnen uitoefenen of waarnemen.
Dorpsrekening 1668-1669:
-
Betaelt aen Jan Dierckx van Duijnhoven weghens de schouwe door orders van
schepenen, 12-10-0
Lambert van Beugen
Op 15-11-1677 stuurde Lambert van Beugen, pachter van de
houtschat en onderrentmeesterschap over de dorpen Esch, Helvoirt, Erp en
Veghel, een bericht aan de raad en Rentmeester Generaal der Domeinen met
de mededeling dat hij dagelijks meer en meer gewaar wordt dat de
ingezetenen van enige van die plaatsen vlaggen of gras afsteken onder de
potingen of plantages van particulieren en gemeenten en dit vlagsel
publiek verkopen. Probleem is dat de wortels der bomen bloot komen te
liggen en dat afgestoken jonge en tere wortels aan hele plantages schade
aanrichten, waarop een discussie volgt gevolgd door een schrijven van de
leenmannen van de Leen- & Tolkamer.
Dorpsrekening van Veghel van 1677-1678:
-
gegeven aen schepenen om den houdtschap te betaelen, 26-0-0
Het ging hier om door de gemeente verkocht hout.
Uit de dorpsrekening van 1703:
-
Betaalt op 19-2-1703 aan Willem Wagemans, pagter van de houtschat, 22-0-0
Wouter van der Santvoort
Ordonnantie van regenten van
Veghel van 17-3-1683 aan Wouter van Santvoort om president Cornelis van
der Hagen 30 gulden te betalen als hij wegens de houtschat ontvangen
heeft, opstraffe van 3 gulden boete.
Het bevel wordt op 25-11-1683 herhaald.
Schepenen en de secretaris van Veghel verklaarden op 15-4-1705 dat voor hen
verschenen zijn Jan Aarts van der Mee, oud 76 jaren, Hendrick Lamberts
van der Ven, oud 78 jaren, en Wouter van der Santvoort, oud 80 jaren,
inwoners van Veghel, om op verzoek van Aart Meijssen, Willem Gerrit
Willems en Hendrick Jan Claassen, inwoners van Schijndel, een verklaring
af te leggen. Ze verklaren:
-
dat sij van alle oude tijden en dagen haarder geheugen mits hebben sien
en weeten practiseren, dat alle houdt, hetzij opgaande oft schaarhout,
gehackt werdende binnens erve op particuliere gronden, hetzij dat daar
van koop is gegaan ofte niet, altijd is vrij geweest van houdtschat, als
maar het selve was blijvende binnen desen dorpe.
-
Allegerende zij twee eerste in ordine deponenten dat sij van haeren
jonge daegen aff haar altijt hebben geneert met houdt te koopen en het
selve te vertieren en nooit van soodanig binnen houdt den houdtschat
betaelt en hebben, oft haar die afgevergt is geweest te betaelen.
-
Ende hij derde in ordine deponent, dat hij den tijt van negen jaeren is
pagter geweest van de houtschat binnen dese dorpe en dat die van
soodanig houdt op binnenerve staande, en binnens dorps blijvende, nooit
aan hem is betaalt geweest, off weeten practiseren dat die selve subject
was.
Marten
van Kilsdonk
Marten
van Kilsdonk verklaarde op 25-7-1731
dat hy ’t zedert tweentwintig jaren
herwaarts veel tyts is geweest pagter van den houtschat en ook borge,
soo tot Erp, Schyndel, Vechel, als St. Oedenrode respective, en selfs nu
nog actueel tot Erp. Dat gedurende voorscreven jaren tyde zijner pagten
en borge veele verkoopinge van schaarhout gedaan zijn, behoorende aan
borgers der stad s’ Bosch en gelegen in de voorscreven dorpe. Dat hy in
die qualiteyt nooijt off nimmermeer het regt van houtschat gevordert,
gemaant off ontfangen heeft van verkogt schaarhout, toebehoorende off
gestaan hebbende op de gront van de poirters der stad voorscreven, ende
dat hy vant geene voorscreven ook noijt eenige betalinge gehat heeft.
