Het steken van leem en het bakken van stenen

Martien van Asseldonk, 28 september 2014

Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl

 

Het gebruik van leem voor wanden en schoorstenen

 

De inwoners van Veghel gebruikten leem om fitselstekwanden en schoorstenen te besmeren. Uit de dorpsrekeningen:

 

-        1635-1636: alnoch stroij gedaen aende school dat int leem ende aen de schou gedaen worde daer voor 0-10-0

-        1643-1644: Jorden Jan Goijaerts van dat hij leem hadde gestecken voor de schoele betaelt 10 stuyvers

 

In juni 1658 werd over de kapel van Eerde geschreven:

 

Op d’ Eerde onder Oedenroode staet een cappelle (..) het muerwerck seer caduckt en slecht op welck muerwerck stont omtrent 4 voeten leeme wande meerendeel open en vergaen.

 

 

De brandt ordonnnatie van 19 december 1699 schrijft onder andere voor:

 

-        Ende eerstelijck belangende de ovens, soo ordonneren mijn heeren schepenen dat die sullen moeten werden te sijn gemetselt van goede leem en steen, ende soo haast daarinne eenige reeten mogten koomen, dat die voor eenig gebruijck aanstonts sullen moeten worden digt gemaeckt ende gestopt van ende met de selve materie ende niet met (serck), vlas oft andere todden

-        Aangaande de schoorsteenen, soo ordonneren mijn heeren schepenen voornoemt, dat die sullen moeten wesen opgetrocken van goede kalck en steen, ende soo daar eenig hout oft latwerck mogte incoomen, dat het selve met vaste leem sal moeten wesen bestreecken en overtogen, en soo worden onderhouden

 

 

Op 30 maart 1742 werd het huis genaamd het Bont Peert staande in de Straat geinspecteerd, om te zien welke reparaties daar aan nodig waren.

 

-        Van daer de schuur doorsien en bevonden dat de wande int ront en int midde van de selve niet goets aen is en dus van nieuw fitsel voorsien en met leem besmeert moet werden, gelyk mede daer aen eenige nieuwe plaeten gemaekt moeten werden.

-        De schoorsteenen die van binnen van latten gevit sijn, moeten tot voorcominge van brant beter werde versien en met leem besmeert.

 

 

Steenovens

 

Er zullen in de 15de en 16de eeuw slechts incidenteel steenovens op de gemene gronden gesteld zijn. De normale boerderij in de Meierij bestond toen uit een skelet van dragende balken (gebinten, gebonten) en de muren waren niet van steen maar van vitselwerk, een vlechtwerk van takken dat aangesmeerd werd met leem. Op het platteland werden slechts bijzondere gebouwen, kerken, kastelen, gemeentehuizen en scholen, voor zover die al bestonden, en edelmanswoningen in steen opgetrokken. De grote pachtboederijen van de geestelijke instellingen werden in de agrarische hoogconjunctuur van circa 1610 tot 1670 soms deels in baksteen vernieuwd. Het ging dan vooral om de kelder, de schouw en de schoorsteen, maar soms werd een groter deel in baksteen op getrokken. Het op locatie bakken van de benodigde stenen was niet vanzelfsprekend. Het was gebruikelijk dat de plaatselijke regenten beslisten of een inwoner een steenoven op de gemene gronden mocht plaatsen.

 

Vanaf het midden van de 17de eeuw werd nadrukkelijk gesteld dat voor het steken van leem en het stellen van steenovens op de gemene gronden toestemming van de Raad en rentmeester Generaal der Domeinen nodig is.

