Bossen en bomen

Martien van Asseldonk
8 november 2014
Deze gegevens mogen gebruikt worden onder verwijzing naar: Martien van Asseldonk, www.oudzijtaart.nl

In de Vroege Middeleeuwen waren grote delen van de Meierij nog bedekt met bos. Een vroegmiddeleeuwse bosnaam in Veghel is Boekt (verwijzend naar beuken). Op de Boekt was al in de vroege middeleeuwen bewoning. Nabij lag een akkergebied, Akert genaamd. Het bos op en bij de woon-akkergebieden werd gebruikt voor beweiding en bosproducten. Men liet varkens onder de bomen en in het struikgewas hun kostje bij elkaar scharrelen, het zogeheten akeren. Er werd gevist en gejaagd. Er werd hakhout uit het bos gehaald. Er werd groot bouwhout uit het bos gehaald om na pakweg een generatie de boerderij en bijhorende waterput te herbouwen. Er werd hier en daar houtskool gebrand. Dan waren er nog de ontginningen (kappen, rooien, afbranden) voor landbouwdoeleinden. Sommige gebruikswijzen konden weinig kwaad, andere waren direct of op termijn schadelijk voor het bos. Omstreeks 1200 had de Meierij daardoor een parkachtig landschap met uitgestrekte loofbossen en bosschages, akkers, weiden, verveende vennen en ook heidevelden en zandverstuivingen. Het overgebleven bosareaal verminderde tussen 1200 en 1400 drastisch. Behalve de sterke bevolkingsgroei droeg ook de handel in hout, op gang gebracht of versterkt door de integratie van het gebied in het hertogdom Brabant, daar aan bij. De gekapte bosterreinen, die niet verder ontgonnen werden, verwilderden snel tot heidevelden.

In de Veghelse archieven zijn veel verwijzingen naar bossen, bomen en struikgewas. We geven enkele voorbeelden.


Bos, woud, hout en loo

In 1311 kreeg de heer-in-spé van Jekschot van de hertog het recht om zijn varkens te laten akeren in de bossen van de hertog. In 1359 was het bos bij Jekschot verdwenen en vroegen de Rooise boeren aan de hertog wat er in de oorkonde van 1311 precies bedoeld was. De hertog antwoordde dat zijn bos inmiddels de gemene gronden van Sint-Oedenrode waren geworden en dat de heer van Jekschot der ghemeynten van Sente Oeden Roeden ghebruken zal ende syne beesten gelyc den anderen luden van Sente Oeden Rode dair op driven ende driven doen. Het recht om varkens te akeren in de bossen werd dus aangepast tot het recht om beesten (runderen, schapen) op de gemeint te laten grazen. Het bos bij Jekschot was tussen 1311 en 1359 grotendeels verdwenen.

Het hertogelijk leengoed Overaa te Veghel wordt in het oudst bewaard gebleven leenboek van 1312 omschreven als: mansum unum et I ghewelt en la Woude.

Het woord 'gewelt' komt ook voor in de uitgiftebrief van Jekschot van 1311, en daar wordt het uitgelegd als gebruiksrechten in bossen:

Voort soo geeve den voorseide Willem volcomen gewelt in onse woude van borninge (= brandhout) ende van timmeringe (= timmerhout) tote alle sijne goederen hier voorgenoemd, gelijk dat ander onse manne voor¬maals geplegen hebben daar, ende ook van eijckerne te siene besten (= akeren van varkens).

In het hertogelijk leenboek van 1312 wordt ook vemeld: V bonaria paludis sita in nemore de Erde (5 bunder broekland in het bos van Eerde).

Op 3-12-1433 droeg Leunis Janss van Erpe op aan Gerit molner van Kilsdonc, Willem van den Wijngart en Willem Jan Aelbrechs al het hout in het grote bos (nemore) van Myddegael binnen 'den naesten graeve vierkant omgaende'. de kopers moeten dat hout binnen drie jaar kappen.

Op het Dorshout lag een beemd in het Eerderwout. De naam wordt vermeld in 1646-1697. Gijsseling geeft als betekenis voor woud 'bosachtig, moerasachtig terrein'. Omdat het een beemd was, kan dit wel kloppen.

De veldnamen Bos en Bussele (Bus, of Bussele is een verkleinwoord van bos) komen in Veghel veelvuldig voor, vaak in samenstellingen, zoals Elsenbos. De Boschcamp op Zijtaart verwijst niet naar een bos, maar naar de familie Van den Bossche, die deze kamp in de vijftiende eeuw bezat.

Andere veldnamen die naar bos verwijzen zijn het naamelement hout, zoals in Dorhout en Houtstreep, en dce veldnaam Loo. Er lag een Loo in Eerde, en van de naam Vechele wordt aangenomen dat het achtervoegsel -le, een verkorting is van -loo. De Loo-acker in Zijtaart was afgeleid van Loij, de naam van een vroegere eigenaar.

Spek bespreekt in zijn proefschrift de naam Loo uitgebreid:

Hij schrijft dat volgens Blok de naam loo uit de Vroege Middeleeeuwen stamt, hoewel de naam ook in latere perioden is toegepast. De uitgang -loo is ontstaan uit het Germaanse lauha (bos). De naam loo werd gegeven aan lichtrijke bossen met een relatief open structuur. Dat kan een gevolg zijn van de lichte bodem, of langdurige begrazing of andersoortig gebruik door de mens. De term loo bevat alle degradatietostanden van beweid natuurlijk bos, inclusief de uiteindelijke ontginning tot cultuurland. De nederzettingen in Drenthe die in de (Vroege) Middeleeuwen een naam met de uitgang loo hebben gekregen, liggen vrijwel zonder uitzondering in gebieden die vanaf de Vroege prehistorie vrijwel continu bewoond zijn geweest. We kunnen er vanuit gaan dat de bossen in de wijde omtrek van de prehistorische nederzettinegn met grote regelmaat zijn beweid, wat tot een relatief open type bos leidde, Op een gegeven moment besloot men op een geschikte open plek in een dergelijk gebruiksbos een nederzetting te stichten. De nederzetting kreeg in veel gevallen den naam van het open bos waarin zij gelegen was. Plaatsnamen met de uitgang loo dienen dan ook steeds als secundaire nederzettingsnamen worden beschouwd.