Op 29-4-1749 verklaarde 'Marten van Kilsdonk, geweesene
preesident schepen, en alnog woonagtig alhier, gecoomen tot den ouderdom
van 86 jaeren'op verzoek van de 'heeren scheepenen, geswoorens en raeden
der hooftstadt s’ Bosch:
-
Dat hij in
syne jonge jaeren op verschyde plaatsen inde Meijerije van s’ Bosch
veele pagten van dominiale houtschatten heeft gehadt, en ook meede onder
andere binnen de dorpe van Schijndel en Erp. Dat ontrent de 40 jaeren
geleeden onbegreepen denselve houtschat over den dorpe Schijndel in
pagting hadde, is coomen te gebeuren dat aldaer van weegens meester
Victor van Beugen, inwoonende borger der stadt S’ Bosch een parthije
eijkenhout, staende op de gemeente van Schijndel, en weesende het
voorhooft van landt geleegen ter plaatse genaemt in de Broekstraat, is
vercogt geworden. Dat van weegens voorscreven heer vercoper van deese
gedaene vercoping en hoeveel in coop had opgebragt (’t geene nae sijn
best onthout was bedraegende tussen de 2 à 300 gulden) ten comptoire van
des deponents collecteur aldaer was aengegeeven, dog dat hij heer
vercoper als borger der stadt s’ Bosch sustineerde vrij van houtschat te
weesen.
-
Dat hij
deponent, offschoon hij nooijt van eenigen borger der stadt S’ Bosch
houtschat had ontfangen, ’t sij van hout binnen s’ erffs, off hout op
voorhoofden staende, egter door den heer meester Pieter Versterre,
waerneemende het comptoir van de heer Raad en Rentmeester Generael der
Domainen, was aengesegt, dat hij den houtschat op voorhoofde van
goederen de borgeren der stadt s’ Bosch toebehoorende, staende soude
hebben in te vorderen, ende te ontfangen.
-
Hij deponent
van dit boovenstaende voorval aenstonts aen hem heere Versterre kennis
heeft gaen geeven, welke heer Versterre hem deponent ordonneerde te gaen
aent huijs van den heer vercoper, Victor van Beugen, en hem te vraagen
om geen actie off proces te hebben, off hy den houtschat geliefde te
betaelen, soo als hij deponent ook heeft gevraegt. Dat hy heer vecoper
sig declareerde niet van sin te weesen iets daer van te betaelen, uijt
hoofde dat hij sustineerde als borger privilegie vrij te weesen.
-
Dat hy
deponent daer van wederom rapport aen den heer Versterre heeft gedaen,
die hem deponent beloofde, dat hy den heer vercoper voor de Tolcamer
soude aendoen en besorgen dat daer van den houtschat soude werden
betaelt. Dat hij daer nae differente rijse wederom bij den heer
Versterre is geweest. Egter nooijt gehoort dat de heere vercoper Victor
van Beugen diesweegen in regten heeft aengesprooken, veel min betaelinge
van houtschat daer van heeft ontfangen.
-
Zijnde mede
ontrent de 40 jaere onbegreepen geleeden, tijde als hij deponent was
pagter van den houtschat tot Erp, even gelijk geval is geweest van hout
staende op de voorhoofden van eenige goederen genaemt den Maggerman,
toebehoorende seigneur Willem Vos, borger der stadt s’ Bosch, vercogt,
ook geen gelt van houtschat, wat devoiren hij deponent daer toe
aenwende, heeft connen becoomen.
-
Wijders
verclaert hij deponent, dat in alle zyne pagterije van houtschat, die
hij in voorige oude tijde menigte aen de handt hadde, nooijt van eenig
snoijsel van boomen, geschiedende om soodaenige geplante boomen te doen
opgaen, eenige houtschat, nog ook van affgesnoijde banden die gebruijkt
werden aen musaars in te samelen, off om huyse te decken, nog ook van
oude huijsinge, schuuren off schoppe, welke den eenen aen den anderen
vercogt, eenig houtschat heeft genooten, off gesustineert te
competeeren.
-
Dat hij
deponent nu eenige jaeren herwaerts met de uijterste bevreemding heeft
gehoort, dat sommige pagters van soodaenig opsnoijsel off van banden aff
te sneijen en van oude huijsinge, schuur, off schoppe vercogt werdende,
houtschat, ’t zy int geheel off quasi den halven houtschat hebben weete
in te voeren.