 

In Veghel was tot dan het geven van toestemming voor een steenoven een zaak van het dorpsbestuur, dat daarvoor een zes gulden ontving. De dorpsrekening van 1654-1655 schrijft bijvoorbeeld:

 

ontfangen van Matijs Peters ende Geraert Geraerts ter somma van 6 gulden voor gerechticheyt der backen vanden steenooven

 

De Raad van State verklaarde in 1657:

 

aengaende de gesette steenoven te Nuenen op de gemeente en het uytsteken van de spyse tot den steen den 5e deses voorgeweest, verstaet den Raad dat den Rentmeester van de Domeynen de daders sal mogen causeren voor den Leen en Tholkamer binnen Den Bosch als naer ouder gewoonte

 

In deze kwestie zocht men vanuit Nuenen steun in een verklaring door Veghel. De schepenen van Veghel verklaarden op 13 april 1658 op verzoek van Henrick Diricx de Greff cum suis, wonende in Nuenen,

 

dat alhier binnen desen dorpe van Vechel soo verre onse kennisse is streckende veel leems op de gemyntte door d’ inwoonders van den voorgenoemde dorpe Vechell is gegraven, ende daer van oock stenen gebacken, sonder daer van iemanden ietwes te betalen veel min geeyst, als alleenlyck den geenen die vant gegraven leem stenen waren backende gehouden te geven eens te somma van sess gulden ten profijts van de gemeyntte, als noch sess gulden ten behoeff der parochie kerck van Vechel, ende de selve steenen tot hen en geen profijt gebruijct, ende oock buytten als binnen desen voorscreven dorpe vercocht, sonder iemants tegenseggen.

 

Vanaf de tweede helft van de 18de eeuw verdedigde de Raad en Rentmeester Generaal van de Domeinen in toenemende mate zijn bevoegdheid om toestemming te geven voor steenovens. Hij werd sinds 1760 gesteund door het reglement op het verpachten van de houtschat, waarin onder art. 22 onder andere werd bepaald dat de pachters van de houtschat en onderrentmeesterschappen:

 

zullen moeten agt geeven dat de vroentens en gemeentens niet en werden misbruykt met het uythalen van zand of leem of steeken van groesturf... Wyders zullen de pagters al verder goede toesigt draagen, dat op de straaten, gemeentens of vroentens geen steenovens zonder permissie worden gestelt.

 

 

In 1765 verzochten zestien inwoners van Veghel de Raad en Rentmeester Generaal der Domeinen om ieder een steenoven aan te mogen leggen tussen Veghel en Schijndel, op Veghels grondgebied omtrent de Schijndels dijk. Het waren: Jan van Eert, Willem van den Broek, Jan van der Landen, Johannes van Zutphen, Jan Tijsse van Berckel, Lambert van der Heijden, Dirk Marten van Doorn, Lambert Willem van Doorn, de weduwe van Lambert Hendrik van Asseldonk, Wilm Hendrik van de Hintelt, Laurens Goort van de Rijdt, Johannes Willem Hendricx, Jan Tunis van den Bogaert, Andries van Rixtel en Lambert Willem Hendricx. De twee eersten wilden ieder twee maanden stenen bakken, de anderen ieder een maand.  Op 23 april 1766 werd toestemming verleend, onder voorwaarde dat de gemaakte kuilen naderhand weer worden geëgaliseerd.

 

In de jaren hierna is geregeld sprake van steenovens aan de Schijndelse dijk:

 

-        Brief van de Raad en Rentmeester-generaal der Domeinen van 5 april 1777 aan Heijnsbergen, pachter van de houtschat te Veghel, die de boekhouding voert van alle aangiften en de uitreiking van consentbriefjes, maar dat hij daarvoor geen geld mag vragen. Ook wordt gesproken over lieden die voornemens zijn een steenoven te plaatsen of die vast mogen beginnen met leem steken.

 

-        Brief van de Raad en Rentmeester-generaal der Domeinen van 15 juni 1787 aan de regenten van Veghel met het bericht dat 20 ingezetenen toestemming hebben gevraagd om leem te steken en een steenoven te bouwen van 23 monden tussen Veghel en Schijndel alwaar meermaals steen gebakken is, met tevens een verzoek om de stenen te mogen verhandelen.

 

-        Brief van de Raad en Rentmeester-generaal der Domeinen van 28 juli 1787 aan M. Heijnsbergen te Veghel naar aanleiding van klachten van de leemstekers aldaar die verplicht zijn de leemkuilen te dichten.

