De jacht in Veghel
Martien van Asseldonk, 27 september 2014
Deze gegevens mogen gebruikt worden
onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl
Vóór 1795 was er een
onderscheid tussen de vrije jacht door de gewone burgers en de warande,
De warande was het jachtrecht van de heren, of van degene die de warande
pachtte van de hertog. In 1795 veranderde de wetgeving en werd de jacht
aan de grond verbonden. De jacht op de gemeentegronden werd hierna door
de gemeente verpacht.
De vrije jacht
Voor Brabant lagen de
beginselen van het vrije jachtrecht vast in de Blijde Incomste van 1356.
Hierin werd aan alle Brabanders een vrije jacht beloofd op klein wild,
zoals vossen, hazen en konijnen, terwijl op groot wild uitsluitend door
de adel en de poorters van de Brabantse steden mocht worden gejaagd, met
uizondering van in enkele bossen van de hertog.
De Veghelse keuren van 1559 bevatten enkele
bepalingen over het vangen van vissen en vogels:
-
30. Item dat nyemant dat geen parochiaen
van Vechel en is vissen en sal in onser Aa off in ander luyden graven
oft geweren heffen met enigerhande instrumente oft getouwe, te weten met
fluren, met cuijelen, met manden, met lamme oft met enige andere
manieren van boven den palen van Erp deur het dorp van Vechel al totten
palen van Schyndel toe op 20 Bosch pont ende opt getouwe, ende alleman
sal hier aff mogen beceuren.
-
32. Item desgelicx en
sal nyemant mogen visschen op onser gemeynte dat egeen ingeseten
parochiaen van Vechel en is op den brueck van twintich ponden.
-
34. Item dat nyemant
egeen schutselen setten en sal in onser Aa van St. Gertruyendach tot
Bamisdach daer naer op enen Carolus gulden, ende die gewien vuytter Aa
naer der ordonnantie daer op geraembt.
-
56. Item dat nyemant sal
mogen vissen, vogelen gaen off slaen op andere luijden erve, off met
honden lopen in ander luyders hoij op een halff Bosch pont, ende daer
sal alleman aff mogen beceuren, gereserveert des heren gerechticheyt.
-
80. Item die visschen
vangen in onser Aa off op onser gemeynte, dat hy die buyten Vechel nijet
vercopen en sal op enen Philippus gulden, ende op die visschen te
verbeuren, hij en sal eerst een ure voor die kercke van Veghel veyl
gehouden hebben.
-
86. Item dat nyemant met
manden off lammen visschen en sal in onser Aa op een Bosch pont ende opt
getou ende visschen, ende dat men dat sal moghen verhaelen opten
brootmeester van den gehenen die brueckt.
In een verklaring van de Veghelse schepenen van 15
augustus 1561 wordt het jagen genoemd. Het ging over een verwonding aan
de arm van Lamberden Blomaerts. Die overleed een aantal weken later,
maar lag dat aan die arm of niet? Lamberd Hanricxs van Best verklaarde
dat nadat die arm genezen was hij 'dicmael mit Lamberden Blomaerts op
die jacht ende anderssins gegaen ende gestaen heeft binnen ende buyten
Vechel'. Aernt Hanricx van Myerlo had Blomaerts, nadat de arm genezen
was, 'gesien den haze jagen met synen honden binnen Erp ende Vechel op
Lancvelt als anders waer.'
Nadat Jan Michiels op 2 september 1561 het jachtrecht in
Veghel, Erp en Sint Oedenrode pachtte waren dat soort jachtpartijen in
Veghel voortaan voorbehouden aan de pachter van de warande. Jagen op
hazen was voortaan stropen. Wel mocht er nog gevisd worden.
Op 16 juni 1656 werd de jacht
in de Meierij door de Staten Generaal geregeld in een jachtreglement.
Dit reglement bepaalde bijvoorbeeld dat loslopende honden een 'kneppel'
aan de hals moesten hebben, om zo hun bewegingsvrijheid te beperken.
Tussen 1 september en 1 maart mocht er niet gejaagd worden. Ook het
zetten van strikken, netten en het jagen met fretten werd verboden.