Pieter Leijten
Op 8 april 1722 legden Marten van Kilsdonck, president-schepen van Veghel,
en Adriaen Doncquers, ook wonende te Veghel, ongeveer 43 jaren oud, op
verzoek van Matijs Nieckens een verklaring af. Marten van Kilsdonck
verklaarde
-
dat hij neffens den requirant in den jare 1712 onbegrepen wesende op de
verpagting der houtschatten etcetera die int logement van haar Edel
Mogenden Gedeputeerdens verpagt wierden, ende alsoen gehoort dat
seeckeren Pieter Leijten eenigen houtschat inpagte ende den voornoemde
requirant opriep tot borge, welcken requirant daar op oipentlyck
antwoorde: “Ick blijff voor Leijten geene borge.”
-
Die tweede in ordine deponent verclaart alsdoen mede present te zijn
geweest, ook gehoort dat hij Pieter Leijten eenigen houtschat pagten,
dog dat den selven Leijten geene borge conden crijgen. (..) En ook
gesien dat hij leijten de plaatse van het logement der verpagting
affging om borge voor sijn ingepagte pagten te soecken.”
Goort Aart Goorts
Goort Aert Goorts, als pagter van den houtschat ende onder
rentmeesterschappen deses dorpe, vroeg de schepenen en secretaris van
Veghel op 23-5-1724 om het 'Buegs Bruxke' te schouwen, omdit dit 'geheel
onbruijckbaar ende onpassabel was, niet anders als ongelukken voor
menschen ende vee te verwagten'. Het brugje moet doot twee naastgeëfden
gerepareerd worden.
Vergadering van schepenen op
30-4-1744. De president brengt in dat hij de resolutie van 23-4-1648 van
de Raad van State waarbij alle vorige privilegiën en octrooien aan de
gemeente verleend zijn goedgekeurd op 25-4-1744 ter Leen en Tolkamer
heeft laten registreren. De secretaris is door de Raad en Rentmeester
Generaal der Domeinen geauthoriseerd om alle gemeentegronden die door de
regenten worden uitgegeven af te palen. Omdat men aanneement dat in de
octrooien en privilegien, te weten dat van hertog Johan van Lotharingen
van 5-9-1310, dat van Johanna van Brabant van 20-11-1379 en dat van
5-4-1629 nog meede geregtigheden zijn geaccordeerd zowel voornamentlijk
dat voor hout geen houtschat betaalt hoeft te worden, dan hetgeen op de
gemeente geplant wordt en of het dus niet dienstig zou wezen om alle
middelen aan te wenden om de hier voor genoemde ocrooyen en privilegien
te becomen. De schepenen bedanken de secretaris en de president en
verzoeken hen de zaak te vervolgen.
Dorpsrekening 1748-1749:
-
Aan de pagter van de houtschat wegens het
uytdoen van ’t gemeentens stok hout betaelt 4-2-0
Francis van der
Meulen
Brief van de Raad en
rentmeester Generaal der Domeinen van 20-1750 aan
Francis van der
Meulen, pagter vanden houtschat ende rentmeesterschappen voor Veghel.
Francis van der Meulen, pachter van de houtschat en onderrentmeesterschap
van het dorp van veghel, heeft op vrijdag 7-5-1751 met regenten van
Veghel de ban- of domeinenschouw gedaan in Eerde tot aan de limieten van
Veghel. En enige ceuren bevonden, die voor vrijdag de 14de
hersteld moeten worden. Dan wordt de herschouw gedaan, en als het dan
niet hersteld is, wordt het op kosten van de in gebreke blijvende worden
gerepareerd.
Op 8-12-1752 wordt vermeld Francis van der Meulen, pachter van de
houtschat.
Op
5-5-1753 legde Francis Jans van der Meulen, woonende aan den Biesen, out
verponding beurder an altans pagter van den houtschat en onder
rentmeesterschappe deses dorps, out 48 jaren, een verklaring af.
Adriaan Hendrik van Boerdonk
Op 8 maart 1759 gaf Adriaan Hendrik van Boerdonk, pachter van de houtschat
en onderrentmeesterschap te Veghel, geeft zijn pacht over aan Francis
Jansse Vermeulen.