Deze gedachtengang kan goed op Veghel toegepast worden. Vanuit het domein op de Boekt werden de bossen in de omgeving beweid en gebruikt, onder ander langs de Aa ten noorden van het domein. Daar onstond een open bos met de naam Vecheloo of Vechele. Hier werd in de twaalfde eeuw een secundaire nederzetting gesticht, wat nu het centrum van Veghel is.


Bomen en struiken

Er zijn ook veldnamen die naar bomen verwijzen, waardoor we een indruk krijgen van de bomen die er in Veghel groeiden. Dat waren beuken, eiken, elsen, wilgen, berken, espen en dennen. De oudste naam in deze categorie is Boekt, het toevoegsel -t wijst er op dat dit een vroegmiddeleeuwse naam is.

Het naam-element Hees verwijst naar struikgewas (Heesacker, Hees, Hezelaer), evenals elementen met Doorn, zoals in Doornhoek en Doornbosch. Haag kan naast heg ook kreupelhout betekekenen.


Laar-namen

Er zijn in Veghel de volgende laarnamen ge-inventariseerd:

- verwijzend naar bomen: Hezelaar, Beukelaar, Hulselaer
- verwijzend naar vorm of geografie: Bredelaer, Hogelair
- vewijzend naar de bodem: Keselaer (kiezel), misschien een eigenaam
- verwijzend naar gebruik: Hoflaer, Tillaer (mogelijk van telen)
- verwijzend naar eigenamen: Davelaar, Pettelaer
- betekenis van voorvoegsel onbekend: Brobbelaer, Schimmelaer

Als we deze naam op de kaart plaatsen dan vinden we dat Schimmelaar en Perlaar in een gebied liggen dat al vóór 1190 privé-eigendom was. Bij Schimmelaar kunnen overigens vraagtekens gezet worden, want het is mogelijk dat de variant 'scymmelrot' uit de late middeleeuwen (Bosch Protocol) een meer oorspronkelijke vorm is van deze naam. Ook de Laaracker en Schuifelaar lagen in deze oude gebieden, maar dat zijn geen klassieke laar-namen. Laaracker heeft een andere structuur, hier is laar een nadere bepaling of voorvoegsel van acker. In dat geval kan laar bijvoorbeeld een eigennaam zijn. Scheifelaer is afgeleid van Schuifelaar. Schuifelen betekent turf steken. Schuifelaar is daarom waarschijnlijk ook geen klassieke laar-naam. Dan houden we maar één, misschien twee, laar-naam over in het gebied dat in 1190 in privé-handen was.

De meeste laarnamen liggen in 1190-1314 uitgegeven gebieden: Beukelaar, Bredelaer, Brobbelaer, Davelaer, Hezelaer, Hoflaer, Hulselaer, Keselaer en Tillair. Het Hogelair is de jongste naam: dit perceel werd pas in 1445 uitgegeven.

Blok verklaart 'laar' als ‘...een deel van een al of niet moerassig bos, dat door mensen speciaal gebruikt werd om te kappen of om vee in te weiden en dat daardoor een open plek in het bos werd.’ Leenders (Turnnoutervoorde) schrijft: In het aanvankelijk bosrijke landschap zullen open plekken in het bos het meeste en beste gras hebben en daarom als voorkeur-weideplekken zijn gaan functioneren. De concentratrie van beesten zal een open plek geleidelijk vergroot hebben, wat deze aantrekkelijk maakte als nederzettingsplek. Als vervolgens de rest van het bos verwijnt dan blijft de laar als gemeenschappelijke weideplek of zelfs dorpsplein over.

Op onderstaande kaart zijn de laar-namen met blauwe stippen aangegeven. Rood was in 1190 al privé-grond, geel werd in 1190-1314 uitgegeven en groen tussen 1314 en 1780. Gezien de verklaring 'open plek in een bos' kunnen laarnamen al in gebruik zijn geweest voordat de betreffende percelen uitgegeven werden. Kennelijk zaten er onder de uitgiften in de periode 1190-1314 ook bossen. Dat geldt ook voor het eerder genoemde Eerderwoud in het Achterste Dorshout. Deze beemd werd in 1314-1340 uitgegeven.




De veldnamen bos en bussele komen wel voor in de gebieden die in 1190 al in privé-handen waren.


Reconstructie: Veldnaam: Uitgifte:

Aantaal Bussele voor 1190
Armen eeusel Busdries voor 1190
Armen eeusel Bussele voor 1190
Hamse Hoeve Bussele voor 1190
Heisbos Busselen voor 1190
Heise Bunders Busselen voor 1190
Hoge Akker Ham Bussele voor 1190
Kackart Bussele voor 1190
Kleine Hintelt Bussele voor 1190
Vossenhool Bussele voor 1190
Derpt Bussele 1190-1314
Vrensse Acker Bussele 1190-1314
Lage Biezen Bos 1190-1314
Zondveld Hoog Bos kort voor 1311
Zondveld Midden Bos kort voor 1311
Jekschot Sint-Oederode Hoeve ten Blixembossch kort voor 1311
Hoog Buschacker 1314-1340
Hoog Bos 1314-1340
De Bus Bus 1449


De conclusie is dat de bossen veelvuldig voorkwamen in de gebieden die in 1190 al in privé-handen waren, en de laren, of open plekken inde bossen in veel mindere mate. De laren vinden we veelvuldig in de gebieden die in 1190-1314 uitgegeven werden. Maar de laren verwijzen wel naar de toestand van die later uitgegeven gebieden. vóordat de percelen verkaveld en verkocht werden.

Een mogelijkeverklaring is de lokatie. De laren bevinden zich op het overgangsgebied tussen de oudste hogere gronden en de nattere broeklanden, waar in die visie veel van dergelijke open plekken in het bos voorkwamen. Een andere mogelijke verklaring is de periode. Misschien waren de laar-namen voor pakweg het jaar 1000 of 1100 nog niet in gebruik. In de oudst uitgegeven waren de bossen dan al verdwenen voordat de laarnamen opkwamen. Mogelijk kan het ontstaan van die open plekken of laren in verband gebracht worden met de sterke bevolkingsgrouw in de periode circa 1000-1315. Die groei bracht een intensiever gebruik van het bos voor het weiden van vee en het kappen van hout met zich mee, waardoor de open plekken of laren ontstonden die we nu nog kennen als de veld- (of inmiddels gehucht- dan wel straat-) namen als Beukelaar, Hezelaar en Keselaer. De Tillaer bestaat nu nog voort in de familienaam Van den Tillaart.