Op 6 maart 1807 schreef het gemeentebestuur van Veghel aan
het
departementaal bestuur als antwoord op vrgen naar aanleiding van een
resolutie van 17 februari 1807:
-
Dat
vermits de jagt binnen deze gemeente vóór 1795 aan slands domeinen van
Braband gehoord hebbende, geen particuliere persoonen op deselve uit
kragte van eenig octroy of privilege sustineeren eenig exlusief regt te
hebben, behalve zodanig regt als aan hun bij opgevolgde staatswetten en
daar uit voortgevloeide reglementen etcetera op het stuk der jagt
geëmaneerd is toegekend.
-
Dat
van onheugelijke tijden het regt der visscherye op de rivier de Aa
binnen den gemeente door de inwooners dezelve vrij en ongekord is
uitgeoeffend en daarvan in de rustige en vredige possessie zynde,
dierhalve sustineeren een exclusief regt op de visscherij alhier te
hebben
De verpachting van de jacht aan heren
Vanaf de veertiende eeuw werd
het jachtrecht in de Meierij door de hertog in leen of als pandgoed
uitgegeven aan plaatselijke heren. In 1314 kreeg Jan van Berlaar van de
hertog van Brabant door een ruil de heerlijkheid Helmond en het
jachtrecht in de hele Meierij van 's-Hertogenbosch. De hertog behield
alleen het recht om te jagen ‘in den Parck ende in de warande Ter
Reigeren te Helmondt’. Al in de veertiende eeuw werd het jachtrecht in
bepaalde delen van de Meierij tevens aan andere heren in leen gegeven.
In 1358 kreeg Jan de Rover van de hertog met het goed Nemelaer onder
andere de warande van konijnen en patrijzen ‘in die prochien ende dorpen
van Oisterwijck, van Haren, van Helvoirt ende van Esch’ in leen. In 1387
kreeg Dirk de Rover jacht- en visrechten een mijl rondom het huis te
Rixtel, te weten de warande en patrijzen ‘binnen der dingbanck van Aerle
metten dorpen van Lieshout, van Stiephout ende van Bakele’, de visserij
aldaar, het recht van ganzenvangst en vogelarij. In die periode was ook
te Postel sprake van jachtrechten. In 1425 gelastte hertog Jan IV zijn
warandemeesters van Brabant en de kwartierschout van Kempenland de
meester van het godshuis van Postel niet te storen in het genot van de
warande van konijnen binnen Bladel, Eersel, Lommel en elders een mijl
rondom het klooster van Postel, zoals dit recht door hertogin Johanna
(1355-1406) was verleend.
Vanaf de zestiende eeuw werd
het jachtrecht in de Meierij per plaats of combinatie van plaatsen
namens de hertog van Brabant verpacht. Enkele voorbeelden: de warande
van Eersel, Bladel en Mierde werd in 1515 verpacht aan het klooster van
Postel. In dat jaar werd ook de warande van Oerle verpacht. In 1559 werd
de warande van Gestel, Strijp en Stratum voor drie jaren verpacht aan
Ricalt Coenen. In 1561 werd het recht om op patrijzen te jagen ‘bynnen
den dorpe ende prochie van Vucht ende Cromvoirt’ in pandschap en leen
gegeven aan jonker Aert Heym. In 1567 pachtte één van de plaatselijke
kanunniken voor drie jaren de warande van Sint-Oedenrode. In 1611 werd
het jachtrecht in Oss, Berghem, Nistelrode, Lithoijen, Heesch, Rosmalen
en Nuland verpacht aan Antonie de Ruyt, inwoner van 's-Hertogenbosch,
voor een periode van drie jaren. In 1614 werd vergunning verleend aan
Filips de Wale, schout van Oisterwijk, om de jacht op patrijzen en
konijnen in Hilvarenbeek te pachten voor een periode van zes jaren. In
heerlijkheden als Mierlo, Asten, Heeze, Boxtel, Budel en Heeswijk, die
onder het gezag van de hertog kwamen doordat de heer bezit aan de hertog
opdroeg en hierna de heerlijkheid van de hertog in leen hield, bleef het
jachtrecht in handen van de plaatselijke heer en werd deze niet namens
de hertog verpacht.