 

-        Brief van de Raad en Rentmeester-generaal der Domeinen van 4 juni 1790 aan de regenten van Veghel met de mededeling dat Willem Nouwens met nog 17 anderen verzocht hebben een steenoven te mogen oprichten van 19 monden en daartoe het leem mogen uitgraven aan de dijk tussen Veghel en Schijndel op de plaats waar dat ook het vorig jaar is geschied.

 

 

-        Resolutieboek Veghel, 11 juni 1790: Wat betreft het verzoek door Willem Nouwens aan de Raad en Rentmeester Generaal der Domeinen tot het stellen van een steenoven hebben wij geen consideratien dan alleen dat hetzelve nimmer consequentie mag hebben voor het recht van deze gemeente op de gemeentegronden.

 

-        Dorpsrekening 1791-1792: Betaald aan Antonij Peter Verhoeven voor ’t laijen der karren aan de steenoven, samen 6-1-0

 

-        Vergadering van officier, schepenen, twaalfmannen, borgemeesteren, kerk en Heylige Geest meesteren, repreesenteerende het corpus alhier op 8-5-1801. De president brengt voor een request van Antony L. van Doorn cum suis aan het departementaal bestuur om leem te mogen steken om 10 monden stenen te bakken, welk verzoek in handen van de vergadering is gesteld voor advies. De zaak wordt overgelaten aan de municipaliteyt. Het verzoek wordt toegestaan, mits het leem te graven daar ’t minste nadeel aan de gemeente toebrengt, ’t geen behoord door de municipaliteyt te worden aangeweesen, als ook dat haer te maken kuylen weder worden gesligt.

 

-        Vergadering van het gemeentebestuur op 25-5-1803. Is wyders op tafel gebragt het request door Johannis Dirk van Doorn cum suis aan het departementaal bestuur van Braband verzoekende permissie om op den gemeint te mogen bakken een steenoven van tien monden en het leem daartoe nodig te steeken. In aanmerking genomen zynde zulx niet tot nadeel strekken konde, en ofschoon aan de raad dezer gemeente, als vervangende de corporeele vergadering, het recht om zodanige verzoeken finaal uit kragte van hun Edel Mogende resolutie van 20-1-1790 te accordeeren volkomen is competeerende, is geresolveert een brief te sturen aan de commissie van politie en economie uit het departementaal bestuur van Braband. Daarin staat dat Johannis Dirk van Doorn de steenoven op wil richten aan de linkerzijde van de dijk naar Schyndel, in het Veghels Broek. De gemeente heeft geen bezwaar, maar uit deze brief mogen geen consequenties getrokken worden wat betreft de resolutie van 20-1-1790.

 

-        Vergadering van het gemeentebestuur op 22-5-1805. Geleese het request van Hendricus van Hoof aan het departementaal bestuur om permissie om in 1805 ter gewoone plaatse aan de linkersyde van den zogenaamden Schyndelsen dyk te mogen stellen en bakken van een steenoven van zeven monde en het benodigde leem aldaar te steken. De gemeente wordt om advies gevraagd. Het verzoek kan worden geaccordeerd. Eindelyk daar men van tyd tot tyd ondervond dat de steenen alhier gebakken tot eenerlijk soort behoorende veelal in groote, doordien er geen vast bepaalde groote op is, verscheelen, waardoor veroorzaakt word dat soms de steenen in een vorig jaar gebakken met die van een volgend in geen goed verband kunnen verwerkt worden, neeme wij de vryheid U lieden by deze te verzoeken het daar heen gelieve te derigeren dat voortaan alhier geen andere steenen worden gebakken dan die welke met welgeproportioneerde vormen, alvorens tegen vaste slapers, daar toe van gemeentes wegen aan te schaffen, geconformeerd, goedgekeurd en gemerkt, gemaakt zijn.

 

 

Regulering van het steken van leem

 

In de keuren zijn bepalingen met betrekking tot het leem opgenomen. Er werd bepaald waar gestoken mocht worden, door wie (alleen Veghelaren, in 1804 hebben die een briefje nodig) en dat na het steken de gaten gedicht moeten worden.