Een verklaring over de bossen uit 1807 van het gemeentebestuur

Vergadering van het gemeentebestuur op 6-3-1807. Is besloten om op aanvraag het volgende op te geven aan de gecommitteerde tot het werk der verponding over ’t arrondissement St. Oedenrode.

- De grootte der landerijen was ten jaren 1793 volgens meeting als volgd:
o Bouwland 4.691 lopens en 19 roeden
o Groes en hooylanden 6.069 lopens en 32 roeden
o Bossche 418 lopens en 20 roeden

- het soort van hout in de zogenaamde bossche wasschende is masthout, berke en elsen schaerhout. De hoeveelheid van ’t eerste hout, dat doorgaans en op de meeste gronden slegt en op zommige in weerwil van alle mogelijke pogingen by aan kweeken van ’t zelve besteed in ’t geheel niet wascht, is zeer gering en zoals met het schaarhout gelegen is, maar van het elsen zonder aanhouden mesten in ’t geheel niet wast. Van ’t berken en word slegts in de oude heyvelden die toch onder den naam van bosch, hoewel zij die met regt niet verdiene, bekend zijn, hier of daar op verre afstand van elkander een oude stronk of jong uitgeslagen kwynende planten gevonden.


Privé-bomen

Al in de late middeleeuwen zijn er berichten van bomen op eigen grond die overgragen werden aan anderen. Enkele voorbeelden.

- In 1393-1396 verkocht de eigenaren van de hoeve Langevelt 91 eikebomen op zijn hoeve aan Jan, mulder, en Deenken Fyensoen. (BP-1180, fol. 173)
- Op 3-7-1445 verhuurde Jan van Erpe, zoon van Jan voor 20 jaar een kamp land bij de hoeve van Middegael geheten die Scorfthove. Eens in de 20 jaar moeten de huurders die kamp met elsen beplanten. De verhuurder kan elk jaar één pleyt turf laten steken in die kamp. (BP-2115, fol. 313v)
- Op 8 februari 1535 werd een stuk grond genoemd het ‘Scoelckerckhoff houtwasse ende willigen daer rontom staende’ verpacht aan Peeteren sone wijleneer Horxse, chirurgijn.


De voorpotingen

Om in de behoefte aan brand- en timmerhout te voorzien en om zandverstuivingen tegen te gaan werd vanaf omstreeks 1400 aan gemeenschappen verlof gegeven om op een strook van enkele tientallen meters breed vanaf de erven langs de wegen of op willekeurige plekken in de heide bomen te planten. Deze vergunningen werden pootkaarten en het recht van voorpoting genoemd. De boom was van de eigenaar van het aangelegen erf.

De keuren van 1559 vermeldden over de voorpotingen:

- Inden iersten dat een jegelycke ingeseten parchelen heesters sal mogen poten buyten syn erve twee roeijen, ende die sal een jegelycke die se geset heeft mogen gebruycken ende affhouwen, maer daeraff egeen eyckelen slaen oft raepen, op een Philippus gulden.
- Ende nyemant en sal heysteren oft ander hout mogen poten buytten die twee roeyen, ende oft ymant dede, soo muegen die gebuir alsulcken hout affhouwen tot der gebuir oirbare ende profyt, ende geenderlei hout te begraeven ende te beputten.
De eikels waren dus niet voor de eigenaar van de boom. Die mocht iedereen rapen. In 1662 werd dat veranderd. Op 30 september 1662 ordonneerden de schepenen van Veghel:

dat niemant sich selven sal hebben te vervoegen onder de eijcke boomen diewelcke een ander sijn toecomende om aldaer ofte onder deselvede eeckelen af te slaen ofte werpen, tsij met cluppelen ofte andersints op peene van vijf ende dertich stuyvers, te verbeuren het derde part ten behoeve van den armen, ende reste ten behoeve van den heere officier

Dit wordt herhaald in de keuren van 1785:

- Dat een iegelyk voor syn erve sal mogen pooten volgens oude kaerten en privilegien en dat niemandt vreemts eenig eikelen van de eyke boomen sal mogen slaen, werpen of schudden dan den eygenaer op peene van eene gulden.

De inwoners van Veghel kregen op 5 april 1629 van de Rekenkamer te Brussel een pootkaart met het recht om voor de particuliere erven een strook van 80 voet breed met bomen te beplanten (1 voet is ongeveer 30 centimeter). De inwoners van veghel wezen er op dat ze volgens hun keuren van 1559 al het recht hadden om een strook van 40 voeten voor de erven te beplanten, al was de brief verloren gegaan. De strook van 40 voeten was gebruikelijk in de pootkaarten die tussen 1428 en 1468 uitgegeven werden. Daarvóór werden er smallere stroken en daarna brede stroken toegestaan. De eerste Veghelse pootkaart waarschijnlijk in de periode 1428-1468 uitgegeven is geweest. In 1629 werd de strook voor de erven die beplant mocht worden verbreed tot 80 voeten.


Het hout van de gemeente bij de Veghelse Kapellen

In 1658 werden door de overheid de Veghelse kapellen beschreven, om beter te kunnen beslissen wat er mee moest gebeuren. Daarbij worden ook bomen vermeld.