De verpachting van het jachtrecht in Veghel
De oudste vermelding van het
jachtrecht in Veghel dateert van 2 september 1561. Op die dag pachtte
Jan Michielss het jachtrecht in Veghel, Erp en Sint Oedenrode voor een
termijn van 6 jaren.
Toen Walraven van Erp in 1566
de heerlijkheid van Erp en Veghel pachtte hoorde daar ook de warande
bij. Tot 1639 heeft de heer het jachtrecht genoten, in dat jaar werd de
heerlijkheid afgelost.
Op 2 september 1719 verklaarde
de dan 85-jarige jonker Lambert van Gerwen de Meling op verzoek van
Gerard de Jong, secretaris van Veghel, onder ede dat hij in zijn jonge
tijd ‘sonder contradictie altijt in rust en vreden heeft gejaegt binnen
de paelen van Veghel (..) alleenelijck reserveerende de heeren
rentmeesteren der domeijnen van Brabant de coneijnsbergen’. De
coneijnsbergen lagen op het Ham.
In een legger van de inkomsten van de verpachting van de jacht door de Raad
en Rentmeester Generaal der Domeinen van 1704-1717 worden uit Veghel de
volgende personen genoemd:
Jonker van Gerwen, Adriaen
Doncquers en Mathijs Niekens.
Adriaen
Donkers verklaarde op 27 september 1745 dat hij vanaf zijn jonge jaren,
meer dan 50 jaar 'de jagt alhier tot Veghel te hebben gefrequenteert en
selfs meenigte jaeren de jagt mede in pagt te hebben gehadt, dog altijt
en onverhinderlijk opt Zontvelt aen dese seijde seekeren loop alwaer
Veghel en Jexshot scheydt, en ter plaetse alwaer de drye voorgenoemde
persoonen syn gecalangiert de jagt te hebben geëxerceert, sonder door de
voorige rentmeester vant Jexschot, off van iemant anders daar inne te
syn gestoort geworden.' Ongeveer 30 jaren geleden had een zekere Hendrik
Philipse, wonende op een van de hoeven van Jexscshot, en oppasser van de
jacht aldaar, hem wel verschillende keren gewaarschuwd 'om niet te comen
jaegen over den loop op Jeschot, want dat hij hem dan soude calangiere.'
Antonij
van Geelkerken verklaarde op 27 september 1745 dat hij de afgelopen 40
jaren 'een liefhebber van de jagt is geweest, en ook meenigte jaeren de
jagt over desen dorpe mede in pagting heeft gehadt, maer altijt en
successivelijk en sonder interruptie in den gehugte Zontvelt tot aen de
loop de jagt (..) onverhinderlijk heeft geëxerceert. Vier jaren geleden
mocht hij niet in Veghel jagen. Hij is toen naar Johan Enus, de
rentmeester van Jekschot gegaan en had van hem toen de jacht op Jekschot
gekregen.
Op 31 augustus 1718 pachtte Gerard de Jong de wildbaan of
warande in Veghel van de Domeinen tegen voor de jaarlijkse levering van
8 koppels patrijzen en 1 koppel hazen.
Op 12 december 1727 verklaarden de schepenen van Veghel dat ze op die dag op het Heselaar het
lichaam gevonden hadden van
Pieter Bouwens, oud ongeveer 40 jaren, 'in zijn leeven jager binnen
deese plaatse'. Hij had een schotwond in zijn hoofd. Aangenomen werd dat
hij gestruikeld was en dat toen zijn geweer per ongeluk afging, waarbij
hij zichzelf door zijn hoofd schoot.
Op 24 juli 1745 werd de wildbaan te Veghel gepacht door
Petrus de Jong en Antony van Geelkerken, wonende te Veghel.