Vergadering op 28-8-1760 van schepenen, borgemeesters,
twaalfmannen, armmeesters en kerkmeesters van Veghel, mede present alle
rotmeesters. De President brengt in dat volgens de resolutie van
9-7-1760 van de Raad van State en uit krachte van dien de houtschatten
en onderrentmeesterschappen verpagt zijn, en waar bij scherpelijk zijnde
gestatueerd op wat wijze de pagters gehouden zijn te schouwen, dat ook
op de gemeentens dijken nauwkeurig acht moet geven, dat die behoorlijk
worden gemaakt en onder andere in den 17e artikel verklaart,
dat alle de fouten staande ten laste van de gemeentens door regenten
niet mogen worden in rekening gebracht, maar dat de moeten worden
verhaald op de rotmeesters en rotgezellen. Opdat de rotten weten waar en
inhoevere ieder het zijne behoort en onderhouden, is deze vergadering
bijeen om een verdeling te doen, die met palen zal worden afgetekend.
Hendrik Gerbrants
Brief van 2 schepenen en
substituut-secretaris Pieter de Jong van 6-12-1762. De pachter van de
houtschat en onderrentmeesterschap, Hendrik Gerbrants, requireerde
volgens eigen zeggen op last van geaddresseerde
dat schepenen zich vervoegen in de Eerde waar Adriaen van der
Eerde een nieuw huis getimmerd heeft. Uit inspectie moet blijken of hij
geen grond van de gemeente heeft geïncorporeerd. Op inspectie met
Gerbrants uitgevoerd bleek dat dit niet het geval was. De nabueren
verklaarden overeenkomstig. Het oude huis staat nog naarder
gemeentewaarts dan het nieuwe.
Op 30 mei 1770 werden in Veghel door Hendrik Gerbrands
wegen geschouwd en op 22
augustus 1770 de rivier de Aa. Ook op
29 mei 1771
en op 9 juni 1771 voerde
Hendrik Gerbrands de
schouw in Veghel.
Nicolaas van Rixtel
Op 22-2-1772 wordt vermeld Martinus van Heijnsbergen in
qualiteyt als aangestelde collecteur der houtschatten en
onderrentmeesterschappen deses dorps door Nicolaas van Rixtel pagter van
deselve volgens acte van 22-8-1771. Op 3-6-1772 voerde Martinus van
Heijnsbergen in veghel de schou namens Nicolaes van Rixtel.
Martinus van Heijnsbergen
Voor schepenen van Veghel is verschenen op 11 januari 1776 Jan de Poorter
wonende te Sint Oedenrode en aangesteld als collecteur van de houtschat
door Matijs Suermont van Heijnsbergen alhier te Veghel pachter van de
houtschat met een verklaring over de boomkap door Jan Vogels en
secretaris Van Bergsland.
Brief van 23 februari 1776 aan Heijnsbergen als pachter van de houtschat te
Veghel met de mededeling dat men een kopie heeft ontvangen van de
verkoopconditie van verkochte bomen, boekweit, haver etcetera van Jan
Janse Vogels.
M. van Heijnsbergen,
onderrentmeester van de houtschat te Veghel, deelde op 3-3-1776
mee:
-
dat ter kennisse van de Raad en Rentmeester Generaal der
Domeinen is gekomen dat door het digt aan de rivier planten weders
uitschieten in de rivier en busschen maken en dat daar door de rivier
verwyld en seer vernauwd wert, waarin behoorde te worden voorsien.
Heijnsbergen moet bij het doen van de schouw acht nemen of de rivier wel
haar volle breedte heeft. Indien niet moet hij zorgen dat officier en
schepenen een keur doen uitgaan. Van deze missive moeten regenten kennis
krijgen en iedereen moet er van horen. Gestuurd door Willem Cornelis
Ackerdyck, ’s Bosch 16-3-1776. Men dient er op tijd voor te zorgen dat
de bosschen werde geruymd en de rieviere op syn behoorlyke breedte werde
gemaakt voordat de schouwe werde begaan hetgeene voor de maant juny moet
geschieden.
Brief van de Raad en Rentmeester-generaal der Domeinen van 10 maart 1777
aan Heijnsbergen te Veghel vanwege klachten van Gerit van den Heuvel met
een correctie aan het adres van de pachter van de houtschat.
Brief van de Raad en Rentmeester-generaal der Domeinen van 5 April 1777 aan
Heijnsbergen, pachter van de houtschat te Veghel, die de boekhouding
voert van alle aangiften en de uitreiking van consentbriefjes, maar dat
hij daarvoor geen geld mag vragen. Ook wordt gesproken over lieden die
voornemens zijn een steenoven te plaatsen of die vast mogen beginnen met
leem steken.