- De kapel op het Dorshout: om deselve staen 4 à 5 eijckeboomen
- De kapel op het Havelt: om dese staen ontrent 160 à 170 opgaende eijckeboomen, die onses oordeels wel ten behoeve vant lant mogen vercocht worden
- De kapel aan de Hei: om dese staen 120 à 130 jonge eijcke opgaende boomen wel wassende die deseleve behooren te blijven staen, mits dat opt getal acht genomen werde ende daer van notitie gehouden, anders souden die vande gehuchte daer lichtelijck eenige van affhouwen, want sij seggen die selffs geplant te hebben ende dienvolgens haer toe te behooren
- De kapel in d'Eerde: om dese cappelle staen omtrent 30 jonge eijckenboomen

Uit deze beschrijvingen blijkt dat het land het eigendom van de eikenbomen pretendeerde. In 1648 waren immers alle kerkelijke goederen aan het land komen te vervallen. Die opvatting werd door de inwoners van Veghel betwist, getuige de volgende aantekeningen in de dorpsrekeningen:

- 1654-1655: betaelt aen Peter Roelofs, herbergier, ter somme van 2 gulden 6 stuyvers 1 ort als wanneer de regeerders waren getuygen leydende oude lieden dat de poterijen ontrent het Heijs cappellleken waren gestelt ende geseth by de nageburen aldaer om tots gemeynt profyt gebruyckt te wordden

- 1656-1657: Henrick Thonis ende den president gevaceert tot Rode om den rentm(eeste)r Battem te spreken aengaende het affhouwender boomen vertert 23 stuyvers

- 1658-1659: Alsnoch in den jaere 1656 heeft moeten repareren de brugge gelegen in onse gemyntte over der revire der Aa ende dyenthalven is affgehouwen ende aengeslagen het houdt staende ontrent de cappellen op de gemeyntte aldaer, overwelck affhouwen den rentmeester Battem de gemyntte hadde becalangeert ende de regerders geciteert voor den Rade van Brabant in Scravenhage, waer tegens de gemyntte mosten rescriberen ende doen gegeven soo voor advies ende andere oncosten gedaen in tegendeel van dijen tot mantinue van onse gerechticheyt, belooptt 30 gulden

Kennelijk bleef de gemeente (op zijn minst gedeeltelijk) eigenaar van het hout bij de kapellen gezien de volgende inkomsten in de dorpsrekeningen:

- 1662-1663: ontfangen schaerhoudt op de dijcken aen de capelle 4-8-0
- 1665-1666: Item stellen seij rendanten van hout aen de kapel verkocht 2-14-0
- 1674-1675: Noch hout verkogt aen de capel gedaen bij de borgemeesteren 2-2-0

In 1723-1724 was er sprake van nieuwe aanplant bij de Haveltse kapel:

- 1723-1724: 29 februari 1723 betaalt aen Jan Hendrik Hacken wegens arbeijtsloon verdient int planten ende omringelen der heesters aen de Havelse capel 7-10-0


Het hout van de gemeente langs de wegen en op de gemeint tot 1749

We geven hierna slechts een klein deel van de vermeldingen van bomen en hout vermeld in de dorpsrekeningen.

De eerste keer dat er in de dorpsrekeningen inkomsten en uitgaven vermeld worden in verband met bomen en hout (afgezien dan van het hout en bomen bij de kapellen) dateert uit 1669-1670:

- 1669-1670: betaelt aen Jan Gerits van houtt te houwen aen de Kerckdyck, dry ende eenen halven dach, ider dagh comptt van ider dagh thien stuyvers

In 1702-1703 is voor het eerst ook sprake van aanplant langs de Schijndelse dijk:

- 1702-1703: De rendanten hebben betaalt voor willige en populiere pooten langs den dijck na Schijndel 39-2-0
- 1702-1703: Ende aan Marten Oppers, Aart Teunis Umans en Ariaan Peters voor arbeijtsloon int setten van de selve 17-12-8
- 1740-1741: aan Adriaan Cornelis Boermans voor ’t planten van pooten opden dijk naar Schijndel 2-12-4
- 1741-1742: Betaalt aan Jan Hendrik Gijsberts van der Schoot wegens 530 willige pooten, gelevert en postia geplant op den dyck naast Schijndel 24-0-0
- Op den 12 november 1778 is naer publiecq ende voor alle man vercogt eenige eyke bomen staende aem den dyck lopende na Schyndel en eenige spaenderen en tacken van de omgedaene bomen en handtweysers en daer van volgens conditie gemaekt 50-7-0

In 1722-1723 ook naast het voetpad naar Uden:

- 1722-1723: betaelt aen Huybert Queens voor ’t maken van heestercuijlen nevens den voetpadt naar Uden 5-0-0
- 1769-1770: aen Hendrik Clerx voort aenspayen van de berken op den voetpat na Uden 1-10-0

En op de dijk naar Erp:

- Den 19 februarij 1748 publiecq vercogt eenig gemeentens schaarhout staande op den dijk na Schijndel en Erp en daar van ontfangen 11-15-0
- Den 7 october 1752 publiecq vercogt de willige op den dijk na Erp en daar van ontfangen 28-0-0

Ook werden er bomen geplant voor de pastorie:

- 1731-1732: Op 11 meert 1731 aan Jan Eijmbers voor ’t setten van boomen voor de pastorye 0-8-0
- Op de derde february 1791 zyn na voorgaande publicatie publiecq en voor alle man vercogt geworden drie boomen staende voor de pastorije alhier en is daar van gemaakt volgens conditie 14-12-0

Bomen op het kerkhof:

- 1738-1739: ontfangen wegens ’t schaarhout op de deijken en op de kerkhoff publlicq vercogt 20-2-8
- 1745-1746: betaelt aan Joannis Corsten van de Ven, schepen, voort planten van linde boomen aan de kerkhoff 1-2-0
- 1758-1759: betaalt aan Hendrik van der Putten voort plat snoijen van de gemeentens linde boomen om den kerckhoff 1-10-0
- 1761-1762: betaalt aan Hendrik van der Putten voor snoijen en platscheeren van de gemeentens boomen om ’t kerkhoff 1-10-0
- 1762-1763: betaald aan Cornelis de Lorge voort snoijen van de gemeentens linde boomen om de kerckhoff 1-10-0
- Den 28 july 1766: nog vercogt snoijsel gecomen van de linde boomen om de kerckhoff en daar van ontfangen 1-2-0
- Op den 20sten october 1796 is publieq en voor alle man, in gevolge genomen resolutie van regenten dato 6 october daar te voren, vercogt den grooten linde boom agter den thoorn benevens de verdere linden bomen op den kerkhoff en is daar van gemaakt 102-11-0

Bij het bleekveld:

- 8 november 1750 enige weijnige quade eijke boomen staande over de Brugge aan de Bleijk publicq vercogt 9-9-0