 

Keuren van 1559:

 

-        9: Item dat nyemant egeen torff, aerde, leem noch rossen off vlaggen vueren en sal vuyt onser parochien van Vechel, op vyftehalven Carolus gulden.

-        10: Item dat nyemant die egeen parochiaen van Vechel en is en sal mogen steecken oft graeven eenighe rossen, leem, aerde ofte huysvlaggen tot wat plaetse dattet waer op onser gemeynte, op vyftehalven Carolus gulden.

-        78: Item die leem graeft op onsen gemeynte, dat hy die culen weder inslichten sal op een Bosch pont ende opt leem te verbeuren.

-        108: Item dat nijmant egeen leemscuyllen maecken en sal oft graeven in die groese tusschen den Berch van Aert van Ham ende Cataryn Joost Lensen op een Bosch pont ende daer sal alleman aff mogen beceuren.

 

 

Keuren van 1785:

 

-        Item dat geen buyten ingesetenen of een ingeseten aan een vreemde mag russen, vlaggen, leem, landt, hey of torf sal moogen haelen of leveren op peene van ses guldens.

-        Item die geenen die leem graeft op deese gemeente sal verpligt syn de cuylen wederom toe te vullen en sligtem en sullen deselve op geen twee royen na de cuylen aen de weegen mogen maken op peene van drie gulden.

 

 

Schutreglement van 15 maart 1804:

 

-        Art. 41: Van sgelijke zal niemand van nu voortaan geoorloofd zyn eenig zand of leem in de gemeene heide te steeken of te graaven dan alleen ter plaatse daar hun zulks door den schout-civiel en leden van het gemeente bestuur bij publicatie of andersins zal worden aangewezen en vrij gelaten op verbeurte vant gestooken of gegraven zand en leem en eene boete van drie guldens.

-        Art. 42: Alle de geene welke zand of leem steeken of graaven ter plaatse daar zulks in voege vermeld geoorloofd en vrij gelaaten zij, zal een ieder de door hem gemaakte en gegraaven kuilen dadelijk met de boven spijs en aarde wederom behoorlijk moeten aanvullen op peene van drie guldens.

-        Art. 44: Indien iemand bevonden wordt in de hier voor verboodene plaatsen met karren en paarden of trekossen rossen, turf, vlaggen, strooysel, zand of leem te haalen, zal de zodanige verbeuren eene boete van drie guldens.

-        Art. 45: Geene ingezetenen van andere plaatsen zullen alhier in de gemeentes broeken, vroentes, vennen, weiden of heiden eenige rossen, turven, vlaggen, strooijsel, zand of leem mogen steeken, maayen of graaven op peene van twaalf guldens.

-        Art. 46: En indien ingezeetenen van andere plaatsen alhier in de gemeentes broeken, vennen, vroentes, weiden of heiden bevonden worden met karren, paarden of trekossen rossen, turven, vlaggen, strooijsel, zand of leem te haalen, zullen dezelve verbeuren de karren en paarden of trekossen en bovendien eene boete van twaalf guldens.

-        Art. 47: Wordende egter van de twee laastgemelde articulen uitgezondert zodanige buiten gezeetenen welke tot het mede gebruijk dezer gemeente wettig gerechtigd zoude mogen zyn, als mede de zodanige welke door het gemeente bestuur bij een schriftelijk consent briefje het haalen van een of meer karren leem zal zyn gepermitteerd voor zo verre deeze permissie aangaat en verder niet.

 

 

Vergadering van schout en leden vant gemeentebestuur op 7 juni 1804. Is besloten ingevolge artikel 41 vant schutreglement dezer gemeente de plaatsen tot het steeken en graaven van zand en leem aan te wyzen by de volgende publicatie. Het graven van leem: het broek agter den Eekelkamp tot aan de Halvelden tegen den Eerdsen voetpad en den Schyndelsen dyk, en de gemeente agter Gielenskampen tegen d’ erven van Jan Philip Heesackers en den oude Roysen dyk en verders niet.