Brief
van de Raad en Rentmeester-generaal der Domeinen
van 3 september 1777 aan Willem Gijsbert Smits, de weduwe
Geerling Groenendaal en de weduwe Gerit van de Leemput, allen wonende te
Veghel, met de melding van de Raad en Rentmeester dat hij te Veghel is
geweest in verband met de hertogcijnzen en toen heeft de
onderrentmeester hem de loop gelegen langs de erven in de uithoek
genoemd het Middegael getoond, die sterk is vervuild en waar ook geen
schoren zijn gelegd en dat in het winterseizoen bij hoog water de weg en
de landerijen in de directe omgeving onder water lopen en overstromen.
Men moet binnen 8 dagen zorgen dat de loop is schoongemaakt en
gerepareerd wordt. Men stuurt dit bericht door aan Heijnsbergen om de
schouw uit te voeren.
Brief van de Raad en Rentmeester-generaal der Domeinen van 16 september
1777aan M. S. van Heijnsbergen te Veghel inzake het stellen en repareren
van schoren door de geërfden van het gehucht Middegael, die beweren
daartoe niet gehouden te zijn. Nadere orders volgen nog
Brief van de Raad en Rentmeester-generaal der Domeinen van 8 juli 1778 aan
Mathijs Constans te Veghel met het bericht dat door de pachter van de
houtschat Van Heijnsbergen genoemde Mathijs is aangebracht op het
kantoor van de Raad en Rentmeester en beschuldigd van het kappen van 8
bomen waarvan er 4 staan binnen zijn erf en 4 op de voorpoting die de
zwaarte hebben om overal voor te gebruiken namelijk enige om nieuwe
bomen te zetten, andere om omheiningen te maken en het restant voor
takkenbossen. De opgelegde boete bedraagt 15 gulden.
Brief van de Raad en Rentmeester-generaal der Domeinen van 26 oktober aan
M.S. van Heijnsbergen pachter van de houtschat te Veghel in verband met
de beboeting van Mathijs Constans.
Brief van 25 juni 1779 van de Raad en Rentmeester-generaal der Domeinen aan
M. van Heijnsbergen, pachter van de houtschat te Veghel, in verband met
de beboeting van Mathijs Simon Verhagen vanwege overtreding van het
reglement van de houtschat.
Brief van Van Hogendorp van
Hofwegen van het kantoor der Domeinen, ’s Bosch, 12-5-1784, aan de
regenten van Veghel. Meermalen is my in myn qualiteyt te kennen gegeven
dat onder Vechel op het Zontvelt midden door de heerbaan van den Peelamt
van Beek en Donk tussen de erven van Gerrit Willen Vervoort aen d’ eene
en de weduwe Aert Verhoeve en Hendrik Janse van den Oever aen de andere
seyde een schoor behoorde te worde gelegt en geklaagt dat sulks niet
worde werkstellig gemaakt. Ik heb den pagter van den houtschat daer over
onderhouden en vernomen dat het selve seer noetsakelyk is, dogh dat de
geërfdens vermenen tot het maken van de schoor niet verpligt te syn. Ik
geeve U Eerwaerden in consideratie of niet de schoor voor de eerste
reyse door de gemeente zou kunnen en behoren te worde gelegt, gelyk door
mijn voorsaet en die van de Leen en Tolcamer altyt zoo is geordonneert
(en nog onlangs in diergelyke geval op een andere plaats geschiet is) en
welke kosten in rekening sulle worde geleeden. Ik raede U Eerwaerden
daer toe met den eerste over te gaan en dan te doen publiceeren dat de
geleyde schoor door de wederseytse geërfdens sal moeten onderhoude
werde.
Brief van 1 februari 1785 van de Raad en Rentmeester-generaal der Domeinen
aan de weduwe Geer van de Leemput te Veghel die door zijn schoonzoon
Pieter Kraanen aan Johannis Jan Raimakers zeven populierenbomen heeft
laten verkopen staande op zijn voorpoting, waarvan een deel al is
vervoerd zonder dat daar houtschat over betaald is. Een identiek
schrijven wordt gericht ter kennisgeving aan de heer Heinsbergen.