Rond het huis van de koster-schoolmeester:

- Ontfangen wegens schaarhout staande int ront van den hoff van de costerye huysinge den 25 maart 1755 publicq vercogt 9-12-0
- 1755-1756: betaalt voor pooten te setten aen de schoolmeester hoff 0-12-0
- op den 25 maart 1760 publicq is vercogt het schaarhout staande om den hoff van den schoolmeester 3-0-0
- op den 14 april 1766 publicq vercogt eenige willige boomen staande om den hoff van den schoolmeester en dieswege ontfangen 3-10-0
- 1777-1778: aen J. Brug, schoolmeester cum suis, voor nege lindebomen voort schoolhuys tot belemmering van de son en aen den predikants woning de pomp verdient, samen, synde daer onder lindebomen om de schutskoy geplant 5-19-0
- 1780-1781: aen den schoolmeester J. Brug voor verschot van jongen linden boomtjens om te setten voor de school huysinge voor de son, betaelt 0-10-0


De oorlog en de ordonnantie van 1749

Legers deden een aanslag op de houtopstand:

- 1748-1749: Den 30 januarij 1749 ontfangen vant gelooft hout tgeene op ordre van zijn excellentie den heer Baron van Haarn gedeputeerde ter velde in den gepasseerde jare was gehakt en tot magazijne voor de troupee geformeert publiecq vercogt 299-3-0

Dit betreft de oorlog die in 1741 tussen Frederik II van Pruisen en troonopvolgster Maria Theresia van Oostenrijk uitbrak rondom de erfenis van de Oostenrijkse keizer. In 1745 verplaatste de strijd zich naar de Zuidelijke Nederlanden. Oostenrijkse en Franse troepen verbleven soms binnen Staats-Brabant. Van de bevolking werd gevraagd of zij de legers van voedsel wilden voorzien of als voerman met de troepen mee wilden gaan. p 18 oktober 1748 werd in Aken de vrede getekend. Maria Theresia werd daarbij als keizerin erkend.

Tijdens deze oorlog hadden de wegen en bomen op het platteland van de Meierij veel te lijden gehad. Een plakaat van 13-2-1749 (Henk Beijers, plakaten) begint met een klaagzang over de toestand van de bomen in de Meierij, die veel geleden hadden van de legers.

Nadat de Meierij van ven Bosch al voor lang en nu eenige jaeren herwaerts dagelyks nog meer en meer ontbloot is geworden van swaar molen en timmerhout en voor al van boomen tot kloof en brandhout - en dat voornaementlyk sedert de laeste troubles van oorlog, door de naebuerheyd van leeghers en van troupes daer aen gehoort hebbende, het jonge plantsoen van eyke, beuken, berken en grove mast of dennen¬heesters, langs de groote heyrbaenen en van kleyndere weegen, voetpaden en voorhoofden en die van particuliere seer veel geleden heeft en meerendeels afgekapt, omvergereeden, geschon¬den of vertree¬den is geworden, sulks geen boomen ooyt daar van te verwagten zyn - dat meede door de swaere en continueele leverantien van takkebossen, die de corpora aen de leghers in haere campemanten en cantonnementen hebben moeten doen, het schaar of kaphout ontydig heeft moeten gekapt worden sulks het te dugten staat dat de tronken gestorven of immers merkelyk veragtert syn.

Verder wordt de slechte toestand van de wegen en sloten onder de aandacht gebracht. Omdat de oorlog nu voorbij is, moest alles gerepareerd worden. De Raad en Rentmeester Generaal der Domeinen beval daarom alle dorpen om boomkwekerijen aan te leggen:

dat in yder dorp van de Meyerye, groot of kleyn, ook in de heerlykheden, alwaar reeds geen quekeryen mogten wesen, de respective officieren en regenten in dit voorjaar sullen moeten doen aenleggen en van de gemeente ingraven kampen, omleyd met goede hooge wallen, waer de beste gronden syn, alle van een fatsoendelyke groote, ten minsten van ses loopensaat of so veel grooter nae de situatie van de gronden, en die inge¬graeve kampen doen omploegen of omspaeyen, waer in dan by dit voorjaer te saeyen eekelen, bueken, elsen, berken en grove den of mastsaet, om niet alleen haar heyrbanen en weegen te konnen beplanten, maar ook om uyt die quekeryen te konnen gerieven voor geld alle derselver inwoonders, die suymagtig syn door gebrek van plantsoen haere voorhoofden ten aldereerste als de gronden toelaeten te willen en te moeten beplanten, of dat by ontstentenisse van dien, nae een en twe aenzoeking door regen¬ten gedaen, en in gebreken blyvende, sy het selven ten voor¬deelen van haare gemeentens sullen doen en laeten beplanten.

Verder werd opgedragen om de wegen, sloten en bruggen te herstellen en bomen naast de wegen te planten.

En alle welke binnen baanen en wegen insgelyks ten wedersyde sullen moeten beplant werden met heesters na vereysch der gronden, ten allerminste 24 voet van den anderen, het zy tot opgaande boomen of knoot-boomen, tussen welk pootinge te planten elsenpootsel op de kanten van de slooten, die om de vier of vyf jaaren te kappen ten behoeve van de gemeente en voor al te letten dat door dese planting de zuyder-son niet werde ontnomen.

Soo sal alleen met de aanplantinge in die te maaken kuylen gesupersedeerd konnen worden tot in den herfst deses jaars op de hooge gronden en op de lage tot in het voorjaar 1750 wan¬neer alle de heyerbaanen door de heyen en alle verdere wegen door en langs de dorpen sullen moeten bygeplant wesen met heesters, dik onder ruym drie a vier duym en niet al te lang, 't zy eyken, bueken, berken of grove dennen en wyders als voors: met els op de slootkanten geset.