Op een gegeven moment vernam Petrus de Jong
'dat
verscheyde personen, en voornamentlijk de soonen van seekeren Jasper Jan
Claessen, woonende opt Jexschot, de wilbane in seeker gehugt oft
hertgang gehoorende onder desen dorpe van Veghel, genaemt Sontvelt
grensende aent Jexschot voorscreven wiert gevioleert en geheel
weggestroopt.' Op 1 september 1745, 'wesende op eenen roomschen heyligen
dag, en wanneer ordinair soodanige stroperijen werden gepleegt', ging
Petrus de Jong met enkele trawanten poolshoogte nemen op Jekschot.
Daar troffen ze Johannis Jasper Jan Claessen, Joseph van den
Dungen, en een zoon van Nelis der Kinderen aan, die daar liepen met
geweren en honden.
Jachtbewaarders
In de achttiende werden er 'oppassers van de jacht
toebehorende aan de domeinen van Brabant' aangesteld door de Domeinen.
Zij moeten er zorg voor dragen dat ‘niemand in den districte of
wildtbaanen hetzij binnen of buten den geopenden en gepermitteerde
jagttijd en komen te jagen met roers, boogen, netten, tirassen, wippen
of strikken te stellen, kuijlen te graven, omme het wild daar meede te
dooden, vangen, quetsen of euvelen; ook dat niemant op de voorszeide
wiltbanen komen te jagen met gespannen jagt, dat is met geleende en
bijeen geraapte honden en so al met eigen honden komen te jagen, zulcx
als dan al nog geschiet in eigener persoon of door gebroode dienaars,
wijders ook goede toesigt te neemen, dat niemand wie het ook weesen mag
in den beslooten jagttijd, dat is van den 12 januarij tot den 12
september met de honden volgens haar Edele Mogende resolutie van den 15
december 1739 of tijde wanneer daar sneeuw legt in ’t veld komen te gaan
jagen met hennen honden’.
In april 1773 bracht Nicolaas
van Valderen, beëdigde jachtbewaarder te Veghel, bij de Raad en
Rentmeester Generaal der Domeinen een hond aan van Anthonij Leenders,
die ongeknuppeld bleek rond te lopen waarop volgens artikel 12 van het
jachtreglement een boete staat van twee gouden realen.
Brief van de Raad en
Rentmeester Generaal de Domeijnen aan Heijnsbergen, vorster van Veghel,
waarin vermeld wordt dat secretaris de Jongh te kennen heeft gegeven dat
een zekere Dirk Hendrik Dirks van de Ven op de 8 december 1774 in
presentie van verschillende getuigen bekend heeft 6 hazen gevangen te
hebben met strikken en dat een zekere Francis Roefs zich niet had
ontzien in het veld te schieten met een snaphaan, wat tegen het
jachtreglement was.
Na 1795
Op 16 november 1799 besloot de
municipaliteit van Veghel om te publiceren dat liefhebbers van de jacht
op de gemeente gronden zich op kunnen geven. Dit ten gevolge van een
publicatie van het uitvoerend bewind van de Bataafse Republiek van 28
oktober 1799.
Op 17 november 1700 gaven zich de
volgende personen op om te mogen jagen, vogelen en vissen: Marten van
Valderen, Johannis Antonij van de Ven, Gysbert de Roij, Jan Johannis van
Doorn en Wouter Wagemans. De vergadering besloot hen bevoegd te
verklaren om 'op gemeentens ongecultiveerde sterile gronde, heyde,
duynen, moerasse etcetera te mogen jagen, vogelen en vissen'.
Vergadering van
de muncipaliteyt op 14 september1800. Ter kennisse van de vergadering
gekomen synde dat seer veele misbruyken worden gemaakt ontrent het
jagen, en dat de resolutie van het uitvoerend bewind van 28 oktober 1799
niet in acht genomen wordt. Iedereen wordt gewaarschuwd dat de
overtreders bekeurd zullen worden.
Op 27 september
1802 werd de jacht op de gemeente gronden van Veghel in vier klampen
verpacht.