Brief van 1 april 1786 van de
regenten van Veghel aan stadhouder Nouhuijs, met opgave van bezwaren in
Veghel tegen de hoge belastingen. Onder andere:
-
De lasten van houtschat, tollen en Licenten zijn ook voor de
gegoede ingezetenene zeer drukkend. Wat betreft de houtschat mogen de
geërfden niet hun eigen hout hakken en voor eigen gebruik naar huis
voeren zonder schriftelijk aangifte bij de pachter te hebben gedaan,
waardoor ze aan allerlei kwellingen van de pachters onderworpen zijn en
tot afsnijding van dien gedwongen worden 25 stuivers te composeren. Het
was te wensen dat de houtschat voor een bepaalde som werd aangeschreven.
Brief
van de Raad en Rentmeester-generaal der Domeinen
van 7 september 1785 aan van Heijnsbergen pachter van de
houtschat te Veghel en secretaris te Aarle naar aanleiding van klachten
van een zekere Hendrik Francis van Eerd uit Veghel dat hij is aangezegd
om een stenen schoor in de nieuwe dijk van Veghel op Sint Oedenrode aan
de Nieuwe Kampen te repareren.
Lambert van der Heijden
Brief van de Raad en Rentmeester-generaal der Domeinen van 21 november 1786
aan Van der Heijden pachter van de houtschat te Veghel over de
vergraving van de voorpoting door een zekere van de Ven.
Vergadering van regenten van Veghel op 15 december 1786. Door de pachter
van de houtschat te Veghel is aangebracht een zekere Jan Antony van de
Ven die bij zijn huis een plak grond heeft liggen
en die heeft ingegraven zonder daarvoor permissie te hebben, die
ook de sloten te ver had gegraven en op zijn voorhoofd beplanting
aangebracht. Van de Ven protesteert tegen de boete.
Brief van de Raad en Rentmeester-generaal der Domeinen van 3 maart 1787 aan
van der Heijden pachter van de houtschat te Veghel naar aanleiding van
de aanstelling van collecteurs van de houtschat.
Vergadering van regenten van Veghel op
31 mei 1787. Den pagter der
houtschat en onderrentmeesterschappe, Lambert van der Heyden, staat
binnen en verzoekt om te schouwen en te vegen als van ouds gebruikelijk
is over de wegen en de rivier de Aa, als andersints en wel voor deese
reijs versoekende tot dien schepenen commissarissen en secretaris te
benoemen.
Brief van de Raad en Rentmeester-generaal der Domeinen van 15 juni 1787 aan
de regenten van Veghel met het bericht dat 20 ingezetenen permissie
hebben gevraagd om leem te steken en een steenoven te bouwen van 23
monden tussen Veghel en Schijndel alwaar meermaals steen gebakken is,
met tevens een verzoek om de stenen te mogen verhandelen.
Brief van de Raad en Rentmeester-generaal der Domeinen van 28 juli 1787 aan
M. Heijnsbergen te Veghel naar aanleiding van klachten van de
leemstekers aldaar die verplicht zijn de leemkuilen te dichten.
Brief van de regenten Veghel van
12 september 1787 aan de Raad en Rentmeester Generaal der Domeinen. Er
zijn klachten over Lambert van der Heijden. Hij had voor het presenteren
van zijn request omtrent het schouwen geërfden weten over te halen met
de belofte dat de selve de rivier als dan niet meer soude behoeven te
vegen. Hij heeft bij het voeren vande schouw niet alleen breuken over
het hoofd gezien, en gehele vakken van de rivier overgeslagen, maar
zelfs over de beschouwde breuken geen naschouw gehouden. De rivier is
met andere woorden grotendeels ongeveegd gebleven. Tot nu toe hebben de
regenten maar geen klacht ingediend, in de stille hoop dat de pachter
bij het voeren vande schouw over de Aa tegen de hooitijd van den lijmaat
de rivier in een behoorlijken staat van water lozing zouden brengen. De
schouw geschiedt traditioneel in de laatste week van augustus of begin
september, ook in Erp, maar Lambert van der Heijden is laks. De rivier
staat dientengevolge hoger dan normaal, terwijl ze in Heeswijk en
Dinther water te kort hebben. Hierover zijn klachten gekomen. Bovendien
geeft het geen pas dat de regenten zich zulk gedrag moeten laten
welgevallen van een ingezetene die geen andere verdienste heeft dan dat
hij pachter van de houtschat is. De Raad en Rentmeester Generaal der
Domeinen wordt verzocht om Van der Heijden aan te manen spoedig schouw
te houden, met name over de Beekgraaff, die in een zeer slechte staat
van lossing is. Tevens verzoek om een gunstige resolutie te slaan op de
brief van Veghel van 11 juni 1787, inzake het request van Van der
Heijden.