 

 

Hoe het bakken van stenen te werk ging

 

L. van de Ven in Brabants Heem (1954) 87-89:

 

In den 'leegen tyd' van de boeren (nadat de haver was gezaaid tot aan de oogst) werden vroeger steenovens gestookt. Leemhoudende grond was daarvoor geschikt. Wanneer een boer van plan was, in den vroegen zomer een steenoven te stoken, moest heel den winter gezorgd worden voor masten mutserden, die in een zeer groot aantal gebonden moesten worden in de bosschen en voor een groote voorraad mastenkloven.

Wanneer dan het steenbakken in een veldoven ging beginnen, waren acht personen noodig. De leemgrond werd door twee leemstekers uit den grond gehaald en in een leemmolen geworpen, die door een paard werd getrokken en waarin het leem werd fijn gemalen, zoodat het bewerkt kon worden. Een leemkruier bracht met een kruiwagen het leem bij de vormtafel. Een meisje wierp telkens een bol leem, waaruit dan één steen gevormd kon worden, op de vormtafel. De steenmakker sloeg dien bol leem in den steenvorm, die dan met de hand glad gestreken moest worden. Er waren vormen van één steen en vormen van vijf steenen naast elkaar. Die vormen, gevuld met natte steenen, werden door drie jongens weggenomen van de vormtafel. Om de beurt moesten die jongens dan die gevulde vormen wegdragen en op de droogden neerleggen om te drogen. De ledige vormen moesten zij weer terugbrengen naar de vormtafel. Als er hard gewerkt werd, dan kon men zoo per dag zes a zeven duizend steenen vormen, die dan den volgenden dag in een stroohal werden ondergebracht om verder te droogen. Als er ongeveer honderdduizend steenen klaar waren, dan was dat voldoende om een steenoven in elkander te zetten.  Dan werd er feest gevierd bij den eigenaar van den steenoven.

Na drie of vier weken moest dan de veldoven in elkaar worden gezet om met het stoken te kunnen beginnen. Met handenarbeid moesten die honderdduizend steenen worden opgestapeld. Dat was een groote kunst, om te bereiken, dat de steenoven goed trok en de steenen niet te hard werden gebakken. De heele buurt werd verzocht, om te komen helpen. Veertig a vijftig man was noodig, om dat werk in 1 à 2 dag klaar te maken. Want om het regengevaar mocht de oven niet zo lang blijven staan. Het heele werk werd kosteloos verricht. Er werd plezier bij gemaakt en een enkel borreltje en na den middag een glasje bier was hun loon.

De steenoven was als volgt ingericht: Er werden tien stookpijpen gemaakt, elk 5 meter lang en 3 meter hoog. ledere stookpijp kon tienduizend steenen hard stoken en droeg den naam van 'een mond steen'. Zij werden alle tien tegen elkander gezet en de steenen er op gestapeld en de veldoven was klaar om aangestookt te worden. Acht à tien dagen waren noodig om de steenen hard te stoken met hout. Voor iedere stookpijp waren noodig 1.000 kg mastenkloven van een halven meter lang en duizend masten mutserden. De eerste vier dagen moesten twee mannen dag en nacht stoken met mastenkloven en de volgende dagen drie mannen dag en nacht met masten mutserden, die met groote moeite in de stookpijpen moesten gebracht worden en dan door den grooten trek in de stookpijpen werden voortgezogen. De stookpijpen waren achter dicht, zoodat de vlammen door de opgestapelde steenen werden gedreven en boven den steenoven ten laatste uitkwamen.

De prijs der steenen was tien gulden per duizend steen. De boeren moesten dus zelf die steenen voor dien prijs nog leveren in de naburige dorpen met hunne hoogkarren over de slechte wegen, die er toen nog waren. Dit werk werd dikwijls in den vroegen morgen gedaan (om vier uur op, zoodra het licht werd), om weer thuis te zijn, als in den zomer het werk op de boerderij moest beginnen. Alles tezamen bracht het een mooien cent op, maar men had het niet voor niets.