Aan welke heyerbaenen alomme in de vier quartieren van de Meyerye van 's-Hertogenbosch aengehoogt met vier voeten op de kruyn en so nae proportie ten wederseyde dosserent gewyse gemaakt, en de nieuwe slooten langs de ouden gegraven ter breete en diepte als voor, en de oude uyt die spys gedempt, sal men in het verbant graven tegens de oude poting, kuylen van vyf voet vierkant en diep te minsten vier a vyf voet, nae proportie der gronden sullen vereysschen en daar in planten soodanig soort van voorgeseyde heesters die door de gronden bekwaemelyks gevoeyt konnen worden ende in plaets van de oude pooting die afgekapt, geschonden, vertrapt, of omvergereden is, weder moeten inpooten, waar toe gelyke kuylen te maaken, sulx dat langs ale heyerbaanen door de heyen en gemeentens twee reyen heesters aan weerkanten geplant sullen moeten worden, 't zy tot opgaande boomen of knootboomen te dienen, soo de gronden sulx vereysschen.

En alle welke binnen baanen en wegen insgelyks ten wedersyde sullen moeten beplant werden met heesters na vereysch der gronden, ten allerminste 24 voet van den anderen, het zy tot opgaande boomen of knoot-boomen, tussen welk pootinge te planten elsenpootsel op de kanten van de slooten, die om de vier of vyf jaaren te kappen ten behoeve van de gemeente en voor al te letten dat door dese planting de zuyder-son niet werde ontnomen.


De beplanting naast de wegen na 1749

In Veghel werd aan het bevel uit 1749 van de Raad en Rentmeester generaal der Domeinen om bomen naast de wegen te planten gehoor gegeven. Een opmerkelijke actie was het laten schilderen van twee geselborden.

De dorsprekening van Veghel 1750-1751 vermeldt:

 Item volgens ordonantie en quitantie gerestitueert aan P. de Jong zijne verschotte van twee inDen Bos geschilderde geesel borde op straffe der boome schenders de somme van seven gulden thien stuyvers, dico 7-10-0

Tegenwoordig hangen er op de binnenplaats van kasteel Heeze tegenwoordig de hier onder afgebeelde twee borden. Ze zijn ooit gevonden bij de opruiming van het kasteel. De borden dienden als waarschuwing tegen boomschenders, dus tegen het roven of beschadigen van hout en bomen. Niemand weet waar de twee borden vandaan komen. Vermoedelijk zijn het de twee borden die in 1750 in Veghel opgehangen werden (of replica daarvan), ook omdat het er twee zijn, net als in de dorpsrekening vermeld wordt , en de tekst 'straf der boomschenders' overenkomt met die in de dorpsrekening. Ook de kleren op de borden zijn typisch voor de tweede helft van de zeventiende en de achttiende eeuws.







Al vóór de ordonnantie van 1749 waren er in Veghel al bomen geplant naast enkele paden en dijken. In 1752 werden er ook bomen geplant naast de dijk naar Sint-Oedenrode en naast de dijk naar Vorstenbosch. Later volgden bomen naast nog andere wegen.

Op de dijk naar Sint-Oedenrode:

- 1752-1753: volgens ordonantie en quitantie gerestitueert aan Jan van Rybroek voor ’t aancoopen van 592 berckel geplant op den dijk loopende na St. Oedenrode en Son met het planten van dien 68-2-8
- 1777-1778: aen Lambert Clerx cum suo voor arbeytsloon int bepoten van den nieuwen dyk na Rode 7-9-0
- 1779-1780: Volgens ordonantie en quitantie betaelt aen Lambert Clerx, Gysbert Hoofs en Johannes van Doorn voer 56 ½ dag arbeytsloonen int pepoten en planten op de gemeentens dycken en wel op de nieuwe dyk na Rode, samen 22-12-0 (met nog meer uitgaven voor het aanplanten langs deze dijk)

Op de dijk naar Vorstenbosch en Nistelrode:

- 1752-1753: voor 95 eycke heesters en 101 willige pooten geplant op den dijk na Vorstenbos en Nistelrode met voor de vragt en ’t planten te samen 20-10-12

In of kort voor 1759 was de dijk naar Uden aangelegd en die werd hierna beplant.

- 1759-1760: Den nieuwen dijk loopende na Uden, Landen van Ravensteijn, opgeschoten synde, resolveerde schepenen na bequaamheijt van dien gront den selven met bercken te beplanten, hebbende tot dien versogt ende gecommiiteert Jan van den Boogaart, mede schepen, om de bercken te gaan coopen, soo als hij dan ook 1250 van eenen Bartel Pijnappels tot Schijndel, en daar voor aan den selven betaalt 78-2-8
- 1759-1760: Datter nog tot completeering van den geheelen dyk te cort quamen 160 bercken en die alhier van Jan Tunisse zijn gecogt en betaalt ’t stuck voor 0-1-8, dus te samen 12-0-0
- 1759-1760: De regenten de cuijlen door de gemeene rotten hebben doen maaken en dus buyten costen, dog om te werden geplant, en omcingelt de navolgende persoonen daar toe gecreegen 9 stuyvers daags op eijgen cost, en ook betaalt alles onder het opsigt van den president Tielen en secretaris (volgen 9 namen)

- 1760-1761: regenten ondervonden hadden dat in de gepasseerde jaaren mits het extra ordinair droog soomer saijsoen veel bercken op den nieuwen dyk loopende na Uden waaren gestorven, resolveerden die wederom te vervullen en alle andere dyken te completeeren ten dien eynde gecogt van B. Pynappel tot Schyndel sevenhondert ’t stuck a eenen stuyver vier penningen, beloopt de somme van dyen 43-15-0
- 1764-1765: Betaalt aan Jan Tunis van den Boogaart voor 40 bercken met het setten op den syk na Uden in plaats van den mancqueerende 3-16-0
- 1796: betaalt aan Antony Nol Verputten cum suis voort afbreeken van een steene schoor op den Roysen dijk als meede voor sestien berken op de Udense dijk geplant, samen 9-16-0

Vanaf 1759 worden boomoppassers voor de bomen naast de Udense dijk vermeld:

- 1759-1760: Dat tot conservatie vant geplante hadden aangestelt Hendrik Clerx om den gansen soomer door op die heesters te passen en die aff door den wint off vee waaren om verre off slim gedrukt regt te setten en weder aan te ringelen, waar voor hij soude genieten 4-0-0
- 1760-1761: betaalt aan Hendrik Clerx om ’t ganse jaar te passen dat door de beesten niet werden beschadigt en die omverre waijen te rigten en te omcingelen 4-0-0
- 25 november 1762 betaelt aan Hendrik Clerx volgens accoort wegens het geheel jaar te passen op de bercken op den dyk na Uden die door de beesten off de wint scheeff waren geworden deselve regt te setten en aarde aan te doen 2-10-0
- 1762-1763: betaalt aan Hendrik Clerx volgens accoort wegens het geheel jaer door te passen op de bercken geplant op den dijck na Uden die door de wint off beesrten scheeff geraaken te rigten en weder aan spaijen met aarde 2-10-0
- 1763-1764: soodanige 2-10-0 als Jan Clerx by accoort geniet wegens het geheel jaar door te passen op de bercken geplant op den dyk na Uden die door den windt off beesten scheeff raaken te rigten en weder aanspaayen
- 1764-1765: aan Jan Clerx die by accoort geniet wegens het geheel jaar te passen op de berken geplant op den dyck na Uden die door de wint off beesten scheeff raaken te rigten en weder aanspaijen 2-10-0

Zondveld en Biezen:

- 1763-1764: aen Lambert Jans van der Heyden ter saake voorschreven (het op de bomen passen) op de deyken vant Sontvelt en na de Couveringse molen 2-10-0
- 1764-1765: betaalt aan Lambert Jansen van der Heyden voort nasien en aanspayen van de geplante boomen op de deyken loopende na Schyndel, Zontvelt en Biesen 3-0-0

Eerdse voetpad:

- 1783-1784: Betaelt volgens ordonantie en quitantie aen Lambert Klerx en Gysbert Hoofs voort setten en bepoten van den dyk na Schyndel, pat na het Eert met berken de somme van 11-12-0
- 1791-1792: betaalt aan Gysbert Hoofs, Lambert Clerx en aan Hendrikus van Heeswijk voort geheel bepoten van den Eertse voetpat en de weg na St. Oedenrode, ’t versetten van berke, eyke en else pootsel in de ekelcamp, samen 15-4-0

Dijk op Dorshout:

- 1790-1791: betaelt aen Tony Johannis van de Ven en nog drie persoonen voor arbeytsloonen int bepoten van de gemeentens voedtpat na Eerde en den dyk int Dorshout, samen 19-10-0

Dijk naar Goirdonk en Volkel:

- 1792-1793: Betaalt aan Hendrik Vlerx, Jacobus Clerx en Francis van Lieshout, ieder 14 dagen arbeytsloon in ’t bepoten van den dijk na Goirdonk lopend met berke bomen à agt stuyvers daags, te samen 18-12-0
- 1792-1793: betaelt aen Hendrik Clerx, Lambert Clerx, Jacobus Clerx, voor 28 daegen arbeytsloon als gepoot hebbende den dijk van Veghel na Volker, als meede aan Johannis van Lieshout voor 17 vragten berke heesters na voorschreven dijk, samen 19-19-0

Middegael:

- 17e april 1803 aan Jan Dirk Vermeulen voor het transpoteeren van berke heesters uit den eekelkamp naar den dijk op ’t Middegaals Broekje 0-16-0
- 1803: Volgens ordonnantie en quitantie betaald aan Roelof van Eyndhoven, Jan A. Verhoeven, Jan Dielis Pepers en Willem Welten de somme van 5-1-0 voor gedaane arbeid in den eekelkamp en het bepooten van den nieuwen Middegaalsen dyk

Enkele leveranciers:

- 1726-1727: aan de heer Hendrik van der Heijden voor heesters aen de gemeente vercogt betaelt 1-10-0
- 1727-1728: betaalt aen de weduwe Hendrik van der Heyden voor twee jaar huur vant gemeentes heesterbos 1-10-0
- 1760-1761: regenten ondervonden hadden dat in de gepasseerde jaaren mits het extra ordinair droog soomer saijsoen veel bercken op den nieuwen dyk loopende na Uden waaren gestorven, resolveerden die wederom te vervullen en alle andere dyken te completeeren ten dien eynde gecogt van B. Pynappel tot Schyndel sevenhondert ’t stuck a eenen stuyver vier penningen, beloopt de somme van dyen 43-15-0
- 1763-1764: Betaalt aan Hendrik van der Schoot en andere wegens leverantie van 864 berken, 430 soo willige als popele peuten met voor verschot geplant op de gemeentens seyken loopende na Schyndel, Sontvelt, den Biesen en na Uden tesamen 123-8-8
- 1788-1789: Volgens ordonnatie en quitantie betaelt aen Herman Voets tot Schyndel voor 190 berke pooten en aen Marcelis van Gestel voor 60 dito gebruykt op de gemeentens dyken, samen 19-10-0


De Ekelkamp

In 1696 werd door de Raad van State een reglement uitgevaardigd met het doel meer bomen te planten in de Meierij. De dorpen moesten kwekerijen aanleggen waaruit de ingezetenen hun plantgoed konden betrekken. Men werd verplicht om gebruik te maken van de privileges gegeven in de pootkaarten en de plaatsen die nog geen pootkaart hadden, werden verplicht om bomen te planten op een strook grond naast hun erven aan de kant van de gemeint met een breedte van veertig tot zestig voet. Op 7 februari 1714 en 13 februari 1749 werd dit bevel herhaald.

In het schouwverbaal van de Raad en rentmeester generaal der domeinen van 1749 staat:

 Wij hebben naar voorgaande afvraginge van de regenten verstaan, dat geen ekelhoven hadden, waaromme wy haer hebben gerecommandeert dat zy zoodra mogelijk zig daer van moesten voorsien.


In de dorpsrekening van 1733-1734 staat door de Leen- en Tolkamer in de marge aangetekend:

- De vraag is oft tot Vechel geen ekelhof is, en soe neen, of die volgens het reglement van 1696 niet moet gemaakt worden.

Het antwoord van de gemeente luidde:

- Hier is geen ekelhof als mits die nyt gelet is, ende ook geen plaats op de gemeente om bequaeme heesters aan te planten.