-
1e clamp
aan de oostzeyde van de rivier d’ Aa naast zeyde van Dinther. De grens
of omtrek van deezen clamp begint ten oosten aan de groote brug alhier,
lopende dan daar over den steenweg door de Straat en barriere aen de
Modderstraat voorts door gemelde straat en Beukelaarsteegd over den
grooten dijk na Uden tot aan en nevens den limiten van Uden, Nistelrode
en Dinther tot aa de rivier voorschreve, voorts langs dezelve en eyndigt
aan het punt van waar begonnen is. Van deezen clamp zyn uitgezondert de
navolgende perceelen grond waar van de eygenaaren gereserveert hebben
het recht om privatief op dezelve te jagen: Petrus de Jong, een bosch
geleegen alhier op de Watersteegd. Gepacht door Antony van den Hurk voor
7 gulden. De pagter geeft op als meedestanders de volgende persoonen:
Jacous Clerx, Johannes van den Hurk, Hendricus Snelders, Willem Willem
Verbruggen, Johannis Verstappen.
-
2e Pagt aan
de oostzeyde der rivier, zynde het overige van de jagt aan gemelde
zeijde der rivier d’ Aa, met uitzondering van: Petrus de Jong, woonende
alhier, zyn erve en hof alhier in de Straat belend aan een zeyde de
rivier. Item een mastybosch gelegen alhier aan Hennenberg. Gepacht door
Hendricus Gerbrands voor 1 gulden. Geeft op als meedestanders: Hendricus
van Gestel en Lambert van den Bosch.
-
3e Pagt
zynde den 1 clamp aan de westzeyde van de rivier d’ Aa, paald eener
zeyde de 2 pagt ende weyders de limite van St. Oedenrode en Lieshout,
d’een eynde de limite van Erp, d’ ander eynde de weg na St. Oedenrode
beginnende alhier aan de groote brug zoo voorts de weg regt uit over de
Hoogeynde, Leest en Ouden Roysen dyk door de Nieuwe steegd of dyk tussen
de oude en nieuwe erve op de Laarse heyde tot aan de limite van Rode.
Uitgezonderd: Petrus de Jong, woonende alhier: drie weyvelden. Gepacht
door Marte van Valderen voor 11 gulden. Meedestanders: W. F. Coolen en
Lambert van Valderen.
-
4 pagt zynde den 2
clamp aan de westzyde van de rivier, het overige van de jagt, paald aan
eene zeyde den 3 pagt, d’ andere zeyde de limite van Schyndel, d’ een
eynde d’ Aa neven den eersten pagt, d’ ander eynde de limite van St.
Oedenrode. Uitgezonderd: P. de Jong, een perceel nieuw erf int Eerde.
Gepacht door Joost van de Ven voor 12 gulden. Medestander is Hendricus
Verhoeven.
Op 7-9-1803 werd de pacht in dezelfde vier klampen
verpacht. Pachters waren toen:
-
1e Klamp gepacht door Lambert van den Bosch voor 7 gulden. De pagter geeft op
als meedestanders op: Joost van de Ven, Hendricus Gerbrandts en Willen
Gerbrandts. Vanaf 5-6-1804 ook H. L. van Aijsma.
-
2e klamp
gepacht door Hendricus Gerbrandts voor 9 gulden. Medestanders zijn Joost
van de Ven, Lambert H. van den Bosch en Willem Geerbrandts. Op 11
september 1803 ook
Willem
Lambert van Boxmeer.
-
3 Klamp gepacht door
Lambert H. van den Bosch voor 5 gulde. Medestanders zijn Joost van de
Ven, Hendricus Gerbrandts en Willem Gerbrandts.
-
4 Klamp gepacht door
Hendricus Johannis Verhoeven voor 6 guden. Medestanders zijn Lambert van
Valderen, Marte van Valderen en Johannes van de Laar.
Verpachting op 11-9-1806
van de jacht in vier klampen voor één jaar. Van de verpachting blijven
uitgesloten de besloten tuinen, moeshoven en erven van boerderijen en
andere huizen.
-
1e klamp
gepacht door Hendricus Gerbrandts voor 4 gulden.
-
2e Klamp
gepacht door Lambertus van den Bosch voor 7 gulden.
-
3e Klamp
gepacht door Hendricus Gerbrandts voor 5 gulden.
-
4e Klamp
gepacht door heer J. de Jong vooor 6 gulden, medestander is Lambert H.
van den Bosch.
|