Brief van de Raad en Rentmeester-generaal der Domeinen van 17 december 1787
aan de regenten van Veghel naar aanleiding van de schouwbreuken die zijn
gemeld door de gewezen pachter van de houtschat Lambert van der Heijden.
Bericht van de Raad en Rentmeester-generaal der Domeinen van 24 mei 1788 op
een rekest van de regenten van Veghel in verband met het vegen van de
rivier de Aa en degenen die het moeten uitvoeren, waarover enige
discussie is gerezen.
Gerit Sterk
Brief van de Raad en Rentmeester-generaal der Domeinen van 2 juni 1788 aan
de regenten te Veghel betreffende een provisionele schouw op de oude
voet van de rivier de Aa en de ingezetenen die de rivier niet tijdig
hebben ‘geveegd’.
Vergadering van schepenen van
veghel op 28 juli 1788. Aan de vergadering wordt een brief voorgelezen
van Ger. Sterk, pachter van de houtschat en onderrentmeesterschappe van
Veghel van 25 juli 1788 rakende het leggen van de tweede schouw over de
rivier de Aa. Schepen Peter Verhoeven wordt gemachtigd om naar de Raad
en Rentmeester Generaal der Domeinen te ’s Bosch te gaan, om te
verzoeken dat Sterk gelast wordt een tweede schouw te doen. De sluizen
worden primo oktober gesloten.
Brief van de regenten Veghel van 2
augustus 1788 aan Gerit Sterk, pachter van de houtschat en
onderrentmeesterschappe van Veghel. De regenten waarschuwen dat
Ackersdijk als gecommitteerde van de Raad en Rentmeester Generaal der
Domeinen is benaderd om Sterk te gelasten de tweede schouw te houden.
Brief van de Raad en Rentmeester-generaal der Domeinen van 18 augustus 1788
aan de regenten van Veghel met verzoek een commissie te formeren naar
aanleiding een rekest van Lammert van der Heijden en het verzoek om op
woensdag 20 augustus ’s morgens om half
Dorpsrekening van Veghel 1788-1789:
-
Geschil met Lambert van der Heijden,
pachter van de houtschat en onderrentmeesterschap over het vegen van de
Aa, en wel by syn oudt gebruyk is gebleven
Resolutie van de Raad van State
van 9-2-1789 betreffende het vegen van de Aa betreffende het verzoek van
Lambert van der Heyden, pachter van de houtschat en het
onderrentmeesterschappe van Veghel. ten einde haar Edel Mogenden de
inwoonders van Vechel alwaer het veegen van de rivier de Aa door of
langs het zelve dorp vlietende was gebragt ten laste van de bewoonders
der huysen, zodanig dat een ieder derselve een zeeker gedeelte dier
rivier word aen geweesen om te veegen, geliefde egaal te stellen met de
andere inwoonders der Meyerye en het veegen van meergemelde rivier
aldaar opleggen aan de daar nevens geërfdens. Overleg had niets
opgeleverd. Het verzoek van Lambert van der Heijden kan niet worden
ingewilligd, het vegen van de Aa moet als van ouds blijven gebeuren.
Bronnen:
Vera, H.L.M.,
.... dat men het goed van den ongeboornen niet mag verkoopen.
Gemene gronden in de Meierij van Den Bosch. Tussen hertog en hertgang
1000-2000 (Moergestel 2011);
Henk Beijers
Archiefcollectie, schoutsrekeningen; Martien van Asseldonk,
De Meierij van ’s-Hertogenbosch.
De evolutie van plaatselijk bestuur, bestuurlijke indeling en
dorpsgrenzen ca. 1200-1832 (Oosterhout, 2002); BHIC, Oud Archief
Veghel, resolutieboeken, schepenprotocollen en dorpsrekeningen.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||