Volgens een aantekeningen in de dorpsrekeningen van Veghel werd daar in 1753 een boomkwekerij aangelegd:

- 1753-1754: gerestitueert aan P. Schippers soodaanige 15-11-4 als door hem was betaalt aan Aart Vonders cum suis gearbeyt hebbende aant gemeentens heestervelt
- 1753-1754: aantekening in de marge van de Leen- en Tolkamer: te melden wanneer deesen ekelhof is aangelegt
- 1754-1755: antwoord van de gemeente: Tot voldoeninge van haar Edel Agtbare remarque staande op voorige reekeninge folio 39 et verso dat den eekelhoff eerst anno 1753 is aangelegt en dus te jonk is om van eenig plantsoen te connen bedienen.
- 1754-1755: gerestitueert aan P. Schippers soodanige verschote bij hem gedaan wegens aancoop van ekelen, els saat, alle gesaijt in den aangelegden ekelshoff, off gemeijntens bos met den arbeijt dieswegens gedaan 6-13-4

Vanaf dan vermeldt de dorpsrekening jaarlijks uitgaven voor het onderhoud van de kwekerij. Enkele voorbeelden:

- 1756-1757: comt Hendrik Peters van Eert wegens arbeydt gedaan den gemeentens ekelshoff 1-15-0
- 1759-1760: aen P. De Jong voor 1 ½ pont mast saat verschooten tgeene gesaydt is int gemeentens heestervelt de somme van 2-18-0
- 1772-1773: Volgens ordonantie en quitantie beaalt aen Gysbert Snits en andere persoonen voort graven van slooten aen den nieuwen Ekelhof en sligten van de aarde aldaer, te samen 23-14-0
- 1803: betaald aan Roelof van Eyndhoven, Willem Welten, Jan Dielis Pepers en Jan Aalberts Verhoeven de somme van 31-3-12 voor arbeidsloon wegens pooten en planten in den gemeente eekelkamp met leverantie van 1700 else en 1550 berke pootsel en wagt
- 1803: betaald aan Roelof van Eyndhoven, Jan Verhoeven, Willem Welten en Jan Dielis Pepers de somme van 14-6-0 voor het snoeyen in den eekelkamp en het maken van een wal aldaar

Hendrik Clerx was tot rond 1800 in dienst van de gemeente voor dit soort werk. Hij werd per dag betaald. Bijvoorbeeld in 1795:

- betaalt aan Hendrik Clerx voor gedaane arbeytsloon in den ekelkamp en op den gemeentens (grote) dijk aan het plansoen en¬¬ desen aenspayen van bomen etc., samen 9-0-0
- betaalt aan Hendrik Clerx gemeentens arbeyder daar voor gewerkt 17 ½ dag, de somme van 6-15-0
- betaalt aan Hendrik Clerx voor 20 dagen arbeytsloon int afspayen van de gemeente bomen en on den ekelkamp daags à agt stuyvers, de somme van 8-0-0
- aan denselven en ten eynde als voor voor dertien dagen een somme van 5-4-0
- aan den selve en ten eynde als voor twaalff dagen arbeytsloon à ses stuijvers daags, de somme van 3-12-0
- betaalt aan Hendrik Clerx en Jacobus Clerx voor 44 dagen arbeytsloon in ’t poten van den Udense dijk, samen 15-6-0
- betaalt aan Hendrix Clerx voor 12 dagen arbeytsloon aan den ekelscamp en op de gemeentens dyken gepoot à ses stuyvers de somme van 3-12-0

In 1768-1769 is voor het eerst sprake van het gebruik van bomen die in het heesterveld ofwel ekelhof gekweekt waren:

- 1768-1769: betaalt aan Roeloff Jans Tillar cum suis, voort uytdoen van bercken uyt gemeentens heestervelt en geset op den dyken 15-12-0

En vanaf 1773-1774 werden jonge bomen verkocht aan inwoners van Veghel. In de loop der jaren werden die inkomsten groter.

- 1773-1774: ontfangen voor eyke en berke plantsoen uyt den gemeentens eekelhoff eens 9-18-8
- 1774-1775: ontfange voor eykheesters en maste uyt den gemeentens ekelhoff 1-18-0; nog voor 23 berke poten uyt voorschreven ekelhoff 1-18

In 1773-1774 bij de uitbreiding van het heesterveld wordt voor het eerst de aanduideing 'ekelcamp' gebruikt, en dit is hierna de gebruikelijke aanduiding:

- 1773-1774: betaelt aen Adriaen van Schyndel en Aert van de Logt voor elff dagen poten en graven in den nieuwen ekelcamp te samen 4-8-0

In deze vermelding is tevens voor het eerst sprake van 'de nieuwe ekelcamp'. Er was ook een oude ekelcamp:

- 1783-1784: betaelt aen Joseph Vermeulen en Johannes Hack voer 41 ½ dagen arbeytsloon int begraven van nog een gedeelte aen den oude Ekelkamp om pootsel te setten en graven aen den oude Ekelkamp 20-15-0
- 1783-1784: aen Lambert Klerx, Johannis Vermeulen, Johannes Hack en Ludovicus van Lieshout voor 53 dagen arbeytsloonen aen den nieuwen ekelkamp plante van heesters en berke plantsoen, samen 21-4-0

In 1773 werd de ekelcamp dus vergroot.

Vergadering van het gemeentebestuur op 23 september 1810:

Het gemeentebestuur van Veghel gemeend zynde dat alhier in den gemeentes eekelkamp de jonge heesters met het doorboren en insnyden dezelve tot het hangen van lysterstrikken als andersints merkelyk beschadigd en ten eenemaal ter verplanting bedorven worden. Dat alle daders, uit welke beweegredenen ook dezelve moge voortvloeyen, het beschadige van hout en boomgewassche ten gevolge hebbende, speciaal bij eene koninglyke wet van den 25 maart 1808 op zware en aan de daad zelve geëvenredende penaliteiten verboden zijn. Willende derhalve tot voorkoming van verdere schaden aan de gemeente en particuliere geërfdens te veroorzaken als tot vermeiden der onaangename gevolgen door de daders daar uit by ondekking te proflueeren een ieder deswegens ofschoon ten overvloeden gwaarschouwd hebben.¬¬

De ekelkamp zoals die in 1825 was, staat getekend op een kaart die in 1825 gemaakt werd ter gelegenheid van de aanleg van de haven. De ekelcamp bevond zich op het Hoogeinde.




En getekend op de kadasterkaart van 1832: